NL9002613A

NL9002613A - Installatie-inrichting.

Info

Publication number: NL9002613A
Application number: NL9002613A
Authority: NL
Original assignee: Loh Kg Rittal Werk
Priority date: 1989-12-05
Filing date: 1990-11-29
Publication date: 1991-07-01
Also published as: NL192756B; DE3940115C1; FR2655487B1; ATA245390A; NL192756C; CH681583A5; FR2655487A1; AT395920B

Description

INSTALLATIE-INRICHTING

De uitvinding heeft betrekking op een installatie-inrichting, die door middel van haken van de behuizing, in verzamelrails van een verzamel-railssysteem gehaakt kan worden en daaraan bevestigd kan worden.

Dergelijke installatie-inrichtingen kunnen als ruiterbeveiligings-sokkel, aansluitadapter, apparatenadapter of dergelijke uitgevoerd zijn. Bij bepaalde verzamelrailssystemen is de afstand tussen het midden van een verzamelrail en het midden van een volgende verzamelrail, een bepaalde afstand, waarop de uitvoering van de haken aan de installatie-inrichting zijn afgestemd. Aangezien de afstand tussen het midden van een verzamelrail en het midden van een volgende verzamelrail bij de verzamelrailssystemen steeds een afstand gelijk is, de verzamelrails verschillende diktes kunnen hebben, ontstaan er moeilijkheden bij het aanbrengen van de installatie-inrichtingen, wanneer deze universeel voor verzamelrails van een verzamelrailssysteem met verschillende diktes gebruikt moet kunnen worden. Bekende installatie-inrichtingen zijn om die reden in de behuizing van de installatie-inrichting uitgerust met loodrecht op de verzamelrails verstelbare klemhaken, die door middel van een stelschroef versteld worden en die tegen de kant van de verzamelrail waarachter de klemhaken grijpen, getrokken en vastgezet worden, zoals de DE-PS 33 09 36Ο toont. Dergelijke verstelbare haken vergen echter een aanzienlijke inspanning bij het aanbrengen van de installatie-inrichting op de verzamelrails. Aangezien met het verstellen van de klemhaken ook het contact tussen de verzamelrails en de in de behuizing van de installatie-inrichting bevestigde contactrails tot stand komt, is het bovendien niet gewaarborgd dat er voor alle verzamelrails een goed elektrisch contact tot stand is gebracht, wanneer vergeten wordt alle stelschroe-ven voldoende goed aan te draaien.

Er zijn ook installatie-inrichtingen bekend, waarbij de haken voor het vastzetten voor de installatie-inrichting aan de verzamelrails van een verzamelrailssysteem, vast aan de behuizing zelf zijn gevormd. Dit maakt het echter noodzakelijk, dat er voor elke dikte van de stroomrails passende installatie-inrichtingen zijn, die qua afstand tussen de haken aan de dikte van de betreffende verzamelrails zijn aangepast. Dit leidt tot een groot aantal verschillende typen installatie-inrichtingen.

Het doel van de uitvinding is een installatie-inrichting van het in de inleiding genoemde soort te verschaffen, die een eenvoudige en snelle montage aan de verzamelrails mogelijk maakt, waarbij ook gewaarborgd moet worden dat met de montage voor alle verzamelrails een eendui dig contact tot stand wordt gebracht, en die geschikt is om op eenvoudige wijze aangebracht te worden in verzamelrailssystemen met verzamel-rails met verschillende diktes waarvan de onderlinge afstand van midden tot midden steeds gelijk is.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat voorzien is in verschillende, van de behuizing gescheiden haakdelen, die aangepast zijn aan verzamelrails met verschillende diktes en die direct losneembaar met de behuizing verbonden kunnen worden, of doordat identieke haakdelen en verschillende, aan verzamelrails met verschillende diktes aangepaste afstandsstukken losneembaar met de behuizing verbonden kunnen worden.

De installatie-inrichting kan alleen door het verwisselen van de haakdelen resp. de afstandsstukken aan de betreffende dikte van de verzamelrails in het verzamelrailssysteem worden aangepast. Aangezien de afstand tussen de haken dan steeds aangepast is aan de dikte van de verzamelrails, hoeft de installatie-inrichting alleen maar in de verzamelrails gehangen te worden, om te zorgen voor een contact voor alle verzamelrails.

