NL193234C

NL193234C - Installatie-inrichting voor verzamelrails van een verzamelrailssysteem.

Info

Publication number: NL193234C
Application number: NL9002649A
Authority: NL
Original assignee: Loh Kg Rittal Werk
Priority date: 1989-12-05
Filing date: 1990-12-03
Publication date: 1999-03-03
Also published as: NL193234B; AT395790B; DE3940154C1; CH681402A5; NL9002649A; ATA245490A

Description

1 193234

Installatie-inrichting voor verzamelrails van een verzamelrailssysteem

De uitvinding heeft betrekking op een installatie-inrichting voor verzamelrails van een verzamelrailssysteem, die met haakdelen aan de verzamelrails gehangen kan worden en door middel van een met een veer belast 5 vergrendelingselement automatisch daaraan vastgezet kan worden, waarbij het vergrendelingselement in een opnemend deel aan de naar de verzamelrails toegekeerde onderzijde van de behuizing van de installatie-inrichting beperkt verstelbaar geleid is, waarbij de veer het vergrendelingselement in uitgangspositie houdt, waarin de als trap uitgevoerde, uitspringende houddelen aan de onderkant van de behuizing uitsteken, waarbij met toenemende afstand 10 van het haakdeel, de afstand tussen de uitspringende houddelen en de onderkant van de behuizing steeds groter wordt, en waarbij de uitspringende houddelen in afstand tot het haakdeel zo op de breedten van de te gebruiken verzamelrails zijn berekend, dat zij achter de betreffende gebruikte verzamelrail grijpen, waarbij het eerste, naar het haakdeel toegekeerde, uitspringende houddeel aan de verzamelrail met de kleinste breedte en het 15 laatste van het haakdeel afgekeerde uitspringende deel aan de verzamelrail met de grootste breedte aangepast zijn.

Dergelijke inrichtingen, die als ruiterbeveiligingssokkel, aansluitadapter of apparatenadapter uitgevoerd kunnen zijn, zijn bekend uit DE-U-89.03582. Bij deze bekende installatie-inrichting bestaat het vergrendelingselement uit een in de behuizing van de installatie-inrichting draaibaar gelagerde, met een 20 veer belaste hefboom, die de naast elkaar geplaatste uitspringende houddelen draagt en tegen de werking van de veer in, in een uitsparing van de behuizing gedraaid kan worden. De uitspringende houddelen beschrijven daarbij cirkelbogen, zodat het problematisch is hen volledig tegen de lange smalle zijde van de verzamelrails te laten aanliggen, wanneer niet ieder uitspringend houddeel individueel geconstrueerd wordt en wanneer de draailagering van de hefboom niet eenduidig is. Bovendien is voor de draaibaar aange-25 brachte hefboom extra ruimte nodig buiten het gebied, dat de verzamelrail met de grootste breedte nodig heeft, aangezien het bevestigingspunt van de hefboom immers buiten het laatste uitspringende houddeel voor deze verzamelrail met de grootste breedte moet liggen.

Het doel van de uitvinding is een installatie-inrichting van de aan het begin genoemde soort te verschaffen, waarbij het vergrendelingselement zodanig is uitgevoerd, dat dit snel en gemakkelijk kan worden 30 gemonteerd.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat het vergrendelingselement is uitgevoerd als plaatvormige schuif, die in het gebied van het eerste en laatste uitspringende deel grendelvingers met grendelneuzen omvat, welke bij het inzetten van de schuif vanaf de onderkant van de behuizing in verwijde vergrendelinspringingen van de behuizing grijpen.

35 De schuif hoeft slechts vanaf de onderzijde van de behuizing zo ver in het opnemende deel van de behuizing te worden geschoven totdat de grendelvingers in de wijde vergrendelinspringingen van het opnemende deel vergrendelen. Aldus wordt het vergrendelingselement begrensd verstelbaar, onvervreemdbaar in de behuizing gehouden en kan het de taak daarvan ovememen.

