NL8502055A - Magneetbandapparaat. - Google Patents

Magneetbandapparaat. Download PDF

Info

Publication number
NL8502055A
NL8502055A NL8502055A NL8502055A NL8502055A NL 8502055 A NL8502055 A NL 8502055A NL 8502055 A NL8502055 A NL 8502055A NL 8502055 A NL8502055 A NL 8502055A NL 8502055 A NL8502055 A NL 8502055A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
wheel
head plate
stop
pivoting
cam
Prior art date
Application number
NL8502055A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Philips Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Philips Nv filed Critical Philips Nv
Priority to NL8502055A priority Critical patent/NL8502055A/nl
Priority to BR8603301A priority patent/BR8603301A/pt
Priority to US06/885,350 priority patent/US4757405A/en
Priority to EP86201219A priority patent/EP0212702A1/en
Priority to KR2019860010307U priority patent/KR920002114Y1/ko
Priority to JP1986108804U priority patent/JPH067456Y2/ja
Publication of NL8502055A publication Critical patent/NL8502055A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B5/00Recording by magnetisation or demagnetisation of a record carrier; Reproducing by magnetic means; Record carriers therefor
    • G11B5/48Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed
    • G11B5/54Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed with provision for moving the head into or out of its operative position or across tracks
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/18Driving; Starting; Stopping; Arrangements for control or regulation thereof
    • G11B15/44Speed-changing arrangements; Reversing arrangements; Drive transfer means therefor
    • G11B15/442Control thereof

Landscapes

  • Transmission Devices (AREA)
  • Supporting Of Heads In Record-Carrier Devices (AREA)
  • Common Mechanisms (AREA)
  • Moving Of Heads (AREA)

