NL9200489A - Gordijnophangstelsel, herinpasbaar gordijnophangorgaan, rail geschikt voor het stelsel en werkwijze voor het buigen van de rail. - Google Patents

Description

Gordijnophangstelsel, herinpasbaar gordijnophangorgaan, rail geschikt voor het stelsel en werkwijze voor het buigen van de rail.

De uitvinding heeft betrekking op gordijnophangstelsels. In het algemeen heeft een dergelijk stelsel een rail, die een sleuf heeft en een aantal gordijnophangorganen, die door de sleuf steken en binnen en buiten de rail een afmeting hebben in de richting dwars op de sleuf, die groter is dan de breedte van de sleETf..

Dergelijke gordijnophangstelsels zijn in verschillende uitvoeringsvormen bekend. Daarbij is het nodig, dat de gordijnophangorganen vanaf het einde van de rail de rail ingeschoven worden. Dit is in de praktijk bij het ophangen van gordijnen een niet onaanzienlijk nadeel. Wanneer men namelijk de ophangorganen van tevoren in of aan de rail aanbrengt kunnen moeilijkheden ontstaan, wanneer men één of enkele organen teveel of te weinig had. Een overgeslagen gordijnhaak kan niet alsnog aan een ophangorgaan worden aangehangen. In het bijzonder is het daarbij niet mogelijk op iedere gewenste plaats een ophanging van het gordijn tot stand te brengen.

De bovengenoemde nadelen worden volgens de uivinding vermeden door er in te voorzien, dat binnnen de rail de afmeting, die groter is dan de breedte van de sleuf gevormd wordt door lippen, die in één richting mee kunnen geven zodat zij door de sleuf gestoken kunnen worden, maar in tegengestelde richting niet of nauwelijks mee kunnen geven.

Bij toepassing van de uitvinding is het mogelijk de gordijnophangorganen in de sleuf te klikken, hetgeen een snellere aanbrenging mogelijk maakt.

Volgens een nadere uitwerking van de uitvinding kan er in worden voorzien, dat de lippen tegenover de sleufranden een bolle vorm hebben. Hierdoor wordt bereikt, dat het gevaar.

dat de ophangorganen bij het langs de rail schuiven kunnen gaan kantelen en dan vastlopen wordt voorkomen. De uitholling volgens de uitvinding verkleint dit gevaar aanmerkelijk en maakt het daardoor mogelijk het gordijn op soepeler wijze te bedienen. Daarbij speelt zowel deze bolle vorm als de elasticiteit van de lippen een gunstige rol, zij het dat de lippen niet kunnen terugveren om het ophangorgaan uit de rail te kunnen trekken.

Het is bekend, dat een gordijnophangorgaan een aanslagdeel heeft, dat buiten de "Sleuf blijft om de stand van het ophangdeel ten opzichte van de sleuf beter te stabiliseren. Volgens een nadere uitwerking van de uitvinding kan er daarbij met voordeel in worden voorzien, dat het aanslagdeel aan de desbetreffende kant een bolle vorm heeft tegenover de bolle vorm van de elastische lip. Dit verbetert de soepelheid van de bediening van het gordijn nog meer. Een gunstige uitvoeringsvorm van de uitvinding voorziet er in, dat de gordijnophangorganen lichamen van elastisch vervormbaar materiaal zijn, waar de lippen één geheel mee vormen en mede verbonden zijn door middel van een, in vergelijking met de lengte van de lippen, zeer kort verbindingsdeel, dat een elastisch scharnier vormt, waarbij scharnierbeweging in één richting mogelijk is, doch in tegengestelde richting door een aanslagvlak van het lichaam verhinderd wordt. Deze nadere uitwerking van de uitvinding leidt er toe, dat bij het schuiven van het gordijn langs de rail minder geluid ontstaat.

De uitvinding omvat eveneens gordijnophangorganen die aan elke zijde voorzien zijn van een uitsteeksel en een lip, die zijn ingericht ter weerszijden van een sleufbegrenzing van een gordijnrail te liggen, waarbij er volgens de uitvinding in wordt voorzien, dat de lip elastisch kan meegeven in één richting, zodat hij door de daartoe geschikte sleuf van een gordijnrail kan worden gedrukt, maar in de andere richting niet of nauwelijk meegeeft zodat het ophangorgaan niet meer uit de sleuf getrokken kan worden.

Een eenvoudige vormgeving hiervan bestaat daarin, dat de benedenzijde van een bovenplaat via een smal verbindingsdeel met de lippen is verbonden, waarbij de lippen een zeer kleine hoek met het benedenvlak van de bovenplaat insluiten.

