NL8401730A

NL8401730A - Bevestigingsorgaan voor het fixeren van dakbanen op zacht isolatiemateriaal aan een vaste onderlaag.

Info

Publication number: NL8401730A
Application number: NL8401730A
Authority: NL
Original assignee: Sfs Stadler Ag
Priority date: 1983-06-22
Filing date: 1984-05-30
Publication date: 1985-01-16
Also published as: GB2142108A; ATA229683A; AT380051B; GB2142108B; DE3420863C3; DE3420863C2; NL193345C; DE3420863A1; GB8415501D0; NL193345B

Description

-1- 23947/CV/tl

Korte Aanduiding: Bevestigingsorgaan voor het fixeren van dakbanen op zacht isolatiemateriaal aan een vaste onderlaag.

De uitvinding betreft een bevestigingsorgaan voor het fixeren van 5 daktanenop zacht isolatiemateriaal aan een vaste onderlaag,bestaande uit een zelfborende en schroefdraadsnij dende bout en een grootvlakkige onderlegschijf ,waarbij de bout rechtstreeks aan de boutkop aansluitend een schroefdraadvrij schachtgedeelte bezit,waarvan de diameter gelijk of kleiner is dan de diameter van de opening in de in te zetten onder-10 legschijf en waarbij aan de bovenzijde de onderlegschijf in het gebigd van diens doorgangsopening een insprong, doorzetting of dergelijke voor het verzinken van de boutkop is uitgevoerd.

Met dergelijke bevestigingsaganen worden dus isolatiematerialen op vaste onderlagen gefixeerd,zo bijvoorbeeld isolatieplaten op daken.

15 Dergelijke isoleringen bezitten papier-of foelieafdekkingen,die aan hun ene oppervlak een afsluiting vormen. Ter bevestiging worden bevestigings-organen in de vorm van bouten toegepast,welke verhoudingsgewijs grote oppervlakken bezittende onderlegschijven omvatten om daardoor een goed vasthouden te bereiken. Over deze isolatie wordt dan nog een waterdichte 20 afdichting gebracht.

Indien mderialen op een dak moeten worden getransporteerd,kan het gebeuren,dat bijvoorbeeld een arbeider op een onderlegschijf of op de dichtbij gelegen omgeving daarvan trapt,of dat een voertuig of werktuig over de onderlegschijf heen beweegt. Dergelijke plaatselijk begrensde 25 krachten leiden ertoe,dat de boutkop door de opgebrachte afdichting heen gestoten wordt of dat de onderlegschijf door de op het isolatiemateriaal opgebrachte dakbaan wordt gestoten. Dergelijke beschadigingen leiden tot een ondicht dak.

Verder zijn isolaties bekend,die in de loop van de tijd ineen zakken. 30 Bij het leggen biedt zich nog voldoende weerstand bij het belopen. Na twee tot drie jaar daalt echter het niveau van de isolatie. De dakhuid volgt en de in de vaste onderlaag ,bijvoorbeeld een profielplaat,gedraaid bevestigigsorgaan steekt nu met zijn kop ver boven dit niveau uit. Het gevaar van beschadigen ,ook ten gevolge van doorschuren zal duidelijk 35 zijn. Bij verhoudingsgewijs harde isolaties is een afstand van de boutkop van 2 tot 3 mm van het genoemde niveau voldoende.Voor sachte isolaties, 8401730 -2- 23947/CV/tl ' l ï voor isolaties uit mineraalvezels,welke in de loop van de tijd ineenzakken, moet een zogenaamde loopveilige uitvoering geeist worden. Hier is het van belang,dat men het oppervlak zodanig verhoogd,dat een doortrappen of doorschuren niet meer mogelijk is.

5 Ook indien de onderlegschijf hetzij vast met de bout verbonden of axiaal verschuifbaar is kunnen niet alle nadelen worden geelimineerd. Bevestigingsorganen van de ene bekende soort worden bij het belopen of berijden schuin gedrukt. De schuinste stand van de bevestiging ligt zoals bekend bij het in ogenschouw nemen van de toelaatbare belasting in de 10 verankering in de vaste onderlaag,dus in de profielplaat. De dan nog optredende krachten zijn zodanige gering,dat een opvouwen van een metalen onderlegschijf niet meer kan optreden. Bij de bekende uitvoering (DE-OS 3106844) gaat het slechts om de bevestiging van de isolatie.. Zelfs bij de bevestiging van de dakfoelies komt het er niet op aan,tussen deze en 15 de bevestigingsmiddelen voor een afdichting te zorgen. Veeleer wordt een afdichting door de geschikte uitvoering van de overlapping van de dakfoelies gewaarborgd. Bij deze bekende uitvoering gaat het in het bijzonder ook om de draaiborging van de onderlegschijf. Er zijn daartoe straalvormig uitgevoerde ribben aangebracht. Bij dergelijke van ribben voorziene on-20 derlegschijven ontstaan problemen bij het van elkaar scheiden in automatische zetinrichtingen. De zetdiepte en daarmede de aantrekstand kan niet nauwkeurig gecontroleerd worden. Gebruikelijk wekt men de tegendruk daardoor op,dat men de bout zo lang indraait,totdat de schotel goed aanliggend aangetrokken en bij zachte isolatie zelfs napvormig verzonken is. Hiertoe 25 behoeft men zelfs geen druk uit te oefenen.

Om ook bij bijzonder zachte isolatiematerialen ook op den duur een goede werking te handhaven moet de axiaal beweegbare schotel volgens een verdere bekende uitvoering (DE-OS 3137836) een aanzienlijk langer axiaal spelingsgebied bezitten. Bijzonder lange nappen zijn sinds jaren bekend. 30 Hier paste men ze- slechts toe om een van een koudebrug^vrije verlenging van de bout te verkrijgen. Schotels met dergelijke lange nappen laten zich niet meer economisch in een automatische zetinrichting uitvoeren.

De bevestigingselementen dienen dan ook voor rechtstreekse fixering van de dakhuid. De dakfoelie wordt in de zoom bevestigd,waarbij natuurlijk 35 de tegendruk van de isolatie gewenst is. Indien deze tegendruk wegvalt hangt de foelie zo te zeggen aan het bevestigingsorgaan. Er kunnen dan nog 8401730 € * -3- 23947/CV/tl slechts geringe trekbelastingen worden opgenomen.

De uitvinding heeft zich tot taak gesteld de nadelen van de bekende bevestigingsorganen van deze soort te vermijden en een voor belopen veilige bevestigingsmogelijkheid voor isolatiemateriaal te verkrijgen.

5 Volgens de uitvinding wordt daartoe voorgesteld,dat op afstand van de boutkop in het van schroefdraad· vrije schachtgedeelte of aan het einde van het van schroefdraad vrije schachtgedeelte e'en aanslag, een eventueel uitstekende kraag, uitsteeksel of dergelijke uitgevoerd of aangebracht is,en dat de onderlegschijf tegen de aanslag,kraag, uitsteeksel of der-10 gelijke met zijn de doorgangsopening begrenzend gedeelte afgesteund en ten opzichte van de hartlijn van de bout kantelbaar is.

