NL8300415A

NL8300415A - Transferinrichting.

Info

Publication number: NL8300415A
Application number: NL8300415A
Authority: NL
Original assignee: Oce Nederland Bv
Priority date: 1983-02-04
Filing date: 1983-02-04
Publication date: 1984-09-03
Also published as: JPH0362273B2; EP0118137A1; DE3465386D1; US4541709A; JPS59143172A; EP0118137B1

Description

ΐ .

-¾. -1-Océ-Nederland B.V., te Venlo Transferinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een transferinrichting voor het overdragen van beeldinformatie, omvattende - een eerste en een tweede medium die met constante of nagenoeg constante snelheden worden voortbewogen en waarvan één medium beeldinformatie 5 kan dragen die op het andere wordt overgedragen, - een referentiebron voor het opwekken van een referent!esignaal, - een teruggekoppeld regelsysteem dat aandrijfmiddelen voor het voortbewegen van het eerste medium, een meetcircutt voor het opwekken van een meetsignaal overeenkomstig de snelheid van het eerste medium en 10 regelmiddelen voor het instellen van de aandrijfmiddelen van het eerste medium op een snelheid waarbij het meetsignaal gelijk is aan het referent!esignaal, omvat, - een aandrukorgaan dat het ene medium gedurende een bepaald tijdsinterval in wrijvingscontact brengt met het andere medium, 15 - ontkoppelmiddelen die,gedurende het tijdsinterval dat de media met elkaar in contact zijn, de terugkoppeling van het teruggekoppelde regelsysteem onderbreken, waardoor het eerste medium onder invloed van het wrijvingscontact de snelheid van het tweede medium aanneemt.

Een dergelijke transferinrichting, waarin bewegende media in de 20 vorm van banden worden toegepast, is bekend uit het Amerikaanse Octrooi -schrift Nr. 3 991 992. Deze bekende transferinrichting heeft het nadeel dat de snelheden van beide banden niet gelijk zijn op het moment dat zij met elkaar in contact worden gebracht. Door de ongelijke snelheden is er gedurende de korte tijd, die nodig is om de snelheden van de 25 rakende media aan elkaar gelijk te maken, sprake van slip tussen beide media. Deze slip heeft ongewenste slijtage van de media tot gevolg.

Bovendien zullen de media ten gevolge van de snelheidswisselingen niet gelijkmatig lopen, waardoor de beeldkwaliteit nadelig wordt beïnvloed.

Zelfs wanneer tijdens de fabricage van de transferinrichting de aan-30 drijfsystemen van beide media zodanig ingesteld zouden worden dat beide snelheden gelijk zouden zijn, verlopen de parameters van de aandrijfsystemen in de loop der tijd zoveel, dat de snelheden weer van elkaar afwijken. Ook na vervanging van onderdelen kunnen de snelheden verschil- 8300415 -2- V i len ten gevolge van het verschil tussen de parameters van het oude en de parameters van het nieuwe onderdeel. In beide gevallen is het wenselijk dat de snelheden van de aandrijfsystemen opnieuw door een monteur aan elkaar worden aangepast.

5 De uitvinding stelt zich tot doel een transferinrichting te ver schaffen waarin bovengenoemde nadelen worden vermeden.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat in een transferinrichting volgens de aanhef het teruggekoppelde regelsysteem is voorzien van instelmiddel en die gedurende het tijdsinterval dat de media 10 met elkaar in contact zijn, het meetsignaal en het referenties!gnaal aan elkaar gelijk maken door wijziging van de instelling van het meet-circuit en/of de referentiebron.

Hierdoor wordt bereikt dat tijdens het overdrachtsinterval, door het automatisch instellen van het regelsysteem, de aandrijfsystemen van de 15 media zodanig op elkaar worden afgestemd, dat de snelheden van de media in vrij!opende toestand aan elkaar gelijk zijn. De tijdrovende snelheids-aanpassingen door een monteur worden daardoor overbodig.

Bovendien vinden de aanpassingen veel frequenter plaats, waardoor snel-heidsverschillen tussen de beide media, die veroorzaakt worden door het 20 verlopen van de aandrijfsysteemparameters, nagenoeg niet meer voorkomen. Dit heeft minder slijtage van de media en een betere beeldkwaliteit tot gevolg.

De uitvinding alsmede verdere voordelen ervan worden hierna nader beschreven aan de hand van de bijgaande Figuren, waarin: 25 Fig. 1 een schematische doorsnede is van een kopieerapparaat waarin de transferinrichting volgens de uitvinding toepasbaar is,

Fig. 2 een schematische weergave is van een aantrekkelijke uitvoeringsvorm van een regelsysteem van een transferinrichting volgens de uitvinding, 30 Fig. 3 een tijddiagram is van een aantal in Fig. 2 voorkomende signalen, Fig. 4 de koppel snel heidskrommes van beide media weergeeft,

Fig. 5 een schematische weergave is van een alternatieve uitvoeringsvorm van een regelsysteem van een transferinrichting volgens de uitvinding.

