NL9100951A - Zwenkschuifdeurstelsel voor een voertuig. - Google Patents

Description

Titel: Zwenkschuifdeurstelsel voor een voertuig.

De uitvinding heeft betrekking op een zwenkschuifdeur-stelsel voor een voertuig, met tenminste één in gesloten toestand in de voertuigwand liggend en in geopende toestand aan de buitenzijde voor de voertuigwand liggend en daarbij een deuropening vrij latend deurblad, waarbij aandrijfmiddelen, alsmede dwarsgeleidingsmiddelen en langsgeleidingsmiddelen zijn voorzien, die een beweging van het tenminste ene deurblad dwars ten opzichte van de voertuigwand en langs de voertuigwand mogelijk maken.

Dergelijke zwenkschuifdeurstelsels worden reeds vele jaren in bijvoorbeeld treinrijtuigen voor personenvervoer toegepast. Een voorbeeld van een bekend zwenkschuifdeurstelsel is beschreven in de Europese octrooiaanvrage 0259568.

Een zwenkschuifdeurstelsel dient de boven beschreven bewegingen van de tenminste ene deur mogelijk te maken en dient tevens een zodanige vergrendeling van de tenminste ene deur in de gesloten toestand te verschaffen, dat de deur niet door de zuigende werking van luchtstromingen langs het rijdende rijtuig, of door tegen de deur leunende passagiers geopend kan worden. Daarnaast is een zo compact mogelijke bouwwijze gewenst, zodat de aandrijf- en geleidings-middelen relatief weinig ruimte in beslag nemen. Ook is het wenselijk dat de samenstellende delen van een zwenkschuifdeurstelsel zoveel mogelijk voorgemonteerd kunnen worden.

De uitvinding beoogt een zwenkschuifdeurstelsel ter beschikking te stellen, dat aan de boven vermelde eisen voldoet. Meer in het algemeen beoogt de uitvinding een betrouwbaar werkend, onderhoudsarm, robuust en compact uitgevoerd en relatief eenvoudig te monteren zwenkschuifdeurstelsel ter beschikking te stellen.

Volgens de uitvinding wordt een zwenkschuifdeurstelsel van de boven beschreven soort daardoor gekenmerkt, dat de langsgeleidingsmiddelen een zich over in hoofdzaak de gehele breedte van de deuropening uitstrekkende draagrail o omvatten, die is gekoppeld met aandrijforganen, die de draagrail een beweging dwars op de voertuigwand kunnen doen uitvoeren, waarbij de draagrail is voorzien van een eerste stel in de draagrail lopende rollen, die zijn gelagerd op assen, die op een zich tot onder de draagrail uitstrekkend koppelorgaan zijn gemonteerd, welk koppelorgaan is voorzien van een tweede stel lager gelegen rollen, die samenwerken met een onder de draagrail gelegen, aan de bovenzijde van een deurblad bevestigde deurrail.

In het volgende zal de uitvinding nader worden beschreven met verwijzing naar de bijgevoegde tekening van een uitvoerings-voorbeeld.

Figuur 1 toont schematisch in achteraanzicht een uitvoeringsvoorbeeld van een zwenkschuifdeurstelsel volgens de uitvinding met twee deurbladen in gesloten toestand; figuur 2 toont het stelsel van figuur 1 schematisch in bovenaanzicht; figuur 3 toont een doorsnede volgens de lijn III-III in figuur 1; figuur 4 toont een met figuur 3 overeenkomstige doorsnede met de deuren in naar buiten geschoven toestand; figuur 5 toont een doorsnede langs de lijn V-V in figuur 1; figuur 6 toont een doorsnede langs de lijn VI-VI in figuur 1; figuur 7 toont schematisch een detail van de deur-bladophanging in gesloten en in geopende stand van een deurblad; figuur 8 toont schematisch in dwarsdoorsnede een treinrijtuig met geopende deuren; en figuur 9 toont een detail van de deurbedienings-middelen aan de onderzijde van een deurblad.

Figuur 1 toont schematisch een voorbeeld van een zwenkschuifdeurstelsel volgens de uitvinding in achteraanzicht, dat wil zeggen in een aanzicht vanuit het voertuig, waarin het deurstelsel is aangebracht. In het getoonde voorbeeld omvat het zwenkschuifdeurstelsel twee deurbladen 1 en 2, die gezamenlijk in een richting dwars op de voertuig-wand 3 (figuur 2) bewogen kunnen worden en die in tegenstelde richting langs de voertuigwand kunnen schuiven. Opgemerkt wordt, dat de uitvinding evenzeer bij een enkel deurblad toepasbaar is.

