NL2024605B1 - Ophangsysteem en daarmee gevormde constructie - Google Patents

Ophangsysteem en daarmee gevormde constructie Download PDF

Info

Publication number
NL2024605B1
NL2024605B1 NL2024605A NL2024605A NL2024605B1 NL 2024605 B1 NL2024605 B1 NL 2024605B1 NL 2024605 A NL2024605 A NL 2024605A NL 2024605 A NL2024605 A NL 2024605A NL 2024605 B1 NL2024605 B1 NL 2024605B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
recess
suspension system
nose
fixation member
top edge
Prior art date
Application number
NL2024605A
Other languages
English (en)
Inventor
Lenders Alexander
Original Assignee
Dalstein Man B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Dalstein Man B V filed Critical Dalstein Man B V
Priority to NL2024605A priority Critical patent/NL2024605B1/nl
Priority to DE202020107621.3U priority patent/DE202020107621U1/de
Application granted granted Critical
Publication of NL2024605B1 publication Critical patent/NL2024605B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A47FURNITURE; DOMESTIC ARTICLES OR APPLIANCES; COFFEE MILLS; SPICE MILLS; SUCTION CLEANERS IN GENERAL
    • A47BTABLES; DESKS; OFFICE FURNITURE; CABINETS; DRAWERS; GENERAL DETAILS OF FURNITURE
    • A47B96/00Details of cabinets, racks or shelf units not covered by a single one of groups A47B43/00 - A47B95/00; General details of furniture
    • A47B96/06Brackets or similar supporting means for cabinets, racks or shelves
    • A47B96/067Horizontal rails as suspension means in a cantilever arrangement
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A47FURNITURE; DOMESTIC ARTICLES OR APPLIANCES; COFFEE MILLS; SPICE MILLS; SUCTION CLEANERS IN GENERAL
    • A47FSPECIAL FURNITURE, FITTINGS, OR ACCESSORIES FOR SHOPS, STOREHOUSES, BARS, RESTAURANTS OR THE LIKE; PAYING COUNTERS
    • A47F5/00Show stands, hangers, or shelves characterised by their constructional features
    • A47F5/08Show stands, hangers, or shelves characterised by their constructional features secured to the wall, ceiling, or the like; Wall-bracket display devices
    • A47F5/0807Display panels, grids or rods used for suspending merchandise or cards supporting articles; Movable brackets therefor
    • A47F5/0846Display panels or rails with elongated channels; Sliders, brackets, shelves, or the like, slidably attached therein
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A47FURNITURE; DOMESTIC ARTICLES OR APPLIANCES; COFFEE MILLS; SPICE MILLS; SUCTION CLEANERS IN GENERAL
    • A47BTABLES; DESKS; OFFICE FURNITURE; CABINETS; DRAWERS; GENERAL DETAILS OF FURNITURE
    • A47B96/00Details of cabinets, racks or shelf units not covered by a single one of groups A47B43/00 - A47B95/00; General details of furniture
    • A47B96/02Shelves
    • A47B96/027Cantilever shelves
    • A47B96/028Cantilever shelves characterised by support bracket location means, e.g. fixing means between support bracket and shelf

Landscapes

  • Connection Of Plates (AREA)

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een ophangsysteem dat een uitsparing in een eerste element omvat, alsmede een in de uitsparing op te sluiten fixatieorgaan dat met een tweede 5 element verbonden of geïntegreerd is. Volgens een eerste aspect is de uitsparing in doorsnede C- vormig en vertoont deze een open Zijde die door een overhangende bovenrand wordt begrensd. Het fixatieorgaan omvat een in de uitsparing te steken neus, die aan een bovenzijde een achter de overhangende bovenrand te haken nok vertoont, waarvan een staand vlak ingericht is voor contact met de overhangende bovenrand. De neus vertoont een uiteinde waarvan een afstand tot het 10 staande contactvlak overeenkomt met een afstand van de overhangende bovenrand tot een eindvlak van de uitsparing. De overhangende bovenrand is aan zijn van de uitsparing afgekeerde Zijde afgeschuind. Het fixatieorgaan kan zich, wanneer dit in de uitsparing opgesloten is, in het verlengde van de uitsparing uitstrekken. 15 De uitvinding betreft verder een constructie die een eerste element en een daarmee verbonden tweede element omvat, waarbij het eerste en tweede element met elkaar verbonden zijn onder tussenkomst van een ophangsysteem als hiervoor beschreven.

