NL8203466A - Werkwijze en inrichting voor het bereiden van een hol gebak. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het bereiden van een hol gebak. Download PDF

Info

Publication number
NL8203466A
NL8203466A NL8203466A NL8203466A NL8203466A NL 8203466 A NL8203466 A NL 8203466A NL 8203466 A NL8203466 A NL 8203466A NL 8203466 A NL8203466 A NL 8203466A NL 8203466 A NL8203466 A NL 8203466A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
doom
sleeve
mass
shaped body
coating
Prior art date
Application number
NL8203466A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Haas Franz Sen
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Haas Franz Sen filed Critical Haas Franz Sen
Publication of NL8203466A publication Critical patent/NL8203466A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A21BAKING; EDIBLE DOUGHS
    • A21CMACHINES OR EQUIPMENT FOR MAKING OR PROCESSING DOUGHS; HANDLING BAKED ARTICLES MADE FROM DOUGH
    • A21C15/00Apparatus for handling baked articles
    • A21C15/002Apparatus for spreading granular material on, or sweeping or coating the surface of baked articles
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A21BAKING; EDIBLE DOUGHS
    • A21CMACHINES OR EQUIPMENT FOR MAKING OR PROCESSING DOUGHS; HANDLING BAKED ARTICLES MADE FROM DOUGH
    • A21C15/00Apparatus for handling baked articles
    • A21C15/02Apparatus for shaping or moulding baked wafers; Making multi-layer wafer sheets
    • A21C15/025Apparatus for shaping or moulding baked wafers, e.g. to obtain cones for ice cream

Description

* i N.O. 31202 1
Werkwijze en inrlchting voor het berelden van een hoi gebak.
De uitvinding heeft betrekking op het berelden van hoi gebak dat tenminste ten dele aan de binnenzijde Is bekleed en eventueel tenminste gedeeltelijk is gevuld, met een llchaam dat bestaat uit een gewikkelde gebakband, in het bijzonder een wafelband.
5 Uit de voedings- en genotmiddelenindustrie zijn onder andere ver schillende machinaal bereide wafelprodukten bekend, die gevuld of onge-vuld in de handel komen en algemeen als genotmiddel bekend staan. Deze produkten van de wafelindustrie zijn bijvoorbeeld wafelhoorns, wafelbe-kers, wafelschijven, vlakke wafelschijven, lage holle wafels oblies, 10 wafelrollen, ijshoorns, gevulde wafels, ijswafels, klelne gevulde wa-felstangen, wafelsneden en dergelijke. Bij deze wafelprodukten gaat het om uit wafelbeslag bereide bakprodukten van knappende, brosse, krokante en gemakkelijk breekbare consistentie, die zo droog mogelijk worden ge-bakken en een zeer laag vochtlgheidsgehalte hebben.
15 De afzonderlijke verschillende wafelprodukten kunnen in verschil- lende soort en op verschillende wijze worden bereid. Aldus worden enige wafelprodukten reeds in hun uiteindelijke gedaante gebakken, zoals dit bijvoorbeeld geldt voor wafelhoorns, wafelbekers, wafelschijven, lage holle wafels en dergelijke.
20 Bij de bereiding van andere wafelprodukten wordt eerst een wafel- blad of een eindloze wafelband gebakken en in de nog gebakken weke toe-stand in de uiteindelijke gedaante gevormd, waarln het wafelprodukt af-koelt en zijn knappende, brosse consistentie aanneemt. Als voorbeeld daarvan kunnen suiker-ijshoorns, oblies, suiker-wafelrollen en derge-25 lijke worden genoead.
Voor de bereiding van andere soorten wafelprodukten worden ver-scheidene wafelbladen gebakken, gekoeld met creme bekleed en tot een wafelblok op elkaar gestapeld. Dit met creme gevulde wafelblok wordt daarna in kleine even grote handige stukken gesneden, die dan in uit 30 een of meer stukken bestaande eenheden verpakt, eventueel ook lucht-dicht verpakt in de handel komen.
De verschillende wafelprodukten kunnen telkens volgens produkt zijn voorzien van bekledingen, zoals bijvoorbeeld uit suiker of choco-lade, of gevuld zijn met verschillende vullingen, zoals bijvoorbeeld 35 consumptie-ijs, verschillende cremes, chocolade en dergelijke.
