NL8102921A

NL8102921A - Schuifdeur, in het bijzonder voor weg- en railvoertui- gen.

Info

Publication number: NL8102921A
Application number: NL8102921A
Authority: NL
Original assignee: Ife Gmbh
Priority date: 1980-06-18
Filing date: 1981-06-17
Publication date: 1982-01-18
Also published as: ES503138A0; ES8204038A1; BE889244A; FR2485077A1; DE3123789A1; ATA322380A

Description

-1- i I. f

813150/Rey/vL

Korte aanduiding: Schuifdeur, in het bijzonder voor weg- en railvoertuigen

Bij moderne zwenkschuifdeursystemen is het opnemen van de vertikale krachten en de parallelle geleiding van het deurblad van bijzonder belang.

Een bekende oplossing is de z.g. diagonaalgeleiding, waarbij het deurblad met een bovenste hoekpunt en met het diagonaal hiertegenover ge-5 ;legen onderste hoekpunt elk is bevestigd aan een geleidingsorgaan (zie DE-OS 2656^95)· Be vertikale krachten worden ongeveer elk voor de helft door het bovenste en het onderste geleidingsorgaan opgenomen. De nadelen van dergelijke diagonaalgeleidingen zijn bekend: de onderste geleidings-: organen steken tenminste over de gehele slag van de deur aan de zijkant 10 buiten de opening van de deur uit en er moeten speciale maatregelen worden genomen, om een botsing tussen deze geleidingsorganen en het draaistel van het voertuig te voorkomen. De onderste geleidingsorganen staan bloot aan een extreme vervuiling en ijsvorming, wat tijdens het gebruik tot belangrijke storingen kan leiden.

15 Een tweede systeem wordt gevormd door de rollen zwenkgeleiding (zie AT-PS 188 232). Hierbij wordt de vertikale kracht aan de bovenkant van het deurblad opgenomen door een rollenzwenkgeleiding (de onderste geleidings-. organen van het deurblad nemen geen vertikale krachten op) en geven zodoende, voorzover tenminste vrij'liggend, in kleine mate aanleiding tot 20 ,ijsvorming, daar de vorming van compressie-ijs door de vertikale krachten wordt vermeden. Een nadeel van deze uitvoeringsvorm is dat de rollen zwenkgeleiding bij geopende deur buiten het gebied van de deurpost komt, ..en hiervoor overeenkomstige ruimte beschikbaar moet zijn.

Er zijn reeds pogingen ondernomen, deze nadelen te vermijden door ;25 gebruik te maken van telescoopgeleidingen. Een voorbeeld hiervan is beschreven in het Duitse octrooischrift 2020576. Deuren volgens deze constructie hebben getoond, dat het hier een relatief gecompliceerd ophang-systeem betreft, daar de zwenkbeweging van de deur niet door de telescoop-geleiding wordt uitgevoerd, maar hiervoor extra zwenkelementen noodzakelijk !30 zijn. De in dit gecompliceerde ophangsysteem onvermijdelijke spelingen leiden tot een niet bevredigende parallelgeleiding van het deurblad, zodat in de praktijk nog extra geleidingsmiddelen moeten worden aangebracht.

'Volgens zijn zwenkschuifdeuren, in het bijzonder voor voertuigen 81 0 2 9 2 1 ' i -2- bekend die door middel van een geleidingsmechanisme in draagbalken worden geleid.

Het nadeel van dit systeem is dat de rollenzwenkgeleiding bij de opengaande beweging dezelfde weg terug aflegt als het deurblad en de voor : 5 <3-e beweging van de rollenzwenkgeleiding beschikbare ruimte moet overeen komen met de som van de baan van de deur en de lengte van de rollenzwenkgeleiding .

Hetzelfde geldt voor de in de Europese octrooiaanvrage 0008128 beschreven constructie, waarbij voor het ophangen en sturen van het deur-: 10 blad een loopwagen is aangebracht, die op twee evenwijdige draagbalken verschuifbaar is, en aan het deurblad is bevestigd via een arm van een in de ;loopwagen gelagerde draaias. Aan deze draaias is nog een stuurorgaan be-:vestigd, dat doelmatig bestaat uit een verlengstuk van de aim, en door middel van een rol in een gebogen balk is geleid, om zodoende bij het ver-15 schuiven van het deurblad er voor te zorgen dat het deurblad uit het wand-!vlak van het voertuig zwenkt.