Door deze maatregelen volgens de uitvinding wordt een echt veilig beloopbaar bevestigingsorgaan voor het fixeren van isolatiemateriaal verkregen,dat zonder meer aan aanvullende belastingen kan worden bloot-15 gesteld,zonder dat het tot een beschadiging van de opgelegde foelie of tot een losraken van de bout komt.

Grote bezwaren hebben de toepassers van de mechanische bevestiging van dakfoelies ten opzichte van de verankeringsveiligheid van bouten in de dunne draagplaten, in het bijzonder bij de te verwachten drempelbelas-20 ting door zuigkrachten. Bovendien ontstaat door de voortdurende wisselende belasting en het afbuigen van de bouten bij een stappen op de onderlegschijf een losraken van de schroefdraadverbinding. Daar ten gevolge vanüe maatregelen volgens de uitvinding de onderlegschijf ten opzichte van de hartlijn van de bout kantelbaar is .ontstaat bij een belasting van de 25 onderlegschijf niet automatisch een buigbelasting op de bout zelf,maar kan zich juist de onderlegschijf ten opzichte van de bout bewegen. Daarmee vermindert zich ook het gevaar van een zogenaamd " uithefbomen" van de bout uit de draagplaat.

Ook indien het isolatiemateriaal in de loop der tijd ineenkrimpt, 30 steken niet alleen de houtkoppen boven het isolatiemateriaal uit,maar er wordt ook bewerkstelligd,dat de onderlegschijven niet te diep bij het ineenzakken van het isolatiemateriaal volgen. Daardoor is ook het gevaar van het doorschuren van de bovenopliggende dakhuid niet aanwezig.

Met eenvoudige constructieve middelen aan een bout en aan een onder-35 legschijf kan een bevestigingsorgaan met een juist voor dit toepassings-doel optimale werking worden bereikt.

8401730 -4- - 23947/CV/tl ' « ;

Slechts door de maatregelen volgens de uitvinding,namelijk het aanbrengen van een aanslag of dergelijke aan de schacht van de bout.tegen welke de onderlegschijf zich kan afsteunen en door de mogelijkheid,dat de onderlegschijf zich ten opzichte van de hartlijn van de bout kan 5 bewegen, wordt de opgave volgens de uitvinding opgelost. Er ontstaat daarbij op de bout zelf geen buigbelasting bij een eenzijdige belasting van de onderlegschijf ,zodat de bout zich niet lean loswerken. De onderlegschijf kan ook niet door de aangebrachte aanslagen of dergelijke in het isolatiemateriaal worden ingedrukt,maar de houtkop blijft praktisch 10 steeds in dezelfde verzonken stand in de onderlegschijf,daar ja de onderlegschijf niet over de aanslag of dergelijke aan de bout naar beneden kan bewegen.

Verdere kenmerken volgens de uitvinding en speciale voordelen zullen blijken uit de hieronder volgende beschrijving van uitvoerings-15 voorbeelden van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 en 2 tonen een toepassingsvoorbeeld van een starre verbinding met een belastingsweergave bij toepassing van tot nu toe gebruikelijke bevestigingsorganen.

Fig. 3 èn 4 tonen een toepassingsvoorbeeld van een bevestigingsor-20 gaan volgens de uitvinding in de rust- en in de belastingsstand.

Fig. 5 toont een aanzicht op een bout.

Fig. 6 toont een bout met ingezette onderlegschijf.

Fig. 7 toont een verdere boutuitvoering.

Fig. 8 toont de boutuitvoering volgens fig.7 met ingezette onderleg-25 schijf.

Fig. 9 toont een verdere uitvoeringsvorm van een bout.

Fig.10 toont de in fig.6 en 8 weergegeven onderlegschijf in doorsnede.

Fig. 11 en 12 tonen een andere onderlegschijf resp. in langsdoorsnede en in bovenaanzicht.

30 Fig. 13 tot 16 tonen verschillende weergaven van een verdere uitvoe ringsvorm van een onderlegschijf,waarbij fig.13 een doorsnede volgens de lijn A-A, fig.15 een doorsnede volgens de lijn B-B en fig.16 een aanzicht in de richting C in fig.14 is.

Fig.17 en 18 tonen verdere ui boer ingsvormen van een onderlegschijf 35 in perspectief.

Fig.19 toont een verdere uitvoeringsvorm van een bout.

8401730 -5- 23947/CV/tl

Fig.20 en 21 tonen twee uitvoeringsvormen van een bout met bijzonder uitgevoerde aanslagen voor de onderlegschijf.

Fig. 22 tot 24 tonen verdere uitvoeringsvormen van bouten en af-steunaanslagen voor de onderlegschijven,waarbij fig.23 twee inschroef-5 standen weergeeft.

Fig. 25 en 26 tonen een uitvoeringsvorm met een aan de onderleg-schijf aanvullend inzetstuk.

Fig. 27 en 28 tonen twee verdere uitvoeringsvormen van bouten in samenhang met overeenkomstige onderlegschijven.

1Ö Fig. 29 en 30 tonen een mogelijkheid van de opstelling van twee corresponderend tot elkaar liggende onderlegschijven.

Fig. 31 toont een verdere mogelijkheid van de uitvoering van een bout en de daarbij behorende onderlegschijf, waarbij ook hier weer twee inschroefstanden zijn weergegeven.

15 Fig. 32 toont een speciale uitvoeringsvorm van een bout.

Fig. 33 toont een variant van een schroefdraaduitloop ten opzichte van fig.19·

Uit de fig.1 tot 4 blijkt ,dat een bevestigingsorgaan 1 voor het fixeren van isolatiemateriaal 2 op een vaste onderlaag 3.bijvoorbeeld 20 een metalen profiel,dienst doet. Het bevestigingsorgaan bestaat daarbij uit een bout 4 en een een verhoudingsgewijs groot oppervlak bezittende onderlegschijf 5. De bout is daarbij doelmatig zelfborend en schroefdraad-snijdend uitgevoerd.

Indien nu bevestigingsorganen worden toegepast,bij welke de onder-25 legschijven 5 althans in hoofdzaak star met de bout 4 zijn verbonden,dan moet de bout resp. de boutschacht een beweging van de onderlegschijf 5 meemaken. Dit leidt bij de tot nu toe bekende uitvoeringen ,zoals dit in fig.2 zichtbaar is,tot een buigbelasting op de boutschacht .waarbij in het bijzonder bij wisselende belastingen een loswerken van de bout en 30 ook een vernielen van de schroefdraad het gevolg is.