Van deze hierboven beschreven wafelprodukten moeten de wafels worden onderscheiden, die gewoonlijk door de huisvrouw in wafelijzers worden gebakken en die een week brood- of pannekoekvormig bakprodukt voor- 8203466 \ * 2 ' stellen. Deze door de huisvrouw bereide wafels hebben wat hun consis- tentie en hun toepasbaarheid betreft geen overeenkomst met de hierboven beschreven wafelprodukten van de wafelindustrie.
Uit het Oostenrijkse octrooischrift 262.187 is bet bekend om een 5 hulsvormig wafellichaam door wikkelen van een zich nog in een warme plastische toestand bevindende wafelband te bereiden, waarbij de door een continu werkende wafelbakmachine geleverde wafelband over een wik-keldoorn continu en schroeflijnvormig overlappend, tot een eindloos hulsvormig lichaam wordt gewikkeld, dat als gevolg van het wikkelen 10 draait. De stationaire, of echter draaibaar gelagerde en aandrijfbare wikkeldoorn is van een langsboring voorzien, die zich aan het vrije einde van de wikkeldoorn bij de monding smal uitloopt tot een spuit-mondstuk. Hierdoor wordt vet of chocolade op de binnenwand van het hulsvormige lichaam gespoten. Na het uitharden van het hulsvormige lic-15 haam en van de opgespoten substantie wordt dit met behulp van een cir-kelzaag verzaagd. Bij deze bekende werkwijze kunnen slechts spuitbare of door verwarmen spuitbaar gemaakte substanties worden toegepast. Daarbij is een transportmedium, bijvoorbeeld lucht nodig om een fijne verdeling van de opgespoten substantie te bereiken. Wordt het op te 20 brengen vet respectievelijk de op te brengen chocolade door verwarmen vloeibaar gemaakt om deze spuitbaar te maken, dan is in verband met het gevaar van oververhitting van het vet respectievelijk van de chocolade, het vloeibaar maken daarvan door verwarmen beperkt, zodat ook hier voor het spuitbaar maken lucht als transportmedium moet worden bijgemengd.
25 Daarbij is nadelig gebleken, dat de door spuiten op te brengen hoeveel-heid wordt beperkt, doordat de als transportmedium toegepaste lucht niet uit het gewikkelde wafellichaam tijdens de snijbewerking kan uit-treden, zonder het wafellichaam zelf te beschadigen. Een vloeibaar maken van substanties door oplossen in een oplosmiddel, of door mengen 30 met andere vloeistoffen, met het doel de betreffende substantie spuitbaar te maken, is reeds onmogelijk, omdat immers de betreffende substantie slechts op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam blijft hechten, wanneer het oplosmiddel respectievelijk de dragervloeistof voor de substantie hetzij verdampt of door het wafellichaam zelf wordt 35 opgenomen. Voor het verdampen van het oplosmiddel respectievelijk van de dragervloeistof is de in het inwendige van het wafellichaam aanwe-zige holle ruimte veel te klein, respectievelijk de tijd niet voldoende die tot aan het scheiden van het hulsvormige lichaam ter beschikking staat. Een opnemen van het oplosmiddel of van de dragervloeistof door 40 het wafellichaam zelf moet volledig worden uitgesloten, omdat dit tot 3 een beschadiging van het wafellichaam aanleiding zou geven. Voorts is het bij het opspuiten van vet of chocolade op de binnenzijde van het hulsvormige wafellichaam nadelig dat het spuiten tot een volledig ver-nevelen van de holle ruimte van het eindloze hulsvormige wafellichaam 5 leidt, welke nevel de voor het scheiden van het lichaam toegepaste cir-kelzaag verontreinigt, zodat deze met de tijd onbruikbaar wordt en daarom dikwijls moet worden gereinigd, hetgeen tot een onderbreking van het bereidingsproces van het wafellichaam aanleiding geeft. Bovendien treedt de gevormde nevel tussen de snijbewerkingen uit de inwendige 10 ruimte van het wafellichaam naar de omgeving naar buiten en geeft aanleiding tot een verontreiniging van de gehele omgeving. Een ander na-deel bij het opspuiten van het bekledingsmateriaal is het feit dat slechts een enkel bekledingsmateriaal kan worden opgebracht. Moeten de volgens deze bekende werkwijze bereide, hulsvormige wafellichamen wor-15 den gevuld, dan is dit slechts mogelijk na het verzagen van het eindloze hulsvormige lichaam in afzonderlijke stukken, aangezien eerst dan een inbrengen van de vulmassa in de afzonderlijke hulsvormige wafellichamen mogelijk is, zonder gevaar te lopen dat de vulmassa met het opge-spoten vet respectievelijk de opgespoten chocolade wordt gemengd. Het 20 naderhand vullen van de afzonderlijke hulsvormige wafellichamen vereist veel manipulaties, aangezien de afzonderlijke stukken na het verzagen op geschikte wijze moeten worden opgevangen en worden toegevoerd aan een gescheiden, daarvoor aanwezige vulinrichting.