Het uitsluitend binnen de deuropening van het voertuig aanbrengen 'van het geleidingsmechanisme is niet piogelijk.

De grondgedachte van de uitvinding is het verschaffen van een re-20 :duceerinrichting, waardoor het mogelijk is, de weg van de sleden, wagens ;of dergelijke kleiner te houden dan de weg van het deurblad. Is het verschil tussen de weg van het deurblad en de weg van de sleden of wagens groter dan de lengte van deze draagorganen, dan kan de geleidingsinrich-ting binnen de deuropening worden ondergebracht.

25 Dit oogmerk kan volgens de uitvinding worden bereikt, doordat de horizontale beweging van de deur wordt verdeeld over twee geleidingselementen, nl. over een geleidingsslede en een hieraan bevestigde zwenkhef-boom, waardoor het mogelijk is de voor de beweging van de slede noodzakelijke ruimte zo klein te houden, dat deze ruimte niet groter is dan de 30 weg van het deurblad bij het openen.

De uitvinding heeft betrekking op een schuifdeur, in het bijzonder voor weg- en railvoertuigen, met tenminste een deurblad, dat bij het openen langs de buitenwand van het voertuig schuift en bij het sluiten geheel in de zijwand wordt opgencmen, waarbij het deurblad via een verbindings-35;orgaan is ondersteund door een niet draaibaar in een geleiding verschuifbaar draagelement, zoals sleden, wagens of dergelijke, waarbij het verbinding sorgaan zowel aan het draagelement als aan het deurblad cm een 81 02 9 2 1

< L

; -3- vertikale as draaibaar is gelagerd. De schuifdeur volgens de uitvinding onderscheidt zich doordat het verbindingsorgaan bestaat uit een gestuurde hefboon, waarvan het met het deurblad verbonden uiteinde ten gevolge van :de hefbocmbesturing een ten opzichte van de beweging van het draag element 5 continue, horizontale toegevoegde beweging evenwijdig aan de deuropening uitvoert. Indien als verbindingsorgaan een hoekvormige hefboom, dubbele hefboom of een T-vormige hefboom wordt gebruikt dan verkrijgt het draag -e Ion ent een bewegingsbaan, waarvan de lengte kleiner is dan van de bewe-gingsbaan van het deurblad, wanneer de hefboom aan het begin en aan het 10 einde standen inneemt, die naar het inwendige van het voertuig toe convergeren. Op deze wijze is het mogelijk de geleiding voor het draagelement zo kort te houden, dat de geleiding niet buiten de breedte van de deuropening uitsteekt. Voor de betreffende besturing van de hefboom is deze voorzien van tappen of rollen, die langs geleidingsbaan worden gevoerd. Er kan echter 15 ook worden gekozen voor een verbinding met het stuurorgaan.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening.

Fig. 1 toont een buitenaanzicht van een schuifdeur in gesloten toestand; fig. 2 toont een zijaanzicht van de gesloten deur; 20 fig. 3 is een bovenaanzicht van de deurophanging bij gesloten deur, waarbij de kinematische koppeling tussen slede en verbindingsorgaan geschiedt door middel van een geleidingsbaan; fig. ^ toont een doorsnede volgens de lijn IV-IV in fig. 1, waarin de onderste geleidingselementen voor het deurblad alsmede de stand van 25 ;het geopende deurblad zichtbaar zijn; fig. 5 is een bovenaanzicht van een deurophanging bij een gesloten deur, waarbij de kinematische koppeling tussen het draagelement en het verbindingsorgaan geschiedt door middel van een besturingssysteem; fig. 6 toont een schematische weergave van een deurophanging met 30 toepassing van een T-vormige zwenkhefboom als verbindingsorgaan.

