NL9200437A - Trapliftinstallatie. - Google Patents

Description

TRAPLIFTINSTALLATIE

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een trapliftinstallatie, voorzien van in hoofdzaak evenwijdig aan een trap verlopende geleidingsmiddelen, een langs de geleidingsmiddelen verplaatsbaar gestel, êen zwenkbaar aan het gestel opgehangen ladingdrager, met het gestel verbonden middelen voor het aandrijven daarvan, en middelen voor het in een in hoofdzaak vaste stand ten opzichte van de horizon handhaven van de ladingdrager.

Dergelijke installaties worden op grote schaal gebruikt voor het vervoer van personen tussen verschillende verdiepingen in gebouwen waar geen schachtliftinstallatie ingebouwd is of kan worden. Met name worden trapliftinstallaties vaak achteraf ingebouwd in woonhuizen, wanneer één van de bewoners slecht ter been wordt of gehandicapt raakt.

Een probleem dat zich bij trapliftinstallaties voordoet wanneer de trap waarlangs de installatie aangebracht is een bocht vertoont, is dat de helling van de geleidingsmiddelen in de bocht afwijkt van die buiten de bocht, waardoor speciale maatregelen genomen moeten worden om een bepaalde gewenste stand van de ladingdrager ten opzichte van de horizon te handhaven.

Er zijn trapliftinstallaties bekend, waarbij de geleidingsmiddelen gevormd worden door een Ι-profiel, en de hellingsvariaties worden opgevangen door de hoogte van de lijfplaat van het I-profiel te variëren. Deze oplossing heeft als nadeel, dat de toepassing van een standaard-gelei-dingsprofiel hierdoor uitgesloten is, zodat de kosten van de installatie aanzienlijk zijn. Bovendien leent de oplossing zich slecht voor toepassing bij op zich efficiënte gesloten profielen, zoals bijvoorbeeld kokers. Daarnaast is het profiel met variabele hoogte uitsluitend geschikt voor toepassing langs de trap waarvoor het ontworpen is, zodat bij verhuizing of verbouwing een groot deel van de liftin-stallatie vervangen moet worden. Tenslotte zijn eventuele fouten in het verloop van de geleidingsmiddelen slechts met grote inspanning te corrigeren, waarbij de correcties niet ter plaatse kunnen worden uitgevoerd.

Ook zijn er trapliftinstallaties bekend, zoals bijvoorbeeld de door aanvraagster onder de naam "Ergolift" in de handel gebrachte installatie, waarbij de geleidings-middelen gevormd worden door een bijvoorbeeld kokervormig standaardprofiel, waarop een afzonderlijke strook aangebracht is voor het handhaven van de stand van de ladingdrager, in casu een stoel. Bij deze installatie vertoont het gestel een voeler, die langs de standhandhavingsstrook beweegt en het verloop van die strook via een stangenmecha-nisme omzet in een beweging van de stoel ten opzichte van het gestel, teneinde het zitvlak van de stoel in een horizontale stand te handhaven. Een nadeel van dergelijke installaties is echter, dat elke standhandhavingsstrook specifiek voor een bepaalde trap geschikt is, en reeds bij fabricage aangebracht moet worden. Aanpassingen of correcties van het verloop van de strook vergen een grote inspanning, en kunnen slechts plaatsvinden in een werkplaats, zodat de installatie in voorkomende gevallen geheel ontmanteld moet worden. Bovendien vormt de standhandhavingsstrook een ontsierend en hinderlijk obstakel.

De uitvinding beoogt te voorzien in de traplift-installatie van het hiervoor besproken type, waarbij deze problemen zich niet voordoen. Dit wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de standhandhavingsmiddelen het gestel met de ladingdrager verbinden, en gevormd worden door een informatie over de stand dragend, met de aandrijfmiddelen verbonden besturingsorgaan, en een daardoor te besturen volgorgaan, waarbij het besturingsorgaan en het volgorgaan ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn.

Met voordeel toe te passen uitvoeringen van de trapliftinstallatie volgens de uitvinding zijn beschreven in de afhankelijke conclusies 2-4.

De uitvinding wordt nu beschreven aan de hand van een voorbeeld, waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin: fig. 1 een perspectivisch aanzicht is van een deel van een trapliftinstallatie volgens de onderhavige uitvinding, fig. 2 een opengewerkt perspectivisch detailaan-zicht is van het gestel en de standhandhavingsmiddelen van de in fig. 1 getoonde trapliftinstallatie, fig. 3 een schematisch perspectivisch aanzicht is van een trap met een aantal bochten, en daarlangs aangebrachte geleidingsmiddelen van de trapliftinstallatie volgens de uitvinding, eri fig. 4 een bovenaanzicht is van een een bestu-ringsgroef vertonend schijfvormig besturingsorgaan dat onderdeel vormt van de standhandhavingsmiddelen.