35 In Fig. 1 is een eindloze fotogeleidende band 1 over een aandruk- rol 2 en over vrij draaibaar gelegerde geleiderollen 3,4,5,6,7 en 8 gespannen. De aandrukrol 2 wordt met behulp van een gelijkstroomservo-motor 9 aangedreven.

8300 4 1 5 i « -3-

Oe aandrukrol 2 is gelegerd in twee om een as 12 zwenkbare armen 11, waarvan er een achter de andere geplaatst is en derhalve niet zichtbaar is in Fig. 1. De armen 11 zijn elk voorzien van een nokvolger 13 die samenwerkt met een roteerbaar gelegerde nok 14. Beide armen 11 zijn 5 voorzien van een trekveer 15 die nokvolger 13 voortdurend met nok 14 in contact houdt. Een detector 35 is aangebracht onder een van de armen 11. De detector 35 wordt geactiveerd als de arm zich in zijn laagste stand bevindt. Boven de aandrukrol 2 is een tussendrager opgesteld bestaande uit een eindloze band 16, die over een aandrijfrol 17 en een 10 vrij draaibaar gelegerde rol 19 is gespannen. De band 16 is voorzien van een dunne toplaag welke vervaardigd is uit zachte siliconenrubber.

In het inwendige van de rol 19 is een verwarmingselement 20 opgesteld, waarmee de mantel van de rol 19 wordt verwarmd. Nabij de aandrijfrol 17 is een aandrijfrol 21 vrij draaibaar gelegerd op een as 22, die 15 verbonden is met twee achter elkaar geplaatste armen 23 en daarmee een stijf geheel vormt dat zwenkbaar gelegerd is op een as 24. In Fig. 1 is slechts een van de armen 23 zichtbaar. De armen 23 zijn voorzien van een nokvolger 25 die samenwerkt met een roteerbare nok 26. Beide armen 23 zijn voorzien van een trekveer 27, die de nokvolger 25 voort-20 durend in contact met nok 26 houdt. Met een niet weergegeven transportinrichting worden vellen kopiemateriaal langs een transportbaan 28A aangevoerd en tussen de rollen 17 en 21 gebracht.

De band 16 wordt in de richting van pijl 36 aangedreven door een gelijk-stroomservometer 18, die op de as van de aandrijfrol 17 is aangebracht 25 en deel uitmaakt van een teruggekoppeld regelsysteem dat verder een pulsschijf 36 en een motorregeling 34 omvat. De pulsschijf 36 is bevestigd op de as van rol 19. De motorregeling 34 regelt de klemspanning van de motor 18 dusdanig dat de met de pulsschijf 36 gemeten snelheid van de band 16 constant blijft.

30 De band 1 wordt in de richting van pijl 37 eveneens aangedreven met behulp van een teruggekoppeld regelsysteem dat wordt gevormd door een gelijkstroomservomotor 9,een pulsschijf 10 en een motorregeling 34A.

De gelijkstroomservomotor 9 en de pulsschijf 10 zijn beide bevestigd . op de as van aandrukrol 2.

35 De motorregeling 34A regelt de klemspanning van de motor 9 aan de hand van het met de pulsschijf 10 gemeten toerental van de motor 9 zodanig dat de gemeten snelheid van de band 1 constant blijft. De motorregeling 34A is zodanig uitgevoerd dat de terugkoppeling in het regelsysteem voor het regelen van de snelheid van de band 1 onderbroken is als de

___________ «MaiyMifiiH

8300415 _4_ h i detector 35 niet wordt geactiveerd. In dit geval wordt de klemspanning van de motor 9 door de motorregeling 34A constant gehouden.