Description

OPHANGSYSTEEM EN DAARMEE GEVORMDE CONSTRUCTIE De uitvinding heeft betrekking op een ophangsysteem, omvattende een eerste element met daarin een uitsparing en een in de uitsparing op te sluiten fixatieorgaan dat met een tweede element verbonden of geïntegreerd is, waarbij de uitsparing in doorsnede in hoofdzaak C-vormig is en een open zijde vertoont die door een overhangende bovenrand wordt begrensd, en waarbij het fixatieorgaan een in de uitsparing te steken neus omvat, die aan een bovenzijde een achter de overhangende bovenrand te haken nok vertoont, waarvan een staand vlak ingericht is voor contact met de overhangende bovenrand, en waarbij de neus een uiteinde vertoont waarvan een afstand tot het staande contactvlak in hoofdzaak overeenkomt met een afstand van de overhangende bovenrand tot een eindvlak van de uitsparing. Een dergelijk ophangsysteem is bekend, bijvoorbeeld uit EP 0 862 876 Al.
Met name heeft de uitvinding tot doel een stevig en eenvoudig ophangsysteem voor voorwerpen in/aan meubels, gereedschappen en wanden te verschaffen, waarbij de voorwerpen eenvoudig gemonteerd en gedemonteerd kunnen worden zonder aanvullende bevestigingsmaterialen te hoeven gebruiken. Verder is van belang dat de verbinding sterk is en achteraf aangebracht kan worden.
Het bovengenoemde document EP 0 862 876 A1 beschrijft een plankeenheid die een drager en een plank omvat. Een rand van de plank is geprofileerd om in een uitsparing in de drager in te grijpen, zodanig dat deze ingrijping neerwaartse verticale belastingen op de plank kan weerstaan.
Een soortgelijk systeem is beschreven in US 3 704 675 A. Dat document betreft een vrijdragende plank voor montage aan een muur of iets dergelijks, waarbij het planklichaam een versterkingsplaat omvat die is ingebed in gegoten kunsthars met vergrendelingsgedeelten die zich _ uitstrekken door openingen in de plaat. Daarbij heeft de plaat cen achterwaarts verlengd deel dat is gevormd met een opstaande flens die verwijderbaar wordt opgenomen in het Kanaal van een langwerpige beugel die is bevestigd aan de muur waaraan de plank moet worden gemonteerd.
In DE 20 2011 103 424 U! is een draagwand beschreven voor het vasthouden van goederendragers of dergelijke met meerdere op afstand van elkaar geplaatste metalen profielstrippen voor het opnemen van de goederendragers. Daarbij zijn de goederendragers met geprofileerde vasthoudstrippen aan de draagwand te bevestigen. Ter hoogte van elke profielstrip is aan de achterzijde van de draagwand een steekcontacteenheid voorzien, waarbij elke steekcontacteenheid een contactdoos heeft die elektrisch is verbonden met de profielstrip. In elke profielstrip is ter hoogte van de steekcontacteenheid een opening gevormd voor het opnemen van een bus van de steekcontacteenheid, waarin een contactstuk kan worden ingebracht, dat is voorzien op de metalen vasthoudstrip.
Tenslotte beschrijft US 6 682 033 Bi een steuninrichting voor het ondersteunen van een frame of ander object aan een muur of andere constructie. De steuninrichting omvat een steunorgaan dat in een uitsparing van een object is geplaatst en losmaakbaar door wrijving op zijn plaats wordt gehouden. Ten minste één gekanteld penorgaan steekt uit het steunorgaan om de constructie binnen te dringen.
Verdere voorbeelden van ophangsystemen zijn beschreven in de documenten US 4 961 295 A, CH 451 685 A, US 8 602 227 Bien US 8 864407 B1.
De uitvinding heeft tot doel een ophangsysteem van de hiervoor beschreven soort verder te verbeteren. Volgens de uitvinding wordt dit bij een ophangsysteem als beschreven in de aanhef bereikt, doordat de overhangende bovenrand aan zijn van de uitsparing afgekeerde zijde afgeschuind is. Door de nok aan de bovenzijde van de neus kan het fixatieorgaan door middel van een zwenkbeweging in de uitsparing vastgehaakt worden, terwijl het uiteinde van de neus daarbij contact maakt met het eindvlak van de uitsparing, zodat het fixatieorgaan in de insteekrichting spelingvrij gefixeerd wordt, En door het afschuinen van de overhangende bovenrand kan het fixatieorgaan eenvoudig onder een hoek in de uitsparing gestoken worden. Ook kan hierdoor de hoogte van de open zijde en daarmee de totale hoogte van de uitsparing worden beperkt. Ook de hoek waaronder de bovenrand is afgeschuind kan bij voorbeeld 30° — 60° bedragen ten opzichte van zijn verticale buitenoppervlak, en meer in het bijzonder in de orde van 45° zijn.
Teneinde het fixatieorgaan dicht langs de overhangende bovenrand van de uitsparing te kunnen bewegen verdient het de voorkeur dat het fixatieorgaan aan zijn van het uiteinde van de neus afgekeerde zijde een schuin oplopend vlak vertoont. Het kan voordeel bieden wanneer het schuin oplopend vlak onder een soortgelijke hoek verloopt als het afgeschuinde deel van de bovenrand van de uitsparing, dus bijvoorbeeld een hoek van 30° — 60° ten opzichte van een verticaal (of horizontaal) referentievlak, en meer in het bijzonder een hoek in de orde van 45°.
Een uitvoeringsvorm van het ophangsysteem kan verder een sluitspie omvatten die ingericht is om tussen de afgeschuinde zijde van de overhangende bovenrand en het schuin oplopende vlak van het fixatieorgaan geklemd te worden. Zo wordt het fixatieorgaan bewegingsloos in de uitsparing opgesloten, waardoor voorkomen wordt dat het onbedoeld daaruit los kan komen wanneer het per ongeluk omhoog gezwenkt wordt. Zo vormt de sluitspie een extra borging van de verbinding tussen het fixatieorgaan en de uitsparing. Wanneer het afgeschuinde deel van de bovenrand van de uitsparing en het schuin oplopende vlak van het fixatieorgaan eenzelfde hoek vertonen heeft de ruimte daartussen een constante breedte en kan de sluitspie als strook met constante dikte zijn uitgevoerd.
Bij een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt het hierboven genoemde doel bij een ophangsysteem mede bereikt, doordat het fixatieorgaan onder de neus een staand, naar het uiteinde van de neus gericht vlak vertoont, dat ingericht is voor contact met een onder de open zijde van de uitsparing gevormd, staand steunvlak, waarbij een afstand tussen het contactvlak onder de neus en het contactvlak van de nok in hoofdzaak gelijk is aan een afstand tussen de overhangende bovenrand en het steunvlak. Zo kan het fixatieorgaan door samenwerking van dit staande vlak en het staande contactvlak van de nok een moment opnemen dat ontstaat als gevolg van het ophangen van het ene element aan het andere, terwijl door de keuze van de afstand tussen deze vlakken een spelingvrije ophanging in horizontale richting wordt bereikt.
Overigens kunnen de twee hiervoor genoemde maatregelen om speling in horizontale richting te voorkomen met elkaar worden gecombineerd, zodat speling wordt vermeden door zowel het uiteinde van de neus als het staande vlak onder de neus.
Bij een uitvoeringsvorm van het ophangsysteem vertoont de uitsparing een op de open zijde aansluitend ondervlak en is een onderzijde van de neus afgeschuind. Zo kan de neus in de uitsparing gestoken worden terwijl het tweede element onder een hoek met het ondervlak gehouden wordt. Een loodrechte afstand van de afgeschuinde onderzijde tot een hoekpunt van de nok is daarbij kleiner dan een hoogte van de open zijde tussen de overhangende bovenrand en het ondervlak. De totale hoogte van de uitsparing kan hierdoor beperkt blijven. De onderzijde van de neus kan een scherpe hoek insluiten met een horizontaal vlak. De grootte van deze hoek hangt samen met de positie van de nok ten opzichte van een draaipunt voor de zwenkbeweging van het fixatieorgaan.
De termen “horizontaal”, “verticaal”, “liggend”, “staand”, “boven” en “onder” worden hier overigens gebruikt ten opzichte van de stand die de uitsparing en het fixatieorgaan zullen hebben tijdens normaal gebruik van het ophangsysteem. Met “staand” wordt daarbij niet slechts een zuiver verticale stand, maar ook een enigszins daarvan afwijkende stand bedoeld. Een element kan als “staand” worden aangeduid wanneer dit zich meer verticaal dan horizontaal uitstrekt. Op soortgelijke wijze beschrijft de term “liggend” niet alleen een zuiver horizontale oriëntatie, maar elke richting die meer horizontaal dan verticaal is.