De schuif heeft gelijkgerichte uitspringende houddelen, die steeds volledig vlak tegen de lange smalle 40 zijde van de verzamelrail komen te liggen, aangezien de vlakken die tegen elkaar aan komen te liggen, evenwijdig aan elkaar liggen, respectievelijk evenwijdig aan elkaar gezet worden. De schuif strekt zich voor de verzamelrail met de grootste breedte slechts met het laatste uitspringende houddeel over het opnemende deel uit, aangezien deze loodrecht op de onderkant van de behuizing verzet wordt. Zelfs bij toleranties grijpt ieder uitspringend houddeel van de schuif eenduidig en vlak achter de erbij geplaatste 45 verzamelrail. De platte vorm van de schuif bewerkstelligt een onvervreemdbaar vasthouden daarvan in de behuizing.

De beweging van het verzetten van de schuif in de behuizing van de installatie-inrichting kan zelfs bij meerdere uitspringende houddelen klein gehouden worden, doordat de uitspringende houddelen gelijke hoogten hebben en zich slechts over een deel van de dikte van de verzamelrails uitstrekken. Daarbij zijn in 50 de regel hoogten van 2 tot 3 mm voldoende.

Een verende ondersteuning van de schuif in de behuizing wordt bereikt, doordat het opnemend deel dat van de onderkant van.de behuizing afgekeerd is, een dwarslijf heeft^waartegen de veer steunt en doordat de veer in een naar ook het dwarslijf opneemt.

55 Het in werking stellen van het vergrendelelement wordt op eenvoudige wijze mogelijk gemaakt, doordat de schuif met een bedieningsaanzetstuk aan de bovenkant van de behuizing uit het opnemend deel steekt, en dat het bedieningsaanzetstuk met een groefvormig, werktuigopnemend gedeelte is uitgerust.

193234 2

Indien de in het verzamelrailssysteem toe te passen verzamelrails ook verschillende dikten hebben, dan wordt er door de uitvinding in voorzien, dat de behuizing met aan verscheidene dikten van de verzamelrails aangepaste haakdelen losneembaar verbonden kan worden, zonder dat dit ten koste gaat van de automatische bevestiging van de installatie-inrichting aan de verzamelrails met verschillende breedten. De installatie-5 inrichting is dus universeel toepasbaar, ook wanneer de verzamelrails in bepaalde gebieden verschillende breedten en verschillende dikten kunnen hebben.

De uitvinding wordt aan de hand van verschillende in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden nader toegelicht.

10 Figuur 1 toont een gedeeltelijk bovenaanzicht van een installatie-inrichting met een opnemend gedeelte voor een als schuiver uitgevoerd vergrendelingselement, figuur 2 toont een gedeeltelijke doorsnede langs de lijn II—II van figuur 1, figuur 3 toont de schuiver in zijaanzicht, figuur 4 toont het bovenaanzicht van de schuiver, 15 figuur 5 toont in deelaanzicht de installatie-inrichting volgens figuur 1 met een schuiver volgens figuur 3 die aan een verzamelrails van 12x5 mm is gezet en figuur 6 toont in deeldoorsnede de installatie-inrichting volgens figuur 1 met een ander haakdeel, met een schuiver volgens figuur 3 aan een bredere en dikkere verzamelrail van 30 x 10 mm.

20 Het gedeeltelijke bovenaanzicht van figuur 1 en het deelaanzicht van figuur 2 van een ruiterbeveiligings-sokkel laten naast de opnemende beveiligingsruimte 11 in de behuizing 10 een opnemend deel 12 zien, dat de plaatvormige schuiver 20 volgens figuren 3 en 4 kan opnemen en verstelbaar kan geleiden. Dit opnemend deel 12 is aan de onderkant van de behuizing 10 geopend. In het gebied van de bovenkant wordt de opnemende ruimte 12 wijder aan de smalle kanten en vormt dit vergrendelinspringingen 13 en 14. 25 Het dwarslijf 15 overspant de bovenkant van het in het midden omhooggetrokken opnemende deel 12. Aan de onderkant van het dwarslijf 15 is het geleidingsaanzetstuk 16 voor een veer 36 gevormd.