Langs de baan die de band 1 volgt zijn middelen van de gebruikelijke soort opgesteld om op het fotogeleidend oppervlak van de band 1 langs 5 electrofotografische weg poederbeelden te vormen. Deze middelen omvatten een lichtbron 28, waarmee eventueel op de band 1 aanwezige ladingen worden verwijderd, een poetsborstel 29, waarmee eventueel op de band 1 aanwezige poederresten worden verwijderd, een corona-oplaadinrichting 30, waarmee een gelijkmatige electrostatische lading wordt opgebracht op de 10 band 1, een project!estation 31, waarin met behulp van niet weergegeven flitslampen en een optisch systeem een lichtbeeld van een op een aanlegruit liggend origineel op een strakgespannen deel van band 1 wordt geprojecteerd, bij welke projectie op de band 1 een beeldmatig ladingspatroon ontstaat, een magneetborste! ontwikkel inrichting 32 met 15 behulp waarvan het ladingspatroon op de band 1 wordt ontwikkeld tot een poederbeeld, en een lichtbron 33 waarmee de band 1 wordt bestraald ter vermindering van de hechting tussen poederbeeld en de band 1. Voorts is het kopieerapparaat voorzien van, niet weergegeven, besturings-middelen, waarmee de werking van de hiervoor aangeduide beeldvormende 20 middelen 28-33 als ook de werking van de nokken 14 en 26 worden gesynchroniseerd.

Wanneer een poederbeeld, dat door achtereenvolgens opladen, beeldmatig belichten en ontwikkelen op de band 1 is gevormd, de aandruk-rol 2 nadert wordt de nok 14 onder invloed van een door de besturings-25 middelen afgegeven signaal over 180° gedraaid. Daardoor zwenken de armen 11 en wordt de rol 2 opwaarts bewogen en wordt de band 1 daarbij tussen de rollen 2 en 19 tegen de band 16 aangedrukt. Voordat de band 1 en de band 16 elkaar raken wordt de detector 35 door de arm 11 gedesactiveerd. Hierdoor wordt de terugkoppeling van het regelsysteem voor het regelen 30 van de snelheid van de band 1 onderbroken en wordt de klemspanning van de motor 9 constant gehouden.

Als de banden 1 en 16 elkaar raken zal de band 1 ten gevolge van de wrijvingskrachten de snelheid van de band 16 aannemen. De wrijvings-krachten worden gebruikt voor het opheffen van eventuele snel heids-35 verschillen tussen de banden 1 en 16.

In het geval dat het snel heidsverschil tussen de banden 1 en 16 vóórdat de banden elkaar raken klein is, zullen de wrijvingskrachten beperkt blijven.

8300415 * * -5-

Terwijl het poederfaeeld de drukzone passeert wordt het in de zachte rubberlaag van de band 16 gedrukt en daarbij gaat het van de band 1 over op de band 16 en wordt door deze meegenomen. Ofschoon bij deze overdracht een zeer groot deel (90-95¾) van het beeldpoeder op de band 5 16 overgaat is het niet te vermijden dat een rest op de band 1 achterblijft. Deze rest wordt later door de werking van de lamp 28 en de borstel 29 op de gebruikelijke wijze verwijderd.

Het overgedragen poederbeeld wordt, terwijl het door de band 16 wordt meegenomen, via verwarmingselement 20, de mantel van rol 19 en de band 10 16 verwarmd. Daarbij verweken de poederkorrels en gaan samenklonteren, zodat het beeld kleverig geworden is wanneer het de rol 21 nadert.

Door de besturingsmiddelen van het kopieerapparaat zijn intussen signalen af gegeven waarmee de niet weergegeven transportinrichting in werking wordt gesteld,zodat een vel kopiemateriaal via de transportbaan 28A wordt 15 aangevoerd, en waarmee de nok 26 over een hoek van 180° wordt verdraaid. Daarbij zwenken de armen 23 om as 24 en wordt de rol 21 tegen de band 16 gedrukt. Wanneer vervolgens het beeld en het vel kopiemateriaal de drukzone tussen de rol 21 en de band 16 doorlopen, wordt het verweekte en plakkerige beeldmateriaal in het kopiemateriaal gedrukt. Vandaar dat bij 20 het passeren van de drukzone het gehele beeld van band 16 gescheiden en overgedragen wordt op het kopiemateriaal. Na afkoeling zal het beeld vast verbonden zijn met het kopiemateriaal en aldus gefixeerd zijn.

Nadat op deze wijze het op de band 1 gevormde beeld is overgedragen, geven de besturingsmiddelen van het kopieerapparaat signalen af waarmee 25 de nokken 14 en 26 en daardoor ook de rollen 2 en 21 weer in hun oorspronkelijke stand worden geplaatst. Wanneer de rol 2 weer in de oorspronkelijke stand is aangekomen, zal de detector 35 geactiveerd worden. Hierdoor zal de terugkoppeling in het regelsysteem voor het regelen van •de snelheid van de band 1 opnieuw tot stand worden gebracht.

30 Het blokschema van de teruggekoppelde regelsystemen is weergegeven in Fig. 2. Daarin is 37 een vrij lopende oscillator, waarvan het uitgangssignaal is verbonden met een frequentiedeler 38. De oscillator 37 en frequentiedeler 38 vormen samen een referentiebron, die een referentie-signaal Sref met frequentie f^f opwekt.