Voor een stabiele ophanging van het ene element aan het andere kan het fixatieorgaan een op de afgeschuinde onderzijde aansluitend liggend ondervlak vertonen, dat ingericht kan zijn om op het ondervlak van de uitsparmg te rusten, alsmede een eerste liggend bovenvlak dat ingericht kan zijn voor contact met een bovenin de uitsparing gevormd vlak. Ook deze liggende boven- en ondervlakken kunnen een moment opnemen dat ontstaat als gevolg van de ophanging. Om de zwenkbeweging van het fixatieorgaan mogelijk te maken kan daarbij het ondervlak zich in de richting van het uiteinde van de neus slechts uitstrekken tot het draaipunt voor de zwenkbeweging.
Daarbij kan het eerste liggend bovenvlak van de neus zich tussen het staand contactvlak van de nok en het uiteinde van de neus bevinden. In dat geval is bij voorkeur een afstand tussen het liggend ondervlak en het eerste liggend bovenvlak van de neus in hoofdzaak gelijk aan een grootste hoogte van de uitsparing, zodat ook in verticale richting een spelingvrije ophanging wordt gewaarborgd.
Daarnaast of in plaats daarvan kan het fixatieorgaan een tweede liggend bovenvlak vertonen, dat zich aan de van het uiteinde van de neus afgekeerde zijde van het staand contactvlak van de nok bevinden. In dat geval is het voor een spelingvrije ophanging van voordeel, wanneer een afstand tussen het liggend ondervlak en het tweede liggend bovenvlak van de neus in hoofdzaak gelijk is aan een afstand tussen het ondervlak van de uitsparing en een onderzijde van de overhangende bovenrand daarvan.
Bij een praktische uitvoering van het fixatieorgaan Kunnen er aan weerszijden van het staand contactvlak van de nok eerste en tweede liggende bovenvlakken zijn gevormd.
Om het fixatieorgaan stabiel te laten aanliggen tegen een eindwand van de uitsparing kan het uiteinde van de neus bepaald zijn door een staand vlak.
Om een zwenkbeweging van het fixatieorgaan nadat dit onder een hoek in de uitsparing gestoken is te vereenvoudigen, verdient het de voorkeur dat de neus tussen de nok en het uiteinde afgeschuind is. Deze afgeschuinde bovenzijde van de neus in combinatie met de afgeschuinde onderzijde zorgt er bovendien voor dat de neus zelf de open zijde van de uitsparing “opzoekt” en het fixaticorgaan centreert voor de open zijde van de uitsparing, waardoor de montage wordt vereenvoudigd. De hoek waaronder de neus aan zijn bovenzijde is afgeschuind hangt net als de afschuiningshoek aan de onderzijde samen met de positie van de nok ten opzichte van een draaipunt voor de zwenkbeweging van het fixatieorgaan.
Het fixatieorgaan kan zich, wanneer dit in de uitsparing opgesloten is, in hoofdzaak in het verlengde van de uitsparing uitstrekken. Hierdoor kan het tweede element, dat aan het fixatieorgaan is bevestigd of daarmee is geïntegreerd, de uitsparing afdekken, waardoor een nagenoeg onzichtbare verbinding wordt gevormd.
Hoewel het fixatieorgaan als integraal deel van het tweede element kan zijn gevormd, biedt het voordelen om dit als afzonderlijk onderdeel uit te voeren. Het fixatieorgaan kan dan met verschillende tweede elementen gecombineerd worden. Daartoe kan het fixatieorgaan aan zijn van het uitemde van de neus afgekeerde zijde voorzien zijn van middelen voor het bevestigen daarvan aan het tweede element. Dat tweede element kan bijvoorbeeld een plank zijn.
Een stabiele verbinding van het tweede element met het eerste element wordt daarbij verkregen, wanneer de bevestigingsmiddelen een het tweede element ten dele omsluitend, liggend U-profiel omvatten. Zo kan een moment als gevolg van de eenzijdige ophanging van het tweede element in het U-profiel worden opgenomen. In dat geval kan een onderste been van het liggend U-profiel langer zijn dan een bovenste been daarvan, voor een optimale ondersteuning van het tweede element.
Ook voor de uitsparing geldt dat die weliswaar rechtstreeks in het eerste element gevormd kan zijn, maar dat het voor het verkrijgen van een flexibele oplossing de voorkeur verdient wanneer de uitsparing gevormd is in een afzonderlijk profieldeel, dat in een groef in het eerste element bevestigbaar is. Zo kan het ontwerp van het profieldeel met daarin de uitsparing worden 5 geoptimaliseerd voor ene bepaalde toepassing, terwijl de groef in het eerste element een standaardvorm kan hebben.
In dat geval is bij voorkeur een maat van het fixatieorgaan in hoogterichting ten minste gelijk aan een maat van het profieldeel waarin de uitsparing gevormd is. Op die wijze wordt het profieldeel door het fixatieorgaan aan het zicht onttrokken. Daarbij kan het contactvlak onder de IO neus van het fixatieorgaan een hoogte hebben die gelijk is aan de dikte van de onderwand van het profieldeel, zodat optimaal gebruik gemaakt wordt van het aanwezige materiaal.
Daarnaast of in plaats daarvan kan de maat van het fixatieorgaan in hoogterichting ten hoogste gelijk zijn aan een maat van het tweede element in hoogterichting. Op die wijze wordt het fixatieorgaan aan het zicht onttrokken door het tweede element.
Het profieldeel en het fixatieorgaan kunnen vervaardigd zijn van een metaal, een kunststof of hout. Bij een uitvoering in metaal verdient het de voorkeur dat dit een duurzaam, niet-corrosief metaal is, zoals aluminium of roestvast staal.
De uitvinding betreft ook een constructie die een eerste element en een daarmee verbonden tweede element omvat, waarbij het eerste en tweede element met elkaar verbonden zijn onder 209 tussenkomst van een ophangsysteem als hiervoor beschreven. Daarbij kan het eerste element met de uitsparing een staand element zijn, waaraan het tweede element met het fixatieorgaan is opgehangen. Anderzijds is het ook denkbaar dat het tweede element een staand element is, waaraan het eerste element is opgehangen.
De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een aantal voorbeelden, waarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde tekening, waarin: Fig. 1 een perspectivisch aanzicht met uiteengenomen delen is van een eerste uitvoeringsvorm van het ophangsysteem volgens de uitvinding met een fixatieorgaan en een profieldeel met daarin een uitsparing; Fig. 2 een met Fig. 1 overeenkomend aanzicht is van het ophangsysteem in gemonteerde toestand; Fig. 3 een zijaanzicht is van het ophangsysteem van Fig. 1 en 2 waarbij het fixatieorgaan in een gekantelde uitgangspositie weergegeven is, voorafgaand aan de montage; Fig. 4 een met Fig. 3 overeenkomend aanzicht is waarbij het fixatieorgaan in de gekantelde stand in de uitsparing is gestoken; Fig. 5 een met Fig. 3 en 4 overeenkomend aanzicht is in de gemonteerde toestand, nadat het fixatieorgaan teruggezwenkt is naar een horizontale stand;
Fig. 6 een perspectivisch aanzicht met uiteengenomen delen is van het ophangsysteem en een daardoor te verbinden eerste en tweede element, hier een staander en een plank; Fig. 7 een met Fig. 1 overeenkomend aanzicht is van een tweede uitvoeringsvorm van het ophangsysteem met een aangepaste vorm van het fixatieorgaan en met een sluitspie; Fig. 8 een zijaanzicht is van de uitvoeringsvorm van Fig. 7 van het ophangsysteem met sluitspie in de gemonteerde toestand; Fig. 9 een met Fig. 2 overeenkomend aanzicht is van een derde uitvoeringsvorm van het ophangsysteem, waarbij het fixatieorgaan een extra aanslagvlak vertoont; Fig. 10 een met Fig. 5 overeenkomend aanzicht is van een vierde uitvoeringsvorm van het ophangsysteem, waarbij het fixatieorgaan slechts een met de uitsparing in contact staand bovenvlak vertoont; Fig. 11 een perspectivisch zijaanzicht is waarin de verschillende stappen getoond zijn van het door middel van het ophangsysteem van Fig. 7 en 8 aan een staander ophangen van een plank; Fig. 12 een met Fig. 1 overeenkomend aanzicht is van een vijfde uitvoeringsvorm van het ophangsysteem, waarbij het fixatieorgaan als een geheel gevormd is met het tweede element, hier een plank; Fig. 13 perspectivisch aanzicht is met gedeeltelijk uiteengenomen delen van een zesde uitvoeringsvorm van het ophangsysteem, waarbij het fixatieorgaan aan een vaststaand element is bevestigd en het profiel met de uitsparing is bevestigd in een op te hangen element; Fig. 14 een met Fig. 5, 8 en 10 overeenkomend aanzicht is van een zesde uitvoeringsvorm van het ophangsysteem; en Fig. 15 een met Fig. 5 overeenkomend aanzicht is van het ophangsysteem, waarin de verhoudingen tassen de verschillende hoeken zijn toegelicht.