Uit het Oostenrijkse octrooischrift 304.245 is het bekend om een 25 gevuld hoi bakprodukt met een hulsvormig wafellichaam te bereiden, waarbij een wafelband in nog gebakken weke toestand over een wikkel-doorn, continu en spiraalvormig overlappend, tot een eindloos hulsvormig lichaam wordt gewikkeld, dat via een langsboring in de wikkeldoorn met een crSmevormige substantie volledig wordt gevuld en voor het uit-30 harden van de substantie respectievelijk van het hulsvormige lichaam zelf in gewenste lengten wordt afgeschoven. Voor de zijdelingse afdich-ting van het hulsvormige lichaam worden de afzonderlijke wikkelingen van de wafelband bij de overlappingsvlakken voor de overlapping met damp behandeld, zodat deze aan elkaar hechten respectievelijk onder 35 druk aan elkaar worden gelast. De daarbij toegepaste wafelband bevat tussen 30 en 60% suiker, glucose of moutpreparaten die onder invloed van vochtige warmte snel oplossen en kleverig worden. Bij dit bekende holle gebakprodukt wordt geen bekleding van de binnenzijde van het hulsvormige wafellichaam toegepast, zodat als vulmassa slechts massaTs 40 kunnen worden toegepast, die de wafelband niet week maken en daardoor 8203466 ♦ < 4 de sterkte en kwaliteit van het wafellichaam niet benadelen.
Aangezien het vullen van het hekende holle gebakprodukt onmiddel-lijk na het wikkelen van de wafelband en wel door de wikkeldoorn heen plaats vindt, is een bekleden van het gewikkelde hulsvormige lichaam 5 voorafgaand aan het vullen daarvan om hijvoorbeeld een isolerende laag tussen vulmassa en wafellichaam aan te brengen, volledig uitgesloten.
Uit het Oostenrijkse octrooischrift 327.129 is een inrichting be-kend voor de vervaardiging van een hoi gebakprodukt voor het opnemen van een weke vulmassa, waarbij een gebakband aan een zijde wordt voor-10 zien van een de vulmassa isolerende laag, zoals bijvoorbeeld chocolade en met deze laag naar binnen gekeerd over een wikkeldoorn continu en spiraalvormig overlappend, tot een eindloos hulsvormig lichaam wordt gewikkeld. Daardoor worden de gebakwikkelingen in de overlappingsgebie-den door de chocoladelaag aan elkaar gelijmd. De isolerende laag wordt 15 daarbij door sproeien of spuiten of gieten op de gebakband aangebracht. In het aldus ontstaande holle gebakprodukt wordt de vulmassa door de centrale langsboring van de wikkeldoorn ingebracht. Ook bij deze inrichting is de keuze van de op de gebakband aan te brengen massa hoofd-zakelijk beperkt tot bij kamertemperatuur sproeibare respectievelijk 20 spuitbare respectievelijk gietbare substanties, respectievelijk door verwarmen in deze toestand te brengen substanties. Bij deze bekende inrichting bestaat weliswaar de mogelijkheid dat de lucht die voor het sproeibaar respectievelijk spuitbaar maken wordt bijgemengd, kan ont-wijken en dat door warmte vloeibaar gemaakte massa*s slechts zover moe-25 ten worden verwarmd, dat zij gietbaar zijn, maar de opgebrachte massa*s moeten na het opbrengen nog zodanig elastisch zijn, dat zij bij het daarop volgende opwikkelen van de gebakband, op de gebakband blijven hechten respectievelijk met de kromming van de gebakband mede kunnen vervormen. Voorts moeten deze substanties een voldoende hechtbaarheid 30 tijdens het opwikkelen van de gebakband behouden om aan de buitenzijde van de gebakband te blijven hechten. Verder moet de opgebrachte sub-stantie zelf de dichtheid van de isolerende laag handhaven bij de door de wikkelbewerking voortgebrachte samenpersing van de laag. Dit ge-schiedt bij door warmte vloeibaar te maken substanties bijvoorbeeld 35 door het kontakt met de buitenzijde van de nog warme gebakband, voor zover de temperatuur van de gebakband daarvoor voldoende is.