Volgens een uitvoeringsvorm zijn de haakdelen L-vormig uitgevoerd, waarbij het ene been een boorgat voor een bevestigingsschroef heeft, kan de bevestigingsschroef in een opnemende boring van de behuizing geschroefd worden en zijn de afstanden van de andere, achter de verzamelrails grijpende benen van de verschillende haakdelen, naar de onderkant van de behuizing, aangepast aan de verschillende diktes van de verzamelrails, om voor iedere dikte van de verzamelrails passende haakdelen te hebben.

Het aanpassen van de haken aan de verschillende diktes van de verzamelrails, kan ook gebeuren doordat de haakdelen slechts één achter de verzamelrail grijpend been vormen en dat deze identieke haakdelen samen met een aan de dikte van de verzamelrails aangepast afstandsstuk met de behuizing verbonden kunnen worden, waarbij de haakdelen en de afstandsstukken boringen hebben voor een bevestigingsschroef, die in een opnemende boring van de behuizing geschroefd kan worden.

Het tot stand brengen van contact kan nog verbeterd worden doordat de haakdelen in het achter de verzamelrail grijpende been, naar» de verzamelrail toegekeerd, een in de lengterichting ten opzichte van de verzamelrails lopende en in dwarsdoorsnede T-vormige, achtersneden opnemende delen hebben, dat een voorgespannen, dwars op de verzamelrail ingezette bladveer opneemt.

Wanneer het opnemende deel bovendien aan een loodrecht op de verzamelrail lopende kant door middel van een afsluitwand is gesloten, dan is het inbrengen van de bladveer in het opnemende deel gemakkelijker.

Het op de juiste plaats aan de behuizing vastmaken van de haak-delen, resp. afstandsstukken, wordt uitgevoerd, doordat de behuizing in het gebied van de opnemende boring een U-vormig aanzetstuk heeft, dat om een overeenkomstig gevormd aanzetstuk van de haakdelen resp. de afstandsstukken sluit en dit zo vastzet, dat dit niet kan draaien.

Bij uit een haakdeel en afstandsstuk samengestelde haken wordt het realiseren van een verbeterd contact gewaarborgd, doordat het opnemende i deel van het haakdeel een in de lengterichting van de verzamelrail lopende groef heeft, waarin een uiteinde van een voorgespannen, dwars op de verzamelrails lopende bladveer is vastgemaakt, en doordat het andere uiteinde van de bladveer eindigt in een bevestigingsplaat met boring, die door middel van de bevestigingsschroef tussen het haakdeel en het afstandsstuk is vastgemaakt.

Het haakdeel en afstandsstuk worden in de juiste positie ten opzichte van elkaar gehouden, doordat de achter de verzamelrails grijpende, als benen uitgevoerde, identieke haakdelen, op de naar het afstandsstuk toegekeerde kant een ü-vormig aanzetstuk hebben, dat voor een onverdraaibare bevestiging, een aan de naar het haakdeel toegekeerde kant van de afstandsstukken aangevormd aanzetstuk kan opnemen.

Om het aanbrengen gemakkelijker te maken, kan bovendien de bevestigingsplaat van de bladveer op een hulsvormig aanzetstuk van het haakdeel worden gehouden, dat in een overeenkomende uitsparing in de ernaartoe gekeerde zijde van het afstandsstuk steekt.

Bij een volgende uitvoeringsvorm heeft de boring voor de bevestigingsschroef in de haakdelen aan het einde een verbreding waarin een als verzinkbare schroef uitgevoerde bevestigingsschroef verzonken opgenomen kan worden.

De uitvinding wordt aan de hand van in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden nader toegelicht.

Fig. 1 toont een deel van een doorsnede die de losneembare verbinding van een L-vormig haakdeel met een eerste grootte, met een behuizing van een installatie-inrichting laat zien,

Fig. 2 toont het aanzicht van het bevestigingsgebied van de behuizing,

Fig. 3 toont een deel van een doorsnede langs de lijn III-III van fig. 1.

Fig. 4 toont een doorsnede van het in fig. 1 gebruikte haakdeel, langs de lijn IV-IV van fig. 5,

Fig. 5 toont het aanzicht van de naar de behuizing toegekeerde zijde van het haakdeel volgens fig. 4,

Fig. 6 toont een met fig. 1 overeenkomende gedeeltelijke doorsnede met een L-vormig haakdeel met een tweede grootte,

Fig. 7 toont een deel van een doorsnede die de losneembare verbinding van een uit een identiek haakdeel en afstandsstuk met een eerste grootte samengestelde haak met een behuizing van een installatie-inrich-ting laat zien,

Fig. 8 toont het in fig. 7 gebruikte afstandsstuk in doorsnede, Fig. 9 toont het bovenaanzicht van de naar de behuizing toegekeerde zijde van het afstandsstuk volgens fig. 8,

Fig. 10 toont het identieke haakdeel volgens fig. 7 in doorsnede, Fig. 11 toont het bovenaanzicht van de naar het afstandsstuk toegekeerde zijde van het haakdeel volgens fig. 10,

Fig. 12 toont een gedeeltelijke doorsnede die de losneembare verbinding van een ui het identieke haakdeel en een afstandsstuk met een tweede grootte samengestelde haak, met een behuizing van een installa-tie-inrichting laat zien,

Fig. 13 toont het afstandsstuk met een tweede grootte in doorsnede en

Fig. 14 toont het identieke haakdeel in doorsnede, dat gelijk is aan het haakdeel volgens fig. 10 en 11.

Of de installatie-inrichting wordt uitgevoerd als ruiterbeveili-gingssokkel, aansluitadapter of apparatenadapter, speelt voor de uitvinding geen rol. Om die reden wordt er van de installatie-inrichting slechts een deel van de behuizing 10 getoond, waarvan de onderkant op de verzamelrails 40 van het verzamelrailssysteem gezet wordt en in een plat vlak met de bovenkant daarvan komt te liggen. In het gebied van elke verzamelrail 40 is in de behuizing een opnemende boring 11 aangebracht, die voor het aanbrengen van een haakdeel 20 of 20' dient, zoals de figuren 1 en 6 tonen. Bovendien zijn de L-vormige haakdelen 20 en 20' aan verschillende diktes, bijvoorbeeld 5 mm en 10 mm, van de verzamelrails 40 en 4l aangepast. De naar de onderkant van de behuizing 10 toegekeerde zijde van de haakdelen 20 en 20', draagt een aanzetstuk 27, die door een opnemend deel van de behuizing 10 onverdraaibaar en in de juiste positie wordt opgenomen (fig. 4 en 5)· Dit opnemend deel wordt door een U-vormig aanzetstuk van de behuizing 10 gevormd, dat uit de lijfdelen 12, 13 en 14 bestaat en rond de opnemende boring 11 gegroepeerd is (fig. 2 en 3)· Het aanzetstuk 27 van de haakdelen 20 en 20’ wordt door de boring 21 resp. 21' doorkruist, die de bevestigingsschroef 30 resp. 30' opneemt. Het van de behuizing 10 af gekeerde einde van de boring 21 resp. 21' eindigt in de verbreding 22 resp. 22', zodat een als schroef met verzinkbare kop uitgevoerde bevestigingsschroef 30 resp. 30' verzonken daarin opgenomen wordt. Het door de boring 21 resp. 21' doorboorde been van het haakdeel 20 resp. 20' is aangepast aan de dikte van de verzamelrails 40 resp. 4l, zodat het been 23 resp. 23' achter de verzamelrail 40 resp. 4l grijpt. De bevestigingsschroef 30 resp. 30' is zo aan het haakdeel 20 resp. 20' aangepast, dat deze in de opnemende boring 11 van de behuizing 10 geschroefd kan worden, zoals de doorsneden volgens fig. 1 en 6 tonen. Het been 23 resp. 23* heeft een in de lengterichting van de verzamelrail 40 resp. 4l lopend, in dwarsdoorsnede T-vormig, achtergesneden opnemend deel 24 resp. 24', dat aan een einde door middel van een afsluitwand 28 resp. 28' is afgesloten, die de geleidingsbeweging naar binnen van de bladveer 31 begrensd. Deze blad-veer 31 is voorgespannen in het opnemende deel 24 resp. 24* geplaatst, zodat deze over het been 23 resp. 23' vooruitsteekt. De uiteinden van de bladveer 31 zijn in de groeven 25 en 26 resp. 25' en 26’ van het opnemend deel 24 resp. 24' aangebracht, zodat de bladveer 31 onvervreemdbaar in het been 23 resp. 23' wordt gehouden, maar zich echter wel kan vervormen om de toleranties bij het inhangen op de verzamelrails 40 resp. 4l te vereffenen en voor een voldoende goede bevestiging te zorgen.

Zoals de fig. 7 tot en met 14 tonen, kunnen ook de identieke haakdelen 20" gebruikt worden, die alleen het achter de verzamelrails 40 resp. 4l grijpende been vormen. De aanpassing aan verschillende diktes verzamelrails 40 resp. 4l gebeurt door de verschillende afstandsstukken 33 en 33'· Het U-vormige uit de lijfdelen 12, 13 en 14 gevormde aanzet-stuk aan de behuizing 10 neemt het aanzetstuk 35 resp. 35' van de afstandsstukken 33 resp. 33' onverdraagbaar en in de juiste positie op. Het identieke haakdeel 20" wordt onverdraaibaar en in de juiste positie aan de afstandsstukken 33 en 33' bevestigd. Het aanzetstuk 34 resp. 34' van het afstandsstuk 33 resp. 33' wordt door het opnemend deel aan de toegewende zijde van het haakdeel 20' onverdraaibaar in de juiste positie opgenomen.

Het opnemend deel wordt door het U-vormige aanzetstuk gevormd, waarvan in fig. 10 en 11 de lijfdelen 27" en 28" te zien zijn. De bevestigingsschroef 30 resp. 30' wordt door de vluchtende boringen 21" en 36 resp. 36' geleid. Het aanzetstuk 35 resp. 35' van het afstandsstuk 33 resp. 33' dient voor het onverdraaibaar bevestigen van het afstandsstuk 33 resp. 33' aan de behuizing 10 met het opnemend deel uit de lijfdelen 12, 13 en 14. Het haakdeel 20" neemt naar de behuizing 10 toegekeerd weer de bladveer 31' in het opnemend deel 24" op. Deze bladveer 31' is aan een einde in de groef 26" bevestigd, die in het opnemend deel 24" in de lengterichting van de stroomrails 40 resp. 4l is aangebracht. Het andere uiteinde van de bladveer 31 * eindigt in de bevestigingsplaat 32', die een boring voor het opnemen van het hulsvormige aanzet stuk 29" van het haakdeel 20" heeft. Deze bladveer 31' kan zo gemakkelijk aan het haakdeel 20" worden bevestigd en kan tussen het haakdeel 20" en het afstandsstuk 33 resp. 33' worden vastgemaakt, wanneer de bevestigings-schroef 30 resp. 30' de samengestelde haken losneembaar aan de behuizing 10 aanbrengt. Het hulsvormige aanzetstuk 29" van het haakdeel 20" wordt daarbij in de uitsparing 37 resp. 37' van het afstandsstuk 33 resp. 33' gevoerd. Het haakdeel 20" kan bij iedere verzamelrail 40 resp. 4l gebruikt worden. De afstandsstukken 33 resp. 33' met verschillende hoogten zorgen voor de aanpassing. Hoewel het uitvoeringsvoorbeeld slechts twee verschillende afstandsstukken toont, beperkt de uitvinding zich niet tot verzamelrails 40 en 4l met twee verschillende diktes. Voor elke dikte van de verzamelrails is een passend afstandsstuk beschikbaar te houden. Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 1 tot en met 6 geldt dit voor de haakdelen in hun geheel, die zich qua afmeting van de benen met de boring 11 onderscheiden.

Claims

1. Installatie-inrichting, welke door middel van haken van de behuizing in verzamelrails van een verzamelrailssysteem gehangen kan worden en daaraan vastgezet kan worden, met het kenmerk, dat er verschillende, van de behuizing (10) gescheiden haakdelen (20, 20') zijn aangebracht, die aan verschillende diktes van de verzamelrails (40, 4l) zijn aangepast en direct losmaakbaar met de behuizing (10) verbonden kunnen worden.

2. Installatie-inrichting, volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat identieke haakdelen (20") en verschillende, aan verscheidene diktes van de verzamelrails (40, 4l) aangepaste afstandsstukken (33* 33') losneembaar met de behuizing (10) verbonden kunnen worden.

3. Installatie-inrichting, volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de haakdelen (20, 20') L-vormig gevormd zijn, waarbij het ene been een boring (21, 21') voor een bevestigingsschroef (30, 30') heeft, dat de bevestigingsschroef (30, 30') in een opnemende boring (11) van de behuizing (10) geschroefd kan worden, en dat de afstanden van de andere, achter de verzamelrail (40, 4l) grijpende benen (23, 23') van de verschillende haakdelen (20, 20') naar de onderkant van de behuizing (10) toe aan de verschillende diktes van de verzamelrails (40, 4l) zijn aangepast.

4. Installatie-inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de haakdelen (20") slechts één, achter de verzamelrail (40, 4l) grijpend been vormen en dat deze identieke haakdelen (20") samen met een aan de dikte van de verzamelrail (40, 4l) aangepast afstandsstuk (33 resp. 33') met de behuizing (10) verbonden kunnen worden, waarbij de haakdelen (20") en de afstandsstukken (33. 33') boringen (21', 36, 36') hebben voor een bevestigingsschroef (30, 30'), die in een opnemende boring (11) van de behuizing (10) geschroefd kan worden.

5· Installatie-inrichting volgens conclusie 1 of 3. met het kenmerk. dat de haakdelen (20, 20') waarin de achter de verzamelrail (40, 4l) grijpende benen (23, 23') naar de verzamelrail (40, 4l) toegekeerd, een in de lengterichting ten opzichte van de verzamelrail (40, 4l) lopend en in dwarsdoorsnede T-vormige, achtergesneden opnemen deel (24, 24') hebben, dat een voorgespannen, dwars op de verzamelrail (40, 4l) gezette bladveer (31) opneemt.

6. Installatie-inrichting volgens conclusie 5. met het kenmerk, dat de opnemende delen (24, 24') op een loodrecht ten opzichte van de verzamelrail (40, 4l) staande kant door middel van een afsluitwand (28) zijn gesloten.

7. Installatie-inrichting volgens een van de conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk. dat de behuizing (10) in het gebied van de opneemboring (11) een U-vormig aanzetstuk (12, 13, 14) heeft, dat een overeenkomstig gevormd aanzetstuk (27, 27’ resp. 35, 35') van de haakdelen (20, 20') resp. van de afstandsstukken (35, 35') omsluit en onverdraaibaar vastmaakt.

8.Installatie-inrichting volgens conclusie 2 en 4, met het kenmerk, dat de achter de verzamelrail (40, 4l) grijpende, als benen (23") uitgevoerde, identieke haakdelen (20”) op de naar het afstandsstuk (33, 33') toegekeerde zijde, een U-vormig aanzetstuk (27", 28”) hebben, die een opnemend deel (24") voor de onverdraaibare bevestiging van een aan de toegewende zijde van het afstandsstuk (33, 33’) aangevormd aanzetstuk (34, 34") vormt.

9. Installatie-inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het opnemend deel (24") van het haakdeel (20") een in de lengterichting van de verzamelrail (40, 4l) lopende groef (26") heeft, waarin een uiteinde van een voorgespannen, zich dwars op de verzamelrail (40, 4l) uitstrekkende bladveer (31') is vastgemaakt, en dat het andere einde van de bladveer (31*) in een bevestigingsplaat (32) met boring eindigt, die door middel van de bevestigingsschroef (30, 30’) tussen het haakdeel (20") en het afstandsstuk (33 resp. 33') is bevestigd.

10. Installatie-inrichting volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat de bevestigingsplaat (32’) van de bladveer (31') op een hulsvormig aanzetstuk (29") van het haakdeel (20") wordt gehouden, dat in een overeenkomende uitsparing in de ernaar toegekeerde zijde van het afstandsstuk (33 resp, 33') steekt.

11. Installatie-inrichting volgens een van de conclusies 1 tot en met 10, met het kenmerk, dat de boring (11) voor de bevestigingsschroef (30, 30') in de haakdelen (20, 20', 20") in een verbreding (22, 22', 22") uitloopt, die een als schroef met verzinkbare kop uitgevoerde bevestigingsschroef (30, 30’ verzonken opneemt.