NL9300531A - Glijder voor een gordijnrail. - Google Patents

Description

ïlijder voor een gordijnrail.

)e uitvinding heeft betrekking op een glijder voor het aan sen gordijnrail ophangen van een gordijn, met een kopdeel, lat een beneden vlak heeft met een eerste breedte, beneden iet kopdeel een verbindingsdeel van een tweede breedte, die deiner is dan de eerste breedte en daaronder een beneden-leel met een derde breedte, die groter is dan de tweede Dreedte, waarbij het verbindingsdeel in de breedterichting Dngeveer halverwege het kopdeel en het benedendeel ligt en iet benedendeel een oog heeft, waar een aan een gordijn aevestigde gordijnhaak doorgestoken kan worden.

Dergelijke glijders zijn in verschillende uitvoeringsvormen bekend. Daarbij doet zich evenwel de omstandigheid voor, lat bij ophanging, bijvoorbeeld met behulp van moderne gordijnhaken, het gordijn naar boven toe uitsteekt boven tiet oog van de glijder. Daardoor bestaat de mogelijkheid dat het gordijn niet alleen op hinderlijke wijze in aanraking komt met de gordijnrail, maar in het bijzonder met plafondsteunen, waarmede de gordijnrail aan het plafond kan zijn bevestigd. Dergelijke steunen hebben bijvoorbeeld de vorm, dat zij om uitsteeksels ter linker en ter rechter zijde van het bovenvlak van de gordijnrail grijpen. Wanneer men nu een gordijn wenst open te doen of dicht te trekken, bestaat het gevaar, dat het gordijn in het bijzonder met deze plafondsteunen in aanraking komt, hetgeen niet alleen hinderlijk is en bij het blijven hangen van het gordijn tot uitoefening van te grote krachten kan leiden, maar bovendien slijtage van het gordijn kan veroorzaken.

De uitvinding beoogt deze moeilijkheden op te heffen 2onder de kostprijs van de glijder te verhogen en daarbij er voor te zorgen, dat het gordijn, ook bij zijn bovenrand, correcter hangt.

De bovengenoemde doeleinden worden volgens de uitvinding bereikt door er in te voorzien, dat het oog in breedterich- ting gezien aan één zijde van de breedte van het benedendeel ligt.

Daardoor wordt bereikt, dat het ophangpunt van de gordijnhaak naar de buitenkant van de glijder is verschoven, waardoor speling ontstaat voor het gordijngedeelte, dat boven de gordijnhaak ligt. Omdat in de praktijk gordijnen enigszins scheef aan hun haken hangen geeft de uitvinding een in de praktijk volkomen bevredigende oplossing voor de genoemde moeilijkheden.

Bij voorkeur ligt een eerste wand van het oog, namelijk de buitenwand daarvan, in een vlak, dat aan het einde van de breedte van het benedendeel aansluit.

Voldoende sterkte en een aantrekkelijk uiterlijk worden verkregen door er in te voorzien, dat een tweede wand van het oog in een gebogen vlak ligt, dat vanaf evenwijdig aan de eerste wand naar ongeveer het midden van de breedte van de glijder is gebogen.

De glijder kan overigens van een type zijn, dat op zichzelf bekend is. Zo wordt er bijvoorbeeld in voorzien, dat de glijder van stijf elastische kunststof is en in het midden van het kopdeel een gleuf heeft. Dit leidt er toe, dat het kopdeel enigszins kan meegeven, waardoor de glijder inklik-baar is, zoals bijvoorbeeld beschreven is in de Nederlandse octrooiaanvrage 9202134 ten name van aanvraagster.

Deze gleuf heeft bij voorkeur onder een kleine hoek, bijvoorbeeld 5°, hellende zijwanden. In het algemeen wordt bij gebruik van bijvoorbeeld polyetheen als kunststof voldoende elasticiteit verkregen, wanneer de gleuf een trapeziumvormige doorsnede heeft met de korte zijde evenwijdig aan het benedenvlak van het kopdeel en bij voorkeur ter hoogte van dit benedenvlak of nagenoeg ter hoogte daarvan.

De uitvinding omvat eveneens een samenstel van een gordijnrail met in zijn onderzijde een sleuf en bij de bovenhoeken een iets uitstekende versterkingsrib, waarbij om die ribben een plafondsteun grijpt en volgens de uitvinding een glijder als eerder omschreven dient voor het dragen van de gordijnhaken met daaraan bevestigd een gordijn.

De uitvinding wordt in het volgende nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin fig. 1 een zijaanzicht van een glijder volgens de uitvinding toont? fig. 2 een vooraanzicht daarvan is; en fig. 3 schematisch een zijaanzicht toont bij ophanging van een gordijn onder toepassing van glijders volgens de uitvinding.

In fig. 1 is een glijder weergegeven met een kopdeel 1 dat een benedenvlak 2 heeft. Daaronder strekt zich een verbindingsdeel 3 uit met aan de onderzijde een benedendeel 4. In het kopdeel is een langsgleuf 5 aangebracht met zijwanden 7, die elk onder een kleine hoek, bijvoorbeeld 5°, hellen en een bodemvlak 6, dat bij voorkeur ter hoogte van het benedenvlak 2 van het kopdeel ligt.

Beneden het verbindingsdeel 3 bevindt zich het benedendeel 4 met aan de bovenzijde een vlak oppervlak. Aan de beneden-zijde van dit deel bevindt zich een verbindingsstang 8, die met een aantal glijders verbonden is door middel van een tussendeel 9, dat bij zijn bovenzijde kan worden afge-scheurd. Een dergelijke groep van bijvoorbeeld tien glijders maakt het inbrengen van de glijders in de rail eenvoudiger.

Zoals meer in het bijzonder in fig. 2 zichtbaar is, heeft de glijder een oog 10, dat zich direct onder de voorwand 11 van het benedendeel van de glijder bevindt.

In vooraanzicht heeft het kopdeel eerst een verticaal vlak 12 en dan een nagenoeg cirkelvormig of cilindervormig gebogen vlak 13. Gebleken is, dat deze vorm het in een rail inklikken van de glijder vereenvoudigt.

In fig. 3 is met behulp van een plafondsteun 17 een rail 18 bevestigd, die aan zijn benedenzijde een sleuf 19 heeft, waardoor een glijder volgens de uitvinding steekt.

De bovenhoeken van de rail hebben in horizontale richting uitstekende versterkingsribben 20, die een goede aanvatting vormen voor de plafondsteun 17. Door het oog 10 van de glijder steekt een gordijnophanghaak 21, die op op zichzelf bekende wijze met behulp van een tandheugel 22 en een verend met de haak verbonden tand 23 in verticale richting instelbaar is op een gordijnaannaaiplaatje 24. Dergelijke plaatjes zijn van een kunststof, waarmede een gordijn vast kan worden gezet door door het gordijn en de kunststof heen te naaien en het schematisch aangegeven gordijn 25 op die wijze te bevestigen.

In het algemeen wordt er prijs op gesteld, dat een gordijn tot zeer dichtbij het plafond reikt. Wanneer dit het geval is, heeft men bij bekende glijders de moeilijkheid, dat het gordijn in aanraking kan komen met de gordijnrail 18 of de plafondsteun 17. Bij toepassing van de uitvinding wordt dit nadeel vermeden.

Claims (7)

1. Glijder voor het aan een gordijnrail (18) ophangen van een gordijn (25), met een kopdeel (1), dat een benedenvlak (2) heeft met een eerste breedte, beneden het kopdeel een verbindingsdeel (3) van een tweede breedte, die kleiner is dan de eerste breedte en daaronder een benedendeel (4) met een derde breedte, die groter is dan de tweede breedte waarbij het verbindingsdeel in de breedterichting ongeveer halverwege het kopdeel en het benedendeel ligt en het benedendeel een oog (10) heeft, waar een aan een gordijn bevestigde gordijnhaak doorgestoken kan worden, met het kenmerk, dat het oog in breedterichting gezien aan één zijde van de breedte van het benedendeel ligt.

2. Glijder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een eerste wand van het oog in een vlak ligt dat aan die zijde aan het einde van de breedte van het benedendeel aansluit.

3. Glijder volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat een tweede wand van het oog in een gebogen vlak (15) ligt, dat vanaf evenwijdig aan de eerste wand 14) naar het midden (16) van de breedte van de glijder is gebogen.

4. Glijder volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat hij van stijf elastische kunststof is en in het midden van het kopdeel (1) een gleuf (5) heeft.

5. Glijder volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de gleuf (5) een trapezium-vormige doorsnede heeft met de korte evenwijdige zijde (6) evenwijdig aan het benedenvlak (2) van het kopdeel.

6. Glijder volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de korte evenwijdige zijde bij benadering ter hoogte van het benedenvlak van het kopdeel ligt.

7. Samenstel van een gordijnrail (18) met in zijn onderzijde een sleuf (19) en bij de bovenhoeken een iets uitsteken de versterkingsrib (20), waarbij om die ribben een pla-fondsteun (17) grijpt, met het kenmerk, dat de glijder een glijder volgens één of meer van de voorafgaande conclusies is.