De aandrijf- en geleidingsmiddelen met behulp, waarvan de voor het openen en sluiten van de deurbladen benodigde bewegingen uitgevoerd en geleid worden bevinden zich zoals gebruikelijk grotendeels aan de bovenzijde van de deurbladen.

Deze middelen omvatten een in het volgende nog nader te beschrijven draagrail 4, die het beste in figuur 2 in bovenaanzicht en in figuur 3 in dwarsdoorsnede is te zien.

De draagrail heeft een lengte die in hoofdzaak overeenkomt met de breedte van de totale deuropening 5. In het getoonde voorbeeld werkt de draagrail via een nog nader te beschrijven rollenstelsel samen met een aan de bovenrand van elk deurblad gemonteerde deurbladrail 6,7. De deurbladrails bevinden zich, zoals in figuur 3 is te zien, juist onder draagrail en zijn in figuur 2 derhalve niet zichtbaar.

De draagrail is gekoppeld met middelen, die een beweging van de draagrail, en daardoor van de deurbladen, dwars op de voertuigwand mogelijk maken. De figuren 1,2 en 3 tonen rollendragers 8,9, die zich nabij de uiteinden van de draagrail 4 bevinden en zich vanaf de draagrail in dwarsrichting binnenwaarts, dat wil zeggen het voertuig in, uitstrekken. De rollendragers 8,9 zijn elk middels een flens 10,11 en geschikte bevestigingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld schroeven, aan de draagrail bevestigd.

De rollendragers dragen elk in dit voorbeeld een tweetal achter elkaar in lijn liggende en vertikaal georiënteerde rollen 12,13, die op een loopvlak 14 van een zich langs elke rollendrager 8 uitstrekkende, doch vast met het voertuig verbonden, rollengeleidingsorgaan 15 rusten.

De rollen 12,13 zijn draaibaar aan de drager bevestigd en de rollen kunnen derhalve over het loopvlak 14 rollen in een richting dwars op de voertuigwand.

De rollengeleidingsorganen 15 dragen via de rollen het gewicht van de draagrail en de deuren en zijn middels bouten 16, die reiken door openingen 17 in een zich aan de van de loopbaan af gekeerde zijde van elk rollengeleidingsorgaan 15 gevormde horizontale flens 18 bevestigd aan het voertuig. De beide rollengeleidingsorganen zijn onderling verbonden door een montageplaat 19, zodat beide rollengeleidingsorganen en de montageplaat een montage-eenheid vormen.

De openingen 17 zijn in het getoonde voorbeeld langwerpig, zodat de positie van de montage-eenheid nauwkeurig ingesteld kan worden.

Bij voorkeur zijn de rollendragers 8 elk nog voorzien van tenminste één niet getoonde horizontale rol, die de dwarsgeleiding van de rollendragers ten opzichte van de rollengeleidingsorganen verzorgt. De dwarsgeleidingsrollen werken' samen met een op het horizontale loopvlak 14 aansluitend vertikaal loopvlak 20. Als alternatief kan het loopvlak van vertikale rollen geprofileerd zijn en samenwerken met een complementair geprofileerd loopvlak van het rollengeleidingsorgaan .

De rollendragers 8 zijn elk aan de van het bijbehorende rollengeleidingsorgaan af gekeerde zijde voorzien van een nokkenbaan 21, die is gevormd door twee ongeveer concentrisch gebogen ribben 22,23. Tussen de ribben 22,23 grijpt een rol 24, die op het vrije einde van een hefboom 25 is aangebracht. Het andere einde van de hefboom 25 is voorzien van een dwarsas 26, die met voordeel gelagerd kan zijn in een op het bijbehorende rollengeleidingsorgaan aangebrachte lagerorgaan 27.

