NL8803156A - Centreerinrichting. - Google Patents

Description

Centreerinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een centreerin-richting met middelen om het midden van de afstand tussen de beide randen van alle delen van een strook steeds op de gewenste diametrale omtrekslijn van een trommel te brengen, waarbij die middelen tenminste bestaan uit een markering van het midden van alle delen van de strook, verder uit een toestel voor het zenden van lichtstralen naar de strook en uit een toestel voor het opnemen van de reflectie van de lichtstralen door de strook.

Bekend is het centreren van een strook van willekeurig materiaal door de ligging van één van de beide randen van de voortbewegende strook voortdurend in de gaten te houden en bij wijzigen van die ligging de gehele strook in dwarse richting zo ver te verplaatsen als nodig is om de betrokken rand weer de gewenste ligging te geven. Hierdoor blijft de betrokken rand weliswaar de gewenste ligging behouden, maar bij een strook met wisselende breedte komt het midden van de afstand tussen de beide randen van alle delen van die strook op wisselende plaatsen terecht.

Dit is bezwaarlijk bij het bouwen van luchtbanden en in het bijzonder bij radiale luchtbanden, want deze zijn opgebouwd uit een groot aantal lagen van strookvormig ongevulcaniseerde rubber, hetgeen een plastisch en plakkerig materiaal is, waarbij de stroken bovendien betrekkelijk dun zijn, waardoor deze stroken gemakkelijk door vele oorzaken vervormd kunnen worden met als gevolg dat de breedte van strook wisselt. Echter is voor het verkrijgen van goede eigenschappen van een luchtband, zoals stabiel rollen, het noodzakelijk dat alle dwarsdoorsneden van de luchtband spie-gel-symmetrisch zijn. Met andere woorden is het noodzakelijk dat bij alle dwarsdoorsneden van de luchtband links en rechts van het symraetrievlak evenveel materiaal aanwezig is*

Dit betekent dat bij de bouw Van een luchtband op de bouwtrommel, de stroken van ongevulcaniseerde rubber nauwkeurig symmetrisch opgesteld dienen te worden ten opzichte van een vlak loodrecht op de hartlijn van de bouwtrommel, waarbij dat vlak ge lijk is aan het symmetrievlak van de doorsneden van de later uit deze stroken gebouwde en gevormde luchtband. Aangezien elke strook van ongevulcaniseerde rubber niet steeds even breed is door de ver" vormbaarheid van ongevulcaniseerde rubber, is het in de gaten houden van de ligging van één van de randen van de betrokken strook onvoldoende voor de bovenbedoelde symmetrische ligging van de strook op de bouwt rommel, In het bijzonder geldt dit probleem bij de luchtdichte binnenste lagen van een radiaalband, want deze lagen worden gevormd uit brede, dunne stroken van warm gewalste ongevulcaniseerde rubber, waarbij deze stroken weggetrokken worden van een voorraadrol, zodat deze stroken variatie vertonen in de breedte door het walsen en ook variatie vertonen in de ligging op de voorraadrol en bovendien nog worden vervormd bij het van de voorraadrol trekken.

Dit probleem wordt volgens de uitvinding opgelost doordat de markering van het midden van alle delen van de strook bestaat uit tenminste één oneffenheid die langwerpig reikt over of evenwijdig langs het midden van de afstand tussen de beide randen van de strook bij alle delen van de strook.

Bij voorkeur is hierbij de tenminste ene oneffenheid een ribbe die symmetrisch tussen de beide randen van de strook reikt over de lengte van de strook.

Ook is volgens de uitvinding mogelijk dat de tenminste ene oneffenheid een groef is, die symmetrisch tussen de beide randen van de strook reikt over de lengte van de strook.

Weliswaar is op zich bekend om het midden van alle delen van de strook te markeren door aanbrengen van een streep verf, maar verf verhindert het aan elkaar hechten van lagen van ongevulcaniseerde rubber en dus verf niet toepasbaar bij het vervaardigen van luchtbanden.