Een verdere verkorting van het verbindingsdeel kan worden verkregen door er in te voorzien, dat tussen de verbindingsdelen een insnijding in de benedenzijde van de plaat is aangebracht.

Gebleken is, dat een goede uitvoeringsvorm van de gordijn-ophangorganen mogelijk is wanneer deze uit een elastische kunststof bestaan, bijvoorbeeld polyvinylchloride.

De uitvinding omvat eveneens een rail voor toepassing van het stelsel volgens de uitvinding. Normaal heeft een rail voor samenwerking met een gordijnophangorgaan een sleuf, die gevormd wordt doordat de wanden van de rail langs de sleuf zijn teruggebogen. Een dergelijke betrekkelijk sterke constructie is in het bijzonder gewenst, wanneer de rail in het vlak van de sleuf, dus bij normale stand van de rail het horizontale vlak, gebogen moet worden. Dit gebeurt gewoonlijk ter plaatse waar de gordijnen moeten worden opgehangen en bij een dergelijke buiging is het nodig dat een hoge nauwkeurigheid bereikt wordt, omdat anders de rail vervormt. Dit kan bij gebruikmaking van bijvoorbeeld de zeer courante gordijnophangorganen met een as en wieltjes ertoe leiden, dat de zijwanden van de rail te dicht bij elkaar komen, waardoor de uiteinden van de as tegen deze wanden klem lopen. Bij toepassing van de uitvinding is evenwel de tolerantie in de stand van de zijwanden van de rail aanmerkelijk groter, waardoor een eenvoudiger railvorm waarvan de randen van de sleuf over minder dan de materi-aaldikte van de aan de sleuf grenzende raildelen naar binnen zijn gebogen en afgerond.

De grotere tolerantie in de onderlinge afstand tussen de zijwanden van de rail staat ook een eenvoudiger buigmethode toe. Tot dusver werden er in de rail bij elk van de zijkanten een steunorgaan vanaf het uiteinde binnen gebracht en daartussen een deze steunorganen onderling afsteunend in hoofdzaak rechthoekig steunorgaan. Bij buigwerkzaamheden was hiervan het nadeel, dat in elk geval de eerst genoemde steunorganen door de rail geschoven moesten worden, hetgeen arbeidsintensief is. Bij toepassing van de uitvinding is het evenwel mogelijk met slechts een steunorgaan tussen de randen van de sleuf te volstaan.

De uitvinding wordt irrvhet volgende nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: fig. 1 op vergrote schaal een aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, toont van een gordijnophangorgaan volgens de uitvinding; en fig. 2 een aanzicht hier loodrecht op, eveneens gedeeltelijk in doorsnede toont, waarbij tevens de doorsnede van de bijbehorende rail is aangegeven.

De in fig. 2 aangegeven rail heeft een bovenvlak, waarop onderdelen kunnen worden aangebracht voor montagedoelein-den. Via een gebruikelijke versteviging bij de voet staan de wangen 3 loodrecht op het vlak 1, welke wangen bij 4 zijn omgebogen en bij 5 na een kleine doorzetting naar boven op afgeronde wijze eindigen en een sleuf 2 begrenzen. Een dergelijke rail, die ook als kokerprofiel kan worden opgevat, kan op op zichzelf bekende wijze door middel van extrusie van aluminium worden vervaardigd.

In deze rail steekt een tweetal lippen 7, die aan hun benedenzijde een afronding 8 hebben. De lippen 7 zijn aan een bovenplaat 6 bevestigd, door middel van verbindingsdelen 10. Bij voorkeur zijn de lippen 7 en bovenplaat 6 als één geheel door middel van spuitgieten verkegen, evenals de overige delen van het gordijnophangorgaan, dat bij voorkeur door middel van spuitgieten wordt vervaardigd. Tussen de verbindingsdelen 10 bevindt zich een insnijding ll, waardoor de bevestigingsdelen 10 scherp begrensd en van elkaar gescheiden zijn, hetgeen de elasticiteit van de delen 7 ten opzichte van de plaat 6 ten goede komt.

De lippen 7 kunnen bij de verbindingsdelen of scharnierde-len 10 naar beneden klappen, maar naar boven is niet mogelijk doordat zij dan tegen het benedenvlak 15 van de plaat 6 komen.

Aan de plaat 6 zijn steilen 12 bevestigd, die een verdere plaat 9 dragen. Deze plaat 9 is van stijf materiaal en kan bijgevolg de sleuf 2 'filet binnendringen.

Aan de benedenzijde van de plaat 9 is een raamwerk 13 bevestigd met een opening 14, waarin een gordijnhaak kan worden gestoken.