Indien daarentegen zoals bij de uitvoering volgens de fig.3 en 4 is weergegeven, de onderlegschijf 5 ten opzichte van de hartlijn van de bout kantelbaar is uitgevoerd,beweegt zich bij een overeenkomstige belasting slechts de onderlegschijf,terwijl daarentegen de bout,dus ook de schacht 35 van de bout in de verticale ruststand blijft. Het komt daardoor enerzijds niet tot een loswerken van de bout en anderzijds ontstaan door een derge- 8401730 i ι -6- 23947/CV/tl lijke beweging geen beschadigingen van de dakhuid resp. van het isolatie materiaal 2.

Een bevestigingsorgaan,zoals dit in de fig.3 en 4 is ingezet,wordt nu aan de hand van de fig.5 en 6 nog nader beschreven. Een bevestigings-5 orgaan 1 bestaat dus uit een bout 4 en een onderlegschijf 5. De bout is zelfborend en schroefdraadsnijdend uitgevoerd. Er is daarom een boorpunt 6 en een met schroefdraad 7 uitgeruste boutschacht8 aangebracht.

De onderlegschijf 5 is overeenkomstig de toepassing met een verhoudingsgewijs groot oppervlak uitgevoerd. De bout 4 bezit direct aansluitend 10 op de boutkop 9 een van schroefdraad vrij schachtgedeelte 10,waarvan de diameter gelijk of kleiner is dan de diameter van de opening 11 in de onderlegschijf 5(fig.10). Met afstand van de boutkop 9 is aan de schacht een aanslag, kraag, uitstekend deel of dergelijke gevormd of aangebracht.

Bij de uitvoering volgens de fig.5 en 6 wordt deze aanslag 12 door het 15 einde van een schroefdraadgang gevormd,waarbij bij voorkeur een verdikte schroefdraaduitloop volgens de fig.19 of 33 wordt aangebracht.

Aan de bovenzijde van de onderlegschijf 5 is in het gebied van diens doorgangsopening 11 een insprong,doorzetting of dergelijke gevormd voor het verzinken van de boutkop 9. Door deze constructie en het van 20 schroefdraad vrije gedeelte 10 met de aanslag 12 kan de onderlegschijf 5 ten opzichte van de hartlijn 14 van de bout gekanteld worden,zodat een voor belopen veilige be^tiging van isolatiemateriaal kan worden verkregen. Indien dus een eenzijdige belasting op een dergelijke onderlegschijf 5 optreedt,wordt deze slechts ten opzichte van de boutas 14 gekan-25 teld en er wordt praktisch geen buigbelasting op de bout 4 en zodoende op de schroefdraadverbinding tussen de bout 4 en de vaste onderlaag uitgeoefend.

De onderlegschijf 5 is hier dus voorzien van een opening 11,waarvan de diameter ongeveer overeenkomt met de kerndiameter van de toegepaste 30 schroefdraad van de bout. Ook het van schroefdraad vrije gedeelte 10 komt nagenoeg overeen met de kerndiameter van het schroefdraadgedeelte 8. Door de kleine opening 11 in de onderlegschijf 5 wordt de bout heenge-schroefd,waarbij dan de onderlegschijf 5 vrij draaiend in het van schroefdraad vrije gedeelte 10 onder de boutkop 9 komt te liggen. ' 35 Daarmede kan de zetstand voorbij het indraaien van de bout worden bewerkstelligd. Men is niet afhankelijk van het aandrukken van de schotel.

8401730 -7- 23947/CV/tl 5 ë

Bij verhoudingsgewijs korte bevestigingsorganen kan men de benodigde tijd,welke nodig is om de gehele boutlengte door de onderlegschijf 5 te schroeven ,op de koop toe nemen. Bij grotere lengtes kan men na het van schroefdraad vrije gedeelte 10 een korte steunschroefdraad 15 of 16 5 overeenkomstig de fig.8 en 9 aanbrengen. Daar de bouten spaanloos door walsen worden vervaardigd ontstaat een overgangsgebied van een schacht met flankdiameter. Λ

Bij de uitvoering volgens fig.7 is de schroefdraadschacht 8 doorgaand uitgerust met dezelfde schroefdraad,waarbij echter het van schroef-10 draad vrije gedeelte 10 in diameter kleiner is dan de kerndiameter van het schroefdraadgedeelte. Een dergelijke uitvoering kan ook uit fig.8 worden ontnomen. Bij fig.8 is verder weergegeven,dat de steunschroef-draad 15,welke aansluitend aan het van schroefdraad vrije gedeelte 10 is aangebracht, als twee gangige schroefdraad kan worden uitgevoerd.

15 Vanzelfsprekend zijn ook meerdere schroefdraadgangen denkbaar. Bij de uitvoering volgens fig.9 is de steunschroefdraad 16 met een grotere flankdiameter uitgevoerd dan de schroefdraad 7 van het overige schroefdraad-schachtgedeelte 8. De verankeringsschroefdraad kan dus dezelfde uitwendige diameter bezitten als de steunschroefdraad 15, 16 ,maar er kunnen 20 hier ook verschillende diameters worden toegepast.

Verrassend is dat ondanks de vergroting van de opening 11 in de onderlegschijf 5 op de flankdiameter- indien dus daartussenliggende gedeelten met flankdiameter zijn aangebracht- steunkrachten in de orde van grootte boven 150 kp blijven bestaan bij een uitwendige diameter van 25 4,8 mm en bij een als vaste onderlaag aangebrachte plaat ST 37 in een dikte van 0,9 mm. Dit maakt een bijzonder prijsgunstige oplossing mogelijk.

Bij de uitvoering volgens fig.8,waar de steunschroefdraad 15 twee gangig is uitgevoerd, bereikt de onderlegschijf 5 sneller zijn vrije ruimte en wordt door twee uitlopende schroefdraadribben afgesteund.-Indien een 30 slankere schroefdraadrib dan bij de draagschroefdraad wordt toegepast zou zelfs over de buitendiameter daarvan kunnen worden uitgegaan.

De uitvoering volgens fig.9 is een enigszins duurdere uitvoering wat betreft vervaardigingskosten. Hierdoor ontstaan echter hogere steunkrachten voor de onderlegschijf. Bewust is de tegenhoudschroefdraad 16 35 groter uitgevoerd dan de verankeringsschroefdraad 7· 8401730 I » v -8- 23947/CV/tl

De fig.20 en 21 tonen een speciale uitvoering van een bout in het gebied van het van schroefdraad vrije schachtgedeelte 10. Bij het indraaien van een dergelijke bout moet de onderlegschijf 5 om de uitstekende nokken 17 kantelen. Dan ligt zijn onderkant op een uitsteeksel 17.Dit 5 is voldoende om tegen sneeuw en toevallig belopen voldoende lage druk bescherming te geven. De uitstekende nokken 17 kunnen ook bereikt \ worden door uitgedrukte delen,zoals dit bijvoorbeeld in fig«2l het geval is. Dergelijke uitgedrukte delen zijn op zich bekend bij vleugelboorbouten.