De toepassing van substanties die niet reeds bij de bedrijfstempe-ratuur van de wikkelinrichting sproeibaar, spuitbaar of gietbaar zijn, respectievelijk door het kontakt met de gebakband smelten, zijn niet 40 geschikt voor deze methode voor het opbrengen van een bekleding.
8203466 · * 5
De uitvinding heeft ten doel te voorzien in een werkwijze van de hierboven genoemde soort, waarbij de besproken nadelen en onvolkomenhe-den worden vermeden.
Dit wordt volgens de uitvinding bereikt door een werkwijze voor 5 het bereiden van een tenminste ten dele aan de binnenzijde bekleed en eventueel tenminste gedeeltelijk gevuld hoi gebak, waarbij een gebakband, in het bijzonder een gebakken weke wafelband, over een doom con-tinu en schroeflijnvormig overlappend, tot een eindloos hulsvormig ro-terend lichaam wordt gewikkeld en het laatstgenoemde aan zijn binnen-10 zijde met een voor het menselijke genot geschikte massa wordt bekleed en in afzonderlijke stukken van bepaalde lengte wordt verdeeld, waarbij de bekledingsmassa door de doom in de richting van het vrije einde daarvan wordt toegevoerd en in het gebied daarvan aan de binnenzijde van het hulsvormige lichaam wordt opgebracht, welke werkwijze het ken-15 merk heeft, dat een of meer massa*s in pastavormige of vloeibare of strijkbare toestand op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam wordt aangebracht door een of meer openingen die aan de kopzijde van de doom of in transportrlchting van het hulsvormige lichaam gezien, achter het doomeinde zijn aangebracht, en/of door een of meer openingen die aan 20 de omtrek van de doom respectievelijk in het overgangsgebied van de kopzijde naar de omtrek van de doom zijn aangebracht, kan uittreden en dat eventueel de massa(s) na het treffen op de binnenzijde, tenminste over een gedeelte daarvan wordt (worden) verdeeld en dat eventueel een na het opbrengen van de massa(s) op het laatstgenoemde aan te brengen 25 hagelgoed en/of een in het hulsvormige lichaam in te brengen vulgoed door de doom respectievelijk door een verlenging van de doom wordt toegevoerd.
Door de werkwijze volgens de uitvinding wordt elke ongewenste be-nadeling van de holie ruimte van het hulsvormige lichaam respectieve-30 lijk van de scheidingsinrichting vermeden, omdat het niet komt tot een verstuiving van de opgebrachte massa's en dus niet tot een vernevelen van de binnenruimte van het hulsvormige lichaam. Voorts kunnen met de werkwijze volgens de uitvinding behalve vloeibare substanties ook massa *s worden opgebracht, die ook door inwerking van warmte niet vloei-35 baar kunnen worden gemaakt. Worden met de werkwijze volgens de uitvinding substanties op de gebakband aangebracht, waarvan het smeltpunt bo-ven de temperatuur van de gebakband tijdens de wikkelbewerking.ligt, dan behoeven deze substanties slechts zover te worden verhit, dat zij bij het opbrengen juist stroperig zijn. Daarbij wordt het opbrengen 40 volgens de uitvinding.nog ondersteund door het verschijnsel dat de mas- 8203466 t * 6 sa wordt verdeeld na het treffen op de binnenzijde. Door het verdelen van de opgebrachte massa wordt een innig kontakt daarvan met de gebakband bereikt. De consistentie van de te verdelen massa wordt daarbij juist zodanig gekozen, dat de voor het verdelen op de binnenzijde van 5 het wikkellichaam noodzakelijke krachten geen aanleiding geven tot een benadelen van het wikkellichaam.
Voorts kan volgens de uitvinding na het aanbrengen van een massa op de binnenwand van het hulsvormige lichaam een hagelgoed worden opge-bracht. Dit hagelgoed wordt door de doom heen op de bijvoorbeeld nog 10 kleverige bekledingsmassa aangebracht, waardoor de oppervlakteruwheid van de binnenzijde van het beklede hulsvormige lichaam wordt verhoogd, waardoor een eventueel naderhand ingebrachte vulmassa in het holle ge-bak een betere hechting heeft. Als bij voorkeur toe te passen korrel-vormig hagelgoed kan daarbij kristalsuiker, krokant, geraspte noten of 15 knapperige rijst worden toegepast. Echter kan ook poedervormig hagelgoed, zoals poedersuiker of dergelijke op de bekledingsmassa worden aangebracht.
Voorts kan door de werkwijze volgens de uitvinding de vulmassa door de doom zelf in de inwendige ruimte van het hulsvormige lichaam 20 worden ingebracht, alvorens deze nog in afzonderlijke stukken wordt verdeeld, waarbij een eventueel noodzakelijke isolerende scheidingslaag tussen gebakband en vulmassa reeds op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam is aangebracht. Bij het in van de afzonderlijke stukken scheiden van het eindloze hulsvormige lichaam wordt daarbij direct een 25 gereed hoi gebakprodukt verkregen, dat aan de binnenzijde is bekleed en gevuld is en dat slechts nog moet worden verpakt.
Door het bekleden van het reeds gereed gewikkelde hulsvormige lichaam kan de fixering van de plaats van de gewikkelde gebakband in het geval van een wafelband door lassen daarvan plaats vinden, bijvoorbeeld 30 door behandeling met damp van de overlappingsgebieden van de bandwikke-lingen, zodat aan de aan de binnenzijde aangebrachte massa geen te hoge eisen moeten worden gesteld, zoals dit bijvoorbeeld bij medewikkelen van de op de gebakband aangebrachte laag noodzakelijk is. Bovendien laat de werkwijze volgens de uitvinding toe de hoeveelheid van de opge-35 brachte bekledingsmassa te beperken tot de voor een isolatie absoluut noodzakeli jke hoeveelheid.
Volgens een variant van de werkwijze wordt (worden) de massa(s) die uittreedt (uittreden) uit de opening(en) die zijn aangebracht aan de kopzijde van de doom of in de transportrichting van het hulsvormige 40 lichaam gezien, achter het doorneinde, hoofdzakelijk slechts onder in- 8203466 7 vloed van de zwaartekracht in daling gebracht. Deze werkwijzevariant is bijzonder bij vloeibare of gemakkelijk vloeibaar te maken substanties voordelig, waarbij een verspuiten respectievelijk versproeien van de massa*s wordt vermeden.
5 Volgens een andere variant van de werkwijze stroomt (stromen) de massa(s) door de aan de omtrek van de doom aanwezige opening(en) onder een druk naar buiten, die een tijdelijke radiale uitzetting van het hulsvormige lichaam met maximaal ongeveer de waarde van de dikte van de op te brengen laag teweeg brengt. Daardoor kan enerzijds ook een massa 10 worden opgebracht, die slechts strijkbaar respectievelijk pasta-achtig is en derhalve een betrekkelijk hoge transportdruk vereist en kan an-derzijds een regeling van de dikte van de op te brengen laag door een eenvoudig wijzigen van de transportdruk en dus de uittreedruk erbij worden betrokken.
15 Voorts stelt de uitvinding een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze voor, die voorzien is van een tenminste aan een gedeelte van de doom toegevoegde wikkelinrichting, een inrichting voor de continue toevoer van de gebakband aan de wikkelinrichting, een inrichting voor de toevoer van een bekledingsmassa met tenminste een door de doom 20 in de richting van het vrije einde verlopend toevoerkanaal met tenminste een uitlaatopening en een inrichting voor het scheiden van het huls-vormige lichaam in afzonderlijke stukken, welke inrichting het kenmerk heeft, dat de uitlaatopening(en) in de doom, of in verlengstukken daarvan aan de kopzijde en/of aan de omtrek van de doom respectieve-25 lijk in het overgangsgebied daarvan zijn aangebracht, waarbij de uit-laatopening(en) een het versproeien van de massa verhinderende doorsne-de heeft (hebben), dat een eventueel aanwezige inrichting voor het in-brengen van een vulgoed tevens is voorzien van tenminste een door de doom respectievelijk de verlengstukken daarvan verlopend kanaal dat 30 van het toevoerkanaal respectievelijk -kanalen voor de bekledingsmas-sa(s) gescheiden is aangebracht en waarvan de uitlaatopening(en) in transportrichting van het hulsvormige lichaam gezien, achter de uitlaatopening (en) voor de bekledingsmassa(s) ligt (liggen), waarbij eventueel binnen het kanaal voor het vulgoed een transportinrichting aanwe-35 zig is, en dat eventueel tenminste een inrichting is aangebracht voor het verdelen van tenminste een gedeelte van de bekledingsmassa(s) na het opbrengen daarvan op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam.