Description

PHN 11.437 1 N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven "Magneetbandapparaat."
De uitvinding heeft betrekking op een magneetbandapparaat, voorzien van een koppenplaat die vanuit een teruggetrokken stand in de richting van twee naast elkaar opgestelde wikkeldoorns verplaatsbaar is tot een door een vast opgestelde aanslag bepaalde eerste stand, welke 5 wikkeldoorns elk aan de onderzijde verbonden zijn met een coaxiaal gelegen spoel wiel, tussen welke spoelwielen een in twee tegengestelde richtingen aandrijfbaar tussenwiel gelegen is dat gedragen wordt door een zwenkarm, waarbij na verzwenking het tussenwiel met het respektieve spoel wiel koppelbaar is, welke zwenkarm boven het tussenwiel een stop-^ nok draagt, die zich uitstrekt tot in een zwenkruimte, die aan weerszijden begrensd wordt door opstaande randen van de koppenplaat, in elk van welke randen tenminste één uitsparing gelegen is, die in open verbinding staat met de zwenkruimte en in welke uitsparing de stopnok na verzwenking van de zwenkarm in een verzwenkte stoppositie positioneer-15 baar is, in welke verzwenkte stoppositie de stopnok de koppenplaat in een tweede, tussen de teruggetrokken en de eerste stand gelegen stand positioneert.
Een apparaat van genoemde soort is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage nr. 8304313 (PHN 10.860). Bij een dergelijk apparaat 20 wordt de koppenplaat vanuit de teruggetrokken stand naar de eerste stand verplaatst, teneinde de magneetband met normale snelheid voor weergave of opname langs een op de koppenplaat aanwezige magneetkop te transporten. In de tweede stand ligt de koppenplaat t.o.v. de eerste stand enigszins teruggetrokken in de richting van de teruggetrokken 25 stand teneinde tijdens het snelspoelen van de magneetband de magneetkop in voldoende mate vrij te houden van de magneetband. Vanwege de vereiste stevigheid bezit de stopnok op de zwenkarm gerekend evenwijdig aan de verplaatsingsrichting van de koppenplaat een zekere minimale afmeting. Met name deze afmeting van de stopnok en de daarmee verband hou-30 dende afmeting van de uitsparing zijn bepalend voor de minimale afstand tussen de eerste en tweede stand van de koppenplaat. Dit heeft bij het bekende apparaat tot gevolg, dat de tweede stand van de koppenplaat v· V* *i u
ir «0 , / L , wV
tsS w «mi PHN 11.437 2 ν Λ* niet te dicht nabij de eerste stand gelegen kan zijn. Dit kan een bezwaar zijn, indien bijv. bij het toepassen van een zg. opzoeksysteem tijdens het snelspoelen de magneetkop toch nog enig contact dient te hebben met de magneetband. Verder dient de tweede stand op een bepaalde 5 minimum afstand te liggen van de teruggetrokken stand, teneinde tijdens het verplaatsen van de koppenplaat van de teruggetrokken stand naar de tweede stand voldoende tijd beschikbaar te hebben voor het verzwenken van het tussenwiel naar de koppelstand met het respective spoel wiel. De totale afstand tussen de teruggetrokken stand en de eerste stand van de ig koppenplaat, bepaald door de som van de afstand tussen de ruststand en de tweede stand en de afstand tussen de tweede stand en de eerste stand, wordt derhalve ook beïnvloed door de afstand tussen de eerste en tweede stand. Het kan gelet op een compacte constructie van het apparaat gewenst zijn de genoemde totale afstand beperkt te houden, waarbij 15 evenwel bij het bekende apparaat de hiervoor genoemde minimum afstand tussen de eerste en tweede stand een belemmering vormt.
De uitvinding beoogt bij een magneetbandapparaat van genoemde soort de afstand tussen de eerste en de tweede stand van de koppenplaat te verkleinen, zonder daarbij afbreuk te doen aan de sterkte van 20 de stopnok.
De uitvinding wordt hiertoe gekenmerkt, doordat de zwenkarm een schuifdeel draagt, waarop de stopnok aanwezig is, welk schuifdeel in radiale richting t.o.v. de zwenkas van de zwenkarm verschuifbaar op de zwenkarm geleid is, terwijl tussen de zwenkarm en het schuifdeel een 25 veer aanwezig is, waarbij door verplaatsing van de koppenplaat in de richting van de wikkeldoorns de stopnok na ver zwenking tot in de uitsparing tegen de veerkracht van de veer in vanuit een eerste, onverschoven positie in de richting van de zwenkas naar een tweede, verschoven positie t.o.v. de zwenkarm verschuifbaar is, in welke positie de 30 stopnok tevens in de stoppositie gelegen is ter positionering van de koppenplaat in de tweede stand.
Bij het apparaat volgens de uitvinding wordt tijdens het verplaatsen van de koppenplaat naar de tweede stand door de koppenplaat de stopnok naar de tweede verschoven positie geschoven. Hierdoor maakt 35 de stopnok het mogelijk dat de koppenplaat, nadat de stopnok in de uitsparing gezwenkt is en het tussenwiel met het spoelwiel gekoppeld is, nog enigszins verder verplaatst wordt. Het gevolg hiervan is dat de 8S 4 2 r; 5 δ PHN 11.437 3 1 i" ,·* tweede stand relatief dicht bij de eerste stand gelegen kan zijn, hetgeen van voordeel is voor het beperken van de totale verplaatsingsaf-stand van de koppenplaat tussen de teruggetrokken en de eerste stand en daarmee voor het beperken van de afmetingen van het apparaat. Een ver-5 der voordeel is dat gezien die geringe afstand waarover de koppenplaat teruggeschoven wordt de magneetkop in de tweede stand ook voor een "zoeksysteem" bruikbaar is. Van belang hierbij is dat deze voordelen verkregen worden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de mechanische sterkte van de stopnok en delen van de koppenplaat. Opgemerkt wordt, 10 dat waar sprake is van de uitsparing hiermee beide uitsparingen bedoeld zijn, waarin de stopnok afhankelijk van de zwenkrichting zwenken kan.
Een voorkeursvorm van een magneetbandapparaat volgens de uitvinding wordt gekenmerkt, doordat het schuifdeel een sleufgat bezit, waarmee het schuifdeel cm de zwenkas geleid is, en waarvan de langsein-15 den de stopnok in de eerste respectievelijk tweede positie positioneren, waarbij in de eerste positie de draaiingsas van het tussenwiel althans nagenoeg met de hartlijn van de als cylindrische pen uitgevoerde stopnok samenvalt. Door het sleufgat kan het schuifdeel een goede schuifbeweging in radiale richting t.o.v. de zwenkas van de zwenkarm 20 maken. Daar de langseinden van het sleufgat als aanslag funktioneren is een goede positionering in de eerste en tweede positie van het schuifdeel verzekerd. Van belang hierbij is dat steeds in de eerste positie de stopnok ongeveer coaxiaal gelegen is met het tussenwiel, zodat het tussenwiel gemakkelijk kan koppelen met het respektieve spoelwiel.
25 Nog een voorkeursvorm van een magneetbandapparaat volgens de uitvinding wordt in verband hiermee gekenmerkt, doordat het schuifdeel langwerpig uitgevoerd is en zich over nagenoeg de gehele lengte van de zwenkarm uitstrekt, waarbij het schuifdeel aan de van de stopnok af gekeerde zijde van het sleufgat een gaffel omvat, waarvan de benen een 30 verdere geleiding vormen voor het schuifdeel op de zwenkarm. Door de gaffel is aldus in combinatie met het sleufgat een nauwkeurige geleiding voor de schuifbeweging van het schuifdeel aanwezig.
Een verdere voorkeursvorm van een magneetbandapparaat volgens de uitvinding wordt gekenmerkt, doordat in elke opstaande rand van 35 de koppenplaat twee uitsparingen gelegen zijn die in open verbinding staan met de zwenkruimte, waarbij de stopnok na verzwenking tot in een eerste uitsparing in de eerste onverschoven positie gelegen is en de u c v 2 0 5 5 ---:-... , i $ * PHN 11.437 4 koppenplaat in de eerste stand door de vast opgestelde aanslag gepositioneerd is, terwijl de stopnok na ver zwenking tot in een tweede uitsparing in de stoppositie gelegen is en de koppenplaat door de stopnok in de tweede stand gepositioneerd is. Het aanbrengen van twee uitspa-g ringen in de beide opstaande randen van de koppenplaat biedt zowel in de eerste als ook in de tweede stand van de koppenplaat voldoende ruimte voor de stopnok om te kunnen ver zwenken en het tussenwiel in een koppelstand met het resp. spoelwiel te brengen. Bij twee aangrenzende uitsparingen dient het tussen de beide uitsparingen liggende schei-10 dingsdeel van de koppenplaat voldoende sterkte te bezitten en dient dit deel derhalve voldoende afmeting gerekend in de verplaatsingsrichting van de koppenplaat te bezitten. Dit is geen bezwaar gezien de mogelijkheid met de constructie volgens de uitvinding de stopnok ten opzichte van de zwenkarm te verschuiven.
15 De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van een magneet-bandapparaat volgens de uitvinding. Hierbij tonen:
Figuur 1A, B een explosie-aanzicht op een eerste respectievelijk een tweede deel van een magneetbandapparaat volgens de uitvin-20 ding, welke delen tezamen het gehele apparaat vormen.
Figuur 2 op vergrote schaal een explosieaanzicht op de koppenplaat en het daarmee werkend servo-orgaan van het magneetbandapparaat volgens Figuur 1,
Figuur 3 een schematisch bovenaanzicht op het servo-orgaan 25 volgens Figuur 2, gelegen in een eerste ruststand,
Figuur 4 een schematisch bovenaanzicht op het servo-orgaan, gelegen in de eerste ruststand volgens Figuur 3, tezamen met een deel van de koppenplaat en een rembeugel,
Figuur 5 een schematisch bovenaanzicht op het servo-orgaan 30 volgens Figuur 2, gelegen in een tweede ruststand,
Figuur δ een schematisch bovenaanzicht op een deel van de koppenplaat en het daarmee werkend verstelorgaan, waarbij de koppenplaat in een vooruitgeschoven, eerste stand gelegen is,
Figuur 7 op afwijkende schaal een explosie-aanzicht op een 35 voor de uitvinding van belang zijnd deel van het apparaat, bevattende de eerste en tweede schakelinrichting,
Figuur 8 een schematisch bovenaanzicht op de eerste schakel- ps f. 9^55 PHN 11.437 5 * « inrichting tijdens het verstellen van de servobeugel van de eerste naar de tweede stand.
Figuur 9 toont een explosie-aanzicht op een deel van de eerste schakelinrichting tijdens het schakelen van de eerste apparaatfunk-tie, g Figuur 10 een schematisch bovenaanzicht op een deel van het apparaat tijdens het aktiveren van de tweede schakelinrichting,
Figuur 11 een explosie-aanzicht op delen van het apparaat tijdens het aktiveren van de tweede schakelinrichting.
Figuur 12A, B en C een bovenaanzicht op een deel van het ap-10 paraat bij drie respectieve standen van de koppenplaat.