De schuiver 20 is in het gebied van de smalle kanten door de gleuven 23 en 28 zo verdeeld, dat de vergrendelvingers 21 en 26 met naar buiten wijzende vergrendelaanzetstukken 22 en 27 worden gevormd. De gleuf 29 vormt een opnemende ruimte voor de als drukveer dienende schroefveer 36. De schuiver 20 30 wordt vanaf de onderkant van de behuizing 10 in het opnemend deel 12 ingevoerd, waarbij de veer 36 aan het geleidingsaanzetstuk 16 van het dwarslijf 15 wordt gehouden en op de bodem van de gleuf 29 in de schuiver 20 steunt. Daarbij grijpen de vergrendelvingers 21 en 26 met de vergrendelaanzetstukken 22 en 27 achter de vergrendelinspringingen 13 en 14 van het opnemend deel 12. De veer 36 houdt de schuiver 20 in de uitgangspositie, zoals in figuur 5 te zien is. Daarbij steekt de schuiver 20 aan de onderkant van de 35 behuizing 10 uit en wel met de trap 30 van de uitspringende houddelen 31 tot en met 35, die met hun vlakken die in de richting wijzen waarin de schuiver 20 verplaatst kan worden, zorgen voor de vergrendeling aan de verzamelrails.

In figuur 5 is de verzamelrail 18 met de kleinste breedte gebruikt. Daarom zorgt het uitspringende houddeel 31, dat aangepast is aan deze breedte van de verzamelrail 18 en op overeenkomende afstand 40 van het evenwijdige vlak van het haakdeel 17 staat, voor de automatische vergrendeling in zijn uitgangs-stand. De installatie-inrichting kan daarmee aan de verzamelrail 18 vastgezet worden en kan er alleen afgehaald worden, wanneer de schuiver 20 zover in de behuizing 10 wordt geschoven, dat de uitspringende houddelen 31 tot en met 35 het mogelijk maken dat het haakdeel 17 van de verzamelrail 18 wordt afgetrokken. Dit wordt mogelijk door een werktuig, dat in de groef 25 van het aanzetstuk 24 van de schuiver 45 20 wordt gebracht. Daarmee kan de schuiver 20 in het opnemend deel 12 tegen de werking van de veer 36 zover omhooggetrokken worden, dat de inhangverbinding tussen de haakdelen 17 en de verzamelrail 18 kan worden opgeheven. Vermeld moet nog worden dat bij elke verzamelrail 18 van een verzamelrailssysteem een haakdeel 17 is geplaatst, maar dat er slechts bij één verzamelrail 18 een schuiver 20 is geplaatst.

50 Wanneer de installatie-inrichting volgens figuur 5 aan een verzamelrail 18 wordt gehangen, dan ligt de verzamelrail 18 direct voor het haakdeel 17. Wanneer de verzamelrail 18 voor de opening van het haakdeel 17 wordt gebracht, dan wordt de schuiver 20 in dat opnemend deel 12 afhankelijk van de breedte van de verzamelrail 18 verder of minder ver ingeschoven. Daarbij wordt de veer 36 gespannen. Wanneer de verzamelrail 18 in het haakdeel 17 wordt geschoven, dan kan de schuiver 20 weer terugschuiven en wel 55 totdat het voor de breedte van de gebruikte verzamelrail 18 geschikte uitspringende houddeel 31, 32, 33, 34 of 35 achter de verzamelrail grijpt. In figuur 6 is getoond hoe er achter de verzamelrail 19 met de grootste breedte wordt gegrepen. De schuiver 20 is daarbij volledig in het opnemend deel 12 geschoven; alleen het