Hier hebben deze nokken 17 echter een geheel andere functie. Bij de 10 weergegeven uitvoeringen zijn twee in lengterichting van de boutas en over 180° ten opzichte van elkaar verdraaid liggende nokken 17 aangebracht. Bij het inbrengen van de onderlegschijf 5 is daardoor een eenvoudig heen en weer bewegen noodzakelijk. Het zal echter ook denkbaar zijn meerdere dergelijke nokken op de omtrek van het van schroefdraad vrij schachtge-15 deelte 10 aan te brengen,waarbij dan overeenkomstige maatregelen voor het invoeren van de onderlegschijf moeten worden getroffen. Opdat een voldoende stabiliteit van de ingezette onderlegschijf is gewaarborgd overgrijpen de nokken 17 zich in lengterichting van de boutas,zodat dus een echt wegkantelen over een bepaalde maat noodzakelijk is,om een inbrengen of 20 een verwijderen van de onderlegschijf 5 te kunnen bewerkstelligen.

Zowel bij de uitvoering volgens fig.10 als ook bij de uitvoeringen volgens de fig.11 tot 16 is de onderlegschijf voorzien van een trechtervormige verdieping 13. Deze verdieping is zo groot,dat de boutkop 9 van een ingezette bout geheel kan worden opgenomen.

25 Bij de uitvoering volgens fig.11 tot 16 is de onderlegschijf in bovenaanzicht met evenwijdige langsbegrenzingen 18 en cirkelboogvormige afgeronde smalle zijden 19 uitgevoerd. Een dergelijke uitvoering is door de speciale vormgeving ook bijzonder geschikt om positief aan het toevoeren in automatische zetinrichtingen ter bevestiging van de dakfoelie,dakbaan 30 enz. gebruikt te worden. Bij de speciale uitvoering volgens de fig.13 tot 16 bezit de opening 11 in de onderlegschijf 5 voor de doortrede van de boutschacht een radiaal wegvoerende insnijding 20 resp. een overeenkomstige spleet of dergelijke,waarbij door deze insnijdig 20 de schroef-draadgang van de bout kan doortreden. Er is daardoor op eenvoudige 35 wijze een doorschroeven van de bout mogelijk,zonder dat het tot een nadelig beïnvloeding van de steunkracht van de onderlegschijf 5 komt.

8401730 J · -9- 23947/CV/tl

De stand van de radiale insnijding 20 , welke de doortrede van de schroefdraad van de bout mogelijk maakt,is vastgelegd om het van elkaar scheiden in een automatische zetinrichting niet te storen. Bij valse stand zou een totale blokkering van de zetinrichting plaatsvinden.

5 Deze insnijding 20 wekt in het vlak B -B een gapende opening. Deze remt althans naar het doortreden van de versterkte schroefdraaduitloop een terugdraaien van de bout bij een uitvoering vólgens fig.19 of 33 af.

Zeer zeker kan dit effect nog verbeterd worden,indien de schotel uit verend materiaal wordt uitgevoerd. Na het moeiteloos doortreden van de 10 schroefdraadgang zal de gaping zich sluiten op een maat,welke een doortre-ding door de gaping bij het terugdraaien van de bout geheel uitsluit.

Er kan daardoor een mogelijkheid worden verkregen de verdraaiing van de bout positief te vergrendelen. De schotel is in verband met de zoombe-vestiging van'de dakbaan tegen verdraaiing beveiligd ingelast. Er 15 kunnenhier vanzelfspreken verschillende materialen voor een dergelijke onderlegschijf in aanmerking komen,doelmatig ook zacht ijzer.Natuurlijk bestaat ook de mogelijkheid een uit kunststof bestaande schotel door een dergelijke onderlegschijf toe te passen.

Bij de fig.? en 18 is een mogelijkheid van de speciale uitvoering 20 van de onderlegschijf 5 getoond. Het is daar zichtbaar,dat men bij voldoend dalen van het midden van de onderlegschijf 5 eveneens een zekere veiligheid bij belopen van dergelijke bevestigingsorganen bereikt. In de transportstand,dus bij het toevoeren in een automatische zetinrichting, moet de onderlegschijf 5 zo vïai^zijn uitgevoerd. Zoals reeds vermeld 25 zijn lange nappen niet economisch in een magazijn onder te brengen. De "lange nap" wordt door doorzetten van ; het midden van de schotel bereikt. Bij de uitvoering volgens fig.17 bezit de onderlegschijf 5 coaxiaal ten opzichte van de in het midden aangebrachte opening cirkelboogvormig verlopende groefgedeelten 21, waarbij met verschillende diameters elkaar 30 omsluitende groefgedeelten 21 versprongen ten opzichte van elkaar zijn aangebracht.Er is daardoor zo te zeggen een vrije snede verkregen,welke een enige mate bevredigende verstijvingsmogelijkheid biedt. Een dergelijke uitvoering is echter slechts voor vierkante of ronde onderlegschijven 5 toepasbaar.

35 Bij de uitvoering volgens fig.18 bestaat de onderlegschijf 5 uit twee relatief ten opzichte van elkaar verstelbare delen 22 en 23,waarbij 8401730

* 4' C

-10- 23947/CV/tl een middelste deel 23 de opening 11 en eventueel een doorzetting 24 bezit. Dit middelste deel 23 wordt omsloten door het deel 22 ,waarbij dit middelste deel 23 dwars op het oplegvlak van de onderlegschijf 5 verstelbaar aan het deze omsluitende deel 22 is aangehangen. Bij een gunstige uit-5 voering is er zorg voor gedragen,dat het middelstefeedeelte 23 verend aan het omsluitende gedeelte 22 is aangehangen. Er zijn dus verende verbindingsmiddelen 25 aangebracht,die bijvoorbeeld door omkralingen 26 resp. 27 aan de overeenkomstige delèn 22 , 23 kunnen worden bevestigd.

Fig. 19 toont een verdere uitvoeringsvorm van de vormgeving van een 10 bout,waarbij het hier in het bijzonder om het aan het van schroefdraad vrije schacHgedeelte 10 aansluitende schroefdraadgedeelte 8 gaat. De hier getoonde schroefdraadgang 28 is in het uitlopende einde versterkt resp. verbreed uitgevoerd,zodat een aanzienlijk groter afsteunvlak,dus een overeenkomstige aanslag 12 wordt verkregen. Het is in deze samenhang ook 15 doelmatig,indien de het schroefdraad vrije gedeelte 10 toegevoegde einden van het resp.de schroefdraadgangen 28 in een dwars op de langsas van de bout verlopend vlak 29 afgescheiden zijn. Er ontstaat daardoor een verhoudingsgewijs groot,over/een overeenkomstig ©mtreksgedeelte verlopend afsteunvlak,dus een overeenkomstig over een grote hoek verlopende aan-20 slag 12.