35 Het uitgangssignaal van frequentiedeler 38 wordt toegevoerd aan een teruggekoppeld regelsysteem 41 en een teruggekoppeld regelsysteem 42.

Het regelsysteem 41 omvat de gelijkstroomservomotor 18 waarmee de band 16 via de rol 17 wordt aangedreven; een pulsgenerator 44 die de puls- 8300415 ί »- -6- schijf 36 omvat en waarmee de snelheid van de band 16 met behulp van de pulsschijf 36 wordt gemeten, waarbij de pulsgenerator 44 een puls-trein genereert waarvan de frequentie evenredig is met de snelheid van de band 16; een frequentiedeler 45 die een pulstrein met een frequentie 5 f1 afgeeft, welke pulstrein afgeleid is van het uitgangssignaal van de pulsgenerator 44 en waarvan de frequentie met een constante factor is verkleind; een verge!ijkingsorgaan in de vorm van een fasedetector 39 die de fase van het door de frequentiedeler 38 afgegeven referentie-signaal Sref vergelijkt met de fase van het door de frequentiedeler 45 10 afgegeven meetsignaal Sml en een verschil signaal genereert dat overeenkomt met het faseverschil; een regelaar 42A die aan de hand van het verschil signaal een regel signaal genereert; een versterker 43 waarmee het regel signaal wordt versterkt en vervolgens aan de motor 18 wordt aangeboden.

15 Het regelsysteem 42 omvat de gelijkstroomservomotor 9, waarmee band 1 via de aandrijfrol 2 wordt aangedreven; een meetcircuit 75 dat een signaal genereert waarvan de frequentie evenredig is met de snelheid van band 1; een verge!ijkingsorgaan 58 in de vorm van een fasedetector waarmee het faseverschil tussen het door de frequentiedeler 20 38 afgegeven referentie signaal Sref en het door het meetcircuit 75 afgegeven meetsignaal Sm2 wordt bepaald, en die een verschilsignaal genereert dat evenredig is met het gemeten faseverschil; een regelaar 59, die aan de hand van het verschilsignaal een regelsignaal genereert; een versterker 60 die het regelsignaal versterkt en aan de motor 9 toevoert. 25 Het meetcircuit 75 omvat een pulsgenerator 46, die de pulsschijf 10 omvat en een signaal afgeeft waarvan de frequentie evenredig is met de snelheid van de band 1; een frequentievermenigvuldiger 47, waaraan de door de pulsgenerator 46 gegenereerde pulstrein wordt aangeboden, en die daarvan een pulstrein afleidt waarvan de frequentie een veelvoud 30 is van de frequentie van het aangeboden signaal; een instelbare deler 48, die van de door vermenigvuldiger 47 afgegeven pulstrein een pulstrein afleidt, waarvan de frequentie een instelbare factor kleiner is dan de frequentie van het aangeboden signaal.

Frequentiedeler 48 bestaat uit een geïntegreerde schakeling welke 35 onder het typenummer CD 40103 door RCA in de handel wordt gebracht.

Deze geïntegreerde schakeling bevat een teller die wordt geladen met een waarde overeenkomstig de signalen op de paral!el ingangen van de geïntegreerde schakeling. Vervolgens wordt bij elke puls op de 8 3 00 4 1 5 4 * -7- ingang van de geïntegreerde schakeling de inhoud van de teller met êên verlaagd. Op het moment dat de inhoud van de teller gelijk is aan nul genereert de geïntegreerde schakeling een pulsvormig uitgangssignaal en wordt de teller opnieuw geladen met de waarde overeenkomstig 5 de signalen op de paral!elingangen. De geïntegreerde schakeling is verder voorzien van een "reset"-ingang. Indien een pulsvormig signaal aan de “reset"-ingang wordt aangeboden wordt de inhoud van de teller gelijk aan nul. Dientengevolge wordt er een pulsvormig uitgangssignaal gegenereerd en wordt vervolgens de teller weer opnieuw geladen.

10 De fasedetector 58 is een onderdeel van een geïntegreerde schakeling welke onder het typenummer CD 4046 door RCA in de handel wordt gebracht. De gebruikte fasedetector bepaalt, hoeveel de positieve flanken van de aangeboden pulsvormige ingangssignalen ten opzichte van elkaar zijn verschoven.

15 De uitgang van regelaar 59 is via een 1 aagdoorlaatfiHer 61 met een houdcircuit 62 verbonden. De uitgang van het houdcircuit 62 is via een electronische schakelaar 65 verbonden met de ingang van de versterker 60. In de verbinding tussen de fasedetector 58 en de regelaar 59 is een electronische schakelaar 63 aangebracht. In de verbinding 20 tussen de regelaar 59 en de versterker 60 is een electronische schakelaar 64 aangebracht.

De pulstrein aan de uitgang van frequentievermenigvuldiger 47 wordt aangeboden aan de klokingang van een teller 66. De parallel uitgangen van de teller 66 zijn verbonden met de paral!el ingangen van een register 25 67. De uitgangen van register 67 zijn verbonden met de instelbare deler 48. Het uitgangssignaal van de frequentiedeler 38 en het uitgangssignaal van de detector 35 zijn verbonden met een besturingsschakeling 68.

De besturingsschakeling 68 genereert aan de hand van het uitgangssignaal 73 van frequentiedeler 38 en het uitgangssignaal 74 van de detector 35 • 30 een aantal besturingssignalen 69 tot en met 72. Het besturingssignaal 69 is verbonden met de besturingsingang van het houdcircuit 62 en met de besturingsingangen van de electronische schakelaars 63,64 en 65A. Het besturingssignaal 70 is verbonden met de “resef'-ingang van de deler 48 en met de "load"-ingang van het register 67. Besturings-35 signaal 71 is verbonden met de "reset"-ingang van de teller 66. Be-sturingsingang 72 is verbonden met de "count-enable"-ingang van teller 66. De besturingssignalen 69 tot en met 72 worden verkregen met behulp van digitale bouwstenen. In een alternatieve uitvoeringsvorm kan een ___ 8300415

i V

-8- computer worden toegepast voor het verkrijgen van de besturingssignalen.

In Fig. 3 staan de besturingssignalen 69 tot en met 72, het uitgangssignaal 74 van de detector 35, en het uitgangssignaal 73 van de frequentiedeler 38 als functie van de tijd weergegeven. Het uitgangs-5 signaal van de detector 35 is hoog als de detector 35 geactiveerd wordt en laag als de detector 35 gedesactiveerd is. Besturingssignaal 69 is gelijk aan het geïnverteerde uitgangssignaal van de detector 35.

Ten gevolge van de neergaande flank van het uitgangssignaal 74 van de detector 35 wordt het enigszins vertraagde pulsvormig besturingssignaal 10 71 gegenereerd. Het besturingssignaal 70 is het resultaat van een logische "EN" operatie op het besturingssignaal 69 en het uitgangssignaal 73. In de tijd dat de detector 35 is gedesactiveerd wordt het besturingssignaal 72, gedurende een periodetijd van het van de deler 38 afkomstige referentiesignaal Spef,hoog.

15 De werking van de regelsystemen is als volgt:

Met behulp van de frequentiedel er 38 wordt een referentiesignaal Sref van de oscillator 37 afgeleid. Dit referentiesignaal wordt aangeboden aan het regelsysteem 41. Met behulp van dit regelsysteem wordt op de uit de regeltechniek bekende wijze met behulp van de regelaar 42A de 20 klemspanning van de motor 18 dusdanig geregeld dat de frequentie fi van het uitgangssignaal van de frequentiedel er 45, die een maat is voor de snelheid van de band 16 gelijk aan de frequentie van het referentiesignaal Sref, die een maat is voor de gewenste bandsnelheid.

In het geval dat er nog geen poederbeeld op de band 1 is gevormd wordt 25 de detector 35 geactiveerd. Dan verbindt de door het besturingssignaal 69 bediende schakelaar 63 de fasedetector 58 met de regelaar 59 en verbindt de eveneens door het besturingssignaal 69 bediende schakelaar 64 de regelaar 59 met de versterker 60. Hierdoor is de terugkoppeling in regelsysteem 42 aangebracht. De klemspanning van de motor 9 wordt 30 dan op de uit de regeltechniek bekende wijze dusdanig geregeld, dat de frequentie van het referentiesignaal Sref, die overeenkomt met de gewenste bandsnelheid, gelijk is met de frequentie van het door de instelbare deler 48 afgegeven uitgangssignaal die een maat is voor de snelheid van de band 1.

35 Op het moment dat er zich op de band 1 een poederbeeld bevindt dat overgedragen moet worden aan de band 16, zullen de armen 11 omhoog bewegen, waardoor eerst de detector 35 wordt gedesactiveerd en vervolgens de banden 1 en 16 met elkaar in contact worden gebracht.

8300415 é * -9-

Tengevolge van de desactivering van de detector 35 wordt het besturingssignaal 69 hoog en dientengevolge wordt de verbinding tussen de fasedetector 58 en de regelaar 59 met behulp van de door het besturingssignaal 69 gestuurde schakelaar 63 verbroken, alsmede de ver-5 binding tussen de regelaar 59 en de versterker 60 met behulp van de schakelaar 64. Verder wordt de ingang van de versterker 60 met behulp van de door het besturingssignaal 69 gestuurde schakelaar 65 verbonden met de uitgang van het houdcircuit 62 en wordt de verbinding tussen de regelaar 59 en het laagdoorlaatfilter 61 met behulp van de eveneens 10 door het besturingssignaal 69 gestuurde schakelaar 65A verbroken.Het houdcircuit 62 wordt met behulp van besturingssignaal 69 in de houdtoestand gezet.

Het uitgangssignaal van het houdcircuit 62 blijft dan gelijk aan het ingangssignaal van het houdcircuit, zoals dat was op het moment dat het houdcircuit 62 in de houdtoestand gebracht werd.

15 Het ingangssignaal van het houdcircuit 62 is gelijk aan de door het laagdoorlaatfilter 61 bepaalde gemiddelde waarde van de uitgangsspanning van de regelaar 59. Deze waarde is gelijk aan het door het laagdoorlaatfilter 61 bepaalde gemiddelde waarde van de uitgangsspanning van de regelaar 59. Deze waarde is bij benadering gelijk 20 aan de waarde van de ingangsspanning van de versterker 60, die nodig is om de band 1 met de gewenste snelheid aan te drijven. In een alternatieve uitvoeringsvorm kan de gemiddelde waarde van de aan de motor 9 geleverde stroom bepaald worden. Gedurende de tijd dat de banden 1 en 16 met elkaar in contact zijn wordt dan een stroom over-25 eenkomstig deze bepaalde gemiddelde waarde aan de motor 9 geleverd.

Op het moment dat de banden 1 en 16 met elkaar in contact komen, zal de band 1 ten gevolge van de tussen beide banden optredende wr-jj-vingskrachten de snelheid van de band 16 aannemen. Met behulp van regelsysteem 41 wordt de snelheid van de band 16 en dus ook die van 30 de band 1 constant gehouden. Elke motor levert een gedeelte van het koppel, dat nodig is om de beide banden met de gewenste snelheid aan te drijven.

Hoe het totaal te leveren koppel over de motoren 9 en 18 is verdeeld, zal met behulp van Fig. 4 duidelijk gemaakt worden.

35 Juist voor het moment dat de banden elkaar raken wordt de terugkoppeling in regelsysteem 42 onderbroken en wordt aan de motor 9 de van het houdcircuit 62 afkomstige constante klemspanning toegevoerd. De snelheid van de band 1, als functie van het afgegeven koppel van de motor 9 8300415 * » -10- bij deze constante spanning, is in Fig. 4 weergegeven en aangeduid met de letter D. In het algemeen zal de snelheid van de band 1 in vrij-lopende toestand niet precies gelijk zijn aan de snelheid van de band 16. De snelhèid nj. van de band 1 en het bijbehorende koppel Tl van

5 de motor 9 in vrijlopende toestand zijn aangegeven met de door letter B

aangeduide punt. Het koppel dat nodig is om de band 16 aan te drijven is gelijk aan T2. De geregelde snelheid van de band 16 is gelijk aan n.£ (punt A in Fig. 4).

Op het moment dat de banden 1 en 16 met elkaar in contact komen 10 zal de band 1 de snelheid ri2 van de band 16 overnemen. Hierdoor zal het door de motor 9 geleverde koppel zich instellen op T3 (punt C in Fig. 4). Met behulp van regelsysteem 41 wordt de snelheid van de band 16 gelijk gehouden aan ^ ^et door de m°t°r 18 geleverde koppel is daarbij gelijk aan T4. De waarde T4 is gelijk aan het totale koppelTtQt, 15 dat nodig is om beide banden op de gewenste snelheid aan te drijven, verminderd met het door de motor 9 geleverde koppel T3. Het koppel dat nodig is om de band 1 aan te drijven, is voor een gedeelte T3 afkomstig van de motor 9 en voor het overige gedeelte T5 afkomstig van de motor 18. Hierbij is verondersteld dat hj kleiner is dan 1¾.

20 In het. geval dat groter is dan ^ is het koppel dat nodig is om de band 16 aan te drijven voor het grootste gedeelte afkomstig van de motor 9 en voor het overige gedeelte van de motor 18.

Het koppel T5 wordt met behulp van de wrijvingskrachten tussen de band 1 en de band 16 overgebracht. In het geval dat de bandsnelheden 25 Hg en n^ dicht bij elkaar liggen, is het koppel T5 klein en daarmee zijn ook de wrijvingskrachten tussen banden 1 en 16 klein.

Als het poederbeeld is overgedragen aan de band 16, worden de armen 11 weer omlaag gebracht en wordt detector 35 weer geactiveerd. Dientengevolge wordt het besturingssignaal 69 door de besturingsschakeling 68 30 weer hoog gemaakt. Daardoor wordt het regelsysteem 42 met behulp van de electronische schakelaars 63 en 64 weer gesloten, wordt de verbinding tussen het houdcircuit 62 en de versterker 60 met behulp van de electronische schakelaar 65 weer verbroken, wordt het houdcircuit 62 weer uit de houdtoestand gehaald, en wordt de regelaar 59 weer met behulp van 35 electronische schakelaar 65A verbonden met het laagdoorlaatfilter 61.

Tijdens het interval, waarin de banden 1 en 16 met elkaar in contact zijn gebracht, wordt het besturingssignaal 70 gelijktijdig met het uitgangssignaal 73 hoog. Het besturingssignaal 70 wordt aan- 8300415 -11- geboden aan de “resef-ingang van de deler 48.

Dientengevolge genereert deler 48 een uitgangspuls, waarvan de positieve flank nagenoeg samenvalt met de positieve flank van het uitgangssignaal 73. Dit heeft tot gevolg dat aan het einde van het interval 5 waarin de banden 1 en 16 met elkaar in contact worden gehouden, het door fasedetector 58 bepaalde faseverschil klein is, waardoor het inschakelen van het regelsysteem 42, door het opnieuw aanbrengen van de terugkoppeling, op een vloeiende wijze gebeurt.

De snelheid van de band 1 wordt in vrijlopende toestand zodanig 10 geregeld dat de frequentie van het uitgangssignaal van de instelbare deler 48, die een maat is voor de snelheid van de band 1, gelijk is aan de frequentie van het referentiesignaal Sref, die een maat is voor de gewenste snelheid. De snelheid van de band 16 wordt met behulp van het regelsysteem 41 zodanig geregeld dat de frequentie van het uitgangs-15 signaal van deler 45, die een maat is voor de snelheid van de band 16, gelijk is aan de frequentie van het referentiesignaal Sref. Door het instellen van de deler 48 is de verhouding tussen de snelheid van de band 1 in vrijlopende toestand en de snelheid van de band 16 in te stellen. Als het deeltal van deler 48 zodanig is ingesteld dat de 20 frequenties van de uitgangssignalen van de delers 45 en 48 gelijk zijn in het geval dat de snelheden van de banden 1 en 16 gelijk zijn, is in vrijlopende toestand de verhouding tussen de bandsnelheden één.

Met behulp van de teller 66 wordt tijdens het tijdsinterval dat de banden elkaar raken dit deeltal bepaald. In dit tijdsinterval wordt het 25 besturingssignaal 72 gedurende een periode van het van deler 38 afkomstige signaal hoog. Ten gevolge van dit signaal wordt de teller 66 vrijgegeven en zal deze het aantal pulsen dat in dit tijdsinterval door de vermenigvuldiger 47 afgegeven wordt, tellen. Dit aantal geeft, op een kleine fout vanwege het discrete karakter van het tellen 30 na, de verhouding aan tussen de frequentie van het uitgangssignaal van de deler 38 en de frequentie van het uitgangssignaal van de frequent! evermenigvuldiger 47. In een alternatieve uitvoeringsvorm kan het deeltal over een groter aantal perioden van uitgangssignaal 73 bepaald worden.

35 Na het bepalen van het deeltal blijft de inhoud van teller 66 constant totdat de teller 66 weer door besturingssignaal 71 op nul wordt gesteld. Dit gebeurt korte tijd nadat de detector 35 opnieuw wordt geactiveerd. Alvorens de teller op nul gesteld wordt, wordt de inhoud van de teller 8300415 < * % -12- overgedragen aan register 67. Dit gebeurt m.b.v. besturingssignaal 70. Telkens als het besturingssignaal70 hoog wordt,wordt de inhoud van de teller 66 in register 67 geladen.

Aan het einde van het interval waarin de banden in contact met elkaar 5 zijn gebracht, bevat teller 66 het bepaalde deeltal en wordt dus dit deeltal overgedragen aan register 67.

De inhoud van register 67 wordt toegevoerd aan de instelbare deler 48.

De frequentie van het uitgangssignaal van de deler 48 is gelijk aan de frequentie van het uitgangssignaal van de vermenigvuldiger 47 gedeeld 10 door het in het register 67 opgeslagen deeltal.