Een ophangsysteem 1 volgens de uitvinding omvat een uitsparing 2 en een in de uitsparing 2 op te sluiten fixatieorgaan 3 (Fig. 1). De uitsparing 2 is in het getoonde voorbeeld gevormd in een afzonderlijk profieldeel 4, dat op zijn beurt door lijmen, schroeven of op andere wijze bevestigd kan worden in een groef 5 in een eerste element 6, bij voorbeeld een staander (Fig. 6). Het profieldeel 4 heeft hier buitenafmetingen die overeenkomen met binnenafmetingen van de groef 5, zodat het daarin nauw passend wordt opgenomen en niet uitsteekt of terugvalt. Het fixaticorgaan 3 kan verbonden zijn met een tweede element 7, bij voorbeeld een plank die aan de staander opgehangen moet worden.
De uitsparing 2 en dus ook het profieldeel 4 heeft een in hoofdzaak C-vormige doorsnede, met een liggend ondervlak 8, een staand eindvlak 9, een liggend bovenvlak 10 en een overhangende bovenrand 11, die een bovenste begrenzing vormt van een open zijde 12. De overhangende bovenrand 11 heeft in het getoonde voorbeeld een afgeschuinde kant 13 aan zijn vanaf de uitsparing 2 gekeerde buitenoppervlak 14. Het ondervlak 8 sluit aan de buitenzijde aan op een staand steunvlak 24, dat in het getoonde voorbeeld in het verlengde ligt van het buitenoppervlak 14 van de overhangende bovenrand 11. Het C-vormige profieldeel 4 kan bijvoorbeeld geëxtrudeerd of gegoten zijn of kan door verspanend bewerken gevormd zijn uit massieve stafmateriaal.
Het C-vormig profieldeel 4 kan zijn vervaardigd van een metaal, zoals bijvoorbeeld aluminium of roestvast staal, of van een kunststof.
De kunststof kan een thermoharder of een thermoplast zijn, en kan eventueel met vezels versterkt zijn.
Het fixatieorgaan 3 heeft een in de uitsparing 2 te steken neus 15 en is aan zijn van de neus 15 afgekeerde zijde voorzien van middelen 16 voor het bevestigen van het fixatieorgaan 3 aan het tweede element 7. De neus 15 vertoont aan de bovenzijde een nok 17 die voorzien is van een staand contactvlak 18, dat naar de bevestigingsmiddelen 16 gericht is.
Het staande contactvlak 18 is hier ingericht voor contact met een naar het eindvlak 9 gekeerd binnenoppervlak 19 van de overhangende bovenrand 11. De neus 15 vertoont hier een staand eindvlak 20 dat ingericht is voor contact met het eindvlak 9 van de uitsparing 2. Een afstand d1 (Fig. 5) in horizontale richting tassen het staand contactvlak 18 van de nok 17 en het staande eindvlak 20 van de neus komt in hoofdzaak overeen met een afstand d2 tussen het binnenoppervlak 19 van de overhangende bovenrand 11 en het eindvlak 9 van de uitsparing 2. Zo wordt speling in de verbinding in horizontale richting in hoofdzaak opgeheven.
Een onderzijde 21 van de neus 15 is in het getoonde voorbeeld afgeschuind.
Een loodrechte afstand d3 van de afgeschuinde onderzijde 21 tot een hoekpunt 22 van de nok 17 is daarbij kleiner dan een hoogte hl van de open zijde 12 tussen de overhangende bovenrand 11 en het ondervlak 8. Door de afgeschuinde onderzijde 21 kan de neus 15, wanneer deze gekanteld is over eenzelfde hoek als de afschuiningshoek a (Fig. 3), eenvoudig in de uitsparing 2 geschoven worden (Fig. 4). Enerzijds wordt zo de hoogte hl van de open zijde 12 beperkt.
Daarnaast hoeft de uitsparing 2 geen opnamerumte voor de neus 15 te bepalen onder het ondervlak 8, waardoor de totale hoogte van de uitsparing 2 en daarmee van het C-vormig profieldeel 4 kan worden beperkt.
De afschuiningshoek a is hier 30°, maar dit is slechts een voorbeeld.
De grootte van de afschuiningshoek o wordt bepaald door de positie van het hoekpunt 22 van de nok 17 (of in dit voorbeeld het daarmee overeenkomende hoekpunt 44 van de uitsparing 2) ten opzichte van een draaipunt 45 van de zwenkbeweging van het fixatieorgaan 3. Dit draaipunt 45 wordt in het getoonde voorbeeld gevormd door een snijpunt van de afgeschuinde kant 13 en een ondervlak 28 van de overhangende bovenrand 11. De geringe afschuiningshoek o in het getoonde voorbeeld is mogelijk omdat de overhangende bovenrand 11 en de nok 17 relatief dikwandig zijn uitgevoerd, en daardoor een relatief gering oppervlak, dus een relatief geringe hoogte kunnen hebben.
Dat leidt ertoe dat de opening 12 van de uitsparing 2 relatief hoog kan zijn, en de nok 17 dus al met een geringe verdraaiing onder de bovenrand 11 door in de uitsparing 2 geschoven kan worden.
Onder de neus 15 vertoont het fixatieorgaan 3 in dit voorbeeld een staand vlak 23, dat ingericht is voor contact met het staande steunvlak 24. Om te waarborgen dat het staand vlak 23 met het steunvlak 24 in contact komt op ongeveer hetzelfde moment dat het staand contactvlak 18 van de nok 17 in contact komt met het binnenoppervlak 19 van de overhangende bovenrand 11 is de afstand d4 tussen het staand vlak 23 en het staand contactvlak 18 van de nok 17 hier in hoofdzaak gelijk aan de afstand d5 tussen het steunvlak 24 en het binnenoppervlak 19 van de bovenrand 11.
Verder vertoont het fixatieorgaan 3 een liggend ondervlak 25 dat aansluit op de afgeschuinde onderzijde van de neus 15 en dat ingericht is om op het ondervlak 8 van de uitsparing IO 2 te rusten. Ook vertoont het fixatieorgaan 3 in dit voorbeeld een of meer liggende bovenvlakken 26, 27, die zijn ingericht voor contact met een of meer bovenin de uitsparing 2 gevormde vlakken 10, 28.
Een eerste liggend bovenvlak 26 bevindt zich hier tussen het staand contactvlak 18 en het staande eindvlak 20, en is hier ingericht voor contact met het liggende bovenvlak 10 van de uitsparmg 2. Daartoe is een afstand h2 tussen het liggend ondervlak 25 en het eerste liggend bovenvlak 26 van de neus in hoofdzaak gelijk aan de hoogte H van de uitsparing 2. Een tweede liggend bovenvlak 27 bevindt zich aan de zijde van het staand contactvlak 18 die van het eindvlak van de neus 15 afgekeerd is, en is hier ingericht voor contact met het ondervlak 28 van de overhangende bovenrand 11. Daartoe is een afstand h3 tussen het ondervlak 25 en het tweede 20 bovenvlak 27 van de neus 15 in hoofdzaak gelijk aan de hoogte hl van de open zijde 12.
Doordat zowel het ondervlak 25 als de bovenvlakken 26, 27 contact maken met overeenkomstige vlakken van de uitsparing 2 is de verbinding ook in verticale richting in hoofdzaak vrij van speling. In langsrichting van het profieldeel 4 zou eventueel wel enige speling toegestaan kunnen worden, teneinde de elementen 6, 7 ten opzichte van elkaar te kunnen verschuiven naar een gewenste positie.
Om een zwenkbeweging van het fixatieorgaan 3 van de hellende stand waarin het in de uitsparing 2 gestoken wordt naar een horizontale stand waarin de nok 17 achter de bovenrand 11 srijpt te vereenvoudigen, is de neus 15 m het getoonde voorbeeld afgeschuind tussen de nok 17 en het eindvlak 20. De afgeschuinde zijde 29 van de neus 15 strekt zich hier vanaf het eerste liggende bovenvlak 26 onder een hoek [B uit naar het staande eindvlak 20. De afgeschuinde bovenzijde 29 van de neus 15 in combinatie met de afgeschuinde onderzijde 21 zorgt ervoor dat de neus 15 zelf de open zijde 12 van de uitsparing 2 “opzoekt”, zodat een gebruiker het fixatieorgaan 3 niet exact hoeft op te lijnen met de open zijde 12 van de uitsparing 2. De afschuiningshoek [B bedraagt in dit voorbeeld 45°, maar zou een andere waarde kunnen hebben, afhankelijk van de positie van het hoekpunt 22 van de nok 17 ten opzichte van het draaipunt 45 van de zwenkbeweging.