Bij deze uitvoering kunnen de uitlaatopeningen onmiddellijk nabij het gebied van het hulsvormige lichaam worden aangebracht, waarop de 40 betreffende bekledingsmassa wordt aangebracht. Bovendien is het met de 8203466 8 inrichting volgens de uitvinding ook mogelijk het inbrengen van vulgoed zodanig uit te voeren, dat het vulgoed in de voor de betreffende vulbe-werking telkens gunstige plaats in de inwendige ruimte van het hulsvormige lichaam wordt ingebracht.
5 Een ander voordeel van de inrichting volgens de uitvinding is de binnen het kanaal voor het vulgoed aangebrachte transportinrichting, waardoor het mogelijk is ook slechts zeer moeilijk transporteerbaar vulgoed in de inwendige ruimte van het hulsvormige lichaam in te voeren. De transportinrichting voor het vulgoed kan volgens de uitvinding 10 ook zijn voorzien van een eigenaandrijving die onafhankelijk is van , door de aandrijving van de wikkelinrichting respectievelijk van een eventueel aangedreven doom, waardoor de transportinrichting voor het vulgoed met betrekking tot transportvolumen en transportsnelheid onafhankelijk van de wikkelsnelheid van de gebakband respectievelijk van de 15 opbrengsnelheid van een bekledingsmassa, op de voor het betreffende transportgoed optimale eisen kan worden ingesteld.
Bij een andere uitvoering van de uitvinding zijn de als ringgroef, sleuf of gat uitgevoerde uitlaatopeningen uitgevoerd in een opbrengdeel dat in de transportrichting van het hulsvormige lichaam gezien, aan-20 sluit op het wikkeldeel van de doom. Deze uitvoering biedt de moge-lijkheid van een zeer compacte bouwwijze voor de gehele inrichting.
Het opbrengdeel van de doom kan volgens de uitvinding als eigen opbrengkop worden uitgevoerd. Daardoor wordt een eenvoudig uitwisselen van de doom volgens de uitvinding voor het opbrengen van slechts e§n 25 massa tegen een doom voor het opbrengen van verscheidene massa's mogelijk, doordat een opbrengkop tegen een andere wordt uitgewisseld, waar-bij de doom in zijn wikkeldeel alle kanalen heeft, die zowel voor de ene opbrengkop als voor de andere opbrengkop noodzakelijk zijn.
Voorts voorziet de uitvinding dat tenminste een buis .aanwezig is, 30 die in lengterichting door de buis verloopt. Deze buis kan voor het transporteren van het vulgoed door de doom heen worden toegepast, waarbij deze buis een eventuele draaiing van de doom niet volgt. Deze buis kan in een boring van de doom zijn aangebracht, die de buis vol-ledig omsluit, of de tussen de buitenwand van de buis en de binnenwand 35 van de boring van de doom aanwezige tussenruimte kan als transportka-naal voor de bekledingsmassa of voor het vulgoed worden gebruikt.
Bij een andere uitvoering van de uitvinding is de doom als huls uitgevoerd, waarbij tegen de binnenzijde daarvan de buis hoofdzakelijk volledig aanligt, die in de doom is ingezet en bij voorkeur uit een 40 slecht warmtegeleidend materiaal bestaat, waarbij de buis aan de bui- 8203466 9 tenzijde van zijn tegen de huls aan de binnenzijde aanliggend deel een of meer afvlakkingen, of een of meer groeven heeft, die tesamen met de huls een of meer toevoerkanalen voor de bekledingsmassa vormen, die met de in de huls aangebrachte uitlaatopening(en) voor de bekledingsmas-5 sa(s) is verbonden, terwijl de boring van de ingezette buis een door-stroomkanaal voor het vulgoed vormt. Met deze uitvoeringsvorm van de uitvinding kan in de inwendige ruimte van een tot een hulsvormig lic-haarn gewikkelde gebakband een vulmassa worden ingebracht, die bij het vullen van het hulsvormige lichaam een bepaalde temperatuur vereist, 10 die boven of beneden de voor de wikkelbewerking van de gebakband nood-zakelijke temperatuur ligt, zonder dat daardoor de voor de vulbewerking optimale temperatuur van het vulgoed wordt beinvloed door de temperatuur van de gebakband die voor de wikkelbewerking respectievelijk de bekledingsbewerking optimaal is.