De dwarsas 26 strekt zich vanaf de hefboom 25 ook in de richting van de deuropening uit en is voor rotatie gekoppeld met een aandrijfmotor 28. De hefboom 25 kan vanuit de in figuur3 schuin naar beneden en achterwaarts gerichte stand in de richting van de klok, gezien in figuur 3, ongeveer een kwart slag draaien tot in een schuin naar beneden en voorwaarts gerichte stand als getoond in figuur 4. Die rotatiebeweging maakt gelijktijdig een voorwaartse verplaatsing van de rollendragers 8,9 en derhalve van de draagrail 4 en de deurbladen 1,2 mogelijk, tot in een in figuur 4 getoonde stand, waarin de draagrail en de deurbladen zich buiten het vlak van de voertuigwand 3 bevinden. In die stand kunnen de deurbladen voor de voertuigwand langs worden geschoven.

De beweging van de deurbladen langs de voertuigwand kan op diverse daartoe bekende wijzen worden bewerkstelligd. Volgens de uitvinding wordt hiertoe bij voorkeur gebruik gemaakt van een schroefspindelaandrijving. Elk deurblad is voorzien van een naar achteren reikende meenemer 30,31, die in het getoonde voorbeeld tegen de deurbladrail 6,7 is bevestigd.

Elke meenemer draagt aan de bovenzijde een moerorgaan 32,33, dat samenwerkt met een bijbehorende, zich in de breedterichting van de deuropening uitstrekkende spindel 34,35. De spindels 34,35 zijn nabij één uiteinde via tandwielen 36,37 (figuur 2) met elkaar gekoppeld en hebben tegengestelde draairichtingen en dezelfde spoed. De tandwielen worden via een aandrijftandwiel 38, dat in het getoonde voorbeeld aangrijpt op het tandwiel 36, aangedreven. De aandrijving kan ook zodanig zijn, dat de spindels in dezelfde richting draaien, mits de spindels een tegengestelde spoed hebben.

De spindels kunnen desgewenst aan de andere uiteinden ook van in elkaar grijpende tandwielen zijn voorzien, doch zijn in het getoonde voorbeeld aan de andere uiteinden (links in figuur 1 en figuur 2) in een lagersteun 39 gelagerd.

Teneinde de beweging van de deurbladen nauwkeurig te bepalen is één der deurbladen voorzien van een in een horizontale geleidingsrail lopende rol· In het getoonde voorbeeld is hiertoe de meenemer 33 aan de bovenzijde van een naar achteren reikende flens 40 voorzien van een rol 41, die vanaf de onderzijde in een omgekeerd ü-vormige geleidingsrail 42 reikt.

De geleidingsrail strekt zich grotendeels evenwijdig aan de draagrail 4 uit en is tegen de onderzijde van de montageplaat 19 gemonteerd. In het getoonde voorbeeld strekt de geleidingsrail zich uit boven het linkerdeel (gezien in de figuren 1 en 2) van de deuropening. Het zich nabij het midden van de deuropening bevindende einde van de geleidingsrail is voorzien van een naar achteren gebogen boogvormig deel 43.

In de gesloten stand van de deurbladen bevindt de rol 41 zich nabij het vrije uiteinde van het boogvormige deel 43, zoals in figuur 2 en figuur 5 is te zien. Als de deurbladen via de draagrail 4 tot buiten het vlak van de voertuigwand worden bewogen, is de rol 41 gedwongen om het gebogen deel 43 van de geleidingsrail 42 te volgen.

Het direkt met de rol 41 verbonden deurblad 1 beweegt hierdoor naar buiten en tevens enigszins naar links. Dit is slechts mogelijk als de spindel 35 gelijktijdig roteert. Zoals nog nader zal worden beschreven zijn de aandrijfmiddelen zodanig ingericht, dat de spindel 35 inderdaad reeds kan roteren terwijl de deurbladen zich uit het vlak van de voertuigwand bewegen. Daar de spindel 35 via de tandwielen 37 en 36 met de spindel 34 is gekoppeld, roteert gelijktijdig ook de spindel 34, zodat het andere deurblad 2 een soortgelijke beweging maakt naar buiten en naar rechts. Zodra het rechte deel van de geleidingsrail is bereikt kunnen de deurbladen bij voortgaande aandrijving nog slechts zijwaarts langs de voertuigwand bewegen. Bij het sluiten van de deur bewegen de deurbladen zich in omgekeerde richting.