Een speciale uitvoeringsvorm van een versterkte schroefdraaduitloop is in fig.33 weergegeven. Er is hier zorg voor gedragen,dat het schroef-draadpofiel van een driehoekige schroefdraadribdoorsnede op een trapeziumvormige doorsnede bij nagenoeg gelijke basislengte overgaat. Er is daar-25 door een verhoudingsgewijs eenvoudige vervaardiging van een walsklauw mogelijk. De verbreding van het oplegvlak voor de onderlegschijf en de versterking van de schroefdraaduitloop inclusief een goede vulling na de walshandeling is zodoende een bijzondere betekenis toegemeten. Vanzelfsprekend is het ook mogelijk,dat in het gebied van de versterking 30 van de schroefdraaduitloop de basislengte ten opzichte van het normale schroefdraadgedeelte groter wordt,zodat onder alle omstandigheden de schroefdraadflanken zowel bij versterkt gedeelte als ook bij normaal schroefdraadgedeelte dezelfde hellingshoek bezitten.

Bij de uitvoering volgens fig.22 is op het van schroefdraad vrije 35 schachtgedeelte 10 met afstand van de boutkop 9 een rondlopende aanslag-kraag 30 aangebracht. Tussen de aanslagkraag 30 en de onder de boutkop 9 8401730 7 ► -11- 23947/CV/tl ingezette onderlegschijf 5 is een verend lichaam 31 geplaatst. Er is hier dus onder de houtkop 9 een soort borgschijf ingezet. Het hier aangebrachte verende lichaam 31 is ook schroefvormig en als gewonden bladveer uitgevoerd, waarbij deze een soort schroefdraad vormt, welke door een 5 radiaal van de opening 11 in de onderlegschijf 5 uitgaande spleet 32 kan doortreden. Bij een loopbelasting wordt dit verende lichaam 31 overeenkomstig samengedrukt en in zijn vlakke stand'teruggevoerd,waarbij dan de onderlegschijf 5 tegen een verdere beweging naar beneden wordt gehinderd.

10 Bij de uitvoering volgens fig.23 is een de boutschacht 8 omgevende huls 33 aangebracht,welke zich in de ingeschroefde stand tegen de vaste onderlaag 3 afsteunt en met zijn boveneinde een aanslagkraag 34 vormt voor het afsteunen van de onderlegschijf 5. De boutschacht 8 en hier in het bijzonder het van schroefdraad vrije schachtgedeelte 10 bezit twee 15 verschillende diametergedeelten 35 en 36,waarbij daartussenliggend een eveneens van schroefdraad vrij gedeelte 37 op de wijze van een kegel-storap is aangebracht. Op de linker zijde bij fig.23 is de inbrengstand van de onderlegschijf 5 getoond,welke dus over de huls 23 moet worden ingevoerd en dan boven de huls een aanslag 34 aantreft. Bij het verder 20 inschroeven resp. bij het botsen van de huls 33 op het gedeelte 37 wordt dit bovenste einde verwijd en over het gedeelte 36 van het van schroefdraad vrije schachtgedeelte 10 getrokken. In dit gebied bezit dus de huls 33 een grotere diameter door de verwijding,zodat een veilige aanslag 34 voor de onderlegschijf 5 wordt verkregen.

25 De huls 33 kan uit een gemakkelijk vervormbaar aluminium of uit een kunststofbuisje gevormd zijn. Om een geraakkelijker verwijden bij het grijpen over het gedeelte 36 mogelijk te maken is het doelmatig,het overeenkomstige vrije einde van de huls 33 met althans een langssleuf uit te voeren.

30 In plaats van een uit aluminium of kunststof bestaand buisje, zal ook een boutveer toegepast kunnen worden,welke over het gehele gebied leidt, welke bij de vorming volgens fig.23 van het inzetstuk 33 wordt ingenomen.

Een dergelijke boutveer vormt een soort schroefdraadvervanging,heeft echter het voordeel van de grotere tegenhoudkracht,indien aan het einde van de 35 zethandeling winding tegen winding ligt.

8401730 1» ,, < -12- 23947/CV/tl

Het soortgelijke geldt voor een uitvoering volgens fig.24,bij welke een aanvullende insteking 38 moet worden aangebracht,welke een dergelijke korte steunveer 39 moet opnemen. De aanslag voor het omlaag drukken van de onderlegschijf 5 wordt hier dus overgenomen door de bovenste winding 5 van deze steunveer 39.

De directe afsteuning van de onderlegschijf zal ook kunnen worden Λ bereikt door een gestansde verende spreidhuls,die hetzij onder een onderlegschijf 5 wordt aangebracht en zich op een rondlopende kraag van de bout afsteunt of zelf tegelijkertijd de onderlegschijf vormt door 10 overeenkomstig uit elkaar spreiden van een zich conisch verwijdend gedeelte. Een dergelijke uitvoering zal in de vorm van een massaonderdeel eveneens gemakkelijk vervaardigbaar zijn,waarbij hoge tegenhoudkrachten gegarandeerd kunnen worden.

Bij de uitvoering volgens de fig.25 en 26 is aan de onderzijde van 15 de onderlegschijf 5 een met de vorm van de verdieping 13 overeenkomend inzetstuk 40 aangebracht,welke vormsluitend tegen de onderlegschijf 5 aanligt en vast met deze te verbinden is. Dit inzetstuk 40 bezit aan zijn bovenrand uitstekende afbuigbare oren 41,welke in openingen 42 van de onderlegschijf 5 steken en na het invoeren afgebogen kunnen 20 worden om daardoor een onderlinge fixering te bereiken. Aan de onderrand van dit inzetstuk 40 zijn eveneens uitstekende oren 43 aangebracht,welke dan als afsteuning voor de bijvoorbeeld als rondlopende kraag 30 uitgevoerde aanslag aan het van schroefdraad vrij gedeelte 10 van de bout dienen. Het invoeren van de onderlegschijf 5 is daardoor ondanks aan-25 brenging van een rondlopende kraag 13 aanzienlijk vergemakkelijkt,daar de opening 11 in de onderlegschijf 5 dienovereenkomstig groot kan worden uitgevoerd,om de onderlegschijf 5 over de rondlopende aanslagkraag 30 te brengen. De naar beneden uitstekende oren 43 van het inzetstuk 40 buigen zich zeer gemakkelijk terug en snappen na het bewegen over de 30 aanslagkraag 30 terug.

Bij de uitvoering volgens fig.27 is het van schroefdraad vrije schacht-gedeelte 10 voorzien van rondlopende groeven en uitsteeksels 45 ,welke tesamen een nagenoeg zaagtandvormige doorsnede in de richting van de boutas vormen. De onderlegschijf 5 is in het gebied van de opening zo 35 vrij gestansd,dat een soort beweegbare bijlegschijf 46 de bodem van de trechter vormige verdieping .»13 vormt. Bij een drukbelasting verzwenkt 8401730 -13- 23947/CV/tl deze bijlegscftijf 46 ener treedtzodoende een zelfremraing op.

Bij de uitvoering volgens fig.28 is met axiale afstand van de opening 11 op de bodem van de trechtervormige verdieping 13 in de onder-legschijf een ringvormig oor 47 aangebracht,welke is uitgerust met een 5 tweede opening 11’. De hartlijnen van de beide openingen 11,11* zijn versprongen ten opzichte van elkaar aangebracht. Bij het invoeren van de onderlegschijf 5 wordt zodoende opeenvolgend de opening 11 en dan de opening 11* over de omlopende kraag 30 gevoerd,waarbij aansluitend een insnappen plaatsvindt,zodat een later loswerken praktisch niet meer 10 mogelijk is. Er is echter voldoende plaats voor een kantelen van de ori-derlegschijf 5 ten opzichte van de boutas.

Met een uitvoering volgens fig.29 kan zo te zeggen een hoofdprobleem van de bevestiging van dakhuiden op zachte isolaties worden opgelost.

Tot nu toe hield men er geheel geen rekening mee,dat bij zachte isolaties 15 de voor de perfecte bevestiging van de foelies aan de zoom noodzakelijke tegendruk ontbreekt. De foelie hangt na het ineenvallen van de isolatie ten slotte in de schachten van de bevestigingsorganen. Het zal duidelijk zijn,dat de gatvormbelasting van de dakfoelies 48 geen al te grote overknoopwaren toestaan. Ditengevolge zal bij een voor belopen veilige 20 mechanische bevestiging op dit verschijnsel ingegaan moeten worden. Men brengt onder de te bevestigen foeliezoom een onderlegschijf 5 in en gelijktijdig wordt daarover een tweede onderlegschijf 5 geplaatst.Daarna worden bouten van de reeds besproken uitvoeringen ingedraaid. De onderste in de schroefdraad vastzittende onderlegschijf 5 werkt nu als klem.

25 Daarmede kan een positieve bevestiging van de dakfoelie worden gegaran-deert. De als centreertrechter werkende verdieping 13 van de beide onder-legschijven 5 bewerkt als doorzetting een aanvullende weerstand tegen het eenvoudig uittrekken van de foeliezoom. Weliswaar is deze opstelling van dubbele onderlegschijven bij tot nu toe gebruikelijke inrichtingen voor 30 een automatisch zetten nog niet mogelijk,maar het zal gemakkelijk zijn hiertoe geschikte oplossingen met betrekking tot de uitvoering van de werktuigen te verkrijgen.

Een speciale mogelijkheid bij de uitvoering volgens fig.29 wordt dan verkregen,indien de twee nagenoeg gelijk geschakelde onderlegschijven 5 35 met elkaar corresponderende klauwvormige uitstanzingen resp.openingen bezitten. Er zou daardoor een aanzienlijke verbetering van de zoombevesti- 8401730 ί 4 ν -14- 239^7/CV/tl ging bewerkstelligd kunnen worden. Een dergelijke uitvoering is vanzelfsprekend slechts dan doelmatig,indien een uitgesproken handaan-brenging plaatsvindt. De uitstekende klauwen zullen een automatische toevoer kunnen hinderen.

5 Voor een handmontage zouden beide onderlegschijven 5 door een aan een randbegrenzing aangebrachte rug 49 met elkaar verbonden kunnen zijn, zodat na het opschuiven op de zoom van een foelie 48 de beide met elkaar verbonden onderlegschijven 5 samengedrukt kunnen worden,waarbij dan het randgedeelte van de foelie 48 overeenkomstig wordt vastgehouden. 10 Met betrekking tot de uitvoering volgens de fig.29 en 30 zou nog in zo verre een materiaalbesparing plaats kunnen vinden,indien de beide onderlegschijven niet met dezelfde grootte worden uitgevoerd,maar dat naast een overeenkomstig een groot oppervlak bezittende onderlegschijf als tweede deel slechts een met een conus met kleine kraag uitgevoerd 15 tweede klemelement wordt aangebracht.

Bij de uitvoering volgens fig.31 is in het gebied van de opening 11 van de onderlegschijf 5 een inzethuls 50 aangebracht.waarbij de rand van de opening 11 in een rondlopende groef 51 van de inzethuls 50 ingrijpt. De diameter van de opening 11 in de onderlegschijf 5 is daar-20 bij aanzienlijk groter dan de diameter bij de bodem van de groef van de inzethuls 5,zodat dus de onderlegschijf 5 zijdelings beweegt en ook weggekanteld kan worden. De inzethuls 50 is met een doorgaande langs-sleuf uitgerust,zodat bij het bewegen over de aanslagkraag 30 deze inzethuls 50 naar buiten kan worden gedrongen,hetgeen ook door de over-25 eenkomstig grote opening 11 mogelijk is. Na het bewegen over de aanslagkraag 30 snapt de inzethuls 50 boven de aanslagkraag 30 in en zodoende.; wordt de onderlegschijf 5 in zijn stand,in welke deze vanzelfsprekend overeenkomstig beweegbaar* is, vastgehouden.

De onderlegschijf 5 kan vanzelfsprekend uit verschillende materialen 30 zijn vervaardigd. Door de speciale uitvoering kan deze ook op perfecte wijze uit metaal worden vervaardigd,hetgeen in het bijzonder met het oog op de brandbaarheid bij daken een belangrijke invloed heeft.Er is ook een uitvoering in kunststof mogelijk.

Bij de uitvoering volgens fig.32 is het schroefdraadgedeelte 8 van 35 de bout 1 naar de boutpunt toe conisch verjongd uitgevoerd.. Er kan daardoor een aanzienlijke verbetering van de verankeringsveiligheid van bouten 8401730 -15- 239^7/CV/tl

? £ B

in de dunne draagdelen van de vaste onderlaag bij dakconstructies bereikt worden. Het schroefdraadgedeelte 8 wordt dus in tegenstelling tot de tot nu toe gebruikelijke uitvoeringen van een bout een weinig conisch uitgevoerd. Daarmede is gewaarborgd,dat onafhankelijk van de inschroef-5 diepte steeds een radiale spanning in de plaat aanwezig is. Cilindrische bouten verwijden bij eenmaal verwijd gat bij verdere voortschrijding van het schroeven het gat in toenemende mate. dientengevolge zijn kleefmiddelen slechts beperkt te gebruiken. Langere inschroefwegen van een en hetzelfde bevestigingsorgaan zijn uit praktische overwegingen in 10 verband met schommelingen van de materiaaldikte van de isolatie in het bijzonder bij sanneringen van oude bouwwerken niet te omgaan. De conische vorm kan zo uitgevoerd zijn,dat in een beoogd plaatdoordringingsgebied een optimale verhouding tot indraai- en losdraaimoment over het gehele inschroef gebied kan worden ingesteld. Deze uitvoering volgens fig.32 is 15 slechts voor kleinere plaatdikten (bijvoorbeel tot 1 mm gedacht).

Vanzelfsprekend is het conisch verloop zodanig gering,dat zij voor het oog praktisch nauwelijks waarneembaar is. Alleen in de werking kan een dergelijke conische uitvoering gemerkt worden.

De schroefdraadgedeelten van de bouten kunnen de verschillendste 20 uitvoeringenbezitten.Zowel de schroefdraadvormen kunnen'afhamcelijk van toepassingsdoel gewijzigd worden en ook de toepassing van twee of meer-gangige schroefdraden is mogelijk.Er kunnen eventueel twee op afstand van elkaar aangebrachte schroefdraadgedeelten vanzelfde of verschillende schroefdraadvormen zijn aangebracht,terwijl beide schroefdraadgedeelten 25 een - of meer gangig uitgevoerd kunnen worden en er verder conbinaties van deze uitvoeringsvormen bij de beide schroefdraadgedeelten mogelijk zijn. Bij ’de schroefdraadvormen wordt voor speciale toepassingsdoel-einden bijvoorbeeld een zaagtandschroefdraad aangebracht.

De vorm van de boutkop is niet op de weergegeven uitvoeringen be-30 perkt .Er kunnen hier de verschillendste kopvormen worden toegepast,waarbij ook afhankelijk van toepassingsdoel de sleutelaangrijpingsvlakken en - vormen verschillend kunnen zijn.Het zal ook mogelijk zijn de boutkop ommanteld uit te voeren, om daardoor een aanvullende bescherming tegen corrosie te bereiken. Daarbij kan onder ommanteling zowel een bekleding 35 of een kap uit kunststof verstaan worden als ook een overeenkomstige metallieke overtrek.

8401730 < ' 1 ' -16- 23947/CV/tl

Bij proeven is gebleken,dat het zogenaamde " opstijgen” van de bouten bij zuigkrachten of bij extreme belastingen door de maatregelen volgens de uitvinding verhinderd kan worden. Het opstijgen van de bout komt in het algemeen niet voor door een losmaken via een draai beweging.

5 Veeleer wordt de bout door de belastingen regelrecht uitgehefboomd en zal zodoende schroefdraadgang voor schroefdraadgang omhoog glijden.

Men kan dit springeffect bij uittrekproeven duidelijk waarnemen.Ofschoon de bout onder veel lawaai over een schroefdraadrug is gesprongen bezit zij nog een aanzienlijke rest uittrekkracht. Dit verklaart ook het in 10 de praktijk waargenomen uitsteken van bepaalde bouten. Eerst na veel langere tijd worden dan deze bouten gezamenlijk met de dakhuid bij sterke zuigbelasting uitgescheurd.

Er kan dus daarvan worden uitgegaan,dat via de dakfoelie de beves-tigingsorganen eenzijdig en onregelmatig belast worden. Indien van de 15 bekende uitvoering wordt uitgegaan ,welke een starre verbinding tussen onderlegschijf en bout toepassen,worden al deze eenzijdig aangrijpende zuigbelastingen via buigbelastingen van de bout in de verankerings-plaats ingeleid.Indien echter een afgesteunde onderlegschijf volgens onderhavige uitvinding wordt beschouwd,welke over een hoek beweegbaar 20 is,dan ziet men,dat schuine belastingen niet in die maat als buigbelastingen op de bout worden overgedragen. Daarmede vermindert zich aanzienlijk het gevaar van het uithefbomen van de bout uit de draagplaat. Dit is ook door proeven bevestigd.

Door de maatregelen volgens de uitvinding wordt dus een mogelijk-25 heid voor de bevestiging van de isolatie op een vaste onderlaag verkregen, waarbij ten opzichte van de bekende uitvoeringen aanzienlijke voordelen worden bereikt.

8401730

Claims

1. Bevestigingsorgaan voor het fixeren van dakbanen op zacht isolatiemateriaal aan een vaste onderlaag,bestaande uit een zelfborende en -schroefdraadsnijdende bout en een een verhoudingsgewijs groot oppervlak bezittende onderlegschijf,waarbij de bout rechtstreeks op de boutkop 5 aansluitend een van schroefdraad vrije schachtgedeelte bezit,waarvan de diameter gelijk of kleiner is dan de diameter van de opening in de toe te passen onderlegschijf en waarbij aan de bovenzijde de onderlegschijf in het gebied van diesn doorgangsopening een insprong,doorzetting of dergelijke voor het verzinken van de boutkop is gevormd,met het kenmerk, 10 dat met afstand van de boutkop in het van schroefdraad vrije schachtgedeelte (10) of aan het einde van het van schroefdraad vrije schachtgedeelte (10) een aanslag (12) ,een eventueel uitstekende kraag (30),uitsteeksel (17) of dergelijke gevormd of aangebracht is,waarbij de onderlegschijf tegen de aanslag (12) ,kraag (30) uitsteeksel (17) of dergelijke met 15 zijn de doorgangsopening (11) begrenzend gedeelte afgesteund en ten opzichte van de hartlijn (14) van de bout kantelbaar is.

2. Bevestigingsorgaan volgens conclusie ,1,met het kenmerk,dat de aanslag (12) door het einde van het op het schroefdraad vrije gedeelte (10) volgende schroefdraadgedeelte (8) is gevormd.

3. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat de het schroefdraadvrije gedeelte (10) toegevoegde einden van de schroefdraad-gangen (28) versterkt zijn uitgevoerd (fig.19,33).

4. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk ,dat de diameter van het van schroefdraad vrije gedeelte (10) 25 van de bout (4) overeenkomt met de kerndiameter van het schroefdraadgedeelte (8).

5. Bevestigingsorgaan volgens een der conclusies 1 tot 3,met het kenmerk,dat de diameter van het van schroefdraad vrije gedeelte (10) van de bout (4) kleiner is dan de kerndiameter van het schroefdraadgedeelte (8).

6. Bevestigingsorgaan volgens een der conclusies 1 tot 5,met het ken merk, dat althans een op het van schroefdraadvrije schachtgedeelte (10) volgend deelgedeelte (15) van het schroefdraadgedeelte met een twee- of meergangige schroefdraad uitgevoerd is. (fig.8).

7- Bevestigingsorgaan volgens een der conclusies 1 tot 5, met het ken-35 merk,dat een aan het van schroefdraad vrij gedeelte (10) aansluitend deelgedeelte (16) van het schroefdraadgedeelte (8) een grotere diameter 8401730 * V , -18- 23947/CV/tl bezit dan het schroefdraadgedeelte (8) aan de inschroefpunt van de bout (4) (fig.9).

