NL1023252C2

NL1023252C2 - Railsysteem voor een traplift en werkwijze voor het bewegen van een raildeel.

Info

Publication number: NL1023252C2
Application number: NL1023252A
Authority: NL
Inventors: Alex Ooms
Original assignee: Ooms Otto Bv
Priority date: 2003-04-24
Filing date: 2003-04-24
Publication date: 2004-10-27
Also published as: ATE331687T1; EP1473266A2; EP1473266B1; DE602004001359T2; EP1473266A3; DE602004001359D1

Description

e

RAILSYSTEEM VOOR EEN TRAPLIFT EN WERKWIJZE VOOR HET BEWEGEN VAN EEN RAILDEEL

De uitvinding heeft betrekking op een railsysteem voor een 5 traplift, welk railsysteem is voorzien van een vast ten opzichte van een trap monteerbare rail en een beweegbaar raildeel dat nabij de onderzijde van de trap boven een vloer kan worden bevestigd. Een dergelijk systeem is bekend uit NL-A-1002392.

10

Een traplift die een dergelijk railsysteem omvat kan voorzien zijn van een lift in de vorm van een stoel, waarop een gehandicapt persoon zich zittend langs een trap naar boven en naar beneden kan verplaatsen. Teneinde een dergelijke lift 15 tot aan de vloer aan de onderzijde van de trap te kunnen verplaatsen, is het noodzakelijk dat de rail van het railsysteem zich aan de onderzijde van de trap uitstrekt tot voorbij die trap, en wel boven genoemde vloer.

20 De rail van een dergelijk railsysteem kan aan de onderzijde van de trap de doorgang belemmeren of anderszins in de weg zitten en het is daarom gebruikelijk om het ondereinde van de rail uit te voeren in de vorm van een raildeel dat kan worden weg geklapt of weggeschoven. Dit weg klappen of wegschuiven 25 kan in bovenwaartse of in zijwaartse richting gebeurén, bijvoorbeeld zoals is beschreven in EP-B-04008716, of in achterwaartse richting, bijvoorbeeld zoals is beschreven in NL-A-1002392.

30 De genoemde oplossing hebben als nadeel dat zij ofwel veel vrije ruimte vereisen, ofwel een complexe en/of dure oplossing zijn voor het genoemde probleem. De uitvinding boogt een goedkoop, efficiënt en gebruikersvriendelijk railsysteem waarbij het beweegbare raildeel op efficiënte wijze kan worden verplaatst naar een positie waarin het de doorgang niet belemmert.

Daartoe is het raildeel aan zijn bovenzijde scharnierbaar 5 bevestigd, zodanig dat het raildeel kan worden geroteerd van een eerste positie waarin het raildeel zich uitstrekt in het verlengde van de vast monteerbare rail tot nabij de vloer naar een tweede neerwaartse in hoofdzaak verticale positie, waarbij het raildeel telescopisch inschuifbaar is. Door het I 10 toepassen van een telescopisch inschuifbaar raildeel wordt het mogelijk het raildeel eenvoudig naar beneden te I scharnieren, zonder dat het raildeel tegen de vloer botst.

I Bij voorkeur omvat het raildeel twee uitschuifbare buisdelen 15 van in hoofdzaak gelijke dwarsdoorsnede, welke buisdelen aan hun naar elkaar toegekeerde uiteinden zijn voorzien van langs I elkaar schuifbare zich in de langsrichting uitstrekkende I buissectoren die gezamenlijk in de ingeschoven toestand een I in hoofdzaak volledig buisoppervlak vormen. In de 20 uitgeschoven toestand wordt op deze wijze ter plaatse van de I verbinding tussen de buisdelen een weliswaar niet volledig buisoppervlak gevormd, waarop echter de geleiding van de I stoellift voldoende steun vindt.

I 25 Bij voorkeur is het raildeel voorzien van een actuator welke I het raildeel telescopisch kan inschuiven en/of uitschuiven en/of welke het raildeel kan roteren. Bij voorkeur wordt deze I actuator elektrisch bediend. In de hierna beschreven I uitvoeringsvoorbeelden wordt door de specifieke constructie I 30 daarvan de rotatie van het raildeel bewerkstelligd doordat I het raildeel door de actuator telescopisch wordt in- of I uitgeschoven.