De aandrijving van de deurbladen wordt verzorgd door een aandrijfmotor 28, die boven op de montageplaat 19 is gemonteerd. De aandrijfmotor is bij voorkeur een elektromotor. De as 50 van de motor 28 is via een cardan-overbrenging 52 gekoppeld met de as 53 van het reeds beschreven aandrijftandwiel 38. De as 53 is in een lagersteun 54 gelagerd, waarin ook de van de tandwielen 36 en 37 voorziene uiteinden van de spindels zijn gelagerd en die aan de draagrail 4 is bevestigd.

Het huis van de aandrijfmotor 28 is volgens een nadere uitwerking van de uitvinding bij voorkeur over een vooraf bepaalde hoek roteerbaar gemonteerd. Als derhalve rotatie van de as van de motor geblokkeerd is zal het motorhuis in tegengestelde richting om de as 50 roteren als gevolg van de optredende reactiekracht. De lagering van het motorhuis is in figuur 1 schematisch met 55 aangegeven.

Het motorhuis is excentrisch aan weerszijden via cardanassen 56,57 gekoppeld met de hefbomen 25.

Indien voor het openen van de deur de motor 28 wordt bekrachtigd wordt in eerste aanleg de rotatie van de as 50 van de motor in hoofdzaak geblokkeerd als gevolg van het feit, dat het vrije einde van het gebogen deel 43 van de geleidingsrail 42 niet of nauwelijks een zijdelingse beweging van de deurbladen mogelijk maakt. Het huis van van de motor 28 drijft daardoor via de cardanassen 56 en 57 de hefbomen 25 aan, waardoor de rollendragers 8 en 9 naar voren kunnen bewegen. Naarmate de rollendragers verder naar voren zijn bewogen is ook een sterkere zijdelingse beweging van de deurbladen mogelijk. Zoals reeds vermeld dient deze beweging gepaard te gaan met een rotatie van de spindels 34,35. Deze rotatie vindt automatisch plaats via de met de motoras gekoppelde cardanas 51, als gevolg van het feit, dat door het gebogen deel 43 van de gelei-dingsrail ook de naar voren gerichte beweging enigszins geblokkeerd wordt.

Gebleken is, dat door toepassing van een motor met roteerbaar opgehangen huis en een aangedreven as, waarbij op de beschreven wijze het huis naar voren en achteren gerichte beweging van de deurbladen bewerkstelligt en de as de zijdelingse beweging, deze twee haaks op elkaar staande bewegingen op soepele wijze in elkaar voorvloeien onder besturing van een in een geschikt gevormd gebogen geleidings-railgedeelte en een daarin lopende, met een deurblad verbonden, bij voorkeur als rol uitgevoerde nok.

Het motorhuis kan direkt met de cardanassen 56,57 zijn verbonden, doch het is ook mogelijk van een tandwieloverbrenging of een tussengelegen hefboom of dergelijke gebruik te maken om de rotatie van het huis op de cardanassen over te brengen.

De hefbomen 25 liggen tenminste in de gesloten st.and van de deur tegen een eindaanslag 58. Bij voorkeur zijn de kromming van de ribbe 22 en de ligging van de eindaanslag 58 zodanig gekozen, dat de hefboom in de gesloten stand van de deur in de richting van de eindaanslag wordt geduwd door de ribbe 22 indien op de rollendragers een naar voren gerichte kracht wordt uitgeoefend. Een dergelijke kracht kan het gevolg zijn van tegen de deurbladen leunende passagiers of van op de deurbladen werkende zuigkrachten.

Voor de andere eindstand van de hefbomen 25 is in het getoonde voorbeeld een tweede aanslag 59 aanwezig, die bewerkstelligt, dat de draagrail aan de uiteinden nauwkeurig even ver uit het vlak van de voertuigwand beweegt als overeenkomt met de naar voren gerichte component van het gebogen bewegingstraject van de rol 41, zoals dit wordt bepaald door het gebogen deel 43 van de geleidingsrail 42.

Thans zal de ophanging van de deurbladen aan de draagrail en de draagrail zelf nader worden beschreven.