Zoals blijkt uit de fig. 2 en 3, is voor het opnemen van de verti-kale krachten en de parallel geleiding van het.deurblad een draagbalk 2 aangebracht, waarover door middel van rollen een slede loopt. Aan de slede is via een vertikale tap 6 een zwenkhefboom 5a gelegerd, waaraan weer 35 via een vertikale en tot zes evenwijdige tappen 7 bet deurblad scharnierend is verbonden via de lagerstoel 8. De kinematische koppeling tussen .de slede ^ en de zwenkhefboom 5a geschiedt via een geleidingsbaan, die 81 02 9 2 1

1 I

-k- ' bestaat uit een balk 9S waarin een hoekaim 10 van de zwenkhefboam is ge-;leidt door middel van de rol 11.

Zoals blijkt uit fig. 5S is de kinematische koppeling tussen de ' slede 1+ en de zwenkhefbocm 5b bij deze uitvoeringsvom gerealiseerd door-; 5 idat de zwenkhefboom 5b is uitgevoerd als een tweezijdige hefboom, en deze ;scharnierend is verbonden aan een stuurorgaan 23, dat in punt 2^ scharnierend aan de zwenkhefboom en in punt 25 scharnierend aan de dakconstructie van het voertuig of een ander vast hiermee verbonden deel is bevestigd.

I De onderste geleiding van het deurblad geschied via twee geleidings- 10|balken 12 en 13, waarin rollen 1^+ en 15 lopen, die zijn verbonden met een ;hoekvormige hefboom 16, die aan het deurblad 1 is bevestigd. De geleidings- ' i i balken 12 en 13 kunnen identiek zijn uitgevoerd, waardoor het deurblad :vanuit de gesloten stand evenwijdig uit de deurpost wordt bewogen. Het is echter tevens mogelijk de helling van de achterste deurgeleiding 13 stijler 15 uit te voeren, waardoor de achterste afdichting van het deurblad ten opzichte van de deurpost eerder naar buiten treedt.

: De aandrijving van de deurbeweging geschied door een pneumatische : cilinder 17, die is verbonden met een stuurorgaan 18, dat enerzijds met een uiteinde via een kogeltap 19 aan de slede en met het andere uit-: 20 einde via een scharniertap 20 aan een steunscharnier 21 is bevestigd.

Het steunscharnier zelf is via de steun 22 scharnierend verbonden met de dakconstructie van het voertuig. De horizontale geleiding van het deurblad geschied in drie punten. Een punt is bepaald door de gedwongen beweging ;van het midden van de tap J, terwijl de twee andere punten zijn bepaald |25 ;door de rollen, die in de geleidingsbalken lopen. Het is echter ook moge- : lijk om een geleidingsbalk boven het deurblad en een geleidingsbalk onder i ...

het deurblad alsmede om beide geleidingsbalken onder het deurblad aan te brengen.

Fig. H toont de oplossing met twee onderste geleidingsbalken 12 en i :30 13, waarin de rollen 1^ en 15 lopen die zijn gelagerd in een hoekstuk 16 ;dat aan het deurblad 1 is bevestigd.

Het is eveneens mogelijk de geleidingsbaan voor de besturing van de besturingshefboom gedeeld uit te voeren, zoals is weergegeven in fig.6. ;Aan het niet weergegeven draagelement is een T-vormige hefboom 31 draai-35 baar gelagerd, welke hefboom aan de uiteinden van de dwarsarm 32 rollen of tappen 33a, 33b draagt, die in geleidingsbanen 3^a, 3^b lopen. Het uiteinde van de langsarm 35 is zoals beschreven scharnierend met het deurblad 81 02 9 2 1 ' » -5- :verbonden, Het draagelement heeft een boogvormige baan 36, bij het doorlopen waarvan de tap uit de geleiding 3Vb treedt en de hefboom 31 slechts door de geleidingsbaan 3Va wordt gestuurd. In de eindstand heeft de langs-arm 35 een tegenover gestelde helling ten opzichte van de beginstand, zo-5 : dat de lengte van de bewegingsbaan 36 voor het draagelement wezenlijk kleiner is dan de bewegingsbaan 37 van het deurblad.