3

In een voorkeursuitvoering is het railsysteem voorzien, van een tweede vast ten opzichte van de trap monteerbare rail en een tweede raildeel dat nabij de onderzijde van de trap boven de vloer scharnierbaar kan worden bevestigd, welke rail en 5 welk raildeel in hoofdzaak parallel aan en boven de eerste rail en het eerste raildeel zijn bevestigd, waarbij de beide raildelen nabij hun uiteinden onderling star zijn verbonden. Veel trapliften vertonen een dergelijk dubbel railsysteem, en de uitvinding beoogt ook voor een dergelijk systeem een 10 oplossing te bieden. Het voordeel van deze constructie is, dat door het bedienen van de hiervoor genoemde actuator, waarmee het onderste raildeel wordt in- en uitgeschoven, de beide raildelen rond hun respectieve scharnieras worden geroteerd.

15

Bij voorkeur omvat het systeem een verbindingselement dat enerzijds scharnierbaar is verbonden met een van de scharnierbare raildelen nabij het ondereinde ervan en dat anderzijds met een vast punt van de omgeving kan worden 20 verbonden. Een scharnierbaar verbindingselement is een eenvoudige constructie om het ondereinde van een raildeel te geleiden.

In een eerste voorkeursuitvoering omvat het 25 verbindingselement een eerste deel en een tweede deel, welke delen onderling scharnierbaar zijn verbonden, en waarbij het uiteinde van het eerste deel scharnierbaar met het raildeel is verbonden, en waarbij het uiteinde van het tweede deel scharnierbaar met de omgeving kan worden verbonden. In een 30 tweede voorkeursuitvoering is een eerste uiteinde van het verbindingselement scharnierbaar met het raildeel verbonden, en omvat het systeem een vast met de omgeving verbonden stang waarmee het tweede uiteinde van het verbindingselement is H verbonden, zodanig dat het tweede uiteinde langs de stang kan bewegen. Het verbindingselement is bij voorkeur verbonden met veermiddelen welke het raildeel in de eerste positie kunnen I duwen. Hiermee wordt althans gedeeltelijk tegendruk gegeven I 5 tegen de zwaartekracht die het raildeel in de richting van de I tweede positie duwt. Op die wijze hoeft de eerder genoemde actuator minder arbeid te kunnen leveren.

I De uitvinding heeft tevens betrekking op een werkwijze voor 10 het bewegen van een raildeel van een railsysteem voor een traplift, welk raildeel nabij de onderzijde van de trap boven I een vloer is bevestigd, waarbij het raildeel aan zijn I bovenzijde scharnierbaar is bevestigd en wordt geroteerd van I een eerste positie waarin het raildeel zich in het verlengde I 15 van een vast ten opzichte van de trap gemonteerde rail uitstrekt naar een tweede neerwaartse in hoofdzaak verticale I positie, waarbij het raildeel telescopisch wordt ingeschoven.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van in I 20 de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden, waarin:

Figuur 1 in perspectief een traplift met een railsysteem I toont; I 25 Figuur 2 in perspectief een vooraanzicht eerste uitvoeringsvorm van het onderste gedeelte van een railsysteem I toont; I Figuren 3A en 3B in perspectief een achteraanzicht in twee I 30 verschillende standen van het railsysteem van Figuur 2 toont; I Figuur 4 in perspectief een onderaanzicht van een detail van I het railsysteem van Figuur 2 toont; 5

Figuren 5A en 5B in perspectief een achteraanzicht in twee verschillende standen van een tweede uitvoeringsvorm van het onderste gedeelte van een railsysteem toont; en 5 Figuren 6A en 6B een gedeeltelijk opengewerkt vooraanzicht van het railsysteem van Figuren 5A en 5B toont.

De figuren zijn slechts schematische weergaven van de uitvoeringsvoorbeelden, waarbij overeenkomende onderdelen met 10 gelijke verwijzingscijfers zijn aangegeven.

Figuur 1 toont een traplift met treden 1 en aan de onderzijde een vloer 2. Aan de zijkant van de trap, bij voorbeeld nabij een muur waarlangs de trap is aangebracht is een rail van het 15 railsysteem bevestigd middels staanders 3. De rail kan ook rechtstreeks aan de muur zijn bevestigd. De onderste staander 3 staat op de vloer 2.

Langs de trap is een vaste rail aangebracht die voorzien is 20 van een bovenste vaste buis 4 en een onderste vaste buis 5.

Op beide buizen grijpen geleidingswielen van stoellift 9 aan, waarbij de buizen 4, 5 dienen om de stoellift 9 langs de trap te geleiden, alsook om de stoellift in een vaste verticale positie te houden. Langs de onderste buis 5 is een tandheugel 25 aangebracht (niet getoond) die kan samenwerken met een aangedreven tandwiel van de lift 9, zodat de lift 9 zich kan verplaatsen langs de rail. De wijze waarop de lift 9 zich langs de rail verplaatst is in deze beschrijving niet verder uitgewerkt.

30 .

Het railsysteem is nabij de onderzijde van de trap voorts voorzien van een beweegbaar raildeel met een bovenste buis 7 en een onderste buis 8, waarbij onderste buis 8 eveneens H voorzien is van de eerder genoemde tandheugel. Zoals in H Figuur 1 is te zien strekt dit onderste raildeel zich vanaf de trap uit boven de vloer 2, wat in praktijksituaties waarin vaak weinig ruimte is niet gewenst is. Daarom kan dit 5 onderste raildeel indien de traplift niet wordt gebruikt worden gescharnierd naar een neerwaartse verticale positie/ zodat dit deel zich langs de onderste staander 3 bevindt. Een probleem dat zich daarbij voordoet indien geen verdere I voorzieningen zouden zijn getroffen is dat het uiteinde van I 10 de onderste buis 8 tegen de vloer 2 botst, waardoor het I raildeel niet geheel naar de verticale positie kan worden gescharnierd.

Figuren 2, 3A en 3B tonen een eerste uitvoeringsvorm van het I 15 beweegbare raildeel. De bovenste buis 7 is scharnierbaar bevestigd aan de staander 3. De onderste buis 8 is telescopisch inschuifbaar, en omvat een bovenste buisdeel 8a dat eveneens scharnierbaar is bevestigd aan de staander 3 en I een onderste buisdeel 8b. De bovenste scharnierbaar I 20 bevestigde uiteinden van de buizen 7, 8 zijn elk halfrond, I evenals de complementaire onderste scharnierbaar bevestigde uiteinden van de buizen 4, 5, en deze vormen samen in de I gestrekte toestand doorlopende ronde buisgeleidingen.

25 Beide buisdelen 8a, 8b zijn aan hun naar elkaar toegekeerde uiteinden voorzien van twee zich van de uiteinden in de I langsrichting uitstrekkende buissegmenten 81a, 81b die elk een kwart van de omtrek van de buis beslaan, en die in elkaar grijpen en langs de volledige lengte ervan in elkaar I 30 geschoven kunnen worden. In de uitgeschoven toestand, zoals I getoond in Figuren 2 en 3A vertoont de buis 8 aldus openingen I in het oppervlak, maar dit verhindert niet dat de geleidingswielen van de lift 9 ter plaatse voldoende steun en 7 grip op de buis vinden. Het onderste buisdeel 8b is middels een verbindingselement 10 vast verbonden met de bovenste beweegbare buis 7.

5 Teneinde het beweegbare raildeel in de getoonde gestrekte positie te houden als de stoellift 9 er op steunt is het uiteinde van het raildeel middels een knikarm 11 verbonden met de voet van de staander 3. De knikarm 11 omvat twee armdelen 11a, 11b bestaande uit twee U-vormige profielen 10 waarvan de uiteinden in elkaar passen en die onderling scharnierbaar zijn verbonden, zodanig dat de armdelen vanuit de gestrekte stand slechts een kant op kunnen scharnieren.

Het uiteinde van het armdeel 11a is scharnierbaar verbonden met de staander 3 en het uiteinde van het armdeel 11b is 15 scharnierbaar verbonden met het uiteinde van de bovenste buis 7.

In de gestrekte stand zijn de armdelen 11a, 11b bij voorkeur enigszins "overstrekt" zodat de arm 11 door de duwkracht die 20 door het beweegbare raildeel wordt uitgeoefend in deze stand wordt geblokkeerd. Door bijvoorbeeld een bovenwaartse kracht op het scharnierpunt tussen beide armdelen 11a, 11b, of een moment op een van de andere scharnierpunten uit te oefenen, kan de arm 11 uit de geblokkeerde stand worden geduwd, en kan 25 het beweegbare raildeel neerwaarts worden gescharnierd.

Figuur 4 toont een strekveer 12 in het scharnierpunt tussen beide armdelen 11a, 11b die de knikarm 11 in de gestrekte stand kan duwen, zodat de zwaartekracht van het beweegbare 30 raildeel enigszins wordt gecompenseerd en er minder kracht nodig is om het raildeel in de gestrekte stand te duwen.Voorts zorgt de veer 12 ervoor dat de knikarm in de overstrekte geblokkeerde stand wordt geduwd. Ook voorkomt de 8 veer 12 dat het raildeel door de zwaartekracht met een klap naar beneden scharniert als de knikarm 11 uit de overstrekte geblokkeerde stand wordt bewogen.

5 Een derde armdeel 11c is scharnierbaar met het armdeel 11b verbonden en kan worden bewogen door een pal 13 van een elektrisch bediende actuator 14 die in de buis 8 is aangebracht. Dit armdeel duwt tegen een pal op de zijkant van armdeel 11b waardoor de arm 11 uit de geblokkeerde 10 overstrekte stand wordt geduwd. De actuator 14 wordt in de Figuren 6A en 6B in meer detail getoond.

In Figuren 5A, 5B, 6A en 6B wordt een tweede uitvoeringsvorm van het beweegbare raildeel getoond. Figuren 5A en 5B tonen 15 daarbij de op elkaar aansluitende tandheugeldelen 6 die zijn bevestigd op de onderste buis 5 en het buisdeel 8a, die in de overige figuren voor de eenvoud zijn weggelaten. Het onderste tandheugeldeel 6 heeft een zodanige lengte dat deze in de verticale stand tot vlak boven de vloer 2 reikt. Figuren 6A 20 en 6B, waarin buisdeel 8a is opengewerkt, tonen voorts de elektrisch bediende actuator 14, die niet alleen de arm 11 kan bewegen, maar die ook de beide delen 8a, 8b van de telescopische buis 8 kan doen inschuiven respectievelijk uitschuiven.

25

De arm 11 in deze uitvoeringsvorm omvat een enkele profielbalk die aan een zijde scharnierbaar is bevestigd aan de buis 7, en die aan de andere zijde scharnierbaar is bevestigd aan een geleidingseenheid 17 die middels 30 geleidingswielen 15, 16 over de staander 3 kan rollen. In de onderste stand van de geleidingseenheid 14, waarbij de arm 11 een hoek maakt met de staander 3, is de arm 11 door de duwkracht van het beweegbare raildeel geblokkeerd, net als bij de eerder beschreven uitvoeringsvorm. Ook hier kan de actuator 14 de arm 11 middels een pal 13 en een armdeel 11c de arm 11 uit de geblokkeerde stand bewegen.

9 5 De actuator 14 omvat onder meer een motor, een reductie- inrichting en een schroefspindel, en is zodanig geconstrueerd dat de telescopische buis 8 pas wordt ingeschoven nadat de pal 13 is bewogen teneinde de arm 11 te deblokkeren.

Omgekeerd wordt pal 13 pas bewogen teneinde de arm 11 te 10 blokkeren nadat de telescopische buis 8 volledig is uitgeschoven.

De stoellift 9 is zodanig beveiligd dat deze niet langs de rail kan worden bewogen voordat het beweegbare raildeel in de 15 gestrekte stand is bewogen en de arm 11 is geblokkeerd. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een schakelaar worden bewerkstelligd.

Hoewel de uitvinding hier is beschreven aan de hand van een 20 uitvoeringsvoorbeeld waarin de rail twee buizen omvat, kan de uitvinding ook worden toegepast bij trapliften waarin de rail slechts, of in hoofzaak, één buis omvat.

Claims

1. Railsysteem voor een traplift, welk railsysteem is voorzien van een vast ten opzichte van een trap I 5 monteerbare rail en een beweegbaar raildeel dat nabij de onderzijde van de trap boven een vloer kan worden bevestigd, welk raildeel aan zijn bovenzijde scharnierbaar is bevestigd, zodanig dat het raildeel kan worden geroteerd van een eerste positie waarin het 10 raildeel zich uitstrekt in het verlengde van de vast monteerbare rail tot nabij de vloer naar een tweede neerwaartse in hoofdzaak verticale positie, waarbij het I raildeel telescopisch inschuifbaar is. I 15

2. Railsysteem volgens conclusie 1, waarbij het raildeel I twee uitschuifbare buisdelen van in hoofdzaak gelijke I dwarsdoorsnede omvat, welke buisdelen aan hun naar elkaar I toegekeerde uiteinden zijn voorzien van langs elkaar schuifbare zich in de langsrichting uitstrekkende I 20 buissectoren die gezamenlijk in de ingeschoven toestand I een in hoofdzaak volledig buisoppervlak vormen.

3. Railsysteem volgens conclusie 1 of 2, waarbij het I raildeel is voorzien van een actuator welke het raildeel I 25 telescopisch kan inschuiven en/of uitschuiven, en/of I welke het raildeel kan roteren.

4. Railsysteem volgens conclusies 1, 2 of 3, waarbij het I railsysteem is voorzien van een tweede vast ten opzichte I 30 van de trap monteerbare rail en een tweede raildeel dat I nabij de onderzijde van de trap boven de vloer I scharnierbaar kan worden bevestigd, welke rail en welk I raildeel in hoofdzaak parallel aan en boven de eerste «. rail en het eerste raildeel zijn bevestigd, waarbij de beide raildelen nabij hun uiteinden onderling star zijn verbonden.

5. Railsysteem volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 4, waarbij het systeem een verbindingselement omvat dat enerzijds scharnierbaar is verbonden met een van de scharnierbare raildelen nabij het ondereinde ervan en dat anderzijds met de omgeving kan worden verbonden. 10

6. Railsysteem volgens conclusie 5, waarbij het verbindingselement een eerste deel en een tweede deel omvat, welke delen onderling scharnierbaar zijn verbonden, en waarbij het uiteinde van het eerste deel 15 scharnierbaar met het raildeel is verbonden, en waarbij het uiteinde van het tweede deel scharnierbaar met de omgeving kan worden verbonden.

7. Railsysteem volgens conclusie 5, waarbij een eerste 20 uiteinde van het verbindingselement scharnierbaar met het raildeel is verbonden, en het systeem een vast met de omgeving verbonden stang omvat waarmee het tweede uiteinde van het verbindingselement is verbonden, zodanig dat het tweede uiteinde langs de stang kan bewegen. 25

8. Railsysteem volgens conclusie 5, 6 of 7, waarbij het verbindingselement is verbonden met veermiddelen welke het raildeel in de eerste positie kunnen duwen.

9. Werkwijze voor het bewegen van een raildeel van een railsysteem voor een traplift, welk raildeel nabij de onderzijde van de trap boven een vloer is bevestigd, waarbij het raildeel aan zijn bovenzijde scharnierbaar is H bevestigd en wordt geroteerd van een eerste positie waarin het raildeel zich in het verlengde van een vast ten opzichte van de trap gemonteerde rail uitstrekt naar een tweede neerwaartse in hoofdzaak verticale positie, 5 waarbij het raildeel telescopisch wordt ingeschoven.