15 Wanneer de temperatuur waarbij de gebakband wordt gewikkeld, we- zenlijk hoger ligt dan de temperatuur van het vulgoed, is bij voorkeur de monding van de warmte-isolerende buis overeenkomstig ver van de uit-laatopeningen voor de bekledingsmassa aan de omtrek van de doom ver-wijderd om een afkopelen van de reeds tot een hulsvormig lichaam gewik-20 kelde gebakband mogelijk te maken alvorens de koude vulmassa terecht komt op de aan de binnenzijde beklede en tot een buis gewikkelde gebakband.
Volgens een ander kanmerk van de uitvinding bestaat tenminste een gedeelte van de doom uit twee concentrische buizen, waartussen het 25 toevoerkanaal voor de bekledingsmassa wordt gevormd, waarbij de binnen-ste buis voorbij de kopzijde van de buitenste buis naar buiten steekt en aan zijn vrije einde een flens heeft, die tesamen met de kopzijde van de buitenste buis een ringvormige uitlaatopening voor de bekledingsmassa vormt. Deze uitvoeringsvorm biedt de mogelijkheid dat op 30 grond van de grote mogelijke transportdoorsnede voor het toevoerkanaal, grote hoeveelheden bekledingsmassa per tijdseenheid door de doom kun-nen worden getransporteerd, wat een zeer hoge produktiesnelheid voor een aan de binnenzijde bekleed hulsvormig lichaam toelaat. Door de inwendige ruimte van de binnenste buis kan bij een overeenkomstig dunne 35 wanddikte van de binnenste buis, vulgoed in een grote hoeveelheid worden getransporteerd, die noodzakelijk is voor de hoge produktiesnelheid van het hulsvormige lichaam.
Volgens de uitvinding kunnen de buitenste buis en de binnenste buis ten opzichte van elkaar verdraaibaar zijn, waardoor een vullen van 40 het holla gebakprodukt door een stationaire binnenste buis bij roteren- 8203466 10 . de bultenste buis mogelijk is. De binnenste buis kan echter ook een ho- ger toerental dan de buitenste buis hebben, zodat door het gedeelte van de opbrengkop dat zich achter de uitstroomopening(en) van de bekle-dingsmassa bevindt, een verdeling van de bekledingsmassa wordt bereikt.
5 Een ander kenmerk van de uitvinding is, dat-binnen het kanaal voor het vulgoed, in de kanaalwand verdiepingen of verhogingen zijn uitgevoerd. Daardoor wordt in het bijzonder bij hagelbaar vulgoed, een transport daarvan door de kanaalwand teweeg gebracht, waarbij bijvoorbeeld de transportsnelheid voor het vulgoed onafhankelijk van de wikkelsnelheid 10 van de doom kan worden gekozen, wanneer de kanaalwand door de binnep-wand van de binnenste buis wordt gevormd en deze ten opzichte van de buitenste buis verdraaibaar is.
Bij nog een andere uitvoering van de uitvinding is in het kanaal voor het vulgoed een transportschroef aangebracht, die bij voorkeur on-15 afhankelijk van de doom kan worden aangedreven. Door deze uitvoering kan de transporthoeveelheid respectievelijk de transportsnelheid res-pectievelijk de transportdruk van het vulgoed overeenkomstig het be-treffende vulgoed worden gekozen. Door de van de doom afhankelijke aandrijving kunnen deze parameters worden aangepast aan de betreffende 20 produktiesnelheid van het hulsvormige lichaam. Bovendien behoeft bij verandering van het vulgoed slechts de transportschroef te worden uit-gewisseld om ook bij een vulgoed van een volledig andere soort optimale vulvoorwaarden te waarborgen.
Hierna wordt de uitvinding aan de hand van een hoi gebakprodukt 25 toegelicht, waarbij voor de bereiding van het hulsvormige lichaam een in de gebakken en weke toestand toegevoerde wafelband als gebakband wordt toegepast. Vanzelfsprekend is de uitvinding niet beperkt tot de toepassing van een gebakband uit wafelbeslag. Aldus kunnen behalve wa-felbeslag met een gering suikergehalte en wafelbeslag met een hoog sui-30 kergehalte die in de gebakken en weke toestand een plastische gebakband opleveren, die bij afkoelen uithardt, ook andere bakbeslagen worden toegepast, die in eindloze banen kunnen worden bereid.