Het in figuur 1 weergegeven magneetbandapparaat omvat een gestel 1, waartegen aan de onderzijde een gestelplaat 1a geschroefd is. Op het gestel 1 zijn twee naast elkaar opgestelde astappen 2a en 3a aanwezig, waarop wikkeldoorns 2 respektievelijk 3 roteerbaar zijn gela-15 gerd. De wikkeldoorns zijn elk aan de onderzijde verbonden met een coaxiaal gelegen spoelwiel 4 respektievelijk 5, waarvan de omtrek voorzien is van een vertanding. Tegen de onderzijde van elk spoelwiel drukt een frictieveer 4a respektievelijk 5a. De funktie van de frictieveer is om, indien bijvoorbeeld het spoelwiel 5 wordt aangedreven, de wikkel-20 doorn 2 enige tegenfrictie te verschaffen, waardoor tijdens het opwikkelen van de magneetband deze aan de zijde van de wikkeldoorn 2 voldoende strak gehouden wordt. Op het gestel 1 is verder een koppenplaat 6 rechtlijnig verplaatsbaar geleid in een richting volgens de dubbel-pijl 7. Op nog te beschrijven wijze kan de koppenplaat 6 in een ten op-25 zichte van de wikkeldoorns en een daarop aanwezige, niet weergegeven magneetbandcassette teruggetrokken ruststand gelegen zijn en kan de koppenplaat vanuit deze stand naar een eerste respektievelijk een tweede vooruitgeschoven stand verplaatst worden, waarbij in de eerste stand de koppenplaat op een geringere afstand van de wikkeldoorns 2 en 3 ge-30 legen is dan in de tweede stand. De koppenplaat 6 draagt een roteerbaar opgesteld koppenstelsel 8, waarin een gecombineerde opnarae/weergavekop 9a en een wiskop 9b aanwezig zijn. Verder draagt de koppenplaat 6 een tweetal drukrolhefbomen 10a, 10b, die scharnierbaar gelagerd zijn om V-vormig opgestelde meslagers 11, 11b, die op de bovenzijde van de kop-penplaat 6 bevestigd zijn. De drukrolhefbomen 10a, 10b dragen nabij het van het meslager 11a, 11b afgekeerde einde een drukrol 12a, respektie- 8302055
----_J
» % PHN 11.437 6 velijk 12b. Op de koppenplaat 6 zijn verder twee stiften 31a en 31b aanwezig. Tegen elke drukrolhefboom drukt een eerste been van een als bladveer uitgevoerde, op de stift 31a, 31b bevestigde tweebenige druk-veer 32a, respektievelijk 32b. Het andere been van de drukveer 32a res-5 pektievelijk 32b drukt in de ruststand van de koppenplaat tegen een opstaande wand van de koppenplaat. Op de koppenplaat 6 is een schuif 33 aanwezig, waartegen een aan de onderzijde van de drukrolhefboom aanwezige stift 92a respectievelijk 92b door de drukveer 32a gedrukt wordt en welke schuif op nog nader te bespreken wijze door verschuiving in 10 een richting loodrecht op de pijl 7 de ver zwenking van de drukrolhefboom 10a respektievelijk 10b om de meslagers 11a, respektievelijk 11b stuurt. (Zie Pig. 7). In de eerste vooruitgeschoven stand van de koppenplaat 6 ligt aldus afhankelijk van de positie van de schuif 33 de drukrol 12a of de drukrol 12b tegen de kaapstander 13a, respektievelijk 15 13b gedrukt. In de tweede, enigszins minder ver vooruitgeschoven posi tie van de koppenplaat liggen beide drukrollen 12a, b vrij van de kaapstanders 13a, b. Elke kaapstander 13a, b is gelagerd in het gestel 1 en is onder het gestel vast verbonden met een vliegwiel 14a, 14b dat tevens in de gestelplaat 1a gelagerd is. Om een deel van de omtrek van de 20 vliegwielen 14a, 14b ligt een snaar 15, die om een polie 16a van een eerste aandrijfmotor 16 geleid is. Op de wijze als weergegeven in Figuur 1 worden de vliegwielen vanaf de motor 16 door de snaar 15 in onderling tegengestelde richting aangedreven, waardoor de kaapstanders 13a en b ook onderling tegengesteld roteren.
25 Boven het gestel 1 is verder in de ruimte tussen de spoel- wielen 4 en 5 een aandrijftandwiel 17 aanwezig, bestaande uit een relatief groot wiel 17a en een relatief klein wiel 17b. Verder is in het gestel 1 een opening 18 aanwezig, waardoor een relatief klein tandwiel 19 gestoken is, dat vast verbonden is met de as van een tweede aan-30 drijfmotor 22. Deze motor is de spoelmotor van het magneetbandappa-raat. Beide motoren 22 en 16 zijn op niet weergegeven wijze elektrisch verbonden met een microprocessorschakeling 23 (zie Figuur 2), door welke schakeling beide motoren in- en uitgeschakeld kunnen worden en verder de motor 22 in draairichting omgekeerd kan worden. Bovendien kan 35 door de schakeling 23 de motor 22 op een eerste of een tweede spanningsniveau geschakeld worden, waarbij de motor op eerste, hoge spanning een relatief hoog aandrijfkoppel levert en op een tweede, lage <2 si n 2 o 5 5 vs/ id tea ij ·& <^ * "Y...
ΡΗΝ 11.437 7 spanning een relatief laag aandrijfkoppel levert. De microprocessor-schakeling is verder elektrisch verbonden met een pulsrelais 44, met een elektrische schakelaar 20, die via een nok 6c de stand van de koppenplaat 6 detekteert, met een schakelaar 21, die de positie van het 5 koppenstelsel 8 en de drukrollen 12a, 12b detekteert, alsmede met een schakelaar 23a (zie Figuur 11), die het apparaat kan omschakelen in de opnamestand en welke op nader te craschrijven wijze wordt ingeschakeld na het bedienen van een niet weergegeven toets "record".
Om de as 17c van het aandrijfwiel 17 is een zwenkarm 25 ver-10 zwenkbaar, die op afstand van de as 17c nabij een vrij einde aan de onderzijde de lagering draagt voor een relatief groot vertand tussenwiel 27, Verder is de zwenkarm 25 voorzien van een zijdelings uitstekende lip 25c die een relatief klein tandwiel 24 draagt (zie ook Fig. 12).
Het tussenwiel 27 en het tandwiel 24 zijn beide in ingrijping met het 15 relatief kleine tandwiel 17b. Op nog nader te beschrijven wijze kan na verzwenking van de zwenkarm 25 het tussenwiel 27 in ingrijping zijn met het spoelwiel 4 of het spoel wiel 5 en daardoor vanaf de aandrijfno-tor 22 de aandrijving verzorgen van de wikkeldoorn 2 respektievelijk 3. Op de zwenkarm 25 is een frictieveer 26 aanwezig, die op niet weer-20 gegeven wijze met het vrije einde drukt tegen het tussenwiel 27 en welke veer op het moment dat de aandrijfmotor 22 in draairichting cnkeert tengevolge van het op het tussenwiel 27 uitgeoefende frictiekoppel de zwenkbeweging van de zwenkarm 25 can de as 17c stuurt. Aldus kan door verzwenking van de zwenkarm 25 het tussenwiel 27 gekoppeld worden met 25 het spoelwiel 4 respektievelijk 5. Tijdens het aandrijven van de wikkeldoorn 2 respektievelijk 3 kan dit opspoelen met een relatief langzame snelheid tijdens opname respektievelijk weergave geschieden en met een relatief hoge snelheid tijdens het snelspoelen. Dit geschiedt door de motor 22 op de lage respektievelijk hoge spanning op een relatief 30 laag motorkoppel respektievelijk hoog motorkoppel te schakelen. Verder is als weergegeven in Fig. 1 en 12 op de zwenkarm 25 een langwerpig schuifdeel 25a aanwezig, dat ten opzichte van de as 17c in radiale richting kan verschuiven tussen een eerste onverschoven en een tweede, verschoven positie en dat hiertoe op de arm 25 geleid is. Het schuif-35 deel 25a is hiertoe voorzien van een sleufgat 25c, waardoor de as 17c zich uitstrekt, terwijl verder nabij een eerste vrij einde een gaffel-deel 25f aanwezig is, waarvan de benen aan weerszijden gelegen zijn van c - Λ *'> η λ
Ψ V •w' «t, V
-------i r t PHN 11.437 8 een geleidnok 25g op de zwenkarm 25. Derhalve volgt het schuifdeel 25a de zwenkbewegingen van de zwenkarm 25. Het schuifdeel 25a draagt nabij het van de as 17c afgekeerde tweede vrije einde een stopnok 25b, die, indien het schuifdeel 25a de eerste positie inneemt, ongeveer coaxiaal 5 gelegen is ten opzichte van het tussenwiel 27. Het schuifdeel 25a kan vanuit de eerste positie tegen de druk van een drukveer 25d in verschuiven naar de tweede positie, hetgeen optreedt in de tweede, enigszins in de ver vooruitgeschoven stand van de koppenplaat 6. De drukveer 25d is gelegen tussen het centraal deel van het gaffeldeel 25f en de 10 geleidenok 25g op de zwenkarm 25.
Op de koppenplaat 6 zijn een tweetal lippen 28 en 29 aanwezig, welke onderling spiegelsymmetrisch opgesteld staan ten opzichte van een vlak loodrecht op het gestel 1 en evenwijdig aan de pijl 7. Derhalve geldt de beschrijving van de lip 29 ook voor de lip 28. De lip 15 29 strekt zich vanaf de koppenplaat 6 tot het vrije einde uit en omvat in een opstaande rand een eerste uitsparing 30a en een tweede uitsparing 30b. Deze uitsparingen staan in open verbinding met de zwenkruimte voor de stopnok 25b tussen de lippen 28 en 29. Indien de motor 22 gestart wordt vóór een verplaatsing van de koppenplaat 6 in de richting 20 van de wikkeldoorns 2 en 3 plaatsvindt, zal de stopnok 25b verzwenken in de zwenkruimte tussen de lippen 28 en 29 en daarbij aangedrukt komen te liggen tegen een opstaande aanslagrand 30c. In deze positie van de stopnok 26 tegen de aanslagrand 30c, weergegeven in Fig. 12A, wordt nu belet dat het tussenwiel 287 met het spoelwiel 4 respektievelijk 5 kan 25 koppelen. Aldus vormen de beide aanslagranden 30c eerste positione-ringsmiddelen van de koppenplaat, die het tussenwiel 27 in een onwerkzame stand positioneren. Hierdoor kan de aandrijfmotor 22 op nog nader te beschrijven wijze een tweetal verdere funkties vervullen. Indien, nadat de motor 22 op een lage spanning geschakeld is, vervolgens de 30 koppenplaat 6 op nog nader te beschrijven wijze naar voren wordt geschoven, zal de stopnok 25b vanuit de zwenkruimte in de tweede uitsparing 30b bewegen, het schuifdeel 25a door de koppenplaat 6 naar de tweede positie verschuiven, waardoor de stopnok 25b een stoppositie inneemt en de koppenplaat 6 wordt gepositioneerd in de tweede naar voren 35 geschoven stand (zie Fig. 12B). In deze stand kan het tussenwiel 27 met het spoelwiel 4, respektievelijk 5 koppelen, waarna tengevolge van een verhoging van de motorspanning van de motor 22 een snelspoelen kan A ,'Π 9 Π h ^
Vis' ïsu PHN 11.437 9 plaatsvinden. Indien evenwel vóór het starten van de motor 22 eerst de koppenplaat 6 naar voren wordt bewogen, belet de stopnok 25b niet het verschuiven van de koppenplaat en kan deze naar de eerste geheel naar voren geschoven stand bewegen. Hierbij zorgt een veer 6a ervoor dat de 5 koppenplaat in de eerste stand goed gepositioneerd is en tegen een niet weergegeven aanslag op het gestel aanligt, waarbij één der drukrollen 12a, 12b tegen de bijbehorende kaapstander 13a, 13b ligt gedrukt. Na starten van de motor 22 beweegt nu de stopnok 25b vanuit de zwenkruimte in de eerste uitsparing 30a en kan het tussenwiel 27 koppelen met het 10 spoelwiel 4 respektievelijk 5 ter aandrijving van de respektieve wik-keldoorn. Zoals reeds vermeld, geschiedt nu het aandrijven van de motor 22 op lage spanning, hetgeen juist voldoende om de band te kunnen transporteren. Het is hierbij van voordeel dat de koppenplaat 6, nadat de stopnok 25b in de uitsparing 30b gezwenkt is en het tussenwiel 27 15 met het spoelwiel 4 respectievelijk 5 gekoppeld is, nog enigszins verder verplaatst wordt. Het gevolg hiervan is dat de tweede stand van de koppenplaat 6 relatief dicht bij de eerste stand gelegen kan zijn, hetgeen van voordeel in voor het beperken van de totale verplaatsingsaf-stand van de koppenplaat 6 tussen de teruggetrokken en de eerste stand 20 en daarmee voor het beperken van de afmetingen van het apparaat. Een verder voordeel is dat gezien de geringe afstand waarover de koppenplaat 6 teruggeschoven wordt, de magneetkop 9a in de tweede stand ook voor een z.g. "zoeksysteem" bruikbaar is, waarbij tijdens snelspoelen door de kop de band wordt afgetast. Van belang hierbij is dat deze 25 voordelen verkregen worden zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de mechanische sterkte van de stopnok 25b en delen van de koppenplaat 6.
Tegen één der benen van de drukveer 32b drukt op een wijze als weergegeven in Figuur 2 een stift 34, welke gevoerd is door een sleuf 35 in de koppenplaat 6. De stift 34 is bevestigd nabij het vrije 30 einde van een tweearraige verstelhefboom 36, die verzwenkbaar is om een met het gestel 1 verbonden astap 37. De verstelhefboom 36 draagt nabij het vrije einde van de andere arm een stift 38 welke zich door het gestel 1 heen uitstrekt tot een daaronder gelegen servo-orgaan 39, dat hierna verder besproken zal worden.
Het servo-orgaan 39 omvat een van vertanding voorzien servo-wiel 40, dat door middel van een astap 41 draaibaar gelagerd is in het gestel 1. Verder omvat het servo-organ 39 een servobeugel 42 die zwenk- 3 5 Λ ? ft * £ ·-· ‘i/ i-' __4 PHN 11.437 10 baar is om een astap 43 aan de onderzijde van het gestel 1. De servo-beugel 42 kan samenwerken met het pulsrelais 44 dat eveneens aan de onderzijde van het gestel 1 bevestigd is. Het servowiel wordt aangedreven door een tandwiel 45 dat vast op de as van het vliegwiel 14b aangebracht is en dat aldus tevens door de eerste motor 16 aangedreven kan 5 worden, waarbij het tandwiel 45 roteert in een richting volgens de pijl a in Figuur 3. Op een wijze als ook weergegeven in figuur 3 draagt het servowiel een excentrisch om de astap 41 gelegen excenternok 46 en een tweetal op onderlinge afstand gelegen grendelnokken 47 en 48. Het servowiel 40 is aan de omtrek voorzien van een vertanding, waarin een 10 tweetal onderbrekingen 49 en 50 aanwezig zijn. Op deze wijze kan het servowiel 45 in een eerste ruststand (zie Figuur 3) respektievelijk in een tweede ruststand (zie Figuur 5) gelegen zijn, waarbij telkens de onderbreking 49 respektievelijk 50 gelegen is tegenover het tandwiel 50, doch waarbij het tandwiel tengevolge van de onderbreking het servo-15 wiel niet kan aandrijven. Op het servowiel 40 is verder een rug 51 aanwezig die eveneens een excentrisch verloop om de asstap 41 vertoont. De relaisbeugel 42 omvat een viertal armen, te weten een starre arm 52, een buigbare arm 53, een arretarm 54 en een terugstelarm 55. Op de te-rugstelarm 55 drukt een veer 56, welke met het andere einde verbonden is met het gestel 1, en welke voordurend tracht de relaisbeugel 42 in een richting volgens de pijl b om de astap 43 te verzwenken. De terugstelarm 55 omvat een terugstelnok 55a, elke gelegen is op het vrije einde van de arm 55, welke nok gelegen is nabij de omtrek van het ser-vowiel 40 en een tweetal schuin gerichte, onderling een hoek insluitende wanden omvat. De arretarm 54 draagt nabij het vrije einde een arret-nok 54a, welke als haak uitgevoerd is en een ongeveer tangentiaal ten opzichte van de astap 43 gelegen aanslagwand voor de grendelnok 47 respektievelijk 48 bezit. In de ruststand als weergegeven in Figuur 3 respektievelijk 5 ligt steeds de grendelnok 47 respektievelijk 48 aan te-
OU
gen de arretnok 54a, waardoor deze nok het servowiel 40 vergrendeld houdt. In deze stand ligt de arretarm 54 aan tegen een aanslag 57, aanwezig op het gestel 1, welke aanslag de positie van de relaisbeugel 42 in de arretstand bepaalt. De buigbare arm 53 is nabij het vrije einde van een starre drager 58 voorzien, die een koppelelement 58a bezit, dat 00 als haak uitgevoerd is en dat zich gezien evenwijdig aan de astap 43 vanaf de drager 58 om het vrije einde van de starre 52 uitsterkt en in Ά, 7“ J* ï"* Λ SJ "? *·* ;, -- i. λ 0 vei ty PHN 11.437 11 de in Piguur 3 weergegeven gekoppelde positie aan de van de drager 58 afgekeerde zijde tegen de starre arm 52 aanligt. De drager 58 is verder voorzien van opsluitdelen 58b, welke dienen voor het opsluiten van een plaat voor een weekijzerelement 59. In de weergegeven arretstand van de 5 relaisbeugel in Piguur 3, respektievelijk 5 ligt telkens het weekijzer-element aangetrokken tegen het pulsrelais 44.
Het pulsrelais 44 bestaat uit een permanente magneet 66, voorzien van een tweetal benen, waaromheen een tweetal draadspoelen 61 gewikkeld liggen. Aldus bezit het relais 44 zowel een permanente mag-10 neet als ook een elektromagneet, welke met een niet-weergegeven stroombron verbonden wordt onder invloed van de werking van de microproces-sorschakeling 23. De werking an het pulsrelais 44 berust op een principe dat gedurende de tijd dat de draadspoelen 61 niet met de stroombron verbonden zijn door het permanente magnetisme de magneet 60 continu het 15 weekijzerelement 59 aantrekt. Aldus ligt de relaisbeugel 42 in de ar retstand tengevolge van de aanwezigheid van de aanslag 57 en van het pulsrelais 44 stevig gepositioneerd. Het kortstondig bekrachtigen van de draadspoelen 61, waarvoor een elektrische puls voldoende is, betekent een neutralisering door de elektromagneet van het permanente mag-20 netisme van de magneet 60, waardoor het weekijzerelement 59 niet langer aangetrokken wordt. Op dat moment kan de veer 56 de relaisbeugel 42 doen verzwenken om de astap 43 in de richting volgens de pijl b. Het is met behulp van koppelelement 58a mogelijk de drager 58 bij het verzwenken van de relaisbeugel in de richting van de pijl b het weekijzerele-25 ment 59 star gekoppeld met de arm 52 mee te laten zwenken, terwijl anderzijds bij het zwenken van de relaisbeugel in de richting tegengesteld aan de pijl b na het aanliggen van het weekwijzerelement 59 tegen de magneet 60 de starre arm 52 enigszins verder kan zwenken. Dit is mogelijk door de elastische buigbaarheid van de arm 53.
30 Zoals weergegeven in Figuur 1 en 4 is verder een rembeugel 62 verschuifbaar in het gestel 1 geleid en wel evenwijdig aan het hiervoor reeds genoemde symmetrievlak op halve afstand van de spoelwielen 4 en 5, waarbij een veer 63 voortdurend tracht de rembeugel 62 van de speelwielen 4 en 5 af te bewegen. De rembeugel 62 is voorzien van een 35 uitsteeksel 64, dat geleid is in een uitsparing 65 in het gestel 1. Het uitsteeksel 64 tast met het vrije einde de excenternok 46 af en drukt onder werking van de veer 63 in de eerste ruststand van het servowiel 8502 öo o -j PHN 11.437 12 40 tegen de excenternok en oefent een startkoppel uit (pijl c) , dat tracht het wiel 40 in de richting van de pijl d om de astap 41 te laten draaien. Zolang evenwel de arretnok 54a nog aanligt tegen de grendelnok 47 kan dit starkoppel c geen effekt hebben. Indien door het pulsgewijs 5 bekrachtigen van het pulsrelais 44 het weekwijzerelement 59 niet langer aangetrokken wordt, kan de relaisbeugel 42 zwenken om de astap 43 in de richting volgens de pijl b. Hierbij is het van voordeel dat de relaisbeugel 42 af gezien van de buigbare arm 53 verder star uitgevoerd is, zodat wrijving tussen de arretnok 54a en de grendelnok 47 effektief kan 10 worden opgevangen. Na vrijkomen kan nu het starkoppel (pijl c) het ser-vowiel 40 doen draaien, waarna de vertanding aan de ontrek van het ser-vowiel in ingrijping komt met het tandwiel 45 dat aangedreven wordt door de motor 16, waardoor tengevolge van de rotatie van het tandwiel 45 in de richting volgens de pijl a het servowiel verder draait in de 15 richting volgens de pijl d. Op het moment van het bekrachtigen van het pulsrelais 44 is de tweede motor 22 nog niet gestart, indien de eerste vooruitgeschoven positie moet worden ingenomen. Indien de koppenplaat 6 de tweede minder vooruitgeschoven positie dient in te nemen moet vóór het elektrisch bekrachtigen van het pulsrelais 44 eerst de tweede motor 20 22 ingeschakeld worden. Tijdens draaiing van het servowiel 40 wordt de verstelhefboom 36 door middel van de excenternok 46 versteld tot in de stand als weergegeven in de Figuren 5 en 6. Deze stand kan worden ingenomen, doordat de grendelnok 48, zoals ook in Figuur 5 weergegeven, eerst tegen de terugstelnok 55a opgelopen is en de relaisbeugel 42 van 25 uit de onwerkzame verzwenkte stand teruggesteld heeft naar de arret-stand. Hierop kan na doorlopen van het laatste deel van de draaiing van de nok 48 deze oplopen tegen de arretnok 54a op de relaisbeugel 42, waardoor het servowiel 40 opnieuw vergrendeld ligt. In deze stand is de uitsparing 50 komen te liggen tegenover het tandwiel 45, zodat verder 30 rotatie van het tandwiel 45 geen invloed heeft op het servowiel 40.
Tijdens het zwenken van de verstelhefboom 36 onder invloed van de excenternok 46 is via de stift 34 druk uitgeoefend op de druk-veer 32b, waardoor deze tegen de drukrolhefboom 10b drukt. Tengevolge van het meslager 11b en van het aanliggen van de stift 92b van de druk-35 rolhefboom 10b tegen de schuif 33 wordt aldus de koppenplaat 6 naar voren verschoven tot in de eerste respektievelijk tweede vooruitgeschoven positie, waarbij de schakelaar 20 in beide standen gesloten wordt door ö 5 0 9 n £ >s O 'ii' -i ^ PHN 11.437 13 de nok 6c op de koppenplaat 6. In de eerste vooruitgeschoven positie drukt nu de drukrol 12a respektievelijk 12b tegen de kaapstander 13a respektievelijk 13b, waarbij de stift 34 enigszins verder beweegt dan de koppenplaat 6, zodat via de voorspanning op de drukveer 32b en de 5 kracht van de veer 6a de drukrol 12a, respektievelijk 12b met voldoende voorspanning aangedrukt tegen de kaapstander 13a respektievelijk 13b aanligt. Hierbij is van voordeel dat eventueel optredende toleranties in de overbrenging tussen de excenternok 46 en de koppenplaat 6 effek-tief gecompenseerd worden. Vanaf het moment dat de drukrol 12a respek-10 tievelijk 12b tegen de kaapstander 13a, 13b aangedrukt is, hetgeen ge-dekteerd wordt door de schakelaar 20, bepaald de schakeling 23 dat de motor 22 op lage spanning ingeschakeld kan worden en dat de opname respectievelijk weergave kan gaan aanvangen, waarbij op nog nader te bespreken wijze de band in de richting van de wikkeldoorn 2 respektieve-lijk 3 wordt opgespoeld.
Voor het detekteren van de bandeinde is onder het gestel 1 een plaat 110 bevestigd, welke een niet-weergegeven fotocel draagt, die gelegen is nabij het ondereinde van een lichtgeleider 111 (zie Fig.
1). De koppenplaat 6 draagt een lichtbon 112, die licht uitstraalt in 25 de richting van het boveneinde van de lichtgeleider 111. Zodra de niet-doorzichtige magneetband tot het eind getransporteerd is, straalt het licht door de transparante aanloopband, welke de magneetband verbindt met de wikkelkern van de niet-weergegeven magneetbandcassette en wordt het einde van de magneetband door de fotocel gedetecteerd. Deze 25 geeft nu een electrisch signaal af aan de micro-processorschakeling 23.
Na het bereiken van het einde van de magneetband, of indien een niet-weergegeven stoptoets respektievelijk richtingorakeertoets (be-dientoets "direction") bediend wordt, wordt door de schakeling 23 het pulsrelais 44 opnieuw bekrachtigd. Dit heeft tot gevolg dat de relais-beugel 42 opnieuw vanuit de arretstand naar de onwerkzame stand bewogen wordt, waarbij ook nu de grendelnok 48 vrij komt te liggen van de ar-retnok 54a. In deze situatie duwt de verstelhefboom 36 op een zodanige wijze tegen de excenternok 46 dat de druk, door de veer 32b op de ver-^ stelhefboora 36 uitgeoefend, een startkoppel op de excenternok uitoefent zodat het servowiel 40 na ontgrendeling van de relaisbeugel 42 verder kan draaien volgens de pijl d, waardoor nu de vertanding aan de oratrek O ·“*
____;_J
' —i PHN 11.437 14 van het servowiel opnieuw met het tandwiel 45 kan koppelen. Hierdoor wordt het servowiel opnieuw aangedreven, waarbij de stift 38 geleid wordt tussen de excenternok 46 en de rug 51, waardoor de verstelhefboom 36 teruggezwenkt wordt in de richting van de klok om de astap 37. Dit 5 heeft tot gevolg dat nu de stift 34 rechtstreeks drukt op het eind van de sleuf 35 tegen de koppenplaat 6 en deze in de richting volgens de pijl 7 naar de teruggetrokken stand verstelt. Tijdens het begin van de rotatie van het servowiel 40 is door de excenternok 46 op het uitsteeksel 64 van de rembeugel 62 een kracht uitgeoefend, waardoor de rembeu-10 gel kortstondig in de richting naar de spoelwielen 4 en 5 bewogen is. Dit heeft tot gevolg dat tijdens de draaiing van het servowiel 40 de rembeugel bediend wordt en de spoelwielen 4 en 5 afgeremd worden. Tijdens de draaiing in de richting volgens de pijl d stoot de grendelnok 47 tegen de terugstelnok 55a, waardoor de relaisbeugel vanuit de on-15 werkzame stand opnieuw teruggesteld wordt in de richting van de arret-stand (zie Pig. 3). Vervolgens loopt de grendelnok 47 opnieuw op tegen de arretnok 54a, waarna de eerste ruststand als in Pig.3 getoond opnieuw ingenomen wordt. Indien op de stoptoets gedrukt is, blijft nu de koppenplaat 6 in de teruggetrokken stand en stoppen de motoren 16 en 25 22. Indien evenwel bandeinde is gedetecteerd door de fotocel of de richtingomkeertoets is bediend, wordt de koppenplaat 6 direct weer door het servowiel 40 vanuit de teruggetrokken positie versteld naar de eerste positie en vindt op nog te beschrijven wijze het bandtransport in tegengestelde richting plaats.
25 Voor het ankeren van de bandtransportrichting is op een wijze als weergegeven in Pig. 1, 7, 8 en 9 aan de onderzijde van het gestel 1 een servobeugel 70 zwenkbaar opgesteld, welke servobeugel als tweearmige, tegen de kracht van een arretveer 71 zwenkbare hefboom uitgevoerd is. De servobeugel draagt nabij het vrije einde van een eerste 55 arm 70a een tweetal roterbaar opgstelde tandwielen, bestaande uit een koppelwiel 72 en een daarmee in ingrijping zijnd schakelwiel 73. Het schakelwiel wordt door een drukveer 74 in axiale richting ten opzichte van het servobeugel 70 omhooggedrukt. Hierbij wordt de beweging van het
schakelwiel in bovenwaartse richting begrensd door een scharnierbaar 3R
met het gestel 1 verbonden lip 75, welke op haar beurt samenwerkt met een niet-weergegeven oplooprand, aanwezig aan de onderzijde van een uitstekend been 6b van de koppenplaat 6. Aldus kan door verschuiving 35 0 2 ö 5 6 PEW 11.437 15 van de koppenplaat 6 naar de eerste of tweede naar voren geschoven stand tengevolge van een neerwaarts scharnieren van de lip 75 het schakel wiel 73 in axiale richting neerwaarts gedrukt worden, waardoor het schakelwiel 73 ontkoppeld raakt van het tandwiel 24, aanwezig op de 5 zwenkarra 25. Aldus stuurt de koppenplaat 6 door middel van de oploop-rand en door middel van de lip 75, die samen tweede positioneringsmid-delen van de koppenplaat vormen, het schakelwiel 73 naar een onwerkzame stand. Nog opgemerkt wordt dat in de Figuren 7 en 11 ter wille van de overzichtelijkheid het schuif deel 25a, weergegeven in Fig. 1 en 12, 10 weggelaten is. In deze Figuren is de stopnok 25b getekend op de zwenk-arm 25, doch in werkelijkheid bevindt de stopnok 25b zich als weergegeven in Fig. 1 en 12 op het schuifdeel 25a.
In de teruggetrokken stand van de koppenplaat 6 is zeker gesteld dat via de tweede positioneringsmiddelen het schakelwiel 73 in 15 ingrijping is met het tandwiel 24. Op deze wijze kan de aandrijfmotor 22 via het schakelwiel 73 het koppelwiel 72 aandrijven. De servobeugel 70 strekt zich met de arm 70a uit tot de nabijheid van de achterzijde van het apparaat, alwaar de arm 70a het koppelwiel 72 en het schakelwiel 73 draagt. Op ongeveer halve afstand tussen de achter- en voorwand 20 van het apparaat is de servobeugel 70 gelagerd can een zwenkas 70c, en alhier sluit de eerste arm 70a op een tweede arm 70b aan. Deze strekt zich uit tot nabij de voorzijde van het apparaat en omvat aldaar een omgezet deel, weergegeven in Fig. 7, 8 en 9 door het verwijzingscijfer 70d. Nabij het vrije einde van het omgezet deel 70d zijn op dit deel 25 een tweetal arretnokken 76a, 76b aanwezig, welke op een wijze als bij de hiervoor beschreven arretnok 54a een van vertanding voorzien tweede servowiel 77 tegen rotatie vergrendeld kunnen houden. Het servowiel 77 is hiertoe voorzien van een tweetal grendelnokken 78 en 79, welke vergelijkbaar zijn in funktie met de grendelnokken 47 en 48 bij het servo-30 wiel 40. De twee nokken 76a en 76b zijn ten opzichte van de rotatieas van het wiel 77 op onderlinge radiale afstand gelegen. Het doel hiervan is te voorkomen dat tengevolge van de traagheid, waarmee de servobeugel 70 na verstellen terugbeweegt naar de grendelstand en waardoor de nok 76a niet tijdig in de arretstand terugkeert , het servowiel zou door-35 draaien. Met deze constructie vangt na 180° rotatie van het wiel 77 eerst de op kortere afstand van de rotatieas van het wiel 77 gelegen nok 76b de grendelnok 78 respektievelijk 79 op en geleidt vervolgens 8502053
--;_—J
PHN 11.437 16 tijdens het terugbewegen van de servobeugel 70 op niet weergegeven wijze de grendelnok naar de arretnok 76a, welke weer opnieuw het wiel vergrendeld houdt. Nabij elke grendelnok ligt een onderbreking 80 respectievelijk 81 in de vertanding van het servowiel. Deze onderbrekingen 5 zijn vergelijkbaar met de onderbrekingen 49 en 50 van het servowiel 40. Zo zijn ook een tweetal excenternokken 82 en 83 aanwezig, die vergelijkbaar zijn met de nok 46 en de rug 51. Verder is aan de onderzijde van het servowiel 77 additioneel een tweetal startpennen 84 aanwezig, waarvan in Pig. 7 slechts één zichtbaar is. Deze startpennen kunnen sa-menwerken met een startbeugel 85, welke zwenkbaar is om een as 86, waarbij de startbeugel 85 verbonden is met een veer 87, welke tracht de beugel te ver zwenken om de as 86 en welke aldus het startkoppel voor het servowiel 77 oplevert. Bovendien bezit de startbeugel 85 een nok
88, welke samenwerkt met de contacten van de schakelaar 21. Het servo-IS
wiel 77 kan samenwerken met een tandwiel 89, dat vast verbonden is met het vliegwiel 14a. Daar de pennen 84 op onderling verschillende radiale afstand van de rotatieas van het wiel 77 gelegen zijn, neemt de startbeugel 85 in elk van de twee ruststanden van het wiel 77 een bij deze stand behorende positie in, welke door de schakelaar 21 gedetekteerd 20 wordt. Aldus kan de schakelaar 21 een signaal aan de microprocessor-schakeling 23 geven over de stand van het wiel 77.
Aan de onderzijde van de schuif 33, welke rechtlijnig geleid is op de koppenplaat 6 in een richting volgens de dubbelpijl 90, bevindt zich een nok 91, welke zich tot onder het gestel 1 uitstrekt. 25
Daardoor is de nok 91 in staat gestuurd te worden door de excenternokken 82 respectievelijk 83. Hierbij duwt tijdens het contact met de ex-centernok 82 deze de nok 91 volgens de dubbelpijl 90 in Pig. 7 naar links, waarbij de nok 91 aanligt tegen de buitenkant van de nok 82.
Tijdens de samenwerking met de excenternok 83 ligt de nok 91 aan tegen 30 de binnenzijde van de excenternok 83, waardoor de nok 91 gezien volgens
Fig. 7 en 8 naar rechts wordt bewogen.
Het koppelwiel 72 is verder in ingrijping met een lichaam dat, zoals nog ander zal worden verklaard, althans tijdelijk een vast gepositioneerde stand in kan nemen. Dit lichaam wordt gevormd door een 35 derde, van vertanding voorzien servowiel 97 dat roteerbaar m het gestel 1 gelagerd is. Het servowiel 97 wordt tegen rotatie in één richting vergrendeld gehouden door een grendelorgaan 98, dat wordt gevormd 8502055 PHN 11.437 17 door een scharnierbare hefboom, welke ervoor zorgdraagt dat het servo-wiel 97 een vast positie inneemt, indien het koppelwiel roteert in een richting weergegeven in Pig. 8 door de pijl f. Indien het koppelwiel in een richting tegengesteld aan de pijl f roteert doordat de aandrijfmo-5 tor 22 op hoge spanning in de andere richting het koppelwiel aandrijft roteert het servowiel 97 in een richting weergegeven in Pig. 10 met de pijl g, waardoor tengevolge van een frictiekoppeling tussen het servowiel en het grendelorgaan 98, weergegeven in Pig. 11 met het verwij-zingscijfer 99, het grendelorgaan 98 wordt verzwenkt naar een onwerkza-]q me stand door verzwenking volgens de pijl h. Aldus neemt afhankelijk van de aandrijfrichting van de motor 22 en afhankelijk van het geschakelde spanningsniveau het servowiel 97 een vaste positie in of kan het servowiel roteren. Indien het servowiel een vaste positie inneemt treedt de situatie op als weergegeven in Fig. 8, waarbij nu het koppel-15 wiel 72 op de servobeugel 70 een kracht W uitoefent, welke indien de motor 22 op hoge spanning geschakeld is, groot genoeg is om de kracht V uitgeoefend door de arretveer 71 te kunnen overwinnen en aldus de servobeugel 70 te doen zwenken volgens de pijl j in Pig. 8 cm de zwenkas 70c. Hierbij is een pulsgewijs inschakelen van de motor 22 voldoende.
20 Hierdoor bewegen in deze positie de arretnokken 76a en 76b over voldoende afstand weg in een richting volgens de pijl j in Pig. 9 om de grendelnok 78 respectievelijk 79 te ontgrendelen, waardoor het servowiel 77 ontgrendeld komt te liggen. Tengevolge van deze ontgrendeling kan nu de startbeugel 85 een startkoppel uitoefenen op het servowiel 25 77k, waardoor deze met de vertanding in ingrijping komt met de verten ding van het tandwiel 89 en waardoor het servowiel aanvangt te roteren volgens de pijl k in Fig. 9. Het gevolg hiervan is dat nu via de excen-ternok 82 of 83 de schuif 33 versteld wordt in de richting volgens de pijl 90. Intussen is door de mikroprocessorschakeling 23 de aandrijfmo-30 tor 22 in draaiirichting omgekeerd en op lage spanning geschakeld. Dit inschakelen van de motor 22 geschiedt weer pulsgewijs, hetgeen echter genoeg is om mede met behulp van de arretveer 71 de servobeugel 70 opnieuw in de grendelstand te brengen, waardoor na 180“ rotatie het servowiel 77 ophoudt te roteren, indien de onderbreking 80 respectievelijk 35 81 in de vertanding weer tegenover het tandwiel 89 is gekomen.
Aldus kan het servowiel 77, indien de koppenplaat 6 in de teruggetrokken stand gelegen is, in een schakelstand van het apparaat ___3 8502055 PHN 11.437 18 de schuif 33 naar links of naar rechts bewegen. Deze verschuiving heeft tot gevolg dat de aan de onderzijde van de drukrolhefbomen 10a, b aanwezige stiften 92a respectievelijk 92b worden gestuurd, waardoor afhankelijk van de positie van de schuif 33 de drukrolhefboom 10a respectie-5 velijk de drukrolhefboom 10b een meer naar voren verzwenkte positie op de koppenplaat 6 inneemt. Op deze wijze kan na de verschuiving van de schuif 33 en vervolgens na verplaatsing van de koppenplaat 6 naar de naar voren verplaatste stand de drukrol 12a of de drukrol 12b tegen de bijbehorende kaapstander 13a respectievelijk 13b gedrukt worden. Dit 10 bepaalt de bandtransportrichting tijdens opname- of weergavebedrijf van het apparaat.
Verder is aan de onderzijde van de schuif 33 een holte 93 aanwezig, waarin een astap 94 met enige speling ligt. Deze astap is vast verbonden met een zwenkarm 95, welke aan de bovenzijde is voorzien 15 van een vertanding 95a. De vertanding 95a is in ingrijping met een ver-tande as 96, welke vast verbonden is met het koppenstelsel 8. Hierbij zorgt een in Pig. 1 weergegeven overslagveer 8a ervoor, dat in elke eindstand van de zwenkarm 95 het koppenstelsel 8 goed op de koppenplaat 6 gepositioneerd ligt tegen een niet-weergegeven aanslag. Door de spe-20 ling, die de astap 94 in de holte 93 heeft, ligt telkens in de eindstand van de schuif 33 de astap 94 voldoende vrij om de overslagveer 8a het mogelijk te maken het koppenstelsel 8 goed tegen de aanslag te drukken. Tengevolge van de werking van de zwenkarm 95 wordt bij het verschuiven van de schuif 33 op deze wijze tevens het koppenstelsel 8 25 over 180® heen- en teruggedraaid, zodat afhankelijk van de bandtransportrichting het koppenstelsel de juiste stand inneemt voor het opnemen en of weergegeven. Daar de stand van de drukrollen 12a, 12b en van het koppenstelsel 8 via de schuif 33, het servowiel 77 en de startbeugel 85 door de schakelaar 21 gedetekteerd wordt, kan de microprocessorschakel 30 23 met behulp van de schakelaar 21 de stand van de drukrollen en het koppenstelsel signaleren. Nadat de schakeling 23 heeft vastgesteld dat de drukrollen en het koppenstelsel in de gewenste stand zijn gebracht, wordt via het servoorgaan 39 de koppenplaat 6 vanuit de teruggetrokken stand naar de eerste stand gebracht, hetgeen door de schakelaar 20 35 wordt gedetekteerd. Deze standen bieden het magneetbandapparaat volgens de uitvinding mogelijkheid als zogenaamd "autoreverse"-apparaat te funktioneren.
8552055 PHN tl.437 19
Indien de aandrijfmotor 22 op hoge spanning ingeschakeld het koppelwiel 72 in de richting tegengesteld aan de pijl f laat roteren heeft dit tot gevolg dat het servowiel 97 zoals reeds beschreven vrij komt van het grendelorgaan 98, waardoor nu een rotatie van het servo-5 wiel 97 optreedt. Dit heeft tot gevolg dat een stift 100 geleid wordt in een gleuf 101, welke aanwezig is in de onttrek van een bus die coaxiaal verbonden is met het servowiel 97 en welke gleuf een sinusachtig golfverloop bezit. Tengevolge van dit verloop beweegt de stift 100 met een schakelbeugel 102 cm een as 103, waarbij op de schakelbeugel 102 10 benen van een overslagveer 104 aanwezig is. De benen van de overslag-veer 104 liggen aan tegen een stang 105 die op haar beurt verbonden is met de opnameschakelaar 23a (zie Fig. 11). Tengevolge van de rotatie van het servowiel 97 wordt op deze wijze de opnameschakelaar 23a versteld, hetgeen een terugsignalering oplevert aan de microprocessorscha-15 keling 23, welke vervolgens de motor 22 af schakelt. Op dit moment is het apparaat in de stand "record standby" geschakeld en kan door het bedienen van de toets "play" of "replay" van het apparaat het band-transport in de gewenste richting aanvangen.
Aldus is het mogelijk met de motor 22 zowel het servowiel 77 ^5 als ook het servowiel 97 te verstellen, waardoor in de schakelstand van het apparaat met behulp van twee schakelinrichtingen twee verschillende apparaatfunkties met de motor 22 versteld kunnen worden. Van belang is dat de kracht voor het aktiveren van het servowiel 97 alleen opgebracht kan worden, indien de spoelmotor 22 op hoge spanning geschakeld is. In-25 dien de spoelmotor 22 op lage spanning geschakeld is, kan deze niet de weerstand, welke de opnameschakelaar 23a oplevert, over winnen, waardoor op lage spanning de spoelmotor 22 geen uitwerking heeft op het servowiel 97. Aldus kan de motor 22 op lage spanning geschakeld alleen dienen voor het aandrijven van het tussenwiel 27 en daarmee van de spoel-3° wielen 4 resp. 5.
In het hiernavolgend deel van de beschrijving volgt een korte samenvatting van de achtereenvolgens optredende schakelingen bij het apparaat volgens de uitvinding en wel gespecificeerd naar de gewenste apparaatfunktie.
35 üitgegaan wordt van de stopstand van het apparaat, waarin alle onderdelen in de ruststand gelegen zijn. Het indrukken van elke bedientoets heeft tot gevolg dat eerst via de microprocessorschakeling 3 π r o n j? r
v %/ vsa W V
.__ PHN 11.437 20 23 de aandrijfmotor 16 wordt gestart, waardoor de vliegwielen 14a, 14b aanvangen onderling in tegengestelde richting te roteren. Indien de pauzetoets ingedrukt is, volgt nu verder geen schakeling; na ongeveer twee minuten wordt via de microprocessorschakeling 23 de motor 16 weer , gestopt.
Indien de toets "play" of "replay" ingedrukt is (hetgeen wil zeggen bandtransport vanaf de wikkeldoorn 2 naar de wikkeldoorn 3 respectievelijk in omgekeerde richting bij lage bandtransportsnelheid), zal eerst de microprocessorschakeling 23 via de schakelaar 21 nagaan in ^ welke stand de drukrollen 12a en 12b en het koppenstelsel 8 gelegen zijn. Indien deze richting overeenkomt met de richting die behoort bij de ingedrukte bedientoets volgt nu direct de hiervoor reeds beschreven schakelgang, welke aanvangt met het bedienen van het pulsrelais 44. Dit leidt ertoe, dat de koppenplaat 6 naar voren tot in de meest naar voren 15 geschoven, eerste stand wordt bewogen. Indien evenwel de schakelaar 21 constateeert dat de drukrollen 12a en 12b en het koppenstelsel 8 niet in de goede positie staan, vindt voorafgaande aan het inschakelen van het pulsrelais 44 de hiervoor beschreven schakelwijze plaats met behulp van de motor 22 en het servowiel 77. Zodra nu de schakelaar 21 vast- 2Q stelt dat de schuif 33 in de juiste stand versteld is vindt het naar voren schuiven van de koppenplaat 6 plaats op de hiervoor vermelde wijze, hetgeen door de schakelaar 20 gedetekteerd wordt. Vervolgens wordt de motor 22 opnieuw ingeschakeld en wel op de lage spanning, waarbij de motor draait in de richting die geselecteerd is door het in-25 drukken van de betreffende toets "play" respectievelijk "replay".
Bij het indrukken van een snelspoeltoets "rewind" respectievelijk "wind" wordt na het starten van de motor 16 de motor 22 gestart, waarbij deze op lage spanning aangesloten is. De rotatierichting van de motor 22 is afhankelijk van de geselecteerde bedientoets. Ver-3Q volgens vindt op de hiervoor reeds beschreven wijze door middel van het bedienen van het pulsrelais 44 een naar voren schuiven van de koppenplaat 6 plaats, waarbij evenwel de koppenplaat in de tweede minder ver naar voren geschoven stand geblokkeerd wordt, daar de stopnok 25b nu beweegt in de uitsparing 30b. Na sluiten van de schakelaar 20 wordt de 35 motor 22 op hoge spanning geschakeld en kan het versnelde bandtransport in de gewenste richting aanvangen.
Bij het indrukken van de bedientoets "direction" wordt na "ï J Λ -Λ ‘~1 Ut : 3 / 1 j Λ Λ, PHN 11.437 21 het inschakelen van de motor 16 de motor 22 ingeschakeld op hoge spanning. Deze draait in de richting welke overeenkomt met de richting behorende bij de richting van de bedientoetsen "replay" en "rewind". Dit heeft de reeds beschreven schakelgang tot gevolg met behulp van de mo~ 5 tor 22 en het servowiel 77. Vervolgens wordt de motor 22 uitgeschakeld. Door het indrukken van de bedientoets "direction" wordt aldus de looprichting van het magneetbandapparaat omgekeerd.
Bij het indrukken van de toets "record" wordt na het inschakelen van de motor 16 de motor 22 aangedreven in de richting die over-^ eenkomt met het indrukken van de toets "play" of "wind". Vervolgens wordt via het servowiel 97 de opnameschakelaar 23a versteld en is het apparaat in de stand "record-standby".
Van belang is, dat de koppenplaat met behulp van slechts één pulsrelais 44, de vliegwielmotor 16 en de spoelmotor 22 in drie standen 15 positioneerbaar is. Hierdoor is een minimum aantal aan elektro-mecha-nische actuatoren bij het apparaat volgens de uitvinding benodigd.
De motor 22 is in staat de wikkeldoorns 2 respectievelijk 3 aan te drijven voor de gewone bandtransport respectievelijk voor het snelle bandtransport in twee tegengestelde richtingen. Verder kan de 20 motor 22 met voordeel twee apparaatfunkties schakelen, namelijk het orale er en van de bandtransportrichting door het omschakelen van de drukrol-len 12a en 12b en het ontdraaien van het koppenstelsel 8 en verder het schakelen van de apparaatfunktie opname, waarbij de opnameschakelaar 23a versteld wordt. Dit inschakelen van deze laatste twee apparaatfunk- 25 ties geschiedt steeds door het kortstondig op hoge spanning schakelen van de motor 22. Met behulp van dit pulsgewijze inschakelen van de motor 22 is het mogelijk met de motor 22 op alternatieve wijze ook andere apparaatfunkties te schakelen. Zo kan de koppenplaat 6 in plaats van met het pulsrelais 44 ook met behulp van de motor 22 geschakeld wor-30 den. Alternatief is het ook mogelijk met de motor 22 slechts een apparaatfunktie te schakelen. Dit kan het omkeren van de bandtransportrichting zijn of het schakelen van de opnameschakelaar. De eerste mogelijkheid doet zich voor, indien de microprocessorschakeling 23 geheel elec- tronisch de opname inschakelt, terwijl de tweede mogelijkheid van voor-35 deel is, indien het apparaat zo geconstrueerd is, dat het in slechts één bandtransportrichting tijdens opname en weergave funktioneert.
3 0 ij L 3 3 ----:___ύ

Claims (5)

1. Magneetbandapparaat, voorzien van een koppenplaat die vanuit een teruggetrokken stand in de richting van twee naast elkaar opgestelde wikkeldoorns verplaatsbaar is tot een door een vast opgestelde aanslag bepaalde eerste stand, welke wikkeldoorns elk aan de onderzijde 5 verbonden zijn met een coaxiaal gelegen spoelwiel, tussen welke spoel-wielen een in twee tegengestelde richtingen aandrijfbaar tussenwiel gelegen is dat gedragen wordt door een zwenkarm, waarbij na ver zwenking het tussenwiel met het respektieve spoelwiel koppelbaar is, welke zwenkarm boven het tussenwiel een stopnok draagt, die zich uitstrekt M tot in een zwenkruimte, die aan weerszijden begrensd wordt door opstaande randen van de koppenplaat, in elk van welke randen tenminste één uitsparing gelegen is, die in open verbinding staat met de zwenkruimte en in welke uitsparing de stopnok na verzwenking van de zwenkarm in een verzwenkte stoppositie positioneerbaar is, in welke verzwenkte 10 stoppositie de stopnok de koppenplaat in een tweede, tussen de teruggetrokken en de eerste stand gelegen stand positioneert, met het kenmerk, dat de zwenkarm een schuifdeel draagt, waarop de stopnok aanwezig is, welk schuifdeel in radiale richting t.o.v. de zwenkas van de zwenkarm verschuifbaar op de zwenkarm geleid is, terwijl tussen de zwenkarm en 20 het schuifdeel een veer aanwezig is, waarbij door verplaatsing van de koppenplaat in de richting van de wikkeldoorns de stopnok na verzwenking tot in de uitsparing tegen de veerkracht van de veer in vanuit een eerste, onverschoven positie in de richting van de zwenkas naar een tweede, verschoven positie t.o.v. de zwenkarm verschuifbaar is, in wel- nc ke positie de stopnok tevens in de stoppositie gelegen is ter positionering van de koppenplaat in de tweede stand.
2. Magneetbandapparaat, volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het schuifdeel een sleufgat bezit, waarmee het schuifdeel om de zwenkas geleid is, en waarvan de langseinden de stopnok in de eerste 30 respectievelijk tweede positie positioneren, waarbij in de eerste positie de draaiingsas van het tussenwiel althans nagenoeg met de hartlijn van de als cylindrische pen uitgevoerde stopnok samenvalt.
3. Magneetbandapparaat volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het schuifdeel langwerpig uitgevoerd is en zich over nagenoeg de 35 gehele lengte van de zwenkarm uitstrekt, waarbij het schuifdeel aan de van de stopnok afgekeerde zijde van het sleufgat een gaffel omvat, waarvan de benen een verdere geleiding vormen voor het schuifdeel op de 8502055 > * PHN 11.437 23 zwenkarm.
4. Magneetbandapparaat volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat tussen het centraal deel van de gaffel en de zwenkarm de als druk-veer uitgevoerde veer aangebracht is.
5 5. Magneetbandapparaat volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in elke opstaande rand van de koppenplaat twee uitsparingen gelegen zijn die in open verbinding staan met de zwenk-ruimte, waarbij de stopnok na verzwenking tot in een eerste uitsparing in de eerste onverschoven positie gelegen is en de koppenplaat in de 10 eerste stand door de vast opgestelde aanslag gepositioneerd is, terwijl de stopnok na verzwenking tot in een tweede uitsparing in de stoppositie gelegen is en de koppenplaat door de stopnok in de tweede stand gepositioneerd is. 15 20 25 30 35 8002033 ________j
NL8502055A 1985-07-17 1985-07-17 Magneetbandapparaat. NL8502055A (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8502055A NL8502055A (nl) 1985-07-17 1985-07-17 Magneetbandapparaat.
BR8603301A BR8603301A (pt) 1985-07-17 1986-07-14 Aparelho de fita magnetica
US06/885,350 US4757405A (en) 1985-07-17 1986-07-14 Magnetic-tape apparatus with full and partial head plate advance
EP86201219A EP0212702A1 (en) 1985-07-17 1986-07-14 Magnetic-tape apparatus
KR2019860010307U KR920002114Y1 (ko) 1985-07-17 1986-07-16 자기 테이프 장치
JP1986108804U JPH067456Y2 (ja) 1985-07-17 1986-07-17 磁気テ−プ装置

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8502055 1985-07-17
NL8502055A NL8502055A (nl) 1985-07-17 1985-07-17 Magneetbandapparaat.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8502055A true NL8502055A (nl) 1987-02-16

Family

ID=19846325

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8502055A NL8502055A (nl) 1985-07-17 1985-07-17 Magneetbandapparaat.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US4757405A (nl)
EP (1) EP0212702A1 (nl)
JP (1) JPH067456Y2 (nl)
KR (1) KR920002114Y1 (nl)
BR (1) BR8603301A (nl)
NL (1) NL8502055A (nl)

Families Citing this family (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3714702A1 (de) * 1987-05-02 1988-11-17 Philips Patentverwaltung Vorrichtung zum verstellen eines funktionsteiles in einem elektrischen geraet
DE3742736C1 (de) * 1987-12-17 1989-03-09 Philips Patentverwaltung Vorrichtung zum Verstellen eines Funktionsteiles
EP0345739B1 (en) * 1988-06-09 1996-08-21 Sanyo Electric Co., Ltd. Magnetic tape recording and playback apparatus
US5196968A (en) * 1988-06-16 1993-03-23 U.S. Philips Corporation Magnetic tape cassette apparatus having a microprocessor controlled servo rod and tape device
JP2691193B2 (ja) * 1988-08-10 1997-12-17 株式会社三協精機製作所 テープレコーダの動作切換機構
JP2737178B2 (ja) * 1988-11-18 1998-04-08 ソニー株式会社 テーププレーヤのモード切換機構
JP3273637B2 (ja) * 1992-07-10 2002-04-08 東北パイオニア株式会社 記録再生装置用モード切換え機構
JPH10275319A (ja) * 1997-03-31 1998-10-13 Asahi Corp:Kk カセットテープ駆動装置
US6433955B1 (en) * 2000-05-31 2002-08-13 Hewlett-Packard Company Split compound gear assembly for a drive loader

Family Cites Families (14)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1921343B1 (de) * 1969-04-26 1970-07-30 Grundig Emv Magnettonbandgeraet
GB1447793A (en) * 1973-10-24 1976-09-02 Ansafone Ltd Spool drive mechanisms
DE2353856A1 (de) * 1973-10-26 1974-11-07 Papst Motoren Kg Antriebsvorrichtung fuer tonbandgeraete zum abspielen kassettierter tontraeger
DE2440824A1 (de) * 1974-08-26 1976-03-18 Philips Patentverwaltung Antriebsvorrichtung fuer eine bandspule
US3976263A (en) * 1974-10-29 1976-08-24 Technical Incorporated Operating system in a magnetic tape reproducer and recorder
JPS5843820B2 (ja) * 1978-10-19 1983-09-29 三洋電機株式会社 カセット式テ−プレコ−ダ−
DE3038380A1 (de) * 1979-10-11 1981-04-23 Copal Co. Ltd., Tokyo Tonbandgeraet
JPS57135472A (en) * 1981-02-16 1982-08-21 Toshiba Corp Video tape recorder
JPS57195350A (en) * 1981-05-25 1982-12-01 Sony Corp Recording and reproducing device
US4564873A (en) * 1981-10-06 1986-01-14 Mitsubishi Denki Kabushiki Kaisha Magnetic recording and reproducing apparatus
JPS58171748A (ja) * 1982-03-31 1983-10-08 Sony Corp テ−プレコ−ダのモ−ド切換機構
NL8304313A (nl) * 1983-12-15 1985-07-01 Philips Nv Schakelinrichting voor het bedienen van de opnameschakelaar van een magneetbandapparaat.
NL8402145A (nl) * 1984-07-06 1986-02-03 Philips Nv Magneetbandcassetteapparaat met een servoorgaan.
NL8402637A (nl) * 1984-08-30 1986-03-17 Philips Nv Magneetbandcassetteapparaat met een servoinrichting.

Also Published As

Publication number Publication date
KR870002812U (ko) 1987-03-18
JPS6222736U (nl) 1987-02-12
BR8603301A (pt) 1987-02-24
JPH067456Y2 (ja) 1994-02-23
US4757405A (en) 1988-07-12
KR920002114Y1 (ko) 1992-03-28
EP0212702A1 (en) 1987-03-04

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US5114093A (en) Brake mechanism for reel stands of a tape recorder
JPS5927985B2 (ja) 磁気テ−プ装置
NL8502055A (nl) Magneetbandapparaat.
JPS618756A (ja) 磁気記録再生装置
JPS60109056A (ja) カセット式テ−プレコ−ダ
NL8301144A (nl) Bedrijfswijze-omschakelinrichting.
NL8502056A (nl) Magneetbandapparaat met tenminste een een servowiel omvattende schakelinrichting voor het schakelen van een apparaatfunktie.
JPH0535461Y2 (nl)
NL8304313A (nl) Schakelinrichting voor het bedienen van de opnameschakelaar van een magneetbandapparaat.
JPH0418097Y2 (nl)
JPH0528576Y2 (nl)
JP3043708B2 (ja) トレー方式磁気記録再生器
NL8402145A (nl) Magneetbandcassetteapparaat met een servoorgaan.
NL8103832A (nl) Magneetbandcassetteapparaat.
JPS59213049A (ja) 反転式テ−プレコ−ダの駆動装置
NL8006257A (nl) Apparaat voor het opnemen en/of weergeven van signalen op een magneetband.
NL8501028A (nl) Magneetbandapparaat.
JP3289729B2 (ja) 磁気テープ記録再生装置のリール制動機構
NL8103831A (nl) Magneetbandcassetteapparaat.
JPS5853711Y2 (ja) テ−プレコ−ダ装置
JPH0325309Y2 (nl)
JPH0725871Y2 (ja) テープレコーダ
JP3075425U (ja) テープデッキのブレーキ駆動装置
JPS61120371A (ja) 磁気テープカセツト装置における制御装置
JP3066345U (ja) テ―プデッキのブレ―キ駆動装置

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed