NL8903103A - Wals voor het geleiden van strookvormig materiaal. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Wals voor het geleiden van strookvormig materiaal.

De uitvinding heeft betrekking op een wals voor het geleiden van strookvormig materiaal, in het bijzonder papier of karton, met een mantel die een groot aantal boringen bezit alsmede met een inrichting voor het afzuigen van de lucht uit de binnenruimte van de wals.

Een dergelijke wals is uit DE-PS 29 20 707 bekend. De wals vervult hier de functie van een draagwals in een wikkelmachine met twee draagwalsen. Bij deze machine wordt tijdens de stilstand bij het uitwisselen van de rol tegen een nieuwe wikkelhuls de lucht uit de wals, waaromheen de strook is gewikkeld, afgezogen om het na een scheidingsbe-werking gevormde nieuwe begin van een strook tegen de mantel van de wals vast te houden, totdat de wikkelhuls in het wikkelbed is gelegd. Aangezien slechts een deel van de mantel van de wals door de strook bedekt is, is niet te voorkomen dat tijdens het afzuigen valse lucht door de niet afgedekte boringen wordt aangezogen. Om deze reden zijn bij de bekende uitvoeringsvorm het aantal en de doorsnede van de boringen zo klein mogelijk gehouden om de bevestiging van de strook aan de wals te verzekeren en daarbij de afzuiginrich-ting niet te overdimensioneren. Tijdens het wikkelen is de inrichting voor het afzuigen van de lucht uit de binnenruimte van de wals uitgeschakeld.

Tijdens het wikkelen wordt met de in beweging zijnde strook en eveneens met de mantel van de wals lucht meegetrokken. De in de toelopende ruimte tussen de mantel van de wals en de strook ingesloten lucht kan gedeeltelijk door de boringen in de mantel van de wals in de wals dringen en van daaruit door de boringen van het gedeelte van de mantel waaromheen geen strook is gewikkeld, ontwijken. Het aantal boringen in de mantel van de wals en de grootte daarvan is hiervoor echter niet voldoende, in het bijzonder wanneer met hoge wikkelsnelheden en met luchtondoorlaatbare stroken, bijvoorbeeld gestreken papier, wordt gewerkt. Er treden dientengevolge luchtblazen op tussen de mantel van de wals en de strook of de strook drijft op de wals,, omdat het contact daarvan met de mantel van de wals in hoge mate verloren is gegaan. Voor het opheffen van dit bezwaar dat de wikkelkwaliteit vermindert is het ook bekend, de mantel van de wals van een schroeflijnvormige ril te voorzien, maar deze maatregel heeft slechts een beperkte werking.

De uitvinding beoogt daarom een wals van de hiervoor beschreven soort zodanig te verbeteren, dat het volledige tussen de strook en de mantel van de wals ingesloten luchtvolume wordt afgevoerd en het vasthouden van de strook tegen de wals met geringe kosten wordt bereikt.

Dit doel wordt volgens de uitvinding daardoor bereikt, dat van het grote aantal boringen in de mantel van de wals door slechts een gedeelte lucht af te zuigen is.

Dit gedeelte van de boringen moet zodanig afgemeten zijn, dat bij de wisseling van de rol het nieuw gevormde begin van de strook tegen de omtrek van de wals wordt vastgehouden, De daarenboven aangebrachte boringen zijn niet met de inrichting voor het afzuigen van de lucht uit de binnenruimte van de wals verbonden en zijn dientengevolge tijdens het wisselen niet werkzaam. Aldus dient de inrichting voor het afzuigen van de lucht uit de wals slechts een capaciteit te hebben die economisch is vastgesteld en deze functie vervult. Met de overige boringen wordt echter bereikt, dat de bij het wikkelen in de toelopende ruimte tussen de strook en de mantel van de wals ingesloten lucht in de wals kan dringen en in het gebied van de mantel van de wals dat niet bedekt is, kan ontwijken.

Met de oplossing volgens de uitvinding is het dientengevolge op eenvoudige wijze mogelijk, aan twee tegenstrijdige eisen te voldoen:

Enerzijds de lucht slechts door zoveel boringsdoorsne-de-oppervlakte af te zuigen, dat het begin van de strook zeker tegen de wals wordt vastgehouden. Anderzijds echter voldoende boringsdoorsnede-oppervlakte ter beschikking te stellen, zodat geen lucht tussen de strook en de wals ingesloten kan worden.

Voordelige verdere uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn gekenmerkt volgens de onderconclusies.

Door de in conclusie 2 aangegeven maatregel wordt als verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding bereikt, dat door de scheiding van de boringen in zones de aansluiting van de boringen, waardoor lucht afgezogen kan worden, aan de afzuiginrichting met lage kosten bereikt kan worden.

Doelmatige uitvoeringen van de loop van de zones zijn gekenmerkt volgens conclusie 3 en 4.

Met de in conclusie 5 beschreven uitvoering van de uitvinding wordt door vast in de wals aangebrachte onderdelen een scheiding tussen de boringen waardoor wel lucht kan worden afgezogen en die waardoor geen lucht kan worden afgezogen, op eenvoudige wijze bereikt.

De in conclusies 6 en 7 aangegeven uitvoeringen voor de vormgeving van het kanaalsysteem kunnen op voordelige wijze door niet-verspanende vervorming van halffabrikaten verwezenlijkt worden, waarbij de bevestiging aan de binnenomtrek van de wals door een veerkrachtige aandrukking van de kanaalbouwelementen bereikt kan worden.

Met de in conclusie 8 gekenmerkte maatregel wordt een vervaardigings-technisch voordeel bereikt.

Uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding worden vervolgens aan de hand van de tekening nader toegelicht. Daarbij toont:

Fig. 1 een dwarsdoorsnede van een schematisch afgeheelde wikkelmachine met een wals waaruit lucht kan worden gezogen, en waaromheen een strook is gewikkeld;

Fig. 2 een zijaanzicht van een gedeeltelijk opengewerkt gedeelte van een wals waaromheen een strook gewikkeld is als eerste uitvoeringsvorm, op grotere schaal dan in fig. 1; en

Fig. 3 op overeenkomstige afbeeldingswijze een van fig. 2 afwijkende uitvoeringsvorm.

Een met 10 aangegeven wikkelmachine met twee draagwal-sen heeft een wals 11 met een mantel 12, die een groot aantal doorgaande boringen 13 bezit (fig. 1). De wals 11 is aan de binnenomtrek 14 daarvan van een in samenhang met fig. 2 en 3 hierna nader toegelicht kanaalsysteem 15 voorzien, waarin een gedeelte van de boringen 13 uitmondt. Bovendien behoort bij de wals 11 een inrichting 16 voor het afzuigen van de lucht uit de binnenruimte 17 van de wals door een holle astap 18. In de binnenruimte 17 van de wals mondt een ander gedeelte van de boringen 13 uit. Naast de wals 11 is i met een parallelle as een tweede wals 19 met een gesloten mantel 20 gelegerd. Beide walsen 11 en 19 vormen in de bovenste toelopende ruimte daarvan een wikkelbed 21. Verder zijn beide walsen 11 en 19 van een niet getoonde aandrijving voorzien. Een strook 22 (papier of karton) is gewikkeld om de wals 11 heen en loopt van onderaf in het wikkelbed 21, waar de strook op een wikkelhuls 23 wordt gewikkeld.

Bij de uitwisseling van een gerede wikkelrol tegen een nieuwe wikkelhuls 23 wordt bij stilstand van de machine (of bij een zeer lage wikkelsnelheid) de wikkelrol (niet getoond) van de aankomende strook 22 gescheiden en uitgewisseld tegen een nieuwe wikkelhuls 23. Tijdens het scheiden wordt de afzuiginrichting 16 in werking gesteld, welke inrichting in de binnenruimte 17 van de wals 11 een onderdruk opwekt. Deze is werkzaam door een gedeelte van de boringen 13, die niet aan het kanaalsysteem 15 zijn aangesloten, op de strook 22 en houdt het nieuwe begin van de strook tegen de mantel 11 van de wals vast. Na het inleggen van de nieuwe wikkelhuls 23 in het wikkelbed 21 wordt de afzuiginrichting 16 uitgeschakeld en wordt opnieuw begonnen met wikkelen. Bij het wikkelen van de nieuwe rol wordt langs de aankomende strook 22 en de mantel 12 van de wals lucht in de door de strook en de mantel gevormde toelopende inloop-ruimte 24 getrokken. De zich in de toelopende ruimte 24 ophopende lucht dringt door de afzuigbare boringen 13 in de binnenruimte 17 van de wals en door de bij het kanaalsysteem 15 behorende boringen 13 in het kanaalsysteem. Daarbij stroomt de lucht enerzijds door de binnenruimte 17 van de wals alsmede anderzijds door het kanaalsysteem 15 en ontwijkt door de boringen 13, die niet door de strook 22 worden bedekt. De indeling van een gedeelte van de boringen 13 bij het kanaalsysteem 15 alsmede van een ander gedeelte van de boringen bij de afzuiginrichting 16 wordt hierna aan de hand van twee uitvoeringsvoorbeelden beschreven.

Bij het in fig. 2 getoonde uitvoeringsvoorbeeld blijkt dat het kanaalsysteem 15 uit een schroeflijnvormig gedraaid U-profiel 25 bestaat, waarvan de zijwanden 26 met hun vrije eindvlakken steunen tegen de binnenomtrek 14 van de wals 11. Het door het (aan het einde gesloten) schroeflijnprofiel 27 gevormde kanaalsysteem 15 behoort bij een zone A, die zich schroeflijnvormig langs de mantel 12 van de wals uitstrekt. In de zone A ligt het grootste gedeelte van de boringen 13 in de mantel 12 van de wals, waarvan het dichte patroon in de tekening slechts op een gedeelte van de wals 11 is aangegeven. Het overige gedeelte van de boringen 13 ligt in een zone B van de mantel 12 van de wals in een gebied dat aan de binnenomtrek 14 niet door het kanaalsysteem 15 is afgedekt. Het patroon van deze boringen 13 in de eveneens schroeflijnvormig verlopende, smalle zone B is in de tekening eveneens slechts op gedeelten van de wals 11 aangegeven.

De boringen 13 zijn echter langs de gehele omtrek van de wals 11, die met de strook in aanraking komt, aangebracht. Zij hebben uit oogpunt van vervaardiging een gelijke diameter.

De mantel 12 van de wals 11 heeft aldus twee zones A en B met elk per oppervlakte-eenheid een verschillende open bo-ringsdoorsnede-oppervlakte. De zone B heeft slechts een kleine open boringsdoorsnede-oppervlakte met relatief weinig boringen 13, die (zoals vermeld) direct in de binnenruimte 17 van de wals 11 uitmonden. Bij het afzuigen van de binnenruimte 17 van de wals werkt de onderdruk slechts bij deze weinige boringen 13, aangezien de boringen van de zone A ten opzichte van de binnenruimte door het kanaalsysteem 15 afgedekt zijn. De geringe open boringsdoorsnede-oppervlakte van de zone B is voldoende om het nieuwe begin van de strook 22 tijdens het uitwisselen van een gerede wikkelrol (niet getoond) tegen een nieuwe wikkelhuls 23 tegen de mantel 12 van de wals 11 vast te houden. In vergelijking met de zone B heeft de zone A een zeer veel groter aantal boringen 13 en dientengevolge ook een aanzienlijk grotere open boringsdoorsnede-oppervlakte. Daarbij kan de verhouding van de doorsne de-oppervlakten van de zones A en B bijvoorbeeld een waarde van 30:1 hebben.

Zoals reeds boven is beschreven, kan bij het wikkelen de lucht in de toelopende inloopruimte 24 door de boringen > 13 zowel in de zone A in het kanaalsysteem 15 treden als in de zone B in de binnenruimte 17 van de wals dringen en in het niet bedekte gedeelte van de wals 11 door de boringen uit het kanaalsysteem en de binnenruimte van de wals stromen. Doordat een grote open boringsdoorsnede-oppervlakte werkzaam is voor het wegleiden van de lucht uit de toelopende inloopruimte 24, kan de vorming van luchtblazen of het drijven van de strook 22 op de wals 11 ook bij zeer hoge wikkelsnelheden en luchtondoorlaatbare stroken met zekerheid verhinderd worden.

Bij het in fig. 3 getoonde tweede uitvoeringsvoorbeeld van de wals 11' waaruit lucht gezogen kan worden, behoren de boringen 131 eveneens in verschillende aantallen bij zones A' en B’. De zones volgen als cylindergedeelten van de mantel 12’ van de wals afwisselend op elkaar, en wel een zone ΑΊ op de zone B'l, dan de zone A'2 op de zone B'2 enz. Ook hier zijn de zones A' en B' door een aan de binnenomtrek 14' van de wals 11' aangebracht kanaalsysteem 15', waarin de boringen 13’ van de zones Arl, A'2 enz. uitmonden, van elkaar gescheiden. Het kanaalsysteem 15’ bestaat uit ringen 28 met een U-vormige dwarsdoorsnede, waarvan de zijwanden 29 met hun vrije eindvlakken steunen tegen de binnenomtrek 14' van de wals 11'. Zoals ook in fig. 3 aangegeven is, behoren de zones A'l, A'2 enz. bij het grootste gedeelte van de boringen 131, zodat een relatief grote open boringsdoorsne-de-oppervlakte met elke ring 28 van het kanaalsysteem 15' in verbinding staat. Daarentegen bezitten de zones B'l, B'2 enz, een klein gedeelte van de boringen 13' en hebben dientengevolge slechts een kleine open boringsdoorsnede-op-pervlakte, waarop onderdruk aangebracht kan worden. De werkingswijze van de wals 11' is gelijk aan die van het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 2.

In afwijking van de beide hiervoor beschreven uitvoeringsvormen kan het kanaalsysteem ook behoren bij de zone met een geringe open boringsdoorsnede-oppervlakte. Het kanaalsysteem is dan met de inrichting voor het opwekken van onderdruk verbonden.

Claims (8)

1. Wals (11) voor het geleiden van een strookvormig materiaal (22), in het bijzonder papier of karton, met een mantel (12) die een groot aantal boringen (13) bezit, alsmede met een inrichting (16) voor het afzuigen van de i lucht uit de binnenruimte (17) van de wals, met het kenmerk, dat slechts door een gedeelte van de boringen (13) lucht afgezogen kan worden.

2. Wals volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de mantel (12) van de wals tenminste twee zones (A, B) met elk i per oppervlakte-eenheid een verschillende open boringsdoor-snede-oppervlakte heeft, waarvan de zone (B) met een kleinere open boringsdoorsnede-oppervlakte op onderdruk gebracht kan worden.

3. Wals volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de zones (A, B) zich schroeflijnvormig langs de mantel (12) van de wals uitstrekken.

4. Wals volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de zones (A', B') als cylindergedeelten van de mantel (12') van de wals afwisselend op elkaar volgen.

5. Wals volgens conclusies 2, 3 of 4, met het kenmerk, dat de zones (A, B) door middel van een aan de binnenomtrek (14) van de wals (11) aangebracht kanaalsysteem (15), waarin de boringen (13) van een zone (A) uitmonden, van elkaar gescheiden zijn.

6. Wals volgens conclusies 3 en 5, met het kenmerk, dat het kanaalsysteem (15) uit een schroeflijnvormig gedraaid U-profiel (25) bestaat, waarvan de zijwanden (26) steunen tegen de binnenomtrek (14) van de wals (11).

7. Wals volgens conclusies 4 en 5, met het kenmerk, dat het kanaalsysteem (15') uit ringen (28) met een U-vormige dwarsdoorsnede bestaat, waarvan de zijwanden (29) steunen tegen de binnenomtrek (14') van de wals (11').

8. Wals volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de boringen (13) van de beide zones (A, B) een gelijke diameter hebben.