In de tekening zijn uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding afgebeeld. Figuur 1 toont schematisch een zijaanzicht van 35 een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, figuur 2 een doorsnede volgens de lijn II-II van figuur 1, figuren 3-5 andere uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding in langsdoorsnede, figuren 6a, 6b, 7, 8a, 8b, 9a, 9b en 10 verschillende uitvoeringsvormen van een doom volgens de uitvinding, respectievelijk 40 het opbrengdeel daarvan, waarbij met deze dooms telkens slechts een 8203468 11 bekledingsmassa op de binnenzijde van het hulsvormige holle lichaam wordt aangebracht, flguren 11a en lib een andere uitvoeringsvorm van een doorn volgens de uitvlndlng, waarmee wel drie verschillende bekle-dingsmassa’s kunnen worden opgebracht, figuren 12a en 12b een andere 5 uitvoeringsvorm van een doom volgens de uitvinding voor het opbrengen van een bekledingsmassa, figuur 13 een andere uitvoeringsvorm van een doom volgens de uitvinding met behulp waarvan een of twee verschillende bekledingsmassa*s kunnen worden opgebracht, figuren 14, 15a, 15b twee uitvoerlngsvormen van de doom voor het opbrengen van twee ver-10 schillende bekledingsmassa’s, figuren 16a, 16b, 17a, 17b, 18a, 18b, 19, 20, 21a, 21b, 21c, 22, 23a, 23b,.23c verschillende uitvoeringsvormen van een doom volgens de uitvinding met behulp waarvan behalve voor de bekleding van de binnenzijde van het hulsvormige lichaam, ook nog een vul- of hagelgoed in de inwendige ruimte daarvan kan worden ingebracht, 15 figuur 24 een uit verscheidene concentrische hulzen bestaand opbreng-deel van een doom voor het opbrengen van twee bekledingsmassa*s en voor het inbrengen van een vul- of hagelgoed in de inwendige ruimte van het hulsvormige lichaam, figuur 25 een uitvoeringsvorm van de doom met twee opbrengkoppen voor het opbrengen van twee bekledingsmassa*s, figu-20 ren 26a, 26b, 27a, 27b twee andere uitvoeringsvormen van de doorn volgens de uitvinding met een warmte-isolerende kern en figuren 28 tot en met 31 langsdoorsneden door vier verschillende uitvoeringsvormen van volgens de uitvinding vervaardigd hoi gebak.
Bij de in de figuren 1 en 2 afgebeelde uitvoeringsvorm wordt een 25 gebakband 1, bijvoorbeeld een in de gebakken en weke toestand zich be-vindende wafelband, aan een aangedreven doorn 2 schuin ten opzichte van de rotatie-as daarvan toegevoerd en door een eveneens aangedreven vooruitschuif- en aandrukwals 3 tegen het wikkeldeel 4 van de doom 2 ge-drukt. De vooruitschuif- en aandrukwals 3 is met zijn as evenwijdig aan 30 de roterende doorn 2 aangebracht en heeft aan zijn omtrek een schroef-draad met behulp waarvan de schuin ten opzichte van de as van de doorn 2 toegevoerde wafelband een vooruitschuifbeweging krijgt. Achter de doorn 2 is een scheidingsinrichting 5 voor het verdelen van de op de doorn tot een hulsvormig lichaam gewikkelde gebakband 1 aangebracht.
35 Deze kan een schaar of een meelopende cirkelzaag of dergelijke zijn.
Aan de wikkelinrichting die uit de vooruitschuif- en aandrukwals 3 en de doorn 2 bestaat, wordt de gebakband 1 toegevoerd door bijvoorbeeld een continu werkende wafelbakmachine en door de wikkelinrichting om de doom heen tot een hulsvormig lichaam wordt, dat langs de doom wordt 40 vooruitgeschoven en zich daarbij draait. Daarbij kan bijvoorbeeld voor 8203466 12 ' het hechten van de elkaar overlappende randen van de als wafelband uit- gevoerde gebakband een dampverstuivingsmondstuk 6 hoofdzakelijk tangen-tleel aan de doom 2 worden aangebracht, die de overlappingsgebieden van de wafelband voorafgaand aan het opwikkelen met damp behandelt (fi-5 guur 2). De gebakband 1 kan ook met damp worden