In de gesloten stand is de tap 33a niet voldoende nauwkeurig in de geleiding sbaan 3Va geleid, zodat de hulpbaan 3Vb noodzakelijk is, welke hulpbaan aan het uiteinde in hoofdzaak loodrecht staat op de. langsarm 35· ; 10 Het linker uiteinde van de geleiding sbaan 3Va loopt echter in hoofd zaak evenwijdig aan de langsarm 35» hetgeen de zojuist genoemde onnauwkeurige geleiding tot gevolg heeft, die door de hulpbaan 3Vb wordt opgeheven.

i 81 02 9 2 1

Claims

1. Schuifdeur in het bijzonder voor weg- en railvoertuigen, met tenminste een deurblad, dat bij het openen langs de buitenwand van het voertuig schuift en bij het sluiten geheel in de zijwand wordt opgencmen, waarbij het deurblad via een verbindingsorgaan wordt ondersteund door een 5 niet draaibaar in een geleiding verschuifbaar draagelement zoals een slede of wagen of dergelijke, waarbij het verbindingsorgaan om een vertikale as draaibaar zowel aan het draagelement alsmede aan het deurblad is gelagerd, met het kenmerk, dat het verbindingsorgaan bestaat uit een gestuurde hefboom (5a, 5b; 31) waarvan het met het deurblad (1) verbonden uiteinde ten ; 10'gevolge van de hefboombesturing een ten opzichte van de beweging van het i 'draagelement (^) continue, horizontale toegevoegde beweging evenwijdig aan ide deuropening uitvoert.

2. Deur volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een hoekvormige hefboom (5a) is aangebracht, die met zijn arm scharnierend is verbonden met 15 het deurblad (1) en aan de andere arm (10) is voorzien van een tap (11) die | in een geleidingsbaan (9) loopt. ;3. Deur volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een dubbele hefboom ! ,(5b) is aangebracht, waarvan êén uiteinde scharnierend is verbonden met ; ihet deurblad (1) en waarvan het andere uiteinde scharnierend is verbonden 20 met een draaibaar aan de opbouw van het voertuig gelagerd stuurorgaan (23). Λ. Deur volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een T-vormige hefboom (31) is aangebracht, die op het kruispunt van zijn armen of in de buurt hiervan draaibaar is gelagerd aan het draagelement (1|) en met het uiteinde van zijn langsarm (35) scharnierend is verbonden met het deur-;25 blad (1) en aan elk van de uiteinden van zijn dwarsarm(32) is voorzien van een tap, diein twee geleidingsbanen (3^a, 37b) lopen.

5· Deur volgens een der conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de hefboom (5a, 5b; 31) draaiingsvast is uitgevoerd.

6. Deur volgens een der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat voor het 30 compenseren van de door de verdraaiing van de hefboom (5a, 5b; 31) optredende bewegingscomponenten loodrecht op het deurblad (1) de geleiding (2) voor het draagelement (7) convex naar het inwendige van het voertuig toe verloopt.

7. Deur volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de geleiding (2) 35 cirkelboogvormig loopt. 81 02 9 2 1 -7- ;8. Deur volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat aan de uiteinde van het draagelement (10 paarsgewijs geleidingsrollen (3) zijn aangehracht, :die hoven en onder tegen de geleiding (2) aanliggen. :9· Deur volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat voor de horizontale : 5 :geleiding van het deurblad (1) dwars op het vlak hiervan twee geleidings-balken (12, 13) zijn aangebracht, waarvan het verloop is aangepast aan de beweging van de vertikale draaias (7) tussen de hefboom (5a, 5b; 31) en ' het deurblad. ;10. Deur volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat boven en onder het : 10 deurblad een geleidingsbalk is aangebracht.

11. Deur volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat beide geleidingsbal- ken (12, 13) aan de onderkant van het deurblad (1) zijn aangebracht. ;12. Deur volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de aandrijving (17) van de deur aangrijpt op het draagelement (10, waarbij de aandrijfweg ; 15 kleiner is dan de openingsweg van het deurblad (1). ;13· Deur volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat van het draag- ,, . van . . . .. element (4) of/een scharnierend hieraan bevestigd stuurorgaan (1o) een treeplankaandrijving is afgeleid. I : 8102921