Een trapliftinstallatie 1 (fig. 1) omvat geleidingsmiddelen in de vorm van een in hoofdzaak evenwijdig aan een (niet getoonde) trap verlopende geleidingskoker 2, en langs de koker 2 verplaatsbaar gestel 3, en een zwenkbaar aan het gestel 3 opgehangen ladingdrager 4 in de vorm van een stoel 5 met voetenbord 6. De trapliftinstallatie 1 vertoont verder (niet getoonde) met het gestel 3 verbonden aandrijfmiddelen 7 voor het langs de koker 2 verplaatsen daarvan, en (evenmin getoonde) middelen 8 voor het in een vaste stand ten opzichte van de horizon handhaven van de ladingdrager 4. Deze standhandhavingsmiddelen 8 zorgen ervoor dat het zitvlak van de stoel 5 in hoofdzaak horizontaal blijft.

De verplaatsing van het gestel 3 langs de geleidingsmiddelen 2 wordt bewerkstelligd door de aandrijfmiddelen 7, die gevormd worden door een in het gestel 3 ondergebrachte elektromotor 9 (fig. 2), de uitgaande as 10 waarvan over een wormwieloverbrenging 11 verbonden is met een secundaire as 12. De secundaire as 12 vertoont een eerste tandwiel 13, dat ingrijpt in een aan de geleidingskoker 2 bevestigde tandheugel 14, waardoor het gestel 3 langs de geleidingsmiddelen 2 verplaatst kan worden. De verplaatsing van het gestel 3 langs de koker 2 wordt geleid door een aantal vrij roteerbaar op het gestel gelagerde leiwielen 15, die aangrijpen op verschillende zijden van de geleidingskoker 2.

De standhandhavingsmiddelen 8 worden gevormd door een beweegbaar pp het gestel 3 aangebracht besturingsorgaan 16, dat informatie draagt over de gewenste stand van de ladingdrager 4, en dat een aan de ladingdrager 4 bevestigd volgorgaan 17 bestuurt. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld heeft het besturingsorgaan 16 de gedaante van een roteerbare schijf, waarin een besturingsgroef 18 uitgespaard is, het verloop waarvan de informatie vormt met betrekking tot de gewenste stand van de ladingdrager 4 ten opzichte van de horizon. Het volgorgaan 17 wordt gevormd door een stift, één uiteinde waarvan opgenomen is in de besturingsgroef 18, en het andere uiteinde waarvan is aangebracht op een de ladingdrager 4 steunende, zwenkbaar in het gestel 3 gelagerde arm 19.

Het gewoonlijk als curve-schijf aangeduide besturingsorgaan 16 is bevestigd op een tertiaire as 20, die over een tweede wormwieloverbrenging 21 aangedreven wordt door de secundaire as 12. Wanneer het gestel 3 door middel van de aandrijfmiddelen 7 langs de geleidingsmiddelen 2 verplaatst wordt, wordt derhalve tegelijkertijd de curve-schijf 16 geroteerd. Hierdoor wordt het in de besturingsgroef of -curve 18 opgenomen volgorgaan 17 in het vlak van de curve-schijf 16 afwisselend naar de tertiaire as 20 toe of daarvandaan bewogen, al naar gelang het verloop van de besturingsgroef 18. Deze beweging van het volgorgaan 17 veroorzaakt een zwenking van de het volgorgaan 17 dragende zwenk-arm 19, waardoor de stand van de ladingdrager 4 ten opzichte van het gestel 3 gevarieerd wordt.

Doordat het volgorgaan 17 slechts weinig onder de zwenkas 22 van de ladingdrager 4 uitsteekt, zijn geringe verplaatsingen van het volgorgaan 17 in het vlak van de curve-schijf 16 voldoende om aanzienlijke hoekverdraaiingen van de ladingdrager 4 te realiseren. Hierdoor kan volstaan worden met een kleine curve-schijf 16, waardoor een compacte installatie verkregen wordt.

Als besturingsorgaan zou in plaats van de getoon- de, om een verticale as 20 roteerbare schijf 16 bijvoorbeeld ook een met een besturingsprofiel uitgeruste, verschuifbare tandheugel, een om een horizontale as roteerbare, een in omtreksrichting verlopende besturingsstrook vertonende trommel of iets dergelijks toegepast kunnen worden.