In het getoonde voorbeeld vertoont het fixatieorgaan 3 verder tussen de nok 17 en de bevestigingsmiddelen 16, dus aan de van het eindvlak 20 afgekeerde zijde van de nok 17, een schuin oplopend vlak 30. In het getoonde voorbeeld heeft dit vlak 30 een hellingshoek y die overeenkomt met een hellingshoek ò van de afgeschuinde zijde 13 van het buitenoppervlak 14 van de bovenrand 11. Door het schuin oplopend vlak 30, in combinatie met de schuine kant 13 van de bovenrand 11, kan de neus 15 relatief diep in de uitsparing 2 gestoken worden en hoeft de neus 15 niet bijzonder lang uitgevoerd te worden. Bovendien wordt zo de neus 15 bij het losnemen, wanneer het fixatieorgaan 3 omhoog gezwenkt is, eerst nog ondersteund door het ondervlak 8, zodat het risico op vallen van het tweede element 7 verkleind wordt. De hellingshoeken y en ô zijn hier getoond als 45°, maar kunnen waarden tussen 30° en 60° hebben. Tussen de afgeschuinde zijde 13 van de bovenrand 11 van de uitsparing 2 en het schuin oplopende vlak 30 van het fixatieorgaan 3 is een ruimte 31 bepaald wanneer het fixatieorgaan 3 naar zijn gefixeerde, horizontale stand gezwenkt is (Fig. 5). Bij een variant van de uitvinding is een sluitspie 32 voorzien, die in de ruimte 31 geklemd kan worden (Fig. 7, 8). Door deze sluitspie 32 kan het fixatieorgaan 3 niet meer omhoog zwenken, waardoor dit niet los kan komen uit de uitsparing 2. Zo vormt dus de sluitspie 32 een borging van de verbinding tussen het fixatieorgaan 3 en de uitsparing 2. De bevestigingsmiddelen 16 van het fixatieorgaan 3 omvatten in het getoonde voorbeeld een liggend U-profiel 33, dat het tweede element 7 ten dele omsluit. In het getoonde voorbeeld is ineen eindrand 34 van het tweede element 7 een verdiepte opnameruimte 35 gevormd, waarin het liggend U-profiel 33 kan worden opgenomen, zodanig dat het niet uitsteekt boven een bovenvlak 36 van het tweede element 7. Een maat van het fixatieorgaan 3 in hoogterichting is dus ten hoogste gelijk aan de dikte van het tweede element 7. Het liggend U-profiel 33, dat zich slechts over een deel van de breedte van het tweede element 7 uitstrekt, vertoont hier een onderste been 37 dat langer is dan een bovenste been 38. Zo kunnen de bevestigingsmiddelen 16 een moment M als gevolg van de eenzijdige inklemming en ten opzichte van de inklemming excentrische belasting van het tweede element 7 goed opvangen. In het getoonde voorbeeld van het ophangsysteem 1 zijn de benen 37, 38 hier in hoofdzaak even dik uitgevoerd als de wanden 8, 9, 10 van het profieldeel 4. Het moment M wordt in het ophangsysteem 1 verder opgevangen door horizontale reactiekrachten tussen de samenwerkende staande vlakken 18, 19 en 23, 24 en/of 9, 20, alsmede door verticale reactiekrachten tussen de samenwerkende liggende vlakken 10, 26 en/of 27, 28 en 8,
25. Door de veelheid aan samenwerkende contactvlakken kan het ophangsysteem 1 volgens de uitvinding een groot moment opnemen, zodat het tweede element 7 dus zwaar belast mag worden. In de gemonteerde toestand bevindt het fixatieorgaan 3 zich op dezelfde hoogte als — of in lijn met - de uitsparing 2 en het profieldeel 4. De maat in hoogterichting van het fixatieorgaan 3 is in het getoonde voorbeeld ten minste zo groot als een maat in hoogterichting van de uitsparing 2 en het profieldeel 4. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de uitsparing 2 en het profieldeel 4 in de gemonteerde toestand van het ophangsysteem 1 niet zichtbaar zijn, maar worden afgedekt door het fixatieorgaan 3. Omdat de maat van het fixatieorgaan 3 in hoogterichting niet groter is dan de dikte van het tweede element 7, is ook het fixatieorgaan 3 nauwelijks zichtbaar, en wordt dat grotendeels afgedekt door het tweede element 7. Uitsluitend het bovenste been 38 van de bevestigingsmiddelen 16 is zichtbaar in het bovenvlak van het tweede element 7. Dit (al dan niet gedeeltelijk) afdekken is met name van belang wanneer het ophangsysteem wordt toegepast in situaties waar het uiterlijk van een constructie van belang is, en details van het ophangsysteem dus zo goed mogelijk aan het IO zicht onttrokken moeten worden. Dit speelt bijvoorbeeld bij meubels. Overigens zijn de tweede elementen (planken) met de daaraan bevestigde fixatieorganen 3 goed stapelbaar doordat de fixaticorganen 3 in dikterichting niet uitsteken buiten de planken 7. In het getoonde voorbeeld hebben het profieldeel 4 en het fixatieorgaan 3 dezelfde afmetingen in hoogterichting, waardoor zij elkaar enerzijds afdekken, maar anderzijds maximale oppervlakken bepalen voor het doorgeven van krachten en momenten.
Overigens kan het fixatieorgaan 3 net als het profieldeel 4 waarin de uitsparing 2 is bepaald zijn vervaardigd van bijvoorbeeld een metaal, een kunststof of hout. Ook voor het fixatieorgaan 3 verdienen metalen die corrosiebestendig zijn, zoals bijvoorbeeld aluminium en roestvast staal, de voorkeur. Bij kunststoffen, waaronder zowel thermoharders als thermoplasten, kunnen voor bepaalde toepassingen kunststoffen gebruikt worden die met vezels versterkt zijn.
Bij een alternatieve uitvoeringsvorm van de uitvinding is de neus 15 tussen de afgeschuinde zijde 29 en het staand eindvlak 20 voorzien van een aanvullend liggend bovenvlak 42 (Fig. 9). Dit aanvullende bovenvlak 42 is ingericht voor contact met een aanvullend liggend aanslagvlak 43, dat verlaagd ten opzichte van het bovenvlak 10 is gevormd in een hoek tussen het bovenvlak 10 en het staande eindvlak 9. Door deze aanvullende vlakken 42, 43 kan een groter moment worden opgenomen en weerstaan, waardoor zwaardere elementen kunnen worden opgehangen.
Bij een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding is de uitsparing 2 voorzien van een afgeschuind vlak 46 tussen het staande eindvlak 9 en het liggende bovenvlak 10, die in de gemonteerde toestand van het fixatieorgaan 3 samenwerkt met de afgeschuinde kant 29 van de neus 15 van het fixatieorgaan 3 (Fig. 14). Bij die uitvoeringsvorm is het rechtop staande of verticale eindvlak 18 van de nok 17 enigszins voorover gekanteld, waardoor dit onder een hoek van ongeveer 30° helt. Het daarmee samenwerkende binnenoppervlak 19 van de overhangende bovenrand 11 is over dezelfde hoek gekanteld. Op deze wijze wordt een geheel vormgesloten verbinding van het fixatieorgaan 3 met de uitsparing 2 bereikt, waarbij de twee elementen over een groot deel van hun oppervlak met elkaar in contact staan, zodat spanningen als gevolg van over te dragen krachten worden geminimaliseerd.
Bij weer andere uitvoeringsvormen is juist een van de liggende bovenvlakken 26, 27 van het fixatieorgaan 3 zover verlaagd, dat dit geen contact meer maakt met het overeenkomstige bovenvlak 10, 28 van de uitsparing 2. Dit kan gelden voor het eerste liggende bovenvlak 26 tussen de nok 17 en het staand eindvlak 20 van de neus 15 (Fig. 8), maar ook voor het tweede liggende bovenvlak 27 tussen de nok 17 en het schuin oplopend vlak 30 (Fig. 10). Het voordeel van een dergelijke opstelling is dat het moment als gevolg van belasting van het tweede element 7 wordt opgenomen door een duidelijk gedefinieerde combinatie van twee tegengesteld gerichte vlakken 25, 26, resp. 25, 27.
De verbanden tussen de verschillende afmetingen en hoeken van het ophangsysteem 1 zijn nogmaals samengevat in Fig. 15, die het fixatieorgaan 3 en de uitsparing 2 van Fig. 2 weergeeft.
Zoals hierboven aangegeven mag het horizontale ondervlak 25 van de neus zich niet uitstrekken voorbij het draaipunt 45 van de zwenkbeweging van de neus 15. Dit houdt in dat een snijpunt 47 tussen het liggende vlak 25 en de afgeschuinde onderzijde 21 verder van het eindvlak 9 van de uitsparing 2 moet liggen dan het draaipunt 45, of ten hoogste gelijk mag liggen met het draaipunt 45. Dit houdt in dat het fixatieorgaan 3 slechts een liggend vlak 25 onder de neus 15 kan vertonen wanneer het draaipunt 45 dichter bij het eindvlak 9 gelegen is dan het steunvlak 24.