De draagrail heeft tot functie de deurbladen mee te nemen in de naar voren en naar achteren gerichte beweging dwars op de voertuigwand 3. De draagrail dient voorts de zijdelingse bewegingen van de deurbladen langs de voertuigwand mogelijk te maken. Tenslotte dient de deurbladophanging zodanig te zijn, dat de deuren enigszins uit het lood kunnen hangen, zoals getoond in figuur 8. Enerzijds dienen aan de bovenzijde de deurbladen zover uit het vlak van de voertuigwand te worden bewogen, dat de draagrail en de deurrails geheel buiten het vlak van de voertuigwand liggen, anderzijds dient de afstand tussen het voertuig en het perron 80 zo gering mogelijk te zijn teneinde te voorkomen dat passagiers tussen voertuig en perron beklemd kunnen raken. Aan beide vereisten kan worden voldaan, indien de deurbladen enigszins uit het lood hangen in de geopende stand, zoals in overdreven mate getoond in figuur 8.

De deurbladophanging is nader getoond in de figuren 3 en 7. figuur 3 toont in dwarsdoorsnede de draagrail 4 en een daaronder gelegen deurrail 6. De draagrail 4 en de deurrail 6 zijn in hoofdzaak gelijkvormig en hebben in dwarsdoorsnede beide de vorm van een liggende letter U. De draagrail 4 heeft in dit voorbeeld nog een extra afhangende flens, doch deze is niet essentiëel. Een correspon- derende staande flens zou aan de deurrail gevormd kunnen zijn. Op het onderste liggende been van beide rails is een in dwarsdoorsnede bol loopvlak 60 respectievelijk 61 voor draag- en steunrollen gevormd. Met het loopvlak 60 werken rollen 62 met een hol loopvlak samen. Zoals in figuur 7 is te zien zijn twee op afstand van elkaar gelegen rollen 62 toegepast die door het bolle loopvlak 60 van de draagrail gedragen worden. Tevens zijn nog twee extra rollen 63, eveneens met een hol loopvlak in de draagrail aangebracht.

De extra rollen 63 werken samen met een tegenover het loopvlak 60 op het bovenste been van de ü-vorm gevormd eveneens bol loopvlak 64. Hiertoe zijn de extra rollen 63 iets hoger geplaatst dan de rollen 62. De rollen 62,63 zijn gelagerd in een in dit voorbeeld ongeveer ruitvormige draagplaat 65, die als gevolg van de extra rollen niet in zijn eigen vlak kan kantelen en die als gevolg van de bolle loopvlakken 60,64 en de complementair gevormde rollen 62,63 ook niet in dwarsrichting kan kantelen.

De draagplaat 65 strekt zich naar beneden uit tot naast de onder de draagrail liggende deurrail 6 en is nabij de onderrand voorzien van versprongen ten opzichte van de rollen 62,63 aangebrachte deurrollen 66,67. De rollen 67 zijn weer rollen met een hol loopvlak die samenwerken met een complementair gevormd bol loopvlak 68 van het bovenste been van de deurrail. Aangezien de deur aan de deurrail hangt, zijn de rollen 67 dragende rollen. De rollen 66 zijn steunrollen, die kantelen in het deurvlak tegen gaan.

De rollen 66 zijn daartoe iets lager geplaatst dan de rollen 67. Bovendien hebben de rollen 66 een bol loopvlak.Dit betekent dat het deurblad enigszins zijdeling kan kantelen ten opzichte van de steunrollen 66, zoals met een pijl P is aangegeven. De holle rollen 67 verhinderen dit niet daar deze slechts in aanraking zijn met het complementair gevormde bolle loopvlak van het bovenste been van de deurrail.

De draagrail en de deurrails zijn voorts met elkaar gekoppeld door een zich in langsrichting tussen de rails uitstrekkende koppelstrip 69, die in langssleuven 70,71 in het bovenste been van de deurrail en het onderste been van de draagrail reikt. De koppelstrip 69 is in het getoonde voorbeeld vast in de deurrail aangebracht en kan door toepassing van een schouder niet bovenwaarts uit de sleuf 70 bewegen.

Het bovenste deel van de koppelstrip 69 reikt met enige speling in de sleuf 71 in de draagrail, waardoor de met een pijl 68 aangegeven kantelbeweging mogelijk blijft Deze kantelbeweging vindt plaats om een een denkbeeldige as die juist tussen de rails in de koppelstrip ligt.

De kantelbeweging maakt het ook mogelijk fabricagetoleranties en dergelijke op te vangen.

Figuur 7 toont in deel A een uiteinde van de draagrail 4 met een zich daaronder bevindende deurrail 6 in de gesloten stand van de deur, terwijl in deel B de stand van de rails 4 en 6 en de draagplaat 65 met de divese draag- en steunrollen is getoond bij geopende deur.