De werking van de getoonde inrichting zal duidelijk zijn: nadat de rail of het kokerprofiel 5 met de sleuf naar beneden is bevestigd kunnen gordijnhaken door de openingen 14 worden gestoken, waarna het gordijnophangorgaan in de rail wordt geklikt en dat nog slechts bij het uiteinde van de rail kan verlaten. Zoals meer in het bijzonder uit fig.

1 blijkt, zijn de plaat 9 en de uitholling 8 van de lippen tegenover elkaar gelegen, hetgeen de mogelijkheid geeft vastklemmen op de randen 5 van de rail in hoge mate te voorkomen.

Het zal duidelijk zijn, dat slechts een uitvoeringsvorm van de uitvinding getekend is, en dat het mogelijk is gebruik te maken van andere uitvoeringsvormen van de elastische organen of van de rail. Meer in het bijzonder is het niet nodig, dat de klikwerking beperkt is tot gordijnophangorga-nen, die door een sleuf naar beneden hangen, maar dat het ook mogelijk is van op zichzelf bekende constructies gebruik te maken, waarbij het gordijnophangorgaan door een zijwaartse sleuf van een rail steekt. Ook is het mogelijk gebruik te maken van rails met een zodanige profielvorm, dat daar bevestigingsorganen mee kunnen worden verbonden.

De uitvinding heeft echter het belangrijke voordeel, dat de arbeidsbesparende klikwerking kan worden ingevoerd zonder dat de montageorganen voor de rail wijziging behoeven.

Claims (10)

1. Gordijnophangstelsel met een rail (1), die een sleuf (2) heeft en een aantal gordijnophangorganen (16), die door de sleuf steken en binnen en buiten de rail een afmeting in de richting dwars op de sleuf hebben, die groter is dan de breedte van de sleuf, met het kenmerk, dat binnen de rail de afmeting die groter is dan de breedte van de sleuf gevormd wordt door elastische lippen, die in één richting mee kunnen geven, zodat zij door de sleuf gestoken kunnen worden, maar in de tëgéngestelde richting niet of nauwelijks mee kunnen geven.

2. Gordijnophangstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de elastische lippen (7) tegenover de sleufranden een bolle vorm (8) hebben.

3. Gordijnophangstelsel volgens conclusie 2, met een aan-slagdeel (9), dat buiten de sleuf blijft, met het kenmerk, dat het aanslagdeel tegenover het bolle deel van de lippen eveneens een bolle vorm (9, fig. 1) heeft.

4. Gordijnophangstelsel volgens conclusie l, 2 of 3, met het kenmerk, dat de gordijnophangorganen lichamen van elastisch vervormbaar materiaal zijn, waar de lippen (7) één geheel mee vormen en mede verbonden zijn, door middel van een in vergelijking met de lengte van de lippen, zeer kort verbindingsdeel (10), dat een elastisch scharnier vormt, waarbij scharnierbeweging van de lippen (7) in één richting mogelijk is doch in de tegengestelde richting door een aanslagvlak (15) van het lichaam verhinderd wordt.

5. Gordijnophangorgaan, aan elke zijde voorzien van een uitsteeksel en een lip, die zijn ingericht ter weerszijde van een sleufbegrenzing van een gordijnrail te liggen, met het kenmerk, dat de lip (7) elastisch kan meegeven in één richting zodat hij door een daartoe geschikte sleuf van een gordijnrail kan worden gedrukt, maar in de andere richting niet of nauwelijks meegeeft, zodat hij niet meer uit de sleuf getrokken kan worden.

6. Gordijnophangorgaan volgens conclusie 5, «et het kenmerk, dat de benedenzijde (15) van een bovenplaat (6) via smalle verbindingsdelen (10) met de lippen (7) is verbonden, waarbij de lippen een zeer kleine hoek met het benedenvlak (15) van de bovenplaat (6) inslsuiten.

7. Gordijnophangorgaan volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat tussen de verbindingsdelen (10) een insnijding (11) in de benedenzij'd'è van de bovenplaat (6) is aangebracht.

8. Gordijnophangorgaan volgens één of meer van de conclusies 5-7, met het kenmerk, dat het uit een elastische kunststof bestaat.

9. Rail (1) voor toepassing bij een gordijnophangstelsel volgens één of meer van de conclusies 1-3, voorzien van een doorlopende sleuf (2) waar gordijnophangorganen door kunnen steken, met het kenmerk, dat de randen (5) van de sleuf (2) over minder dan de materiaaldikte van de rail aangrenzend aan de sleuf naar binnen zijn gebogen en afgerond (5).

10. Werkwijze voor het buigen van een rail volgens conclusie 9, waarbij de delen (5) ter weerszijde van de sleuf (2) worden afgesteund, met het kenmerk, dat het afsteunen uitsluitend gebeurt door een dwars op de sleuf ingebracht afsteundeel.