De uitgevonden markering in de vorm van een of twee ribben of groeven is bij lagen van ongevulcaniseerde rubber wel toepasbaar omdat deze oneffenheden zeer gering zijn, bijvoorbeeld 0,3 mm breed en bij een ribbe 0,3 mm hoog of bij een groef 0,3 mm diep bij, indien twee ribben of groeven worden toegepast,een onder linge afstand van 2 mm. Door deze geringe afmetingen en de vervorm-baarheid van ongevulcaniseerde rubber, zijn de lagen bij de oneffenheden goed aan elkaar hechtbaar doordat de oneffenheden bij het door druk aan elkaar hechten worden gecompenseerd of verdwijnen dan wel gedeeltelijk worden gecompenseerd en voor een ander deel verdwijnen,

De uitgevonden inrichting zal in de volgende beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld als aangegeven in de bijgaande tekening nader worden verduidelijkt. Hierbij is; figuur 1 een zeer schematisch bovenaanzicht van een strook, een bouwtrommel en de centreermiddelen; figuur 2 een zeer schematische dwarsdoorsnede van een strook met de centreermiddelen loodrecht op de symmetrielijn 4 in figuur 1.

In figuur 1 is een trommel 1, zoals bijvoorbeeld een op zich bekende karkastrommel voor het bouwen van luchtbanden, aangegeven waarbij deze trommel roteerbaar is om zijn hartlijn 2. Een strook 3 dient vanaf een niet getekende voorraadrol zodanig op de trommel 1 te worden geleid, dat een stuk van de strook rondom de trommel komt te liggen met de hartlijn 4 van de strook op de gewenste diametrale omtrekslijn 5 van de trommel.

De strook 3 is in dit voorbeeld breed en van warm en dun gewalste, ongevulcaniseerde rubber dat een plastisch en plakkerig materiaal is, zodat de strook gemakkelijk vervormbaar is. Deze vervormbaarheid heeft door het walsen tot gevolg dat de strook niet altijd in al zijn delen even breed is en heeft bovendien bij het van de voorraadrol trekken tot gevolg dat de strook verder kan vervormen. Bovendien kan de ligging van de strook op de voorraadrol variëren evenwijdig aan de hartlijn van de voorraadrol.

Volgens de uitvinding is de strook 3 zodanig gevormd dat tenminste één integraal mét de strook gevormde oneffenheid 6, 7 langwerpig reikt over of evenwijdig langs het midden 4 van de afstand tussen de beide randen van de strook bij alle delen van de strook. Deze oneffenheid kan volgens de uitvinding een ribbe 6, 7 zijn, die bijvoorbeeld 0,3 mm breed en 0,3 mm hoog is. Bij voorkeur zijn aan de strook 3 twee ribben 6 en 7 gevormd met bij voorbeeld een onderlinge afstand van 2 mm en symmetrisch gelegen aan weerszijden van het midden 4 van de afstand tussen de beide randen van de strook bij alle delen van de strook.

In figuur 1 zijn de randen van de strook als rechte lijnen getekend, maar in werkelijkheid zijn om de boven aangegeven redenen deze randen niet rechtlijnig, waarbij de afwijking van de rechte lijn echter zodanig gering is, dat deze zonder overdrijven door de kleine schaal van figuur 1 niet weer te gevel is.

Een andere mogelijkheid volgens de uitvinding is dat de strook 3 zodanig gevormd is, dat tenminste één niet getekende groef in plaats van de ribbe of ribben 6, 7 reikt over of evenwijdig langs het midden 4 van de afstand tussen de beide randen van de strook bij alle delen van de strook. Bijvoorbeeld is de groef 0,3 mm breed en 0,3 mm diep. Bijvoorbeeld zijn in de strook twee groeven gevormd op onderlinge afstand van 2 mm en symmetrisch gelegen aan weerszijden van het midden van de afstand tussen de beide randen van de strook bij alle delen van de strook.

Verder voorziet de uitvinding in het toepassing van een op zich bekend toestel 8 voor het uitzenden van lichtstralen, waarbij die bundel lichtstralen volgens figuur 2 onder een scherpe hoek gericht is op het deel van de strook 3 waar de ribbe of groef dan wel ribben 6, 7 of groeven zich globaal bevinden. Een camera 9 is volgens de uitvinding zodanig opgesteld dat daarmee de door de strook 3 naar de camera 9 teruggekaatste hoeveelheid licht kan worden gemeten. Bij voorkeur is deze camera een CCD-line scan camera die loodrecht boven de ribbe(n) of groef (danwel groeven) in opgesteld. Doordat de camera op zich bekend is, wordt de camera hier niet verder besproken en is in de tekening slechts de opstelling van de camera schematisch aangegeven. Hetzelfde geldt voor de lichtbron 8.

Door de stationaire opstelling van de lichtbron 8 en de camera 9 alsmede doordat de door de lichtbron 8 af gegeven hoeveelheid licht constant is, wisselt de positie en/of de intensiteit van het naar de camera gereflecteerde licht bij dwars op de hartlijn 4 van de strook 3 verschuiven van de strook omdat dit ver schuiven ook verschuiven van de ribbe(n) 6, 7 of de groef {danwel groeven) tot gevolg heeft. Immers wordt het licht door vlak gedeelte van de strook 3 anders gereflecteerd dan door een ribbe 6, 7 of groef.

De camera 9 is gekoppeld met een op zich bekende inrichting voor het dwars op de hartlijn 4 van de strook 3 verschuiven van de strook, terwijl de strook voortbewogen wordt naar de trommel 2. Doordat deze verschuif inrichting op zich bekend is, wordt hier afgezien van bespreken en tekenen van die inrichting. De door de camera waargenomen verschuivingen van de strook worden verwerkt in de verschuifinrichting zodat deze verschuifinrichting de strook in de aan de verschuivingen tegengestelde richting verplaatst om deze verschuivingen op te heffen, zodat de hartlijn 4 van de strook 3 nauwkeurig op de gewenste plaats op de trommel 2 komt te liggen.

De uitvinding is hierboven in het bijzonder beschreven voor stroken die de inwendige luchtdichte bekledingslagen op de karkas lagen voor een luchtband dienen te vormen, maar vanzelfsprekend is de uitvinding ook toepasbaar voor andere lagen of combinaties van lagen voor een luchtband om te zorgen dat deze laag of lagen of combinaties van lagen op de juiste plaats op de bouw-trommel terechtkomen, waarbij die plaats niet de diametrale om-trekslijn door het radiale symmetrievlak van de trommel hoeft te zijn, maar op de gewenste afstand van dat radiale symmetrievlak kan liggen.

Claims (6)

1. Centreerinrichting met middelen om het midden van de afstand tussen de beide randen van alle delen van een strook steeds op de gewenste diametrale omtrekslijn van een trommel te brengen, waarbij die middelen tenminste bestaan uit een markering van het midden van alle delen van de strook, verder uit een toestel voor het zenden van lichtstralen naar de strook en uit een toestel voor het opnemen van de reflectie van de lichtstralen door de strook, gekenmerkt doordat de markering van het midden van alle delen van de strook bestaat uit tenminste één oneffenheid die langwerpig reikt over of evenwijdig langs het midden van de afstand tussen de beide randen van de strook bij alle delen van de strook.

2. Centreerinrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de tenminste ene oneffenheid een ribbe is die symmetrisch tussen de beide randen van de strook reikt over de lengte van de strook.

3. Centreerinrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de tenminste ene oneffenheid een groef is, die symmetrisch tussen de beide randen van de strook reikt over de lengte van de strook.

4. Centreerinrichting volgens conclusie 2 of 3, gekenmerkt doordat de oneffenheid 0,3 mm breed is en bij een ribbe 0,3 mm hoog en bij een groef 0,3 mm diep is.

5. Centreerinrichting volgens conclusie 2, 3 of 4, gekenmerkt doordat de strook voorzien is van twee oneffenheden op onderlinge afstand van 2 mm en symmetrisch gelegen aan weerszijden van het midden van de afstand tussen de beide randen van de strook bij alle delen van de strook.

6. Centreerinrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat de strook een laag of combinatie van lagen van ongevulcaniseerde rubber is die op het gewenste deel van de omtrek van een bouwt rommel voor luchtbanden of van de omtrek van daarop te voren aangebrachte laag of lagen aangebracht dient te worden.