De figuren 1,6 en 9 tonen schematisch op welke wijze de deurbladen aan de onderzijde geleid en aangedreven kunnen worden. Aan de onderzijde behoeft slechts de aandrijving voor de zwenkbeweging van de deurbladen te worden overgebracht. De schuifbeweging wordt reeds in voldoende mate aan de bovenzijde op de deurbladen overgebracht.

De door de cardanas 56 aangedreven hefbomen 25 hebben, zoals eerder beschreven, een as 26 (figuur 1), die in een lagerorgaan 27 is gelagerd. Elke as 26 zet zich tot voorbij het bijbehorende lagerorgaan 27 en voorbij de horizontale flens 18 van het rollengeleidingsorgaan 15 uit. De horizontale flens 18 is aan de vrije rand daarvan voorzien van een afhangende flens 90. Het vrije einde van de as 26 draagt een hefboom 91, die zich langs het vlak van de afhangende flens 90 uitstrekt en die voorts via een koppelstrip 92 gekoppeld is met een kantelstuk 93, dat draaibaar om een zich dwars op de flens 90 uitstrekkende as 94 is gemonteerd.

Het koppelstuk is in het getoonde voorbeeld ongeveer driehoekig, waarbij een punt van de driehoekvorm naar beneden is gericht en waarbij de as 94 zich nabij de naar beneden gerichte punt bevindt. De koppelstrip is met de ene bovenste punt gekoppeld en nabij de andere punt scharnierbaar met het uiteinde van een vertikale stang of buis 96 verbonden, zoals bij 95 is aangegeven.

In figuur 6 is te zien dat rotatie van de hefboom 91 leidt tot kantelen van het kantelstuk 93 om de as 94 en tot een op of neer gaande beweging van de stang 96 zoals met een pijl 97 schematisch is aangegeven. De lengte van de stang 96 is door in- of uitschroeven instelbaar, zoals in figuur 1 bij 98 schematisch is getoond.

Het ondereinde van de vertikale stang 96 is via een overbrenginrichting 99 gekoppeld met een zwenkarm 100, die aan een vrij einde een rol 101 draagt, die loopt in een omgekeerd U-vormige rail 102, die aan de binnenzijde van het desbetreffende deurblad is gemonteerd.

De overbrenginrichting 99 is ingericht om een vertikale beweging om te zetten in een draaibeweging in het horizontale vlak. Een voorbeeld van een geschikte overbrenginrichting is schematisch, gedeeltelijk in doorsnede getoond in figuur 9. De getoonde overbrenginrichting omvat een vertikaal geplaatst cilindrisch huis 110, dat is voorzien van een of meer montageflenzen 111. In het huis 110 reikt een zich in het verlengde van de stang 96 en daarmee gekoppelde dikkere staaf of buis 112. De staaf of buis is voorzien van een eerste stel aan weerszijden uitstekende nokken of rollen 113,114 die in vertikale sleuven 115,116 in een vast in het huis aangebrachte bus 117 reiken. De staaf of buis 112 kan in vertikale richting op en neer bewegen in de bus 117. In het verlengde van de bus 117 is een tweede bus 118 aangebracht, die echter draaibaar is gelagerd in het huis 110. De tweede bus is voorts voorzien van twee tegenover elkaar liggende ongeveer schroeflijnvormige groeven 119,120, die in dit voorbeeld een traject van ongeveer 90 graden beslaan. In de groeven 119,120 reiken weer rollen of nokken 121,122 die op de staaf of buis 112 zijn aangebracht.

Als de stang 96 vanuit de getoonde stand neerwaarts beweegt, beweegt de staaf 112 eveneens neerwaarts. De staaf kan als gevolg van de in de groeven 115,116 reikende rollen 113,114 niet draaien. De rollen 121,122 bewegen derhalve ook in een zuiver vertikale richting. Door de gebogen groeven 119,120 wordt dan de bus 118 in rotatie gebracht. De bus 118 is vast verbonden met de zwenkarm 100 zoals bij 123 is getoond en de zwenkarm volgt derhalve de draaiing van de bus 118. De lengte van de zwenkarm en de rotatiehoek die door de gebogen groeven 119,120 wordt toegelaten bepalen de afstand waarover de deurbladen aan de onderzijde naar buiten kunnen worden gezwenkt. Deze afstand is derhalve nauwkeurig instelbaar middels de vorm van de groeven.