Ook zou het besturingsorgaan in plaats van door de liftmotor 9 aangedreven te worden, aangedreven kunnen worden door een afzonderlijke motor. De motor van het besturingsorgaan en de liftmotor 9 zouden dan wel zodanig met elkaar verbonden moeten zijn, dat de beweging van het besturingsorgaan synchoon verloopt met de verplaatsing van het gestel 3.

Het verloop van de besturingsgroef 18 wordt zo gekozen, dat de beweging van de ladingdrager 4 ten opzichte van het gestel 3 precies de beweging van het gestel 3 ten opzichte van de horizon (als gevolg van de wisselende helling van de geleidingskoker 2) opheft, zodat de stand van de ladingdrager 4 ten opzichte van de horizon niet verandert. Het gewenste verloop van de besturingsgroef 18 wordt dus berekend aan de hand van de helling van de geleidingskoker 2, waarbij de helling telkens wordt vertaald in een bepaalde afstand D (fig. 4) van de groef 18 tot de as 20 van de schijf 16. Op die plaatsen A,B,C (fig. 3) waar de helling van de geleidingsmiddelen 2 verandert, verandert ook deze afstand D (fig. 4}.

De lengte van de groef 18 en de overbrengingsver-houding van de wormwieloverbrenging 21 (fig. 2) worden zo gekozen, dat de groef 18 precies doorlopen wordt door het volgorgaan 17 in het aantal omwentelingen van de secundaire as 12 dat nodig is om het gestel 3 over de gehele lengte van de geleidingsmiddelen 2 te verplaatsen.

Het besturingsorgaan 16 kan overigens naast informatie over de gewenste stand van de ladingdrager 4 ten opzichte van het gestel 3 ook andere informatie dragen die samenhangt met de verandering van de hellingshoek van de geleidingskoker 2. Zo kan bijvoorbeeld in het geval dat het gestel 3 door middel van een zogeheten driepuntsophanging op de geleidingskoker 2 aangebracht is, en derhalve drie lei- wielen vertoont, waarvan er twee aan de bovenzijde en één aan de onderzijde langs de geleidingskoker 2 lopen, op die plaatsen waar de geleidingskoker 2 een kromming vertoont de verticale afstand tussen de bovenste en onderste leimiddelen 15 aan die kromming aangepast worden. Hiertoe moet ten minste één van de leiwielen 15 verticaal beweegbaar op het gestel 3 aangebracht en met het besturingsorgaan 16 verbonden zijn. Het besturingsorgaan kan dan bijvoorbeeld gevormd worden door een curveschijf, die naast een besturingsgroef 18 verder een geprofileerde omtreksrand vertoont, waarlangs een met het beweegbare leiwiel 15 verbonden tweede volgor-gaan loopt.

Voor het aanpassen van de liftinstallatie aan een ander verloop van de trap, of voor het aanbrengen van correcties behoeft bij de installatie volgens de onderhavige uitvinding niet de gehele installatie gedemonteerd te worden en naar een werkplaats vervoerd te worden, maar behoeft slechts de curve-schijf gewisseld te worden.

Claims (4)

1. Trapliftinstallatie (1), voorzien van in hoofdzaak evenwijdig aan een trap verlopende geleidingsmiddelen (2), een langs de geleidingsmiddelen (2) verplaatsbaar gestel (3), een zwenkbaar aan het gestel (3) opgehangen ladingdrager (4), met het gestel (3) verbonden middelen (7) voor het aandrijven daarvan, en middelen (8) voor het in een in hoofdzaak vaste stand ten opzichte van de horizon handhaven van de ladingdrager (4), met het kenmerk, dat de stand-handhavingsmiddelen (8) het gestel (3) met de ladingdrager (4) verbinden, en gevormd worden door een informatie over de stand dragend, met de aandrijfmiddelen (7) verbonden bestu-ringsorgaan (16) en een daardoor te besturen volgorgaan (17), waarbij het besturingsorgaan (16) en het volgorgaan (17) ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn.

2. Trapliftinstallatie (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het besturingsorgaan (16) beweegbaar op het gestel (3) aangebracht, en het volgorgaan (17) aan de ladingdrager (4) bevestigd is.

3. Trapliftinstallatie (1) volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het besturingsorgaan (16) een roteerbare schijf is, die een besturingsgroef (18) vertoont waarin het volgorgaan (17) opgenomen is, en de standinformatie gevormd wordt door het verloop van de besturingsgroef (18).

4. Trapliftinstallatie (1) volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk dat het besturingsorgaan (16) over een overbrenging (21) wordt aangedreven door de aandrijfmiddelen (7).