Daar dit deeltal nagenoeg gelijk is aan de verhouding van de frequentie van het uitgangssignaal van de del er 38 en de frequentie van het uitgangssignaal van de vermenigvuldiger 47 bij gelijke snelheden van de banden 1 en 16, is gedurende de tijd dat de banden gescheiden zijn 15 de verhouding tussen de snelheden van band 1 en 16 nagenoeg gelijk aan één.

In Fig. 5 is een alternatieve uitvoeringsvorm van een regelsysteem voor de transfer!nrichting volgens de uitvinding weergegeven.

In deze uitvoeringsvorm wordt band 16 aangedreven door een asynchrone 20 motor 80. De motor 80 wordt bekrachtigd met een van het net afkomstioe wisselspanning.

Een referent!ebron 81, die pulsschijf 36 omvat, wekt met behulp van deze pulsschijf 36 een referentiesignaal op, waarvan de frequentie evenredig is met de snelheid van band 16. Dit referentiesignaal wordt 25 aangeboden aan besturingsschakeling 68, en aan fasedetector 58. De besturingsschakeling 68, de fasedetector 58, alsmede de overige in Fig. 5 met cijfers aangeduide elementen zijn identiek aan de met de overeenkomst!ge cijfers in Fig. 2 aangeduide elementen.

Uiteraard kunnen de hiervoor beschreven transfer!nrichtingen 30 op vele manieren worden gevarieerd, bijvoorbeeld door besturingsschakeling 68, register 67 en teller 66 in een microcomputer op te nemen. Bovendien is het niet noodzakelijk om de bepaling van het deeltal voor de instelbare deler 48, tijdens elke overdracht van het poederbeeld naar band 16 uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld ook eens per uur, per 35 dag of bij elke onderhoudsbeurt. Het bepaalde deeltal kan dan in een niet-vluchtig geheugen opgeslagen worden. Ook kan het vergelijkingsorgaan, het meetcircuit en de referent!ebron vervangen worden door andere typen, bijvoorbeeld door respectievelijk een spanningsvergelijker, een tacho- 8300415 -13- generator met een versterker en een spanningsreferentiebron .

In dat geval kan tijdens de overdracht van het poederbeeld naar band 16, het meetcircuit voor het meten van de snelheid van de band zodanig ingesteld worden, dat bij gelijke snelheden van band 1 en band 16 de 5 spanningsniveau's van aan het verge!ijkingsorgaan aangeboden meet-signaal en referenties!gnaal aan elkaar gelijk zijn.

Ook de beschreven vrij korte band 1 kan vervangen worden door een langere over rollen meanderende band, door een zig-zag gevouwen band of door een trommel. Bovendien is het slechts bij wijze van voorbeeld 10 dat een toepassing van de uitvinding in een electrofotografisch kopieerapparaat, is beschreven.

De uitvinding kan echter even goed toegepast worden in apparaten die op een ander procédé gebaseerd zijn, bijvoorbeeld electrografie of magnetografie en/of procëdê's waarin geen poederbeelden maar bijvoor-15 beeld vloeistof- of ladingsbeelden worden gevormd en overgedragen.

8300415

Claims

* · -14- Transferinrichting voor het overdragen van beeldinformatie, omvattende - een eerste (1) en een tweede medium (16) die met constante of nagenoeg constante snelheden worden voortbewogen en waarvan één medium beeldinformatie kan dragen die op het andere wordt overgedragen, - een referentiebron (37,38) voor het opwekken van een referentiesignaal, - een teruggekoppeld regelsysteem (42) dat aandrijfmiddelen (9) voor het voortbewegen van het eerste medium(l), een meetcircuit (75) voor het opwekken van een meetsignaal overeenkomstig de snelheid van het eerste medium (1) en regelmiddelen (58,59,60)voor het instellen van de aandrijfmiddelen (9) van het eerste medium (1) op een snelheid waarbij het meetsignaal gelijk is aan het referentiesignaal, omvat, - een aandrukorgaan (2,11,13,14) dat het ene medium gedurende een bepaald tijdsinterval in wrijvingscontact brengt met het andere medium, - ontkoppelingsmiddelen (64) die, gedurende het tijdsinterval dat de media (1,16) met elkaar in contact zijn, de terugkoppeling van het teruggekoppelde regelsysteem (42) onderbreken, waardoor het eerste medium (1) onder invloed van het wrijvingscontact de snelheid van het tweede medium (16) aanneemt, met het kenmerk dat het teruggekoppelde regelsysteem (42) is voorzien van instelmiddelen (66,67,68) die gedurende een of meer tijdsintervallen dat de media (1,16) met elkaar in contact zijn het meetsignaal en het referentiesignaal aan elkaar gelijk maken door wijziging van de instelling van het meetcircuit (75) en/of de referentiebron (37,38). 8300415