Verder mag het staande eindvlak 20 van de neus 15 zich niet uitstrekken boven het draaipunt 45. Dit houdt in dat een snijpunt 48 tassen het staande eindvlak 20 en de afgeschuinde bovenzijde 29 ten hoogste gelijk met, of onder het draaipunt 48 moet liggen.
Zoals gezegd is de afschuiningshoek a gerelateerd aan de positie van het hoekpunt 22 van de neus 15 ten opzichte van het draaipunt 45, Dit is als volgt in te zien. De loodrechte afstand d3 vanaf de afgeschuinde onderzijde 21 van de neus 15 tot het hoekpunt 22 van de nok 17 moet kleiner zijn dan de hoogte hl van de “ingang” van de uitsparing 2 om het fixatieorgaan 3 met zijn neus 15 in de uitsparing 2 te kunnen steken. Wanneer de maximale waarde van d3, die gelijk is aan hl, langs een verbindingslijn L vanaf het hoekpunt 44 wordt geprojecteerd op het draaipunt 45 ontstaat een gelijkbenige driehoek met twee zijden hl. De tophoek £ van deze gelijkbenige driehoek is gelijk aan de hoek £ tussen de verbindingslijn L en een horizontale lijn H. Onder de gelijkbenige driehoek is een rechthoekige driehoek bepaald met als rechthoekszijden het ondervlak 8 en het eindvlak 9 van de uitsparing. De scherpe hoek van deze rechthoekige driehoek is de helft van de tophoek, dus ‘4e. Dit is de minimale waarde die de afschuiningshoek a kan hebben.
Uit de gelijkheid van de driehoeken volgt dat ook de minimale waarde van de afschuiningshoek [B tussen de afgeschuinde bovenzijde 29 en een verticale lijn V gelijk is aan ‘4e.
In Fig. 11 zijn van boven naar beneden de verschillende stappen getoond van het vormen van een constructie 41 door het bevestigen van een tweede element 7, hier een plank, aan een eerste element 6, hier een staander onder gebruikmaking van het hiervoor beschreven ophangsysteem 1. Daarbij wordt het tweede element 7 met het daaraan bevestigde fixatieorgaan 3 eerst onder een hoek met de horizontaal gebracht die ten minste even groot is als de afschuiningshoek a (bovenste afbeelding), waarna het tweede element 7 in de richting van het eerste element 6 bewogen wordt. Daarbij zal het fixatieorgaan 3 als gevolg van de schuine zijden 21, 29 van de neus 15 de opening van de uitsparing 2 in het eerste element 6 als het ware “opzoeken”, en het tweede element 7 voor de uitsparing 2 centreren. Dan kan de neus 15 van het fixatieorgaan 3 in de uitsparing 2 gestoken worden, waarbij de afgeschuinde onderzijde 21 van de neus 15 over het ondervlak 8 kan schuiven (middelste afbeelding). Wanneer het uiteinde van de neus 15 het eindvlak 9 van de uitsparing 2 bereikt kan het tweede element 7 omlaag gezwenkt worden naar een horizontale of liggende stand {onderste afbeelding). Daarbij haakt de nok 17 van de neus 15 achter de overhangende bovenrand 11 van de uitsparing, terwijl het staande vlak 23 onder de neus 15 tegen het steunvlak 24 onder de uitsparing 2 komt te rusten. Het tweede element 7 hangt nu stabiel aan het eerste element 6. Om te voorkomen dat de verbinding tussen de elementen 6, 7 onbedoeld verbroken wordt wanneer een omhoog gerichte kracht zou worden uitgeoefend op het tweede element 7, kan een sluitspie 32 worden ingeklemd of opgesloten in de ruimte 31 tussen het fixatieorgaan 3 en de uitsparing 2.
Hoewel bij alle tot nu toe getoonde uitvoeringsvormen van het ophangsysteem 1 het fixatieorgaan 3 als een afzonderlijk deel is uitgevoerd, dat door bevestigingsmiddelen 16 aan het tweede element 7 bevestigd kan worden, is het ook denkbaar dat het fixatieorgaan en het tweede element 7 geïntegreerd zijn tot een zelf-fixerend onderdeel 39 (Fig. 12). De neus 15 met zijn verschillende vlakken Kan dan bijvoorbeeld gevormd zijn door verspanende bewerking van een eindrand van het onderdeel 39, wanneer dit van een metaal, hout of kunststof vervaardigd is.
Wanneer het zelf-fixerend onderdeel 39 van een kunststof is vervaardigd, kan dit ook rechtstreeks in de gewenste eindvorm gegoten zijn.
Hoewel de uitsparing 2 in de tot nu toe getoonde voorbeelden gevormd is in een afzonderlijk profieldeel 4, kan deze eveneens rechtstreeks in het eerste element zijn gevormd, bijvoorbeeld door daarin een groef met overhangende bovenrand te frezen.
Bij alle tot nu toe getoonde uitvoeringsvormen is cen constructie gevormd door het tweede element 7 op te hangen aan het eerste element 6. Het is echter ook denkbaar dat een constructie gevormd wordt door het eerste element 6, dat de uitsparing 2 vertoont, op te hangen aan het tweede element 7, dat voorzien is van het fixatieorgaan 3. Dit is te zien in Fig. 13, waar het tweede element 7 een staande wand is, waaraan het fixatieorgaan 3 is bevestigd. De bevestigingsmiddelen 16 hebben daarbij de gedaante van een vlakke montageplaat, die aan de wand 7 bevestigd kan zijn door middel van schroeven, lijmen of op een andere wijze. Het eerste element 6 heeft hier eveneens de gedaante van een staande plaat, waaraan in dit voorbeeld nog twee planken 7’ zijn opgehangen door middel van ophangsystemen 1 als hiervoor getoond en beschreven. De plaat 6 is nabij zijn bovenste uiteinde 40 voorzien van een groef (hier niet getoond), waarin het profieldeel 4 met de uitsparing 2 bevestigd is (hier los getoond). De plaat 6 wordt aan de wand 7 opgehangen door deze eerst onder een hoek o met de verticaal te plaatsen, zodat de uitsparing 2 over het fixatieorgaan 3 geschoven kan worden. Daarna kan de plaat 6 worden teruggezwenkt naar zijn verticale stand, waardoor de overhangende bovenrand 11 van de uitsparing 2 achter de nok 17 van het fixatieorgaan 3 gehaakt wordt. Zo hangt dan de plaat 6 evenwijdig aan de wand 7. Door de configuratie van de uitsparing 2 en het fixatieorgaan 3 is de verbinding in horizontale en verticale richting spelingvrij. Om de plaat 6 en de daaraan opgehangen planken 7° volstrekt onbeweeglijk in de ruimte te hangen kan de verbinding nog tegen zwenken worden geborgd door het inbrengen van een sluitspie (hier niet getoond). Zo wordt dus een geheel starre constructie 41 gevormd.
Hoewel het eerste element 6 hier als verticaal gerichte plaat met daaraan twee planken 7° getoond is, zou dit eerste element 6 ook eenvoudigweg een plank kunnen zijn. Het profieldeel 4 zou aan een rand van een plank bevestigd kunnen worden, waarna het over het aan de wand 7 bevestigde fixatieorgaan 3 geschoven zou kunnen worden. Zo zou in feite een omkering van de hiervoor beschreven en getoonde functies van de uitsparing 2 en het fixatieorgaan 3 worden bereikt.
Zo maakt de uitvinding het dus met relatief eenvoudige middelen mogelijk om een element stabiel en in de ruimte gefixeerd op te hangen aan een ander element, waarbij de verbinding toch weer eenvoudig losneembaar is. De verbinding kan daarbij worden gevormd en losgenomen zonder gebruik te maken van enigerlei gereedschap. Ook zijn er voor het vormen van de verbinding geen aanvullende bevestigingsmaterialen nodig. De verbinding is niet alleen sterk en stabiel, maar doet ook esthetisch geen afbreuk aan de daarmee gevormde constructie. Doordat de verbinding gevormd wordt door afzonderlijke onderdelen kan deze ook achteraf worden aangebracht. Alle handelingen kunnen worden verricht vanaf een en dezelfde zijde, zodat het ophangsysteem dus ook bruikbaar is in situaties waarin een element slechts aan een zijde toegankelijk is, bijvoorbeeld dus om iets op te hangen aan een wand. Overigens is het ophangsysteem ook bruikbaar in situaties waarin de met elkaar te verbinden elementen niet zuiver horizontaal of verticaal gericht zijn, maar kan dit ook fungeren met elementen die onder een kleine hoek met de horizontaal liggen of onder een kleine hoek met de verticaal staan. Hoewel de uitvinding hiervoor is toegelicht aan de hand van een aantal voorbeelden, zal het duidelijk zijn dat deze daartoe niet is beperkt, maar op velerlei wijze kan worden gevarieerd binnen het kader van de nu volgende conclusies.

Claims (23)

Conclusies
1. Ophangsysteem (1), omvattende een eerste element (6) met daarin een uitsparing (2) en een in de uitsparing (2) op te sluiten fixatieorgaan (3) dat met een tweede element (7) verbonden of geïntegreerd is, waarbij de uitsparing (2) in doorsnede in hoofdzaak C-vormig is en een open zijde (12) vertoont die door een overhangende bovenrand (11) wordt begrensd, en waarbij het fixatieorgaan (3) een in de uitsparing (2) te steken neus (15) omvat, die aan een bovenzijde een achter de overhangende bovenrand (11) te haken nok (17) vertoont, waarvan een staand vlak (18) ingericht is voor contact met de overhangende bovenrand (11), en waarbij de neus (15) een uiteinde (20) vertoont waarvan een afstand (d1) tot het staande contactvlak (18) in hoofdzaak overeenkomt met een afstand (d2) van de overhangende bovenrand (11) tot een eindvlak (9) van de uitsparing (2), met het kenmerk, dat de overhangende bovenrand (11) aan zijn van de uitsparing (2) afgekeerde zijde (14) afgeschuind (13) is.
2. Ophangsysteem (1) volgens conclusie 1, waarbij het fixatieorgaan (3) aan zijn van het uiteinde (20) van de neus (15) afgekeerde zijde een schuin oplopend vlak (30) vertoont.
3. Ophangsysteem (1) volgens conclusie 2, verder omvattende een sluitspie (32) die ingericht is om tussen de afgeschuinde zijde (13) van de overhangende bovenrand (11) en het schuin oplopende vlak (30) van het fixatieorgaan (3) geklemd te worden.
4. Ophangsysteem (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het fixatieorgaan (3) onder de neus (15) een staand, naar het uiteinde {20) van de neus (15) gericht vlak (23) vertoont dat ingericht is voor contact met een onder de open zijde (12) van de uitsparing (2) gevormd, staand steunvlak (24), en waarbij een afstand (d4) tussen het contactvlak (23) onder de neus (15) en het contactvlak (18) van de nok (17) in hoofdzaak gelijk is aan een afstand {d5) tussen de overhangende bovenrand (11) en het steunvlak (24).
5. Ophangsysteem (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de uitsparing (2) een op de open zijde (12) aansluitend ondervlak (8) vertoont en een onderzijde (21) van de neus (15) afgeschuind is.
6. Ophangsysteem (1) volgens conclusie 5, waarbij het fixatieorgaan (3) een op de afgeschuinde onderzijde (21) aansluitend liggend ondervlak (25) vertoont, dat ingericht is om op het ondervlak (8) van de uitsparing (2) te rusten, alsmede een eerste liggend bovenvlak (26) dat ingericht is voor contact met een bovenin de uitsparing (2) gevormd vlak (10).
7. Ophangsysteem (1) volgens conclusie 6, waarbij het eerste liggend bovenvlak (26) van de neus (15) zich tussen het staand contactvlak (18) van de nok (17) en het uiteinde (20) van de neus (15) bevindt.
8. Ophangsysteem (1) volgens conclusie 7, waarbij een afstand (h2) tussen het liggend ondervlak (25) en het eerste liggend bovenvlak (26) van de neus (15) in hoofdzaak gelijk is aan een grootste hoogte (H) van de uitsparing (2).
9. Ophangsysteem (1) volgens één der conclusies 6-8, waarbij het fixatieorgaan (3) een tweede liggend bovenvlak (27) vertoont, dat zich aan de van het uiteinde (20) van de neus (15) afgekeerde zijde van het staand contactvlak (18) van de nok (17) bevindt.
10. Ophangsysteem (1) volgens conclusie 9, waarbij een afstand (h3) tussen het liggend ondervlak (25) en het tweede liggend bovenvlak (27) van de neus (15) in hoofdzaak gelijk is aan een afstand (h1) tussen het ondervlak (8) van de uitsparing (2) en een onderzijde (28) van de overhangende bovenrand (11) daarvan.
11. Ophangsysteem (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het uiteinde van de neus (15) bepaald is door een staand vlak (20).
12. Ophangsysteem (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de neus (15) tussen de nok (17) en het uiteinde (20) afgeschuind (29) is.
13. Ophangsysteem (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het fixatieorgaan (3) zich, wanneer dit in de uitsparing (2) opgesloten is, in hoofdzaak in het verlengde van de uitsparing {2) uitstrekt.
14. Ophangsysteem (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het fixaticorgaan (3) aan zijn van het uiteinde (20) van de neus (15) afgekeerde zijde voorzien is van middelen (16) voor het bevestigen daarvan aan het tweede element (7).
15. Ophangsysteem (1) volgens conclusie 14, waarbij de bevestigingsmiddelen (16) een het tweede element (7) ten dele omsluitend, liggend U-profiel (33) omvatten.
16. Ophangsysteem (1) volgens conclusie 15, waarbij een onderste been (37) van het liggend U-profiel (33) langer is dan een bovenste been (38) daarvan.
17. Ophangsysteem (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de uitsparing (2) gevormd is in een afzonderlijk profieldeel (4), dat in een groef (5) in het eerste element (6) bevestigbaar is.
18. Ophangsysteem (1) volgens conclusie 17, waarbij een maat van het fixatieorgaan (3) in IO hoogterichting ten minste gelijk is aan een maat van het profieldeel (4) waarin de uitsparing (2) gevormd is.
19. Ophangsysteem (1) volgens conclusie 17 of 18, waarbij de maat van het fixatieorgaan (3) in hoogterichting ten hoogste gelijk is aan een maat van het tweede element (7) in hoogterichting.
20. Ophangsysteem (1) volgens één der conclusies 17 — 19, waarbij het profieldeel (4) en het fixatieorgaan (3) vervaardigd zijn van een metaal, een kunststof of hout.
21. Constructie {41) die een eerste element (6) en een daarmee verbonden tweede element (7) omvat, waarbij het eerste en tweede element (7) met elkaar verbonden zijn onder tussenkomst van een ophangsysteem (1) volgens één der voorgaande conclusies.
22. Constructie (41) volgens conclusie 21, waarbij het eerste element (6) een staand element is, waaraan het tweede element (7) is opgehangen.
23. Constructie (41) volgens conclusie 21, waarbij het tweede element (7) een staand element is, waaraan het eerste element (6) is opgehangen.
NL2024605A 2020-01-03 2020-01-03 Ophangsysteem en daarmee gevormde constructie NL2024605B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2024605A NL2024605B1 (nl) 2020-01-03 2020-01-03 Ophangsysteem en daarmee gevormde constructie
DE202020107621.3U DE202020107621U1 (de) 2020-01-03 2020-12-30 Aufhängesystem und damit gebildete Konstruktion

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2024605A NL2024605B1 (nl) 2020-01-03 2020-01-03 Ophangsysteem en daarmee gevormde constructie

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2024605B1 true NL2024605B1 (nl) 2021-09-09

Family

ID=70155251

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2024605A NL2024605B1 (nl) 2020-01-03 2020-01-03 Ophangsysteem en daarmee gevormde constructie

Country Status (2)

Country Link
DE (1) DE202020107621U1 (nl)
NL (1) NL2024605B1 (nl)

Citations (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH451685A (de) 1967-04-06 1968-05-15 Geschaeftsmoebelfabrik Georg M Schrank für Ausstellungs- und/oder Lagerzwecke
US3704675A (en) * 1971-01-15 1972-12-05 Plastics Inc Cantilever shelf assembly
US4961295A (en) 1988-03-14 1990-10-09 Kosch Sr Paul Metal slat and wall system utilizing same
EP0862876A1 (en) * 1997-03-07 1998-09-09 Bellplex Limited Shelf units
US6682033B1 (en) * 2002-08-01 2004-01-27 Mark Cohen Support device for supporting frames and other objects from a structure
DE202011103424U1 (de) * 2011-07-20 2012-01-10 Spacewall Gmbh Ausstellungspaneele Trägerwand
US8602227B1 (en) 2011-06-08 2013-12-10 Megawall, Inc. Slatwall panel
US8864407B1 (en) 2011-03-17 2014-10-21 Petter Sorum Locking joint for joining structural members

Patent Citations (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH451685A (de) 1967-04-06 1968-05-15 Geschaeftsmoebelfabrik Georg M Schrank für Ausstellungs- und/oder Lagerzwecke
US3704675A (en) * 1971-01-15 1972-12-05 Plastics Inc Cantilever shelf assembly
US4961295A (en) 1988-03-14 1990-10-09 Kosch Sr Paul Metal slat and wall system utilizing same
EP0862876A1 (en) * 1997-03-07 1998-09-09 Bellplex Limited Shelf units
US6682033B1 (en) * 2002-08-01 2004-01-27 Mark Cohen Support device for supporting frames and other objects from a structure
US8864407B1 (en) 2011-03-17 2014-10-21 Petter Sorum Locking joint for joining structural members
US8602227B1 (en) 2011-06-08 2013-12-10 Megawall, Inc. Slatwall panel
DE202011103424U1 (de) * 2011-07-20 2012-01-10 Spacewall Gmbh Ausstellungspaneele Trägerwand

Also Published As

Publication number Publication date
DE202020107621U1 (de) 2021-04-13

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8297575B2 (en) Shelf support bracket and wall standard
US9084482B2 (en) Shelving systems and components therefor
US6663201B2 (en) Vertically stabilized adjustable shelf bracket assembly
US4765575A (en) Cantilever shelf support
US6196141B1 (en) Vertically stabilized adjustable shelf bracket assembly
US7775492B2 (en) Mounting system and apparatus for attaching accessories to a wall panel
US6349507B1 (en) Slat wall structure with profile for different shelf support brackets and the like
US4817538A (en) Construction system for shelves
US20090127413A1 (en) Vertically Stabilized Adjustable Shelf Bracket Assembly
US7784626B2 (en) Wall hanging system
US7527157B2 (en) Wheel barrow rack and method of storing a wheel barrow
US20130214108A1 (en) Mounting and hinge assembly for a shelf
RU2728617C1 (ru) Устройство для закрепления предпочтительно плоскостного предмета на строительном объекте
GB2472672A (en) Shelving system with fall prevention device
US9999302B2 (en) Furniture drawer locking mechanism and method for implementing the same
US6550874B2 (en) Adjustable hanging file system
US8550265B2 (en) Support systems and components for same
US20080036342A1 (en) Configurations and Methods for Modular Cabinetry
NL2024605B1 (nl) Ophangsysteem en daarmee gevormde constructie
EP0862876A1 (en) Shelf units
CA2416315A1 (en) Improved support bracket for ventilated shelving
GB2322795A (en) Shelf mounting with recess or channel
AU6583694A (en) Shelf support
US6216891B1 (en) Frame to receive a part to be carried
WO2020128770A1 (en) Sliding drawer with anti-lifting system