NL8702939A - Bandspaninrichting. - Google Patents

Description

8801 t

Océ-Nederland B.V., te Venlo Bandspani nri chti ng

De uitvinding betreft een inrichting omvattende een band die met een eerste snelheid wordt aangedreven, een ronddraaiend aandrukelement dat met een tweede snelheid wordt aangedreven, middelen om de band intermitterend met het aandrukelement in aandrukking te brengen, waar-5 bij de band ter plaatse van de aandrukking ten gevolge van wrijving met het aandrukelement met de tweede snelheid wordt aangedreven, en twee danserrollen die, gezien in de voortbewegingsrichting van de band respectievelijk vóór en achter de plaats van aandrukking, de band spannen onder vorming van Tussen, van welke danserrollen de ene rol 10 een grotere spankracht levert dan de andere rol.

Een dergelijke inrichting, toegepast in een kopieerapparaat, is bekend uit het Amerikaanse octrooi schrift 4 183 658.

In deze bekende inrichting wordt een fotogeleidende band, waarop langs electrofotografische weg een beeld is gevormd, tegen een tussendrager 15 gedrukt om het gevormde beeld over te brengen op die tussendrager.

Daarbij neemt de band ter plekke van de aandrukking de snelheid van de tussendrager aan, waardoor de beeldoverdracht zonder versmeren van het beeld plaatsvindt.

Omdat in deze bekende inrichting de tussendrager met een snelheid 20 wordt aangedreven die iets lager ligt dan die van de fotogeleidende band, zal tijdens de beeldoverdracht de lus die door de eerste dan-serrol vóór de aandrukplaats in de band is gevormd, groter worden en de lus die door de tweede danserrol achter de aandrukplaats is gevormd, kleiner worden. Als na de beeldoverdracht de aandrukking 25 wordt opgeheven, zal de tweede danserrol, die een spankracht uitoefent die groter is dan die van de eerste danserrol, de lus die zij achter de aandrukplaats in de band vormt, groter maken en daarbij de lus die de eerste danserrol vóór de aandrukplaats in de band vormt, kleiner maken. Aldus wordt na elke beeldoverdracht de oorspronkelijke positie 30 van de fotogeleidende band ten opzichte van de tussendrager hersteld, terwijl de band gespannen blijft.

Ter voorkoming van storende schokken en trillingen in de band bij het bewegen van de danserrollen van de ene naar de andere positie zal men .8702939 r 2 het verschil tussen de krachten die de beide danserrollen uitoefenen, bij voorkeur niet groter willen maken dan de kracht die nodig is om de rollen en het banddeel daartussen te verplaatsen. Tevens zal men de kracht die elke rol apart uitoefent, bij voorkeur niet groter willen 5 maken dan nodig is om de bijbehorende bandlus voldoende strak te spannen.

Wanneer, zoals in de bekende inrichting het geval is, de krachten die een rol spelen, worden afgeleid uit het gewicht der danserrollen en/of uit de spankracht van veren die op de danserrollen inwerken, dan kun-10 nen in de praktijk moeilijkheden ontstaan bij de produktie van dergelijke inrichtingen ten gevolge van de cumulatie van afwijkingen in die krachten, die veroorzaakt worden door de fabricagetoleranties, die voor de verschillende onderdelen toegelaten moeten worden.

De uitvinding beoogt dergelijke moeilijkheden te voorkomen, hetgeen in 15 een inrichting als in de aanhef bedoeld, wordt bereikt doordat elk der danserrollen gelegerd is in eerste armen van een paar identieke twee-armige hefbomen, doordat elk der uiteinden van tweede armen van het ene paar hefbomen verbonden is met het uiteinde van de overeenkomstige tweede arm van het andere paar hefbomen middels een trekveersysteem, 20 en doordat de overbrengingsverhouding van het ene paar hefbomen verschilt van de overbrengingsverhouding van het andere paar hefbomen. Zoals hierna aan de hand van de bijgaande figuur nader zal worden uitgelegd, worden in de inrichting volgens de uitvinding de krachten die een rol spelen in hoofdzaak afgeleid uit één trekveersysteem, 25 waardoor een cumulatie van tolerantie-afwijkingen niet plaatsvindt. Voorts kunnen de danserrollen zeer licht uitgevoerd worden, zodat slechts weinig kracht nodig is om hen te verplaatsen. Hinderlijke schokken en trillingen in de band worden daardoor voorkomen.

De bijgaande figuur is een schematische doorsnede van een kopieer-30 apparaat waarin de inrichting volgens de uitvinding is toegepast.

In de figuur is 1 een eindloze fotogeleidende band die over een kontinu roterende aandrijfrol 2, een aandrukrol 3, geleiderollen 4, 5 en 6, hul prollen 7 en 8 en danserrollen 9 en 10 is gespannen. Met behulp van smalle, slechts op de randen van band 1 aangrijpende rollen 35 11, wordt band 1 in kontakt gehouden met het oppervlak van rol 2 en daardoor wordt band 1 aangedreven met een snelheid van bijvoorbeeld 20 m/min. Aandrukrol 3 is vrij draaibaar gelegerd in armen 12 die zwenk- .8702939 ♦ 3 baar zijn om een as 13. De in de figuur zichtbare arm 12 is voorzien van een nokvolger 14 die samenwerkt met een roteerbaar gelegerde nok 15. Veren 16 oefenen op de armen 12 een trekkracht uit waardoor nok-volger 14 voortdurend met nok 15 in kontakt wordt gehouden.

5 Geleiderol 4 wordt kontinu in de met een pijl aangegeven richting aangedreven met een omtreksnelheid die iets lager is dan de voort-bewegingssnelheid van band 1, bijvoorbeeld met een omtrekssnelheid van 19,8 m/min. Tengevolge van het verschil in snelheid slipt band 1 over het oppervlak van rol 4. Onder gebruikmaking van deze slip wordt band 10 1 rechtgeleid met behulp van de aan weerszijden van band 1 op rol 4 aanwezige geleideplaten 17; een en ander volgens het principe dat beschreven is in het Nederl andse octrooi schrift 148 418.

De geleiderollen 5 en 6 en de hulprollen 7 en 8 zijn vrij draaibaar gelegerd.

15 Danserrol 9 bestaat uit twee smalle, slechts op de randen van band 1 aangrijpende schijven die roteerbaar gelegerd zijn op een stang 18, die bevestigd is aan armen 19a van tweearmige hefbomen 19, die zwenk-baar zijn om een as 20.

Danserrol 10 omvat soortgelijke schijven die vrij draaibaar gelegerd 20 zijn op een as 22, die aan weerszijden gelegerd is in armen 21a van tweearmige hefbomen 21 die zwenkbaar gelegerd zijn op een as 23.

De arm 19b van elke hefboom 19 is door een trekveer 24 verbonden met de arm 21b van de overeenkomstige hefboom 21. Om construct!etechnische redenen kunnen spandraden, eventueel over katrollen lopend, 25 aangebracht zijn tussen de hefbomen en de veren. Doordat de afmetingen van de hefbomen 21 verschillen van die van de hefbomen 19 (de korte armen 21a en 19a zijn bijvoorbeeld elk 50 mm lang, de lange armen 19b 95 mm en de lange armen 21b 100 mm), is de overbrengingsverhouding van de hefbomen 21 groter dan die van de hefbomen 19 (bij de gegeven 30 lengtes ongeveer 5 %).

Daar de trekveren 24 aan de armen 19b en 21b met een even grote kracht trekken, wordt op danserrol 10 een grotere kracht uitgeoefend dan op danserrol 9. Om te voorkomen dat danserrol 10 de bandlus die danserrol 9 vormt, geheel opheft, worden de armen 19a van de hefbomen 19 in hun 35 beweging beperkt door een aanslag 25. Daar de krachten om de band te spannen worden afgeleid uit het trekveersysteent, kunnen de dan-serrollen 9 en 10 zeer licht uitgevoerd zijn. De in het boven omschre- .8702933 9 i 4 ven voorbeeld gebruikte trekveer heeft een veerconstante van 0,15 N/mm, een voorspanning van 2,35 N en een lengte in onbelaste toestand van 70 mm. Een afwijking binnen de tolerantiegrenzen beïnvloedt de werking niet.

5 Boven drukrol 3 is een tussendrager opgesteld bestaande uit een eindloze band 26 die voorzien is van een dunne toplaag welke vervaardigd is uit zachte siliconenrubber. De band 26 wordt, in de richting van de pijl, aangedreven door een aandrijfrol 27 met een snelheid die iets lager is dan die van band 1 en bijvoorbeeld 19,8 m/min bedraagt. 10 Voorts is band 26 over een vrij draaibaar gelegerde rol 28 geleid. In het inwendige van rol 28 is een verwarmingselement 29 opgesteld, waarmee de mantel van rol 28 en dus ook de daarmee in aanraking komende band 26 wordt verwarmd. Met behulp van niet-weergegeven, op zichzelf welbekende middelen wordt de energietoevoer aan element 29 dusdanig 15 geregeld dat de temperatuur aan het oppervlak van band 26 konstant op bijvoorbeeld 105°C wordt gehouden. Terzijde van aandrijfrol 27 is een aandrukrol 30 vrij draaibaar gelegerd op een as 31 die verbonden is met armen 32 en daarmee een stijf geheel vormt dat zwenkbaar gelegerd is op een as 33. De in de figuur zichtbare arm 32 is voorzien van een 20 nokvolger 34 die samenwerkt met een roteerbare nok 35.

Voorts is het kopieerapparaat voorzien van een kopiepapiertoevoer die een magazijn 37 omvat voor het opnemen van een vellenstapel 38. Magazijn 37 is voorzien van een wrijfrol 39 met behulp waarvan de aanwezige vellen één voor één van stapel 38 kunnen wordt afgevoerd. Een 25 veer 40 drukt tegen magazijn 37 en zorgt er daardoor voor, terwijl magazijn 37 om een as 41 zwenkt, dat het bovenste blad van de stapel steeds met een vooraf bepaalde druk tegen rol 39 aanligt.

Een van stapel 38 afgevoerd vel wordt door geleideplaat 42 in de kneep tussen de kontinu roterende rol 43 en een vrij daarop rustende schij-30 venrol 44 geleid. In de daarop aansluitende doorgang tussen gel ei dep!aten 45 en 46 reikt een stop 47 die verbonden is met armen 48 die bevestigd zijn op een zwenkbaar gelegerde as 49. De in de figuur zichtbare arm 48 maakt onder invloed van de door veren 50 uitgeoefende kracht voortdurend kontakt met een roteerbaar gelegerde nok 51.

35 Voorbij stop 47 is een eindloze band 52 opgesteld die gespannen is over vrij draaibare rollen 53 en 54 en over een kontinu roterende aandrijfrol 55. Rol 55 drijft band 52 aan met een snelheid die even .8702939 5 * groot of iets hoger (bijvoorbeeld 5¾ hoger) is dan de voort-bewegingssnelheid van band 26. Binnen rol 53 is een verwarmingselement 56 opgesteld waarmee de mantel van rol 53 en daardoor ook band 52 wordt verwarmd. Met behulp van niet aangegeven, maar op zichzelf 5 welbekende middelen wordt de energie-toevoer aan element 56 dusdanig geregeld dat de temperatuur aan het oppervlak van band 52 konstant op een vooraf bepaalde temperatuur, bijvoorbeeld op 105°C, wordt gehouden.

Op band 52 rust een flexibele aandrukplaat 57 die bevestigd is aan een 10 zwenkbaar gelegerde as 58.

Langs de baan die band 1 volgt zijn middelen van de gebruikelijke soort opgesteld om op het fotogeleidende oppervlak van band 1 langs xerografische weg poederbeelden te vormen. Deze middelen omvatten een lichtbron 59 waarmee eventueel op band 1 aanwezige ladingen worden 15 verwijderd, een poetsborstel 60 waarmee eventueel op band 1 aanwezige poederresten worden verwijderd, een oplaadinrichting 61 waarmee op band 1 een gelijkmatige elektrostatische lading wordt opgebracht, een projektiestation 62 waarin op de op zichzelf welbekende wijze met behulp van niet-weergegeven flitslampen, spiegel(s) en een objektief 20 een lichtbeeld van een op een aanlegruit liggend origineel op band 1 wordt geprojekteerd, bij welke projektie op band 1 een beeldmatig ladingspatroon ontstaat, een ontwikkel inrichting 63 met behulp waarvan het ladingspatroon op band 1 wordt ontwikkeld tot een poederbeeld, en een lichtbron 64 waarmee band 1 wordt bestraald ter vermindering van 25 de hechting tussen beeldpoeder en band 1.

Tenslotte is het kopieerapparaat voorzien van niet-aangegeven besturingsmiddelen waarmee de werking van de hiervoor aangeduide beeldvormende middelen 59-64, als ook de werking van nok 15, nok 35, wrijfrol 39 en nok 51 wordt gesynchroniseerd. Besturingssystemen die 30 hiervoor gebruikt kunnen worden zijn in vele soorten en uitvoeringsvormen bekend; een zeer geschikte uitvoeringsvorm van zo'n systeem is bijvoorbeeld beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 73 11992.

Wanneer een poederbeeld dat door achtereenvolgend opladen, beeldmat! g belichten en ontwikkelen op band 1 is gevormd, drukrol 3 nadert, 35 wordt nok 15, onder invloed van een door het besturingssyteem afgegeven signaal, over 180° gedraaid. Daardoor zwenken de armen 12 en wordt rol 3 opwaarts bewogen. Band 1 wordt daarbij tussen de rollen 3 en 28 . 4702939 * 6 tegen band 26 gedrukt. Tengevolge van de optredende wrijving neemt band 1 ter plaatse van de drukzone de iets lagere snelheid van band 26 aan. Daar band 1 middels rol 2 met gelijkblijvende en iets hogere snelheid wordt aangevoerd, zal de lus waarin rol 9 hangt groter wor-5 den. Door de kracht die veer 24 middels hefboom 19 uitoefent, zal rol 9, terwijl zij zwenkend met de armen 19a naar beneden zakt, de lus echter gespannen houden.

Daar band 1 ook met gelijkblijvende snelheid over rol 4 slippend wordt weggevoerd zal de lus waarin rol 10 hangt kleiner worden en zal rol 10 10 zwenkend met de armen 21a opgeheven worden. Door de kracht die veer 24 middels hefboom 21 uitoefent zal rol 10 het materiaal in de lus gespannen houden.

Terwijl het poederbeeld de drukzone passeert wordt het in de zachte rubberlaag van band 26 gedrukt en daarbij gaat het van band 1 15 over op band 26 en wordt door deze meegenomen.

Ofschoon bij deze overdracht een zeer groot deel (90-95¾) van het beeldpoeder op band 26 overgaat is het niet te vermijden dat een rest op band 1 achterblijft. Deze rest wordt later door de werking van lamp 59 en borstel 60 op de gebruikelijke wijze verwijderd.

20 Het overgedragen poederbeeld wordt, terwijl het door band 26 wordt meegenomen, vanuit band 26 verwarmd. Daarbij worden de poederkorrels verweekt en gaan ze samenklonteren, zodat het beeld kleverig geworden is wanneer het drukrol 30 nadert.

Door het besturingssyteem van het kopieerapparaat zijn intussen 25 tevens signalen afgegeven waarmee eerst wrijfrol 39 in werking is gesteld om een vel vanaf stapel 38 tegen stop 47 te voeren, en waarmee daarna nok 51 over 180° is verdraaid. Bij laatstgenoemde verdraaiing zwenken de armen 48 omhoog zodat stop 47 wordt opgelicht. Het aangevoerde vel wordt dan door de rollen 43 en 44 voortgestuwd en tussen 30 band 52 en plaat 57 gevoerd. Door band 52 wordt het vel dan verder getransporteerd waarbij het wordt verwarmd zodat het, althans aan de zijde waarmee het met band 52 kontakt maakt, bij het naderen van drukrol 30 een temperatuur heeft die nagenoeg gelijk is aan de temperatuur van het door band 26 aangevoerde beeldmateriaal. Als de 35 voorlopende rand van het op band 26 aanwezige beeld en de voorlopende rand van het kopie-materiaal in de nabijheid van rol 30 zijn gekomen, geeft het besturingssysteem van het kopieerapparaat een signaal af .8702939 i Λ 7 waarmee nok 35 over 180° wordt verdraaid. Daarbij zwenken de armen 32 om as 33 en wordt roT 30 tegen band 26 gedrukt. Wanneer vervolgens het beeld en vel kopiemateriaal de drukzone tussen rol 30 en band 26 doorlopen wordt het verweekte en plakkerige beeldmateriaal in het 5 kopiemateriaal gedrukt. Vandaar dat bij het passeren van de drukzone het gehele beeld van band 26 gescheiden wordt en overgedragen wordt op het kopiemateriaal.Na afkoeling zal het beeld vast verbonden zijn met het kopiemateriaal en aldus gefixeerd zijn.

Nadat op deze wijze het op band 1 gevormde beeld op band 26 10 respektievelijk op het kopievel is overgedragen geeft het besturingssysteem van het kopieerapparaat signalen af waarmee de nokken 15, 35 en 51, en daardoor ook de rollen 3 en 30, alsmede stop 47, weer in hun oorsponkelijke stand worden geplaatst. Wanneer rol 3 loskomt van band 26 zal de kracht die rol 10 uitoefent de kracht van 15 rol 9 overtreffen daar de overbrengingsverhouding van de hefbomen 21 groter is dan de overbrengingsverhouding van de hefbomen 19 en tengevolge daarvan zal de lus die rol 10 vormt, groter en de lus die rol 9 vormt, kleiner worden. Rol 9 wordt daarbij opwaarts bewogen, totdat haar beweging begrensd wordt door aanslag 25. Op dat ogenblik hebben 20 beide Tussen weer precies de oorsponkelijke afmetingen terug gekregen.

.8702939

Claims (3)

1. Inrichting omvattende een band (1) die met een eerste snelheid wordt aangedreven, een ronddraaiend aandrukelement (26) dat met een tweede snelheid wordt aangedreven, middelen (3, 12-16) om de band intermitterend met het aandrukelement (26) in aandrukking te brengen, 5 waarbij de band (1) ter plaatse van de aandrukking ten gevolge van wrijving met het aandrukelement (26) met de tweede snelheid wordt aangedreven, en twee danserrollen (9, 10) die, gezien in de voort-bewegingsrichting van de band (1), respectievelijk vóór en achter de plaats van aandrukking, de band spannen onder vorming van lussen, van 10 welke danserrollen de ene rol (9; 10) een grotere spankracht levert dan de andere rol (10; 9), met het kenmerk, dat elk der danserrollen (9, 10) gelegerd is in eerste armen (19a, 21a) van een paar identieke twee-armige hefbomen (19, 21), dat elk der uiteinden van tweede armen (19b, 21b) van het ene paar hefbomen (19; 21) verbonden is met het 15 uiteinde van de overeenkomstige tweede arm (21b; 19b) van het andere paar hefbomen (21; 19) middels een trekveersysteem (24) en dat de overbrengingsverhouding van het ene paar hefbomen (19; 21) verschilt van de overbrengingsverhouding van het andere paar hefbomen (21, 19).

2. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de 20 verplaatsing van de danserrol (9, 10), die in het paar hefbomen (19, 21. is gelegerd, dat de kleinste overbrengingsverhouding heeft door een aanslag (25) wordt begrensd.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de krachten om de band te spannen worden afgeleid uit het trekveer- 25 systeem (24). .8702939