Claims

1. Installatie-inrichting voor verzamelrails van een verzamelrailssysteem, die met haakdelen aan de verzamelrails gehangen kan worden en door middel van een met een veer belast vergrendelingselement automatisch daaraan vastgezet kan worden, waarbij het vergrendelingselement in een opnemend deel aan de naar de verzamelrails toegekeerde onderzijde van de behuizing van de installatie-inrichting beperkt verstelbaar geleid is, 20 waarbij de veer het vergrendelingselement in uitgangspositie houdt, waarin de als trap uitgevoerde, uitspringende houddelen aan de onderkant van de behuizing uitsteken, waarbij met toenemende afstand van het haakdeel, de afstand tussen de uitspringende houddelen en de onderkant van de behuizing steeds groter wordt, en waarbij de uitspringende houddelen in afstand tot het haakdeel zo op de breedten van de te gebruiken 25 verzamelrails zijn berekend, dat zij achter de betreffende gebruikte verzamelrail grijpen, waarbij het eerste, naar het haakdeel toegekeerde uitspringende houddeel aan de verzamelrail met de kleinste breedte en het laatste, van het haakdeel afgekeerde uitspringende houddeel aan de verzamelrail met de grootste breedte aangepast zijn, met het kenmerk, dat het vergrendelingselement is uitgevoerd als plaatvormige schuif (20), die in het gebied van het eerste en laatste uitspringende deel (31 en 35) 30 grendelvingers (21, 26) met grendelneuzen (22, 27) omvat, welke bij het inzetten van de schuif (20) vanaf de onderkant van de behuizing (10) in verwijde vergrendelinspringingen (13,14) van de behuizing (10) grijpen.

2. Installatie-inrichting volgens clausule 1, met het kenmerk, dat het opnemend deel (12) van de onderkant van de behuizing (10) afgekeerd een dwarslijf (15) heeft, waartegen de veer (36) steunt, en dat de veer (36) 35 in een naar de bovenkant geopende gleuf (29) van de schuif (20) steunt, die bij het verzetten van de schuif (10) ook het dwarslijf (15) opneemt.

3. Installatie-inrichting volgens clausule 1 of 2, met het kenmerk, dat de schuif (20) met een bedienings-aanzetstuk (24) aan de bovenkant van de behuizing (10) uit het opnemend deel (12) steekt, en dat het bedieningsaanzetstuk (24) met een groefvormig, werktuigopnemend gedeelte (25) is uitgerust.

3 193234 uitspringend houddeel 35 steekt nog aan de onderkant van de behuizing 10 uit en zorgt voor het vastzetten van de installatie-inrichting. Wanneer het haakdeel 17 aan de behuizing 10 wordt vervangen door het haakdeel 17', dan wordt de installatie-inrichting aan de dikste verzamelrail 19 vastgezet. De haakdelen 17 en 17' zijn losneembaar met de behuizing 10 verbonden, waarbij de afstand van het achter de verzamelrail 5 grijpende been van de onderkant van de behuizing 10 is aangepast aan de verschillende dikten van de verzamelrails 18 en 19, bijvoorbeeld 5 en 10 mm. Ook uit de vergrendelstand volgens figuur 6 kan de schuiver 20 nog in het opnemend deel 12 omhoog worden getrokken, totdat ook het uitspringend houddeel 35 in het opnemend deel 12 verdwijnt. Dan kan ook de installatie-inrichting volgens figuur 6 weer van de verzamelrails 19 gehaald worden. Na het losmaken van de installatie-inrichting en het loslaten van de 10 schuiver 20, keert de schuiver 20 weer terug naar zijn uitgangspositie.

4. Installatie-inrichting volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de behuizing (10) met aan verscheidene dikten van de verzamelrails (18,19) aangepaste haakdelen (17, 17') losneembaar verbonden kan worden.

5. Installatie-inrichting volgens één der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de schuif (20) zover in de behuizing (10) kan worden geschoven, dat de trap (30) met alle uitspringende houddelen (31 t/m 35) in het 45 opnemende deel (12) ligt. Hierbij 2 bladen tekening