Opgemerkt wordt, dat na het voorgaande diverse modificaties voor de deskundige voor de hand liggen. Dergelijke modificaties worden geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.

Claims (30)

1. Zwenkschuifdeurstelsel voor een voertuig, met tenminste één in gesloten toestand in de voertuigwand liggend en in geopende toestand aan de buitenzijde voor de voertuigwand liggend en daarbij een deuropening vrijlatend deurblad, waarbij aandrijfmiddelen alsmede dwarsgeleidingsmiddelen en langsgeleidingsmiddelen zijn voorzien, die een beweging van het tenminste ene deurblad dwars ten opzichte van de voertuigwand en langs de voertuigwand mogelijk maken, met het kenmerk, dat de langsgeleidingsmiddelen een zich over in hoofdzaak de gehele breedte van de deuropening uitstrekkende draagrail (4) omvatten, die is gekoppeld met aandrijforganen, die de draagrail een beweging dwars op de voertuigwand (3) kunnen doen uitvoeren, waarbij de draagrail is voorzien van een eerste stel in de draagrail lopende rollen (62,63), die zijn gelagerd op assen, die op een zich tot onder de draagrail uitstrekkend koppelorgaan (65) zijn gemonteerd, welk koppelorgaan is voorzien van een tweede stel lager gelegen rollen (66,67), die samenwerken met een onder de draagrail gelegen, aan de bovenzijde van een deurblad (1,2) bevestigde deurrail (6).

2. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het van rollen voorziene koppelorgaan (65) een ongeveer ruitvormige plaat is.

3. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de draagrail en de deurrail beide een liggend in hoofdzaak U-vormig profiel omvattend, waarbij beide rails zowel de onderste benen als de bovenste benen van de U-vormen met de naar elkaar gekeerde oppervlakken rollenloopvlakken vormen.

4. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het eerste stel rollen tenminste één op het loopvlak van het onderste been van de draagrail lopende draagrol en tenminste één met het loopvlak van het bovenste been van de draagrail samenwerkende steunrol omvat.

5. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat het tweede stel rollen tenminste één met het loopvlak van het bovenste been van de deurrail samenwerkende draagrol en tenminste één met het loopvlak van het onderste been van de deurrail samenwerkende steunrol omvat.

6. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der conclusies 3 t/m 5, met het kenmerk, dat de rollenloopvlakken van de draagrail en van de deurrails in dwarsdoorsnede bolle oppervlakken zijn, en dat de in de draagrail lopende draag-en steunrollen (62,63) een complementair gevormd hol loopvlak hebben.

7. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de in een deurrail reikende draagrollen een hol loopvlak hebben, terwijl de in een deurrail reikende steunrollen een bol loopvlak hebben.

8. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het onderste been van de draagrail in de van het loopvlak daarvan afgekeerde onderzijde is voorzien van een langssleuf waarin losjes een koppelstrip (69) reikt, die in een in het tegenoverliggende oppervlak van het bovenste been van een deurrail aangebrachte sleuf is aangebracht.

9. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijforganen, die de draagrail dwars op de voertuigwand kunnen doen bewegen rollendragers (8,9) omvatten, die nabij de einden van de draagrail met de draagrail zijn verbonden en zich in hoofdzaak horizontaal achterwaarts uitstrekken, welke rollendragers van een aantal rollen zijn voorzien, die met tenminste één loopvlak (14) van een vast gemonteerd rollengeleidingsorgaan (15) samenwerken, waarbij voorts op de rollendragers aangrijpende aandrijforganen (25) zijn voorzien.

10. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de op een rollendrager (8,9) aangrijpende aandrijforganen een aandrijfhefboom omvatten, die met één uiteinde buiten de rollendrager vast is bevestigd op een aandrijfbare as en die met het vrije einde langs de rollendrager kan bewegen, waarbij de rollendrager is voorzien van een sleuf waarin een op het vrije einde van de hefboom aangebrachte nok (24) grijpt.

11. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de sleuf wordt gevormd door twee met tussenruimte op de rollendrager gevormde gebogen ribben (22,23).

12. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de nok een draaibare rol is.

13. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der conclusies 10 t/m 12, met het kenmerk, dat de aandrijfbare as gelagerd is op het naburige rollengeleidingsorgaan.

14. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der conclusies 10 t/m 13, met het kenmerk, dat het rollengeleidingsorgaan is voorzien van tenminste één eindaanslag (58,59) voor de aandrijfhefboom.

15. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der conclusies 9 t/m 14, met het kenmerk, dat de rollengeleidingsorganen aan de van de naburige rollendragers afgekeerde zijde een in hoofdzaak horizontale flens hebben via welke de rollengeleidingsorganen met het voertuig zijn verbonden.

16. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der conclusies 9 t/m 15, met het kenmerk, dat de rollengeleidingsorganen aan weerszijden van een deuropening zijn verbonden door een montageplaat (19).

17. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elke deurrail is voorzien van een het voertuig in reikende meenemer (30,31), die een moerorgaan (32,33) draagt, dat samenwerkt met een aandrijf-spindel (34,35), die zich evenwijdig aan en achter de draagrail uitstrekt.

18. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat voor elk deurblad een afzonderlijke aandrijf-spindel aanwezig is, en dat elke aandrijfspindel aan tenminste een der uiteinden is voorzien van een tandwiel, dat met een aandrijvend tandwiel is verbonden.

19. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat twee deurbladen met bijbehorende aandrijf-spindels aanwezig zijn en dat beide aandrijfspindels zijn voorzien van een tandwiel, dat in het tandwiel van de andere aandrijfspindel grijpt en dat één der tandwielen met een aandrijvend tandwiel samenwerkt.

20. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der conclusies 17 t/m 19, met het kenmerk, dat tenminste één der meenemers is voorzien van een rol (41), die in een geleidingsrail met een recht gedeelte en een gebogen einde reikt.

21. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 16 en 20, met het kenmerk, dat de geleidingsrail tegen de onderzijde van de montageplaat is gemonteerd.

22. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der conclusies 10 t/m 21, met het kenmerk, dat de aandrijfbare assen van de aandrijfhefbomen (25) elk via een cardanas (56,57) zijn gekoppeld met een aandrijfmotor (28).

23. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der conclusies 18 t/m 22, met het kenmerk, dat het aandrijvende tandwiel voor de aandrijfspindels via een cardanas (51) met een aandrijfmotor (28) is gekoppeld.

24. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 22 en 23, met het kenmerk, dat de aandrijfmotor voor de aandrijfhef-bomen dezelfde motor is als de aandrijfmotor voor de aandrijf-spindels, waarbij het motorhuis roteerbaar is gemonteerd en met de aandrijfhefbomen is gekoppeld, terwijl de motoras met het aandrijftandwiel voor de aandrijfspindels is gekoppeld.

25. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de aandrijfmotor een elektromotor is.

26. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 24 of 25, met het kenmerk, dat de aandrijfmotor (28) op de montageplaat (19) is gemonteerd.

27. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door tenminste één in hoofdzaak vertikale stang of buis (96), die met het boveneinde is gekoppeld met aandrijforganen, die de stang of buis een op- of neergaande beweging kunnen doen uitvoeren, en die aan het onder einde samenwerkt met een overbrengingsinrichting 99 die een vertikale beweging kan omzetten in een rotatie in een horizontaal vlak van een zwenkarm, waarvan het vrije einde een nok (101) draagt, die in een op een deurblad gemonteerde geleidingsrail (102) grijpt.

28. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat aandrijforganen een met een kantelstuk (93) gekoppelde hefboom (91) omvatten.

29. Zwenkschuifdeurstelsel volgens conclusie 28, met het kenmerk, dat de genoemde hefboom (91) is bevestigd op de as (26) van een aandrijfhefboom (25) voor een rollendrager (8,9).

30. Zwenkschuifdeurstelsel volgens één der conclusies 27 t/m 29, met het kenmerk, dat de overbrengingsinrichting een vaste bus met tenminste één vertikale groef en een in lijn met de vaste bus liggende draaibare bus met tenminste één gebogen groef omvat, waarbij de draaibare bus met de zwenkarm is verbonden? dat in de vaste en de draaibare bus een buis of staaf reikt, die is voorzien van zijdelings uitstekende in de groeven reikende nokken, welke buis of staaf onder besturing van de stang (96) op en neer kan bewegen, waardoor de draaibare bus in rotatie wordt gebracht.