8. Bevestigingsorgaan volgens een der conclusies 1 tot 7, met het kenmerk, dat de het van schroefdraad vrije gedeelte (10) toegevoegde einden 5 van de schroefdraadgang (en) (28) in een dwars op de lengteas (14) van de bout verlopend vlak (29) zijn gescheiden (fig.19)·

9· Bevestigingsorgaan volgens conclusie 1, met het kenmerk,dat aan het van schroefdraad vrije gedeelte (10) van de bout (4) een op meerdere buiten de diameter van dit gedeelte (10) uitstekende nokken (17) zijn 10 gevormd (fig.20 en 21).

10. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 9, met het kenmerk,dat twee in lengterichting van de boutas (14) en over 180° ten opzichte van elkaar verdraaid opgestelde nokken (17) zijn aangebracht (fig.20 en 21).

11. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 9 of 10,met het kenmerk,dat 15 de nokken (17) zich in lengterichting van de boutas (14) uitstrekken en elkaar in de richting van de boutas overgrijpen (fig.20 en 21).

12. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat op het van schroefdraad vrije schachtgedeelte (10) op afstand van de boutkop een rondlopende aanslagkraag (30) is aangebracht.

13. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 12 ,met het kenmerk,dat tussen de aanslagkraag (30) en de onder de boutkop (9) geplaatste onderlegschijf (5) een veerlichaam (31) is geplaatst.

14. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 13,met het kenmerk,dat het veerlichaam (31) als schroefvormig gewonden bladveer is uitgevoerd (fig.22). 25 15· Bevestigingsorgaan volgens conclusie 13,met het kenmerk,dat het veerlichaam (39) als schroefveer is uitgevoerd (fig.24).

16. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat het van schroefdraad vrije schachtgedeelte (10) twee gedeelten (35,36) van verschillende diameter bezit (fig.23 en 24).

17. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 16,met het kenmerk,dat het overgangsgebied. (37) tussen de beide diametergebieden (35,36) van het van schroefdraad vrije schachtgedeelte (10) kegelstompvormig is uitgevoerd (fig.23 en 24).

18. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het 35 kenmerk,dat een de boutschacht omgevend en aan de vaste onderlaag (3) in de aangeschroefde stand zich afsteunende huls (33) als op afstand van 8401730 * Ά -19- 23947/CV/tl de boutkop (9) aangebrachte aanslag (34) voor de· onderlegschijf (5) is uitgevoerd.

19· Bevestigingsorgaan volgens conclusie 18,met het kenmerk,dat de huls (33) aan zijn vrije,de boutkop (9) toegekeerde einde althans een langs-5 sleuf bezit.

20. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 1,mêthet kenmerk,dat het van schroefdraad vrije schachtgedeelte (10) is voorzien van rondlopende groeven (44),uitsteeksels (45) of dergelijke (fig.27).

21. Bevestgingsorgaan volgens conclusie 20,met het kenmerk,dat de 10 op elkaar volgende groeven (44) en uitsteeksels (45) een zaagtandvormige doorsnede in de richting van de boutas vormen (fig.27).

22. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat de onderlegschijf (5) een trechtervormige verdieping (13) voor het opnemen van de hoogte van de gehele boutkop (9) bezit.

23. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat de opening (11) in de onderlegschijf (5) voor de doortrede van de boutschacht een radiaal wegvoerende insnijding (20),spleet of dergelijke bezit (fig.13 tot 16).

24. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het 20 kenmerk,dat de onderlegschijf (5) coaxiaal ten opzichte van de in het midden aangebrachte opening (11) cirkelboogvormig verlopende groefgedeelten (21) bezit,waarbij met verschillende diameter elkaar omsluitende groefgedeelten (21) versprongen ten opzichte van elkaar zijn aangebracht (fig.17)·

25. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 24,met het kenmerk,dat de 25 cirkelboogvormig verlopende groefgedeelten (21) over een hoek van telkens een weinig onder 180° verlopen (fig.17).

26. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 1 ,met het kenmerk,dat de onderlegschijf (5) uit twee relatief ten opzichte van elkaar verstelbare delen (22,23) is gevormd,waarbij een middelste gedeelte (23) de opening 30 (11) en eventueel een verzonken deel (24) bezit en dit middelste gedeelte (23) aan een dit omsluitende deel (22) dwars op het oplegvlak van de onderlegschijf (5) verstelbaar aangehangen is (fig.18).

21. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 26,met het kenmerk,dat het middelste deel (23) verend aan hst omsluitende deel (22) van de onderleg-35 schijf (5) is aangehangen (fig.18). $401730 * V -20- 23947/CV/tl

28. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 1, met het kenmerk,dat aan de onderzijde van de onderlegschijf (5) een met de vorm van de uitsparing overeenkomend trechtervormig inzetstuk (40) vormsluitend te bevestigen is (fig.25,26). 5 29· Bevestigingsorgaan volgens conclusie 28,met het kenmerk,dat het inzetstuk (4) aan zijn bovenste en/of onderste rand uitstekende afbuigbare oren (41,43) bezit,welke enerzijds in openlngen (42) aan de onderlegschijf (5) ter verbinding ingrijpen en zich anderzijds op een aanslag, bijvoorbeeld een aanslagkraag (30) van de bout afsteunen (fig.25 en 26).

30. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat met axiale afstand van de opening (11) op de bodem van de trechtervormige verdieping (13) een ringvormig oor (47) met een tweede opening (11’) aansluit,waarbij de hartlijnen van de beide openingen (11, 11') versprongen ten opzichte van elkaar zijn aangebracht (fig.28).

31. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat twee nagenoeg gelijk gevormde onderlegschijven (5) zijn aangebracht,welke ten opzichte van elkaar corresponderende klauwvormige uitstanzingen resp. openingen bezitten ter bevestiging van een tussen de beide onderlegschijven ingezette dakbaanzoom (fig,29).

32. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat twee nagenoeg gelijk gevormde onderlegschijven (5) over een aan een rand begrenzing aangebrachte rug (49) met elkaar zijn verbonden, waarbij de beide met elkaar corresponderende trechtervormige verdiepingen (13) in elkaar grijpen (fig.30).

33. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat in het gebied van de opening (11) van de onderlegschijf (5) een inzethuls (50) bij voorkeur uit een kunststof is aangebracht,waarbij de rand van de opening (11) in een rondlopende groef (51) van de inzethuls (50) ingrijpt.

34. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 33,met het kenmerk,dat de diameter van de opening (11) in de onderlegschijf (5) aanzienlijk groter is dan de diameter aan de groefbodem van de inzethuls (50),maar kleiner dan de buitendiameter van de inzethuls (50),terwijl de inzethuls (50) is voorzien van een doorgaande langssleuf, 35 35· Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat het schroefdraadgedeelte (8) in de richting naar de bouten toe conisch verjongd is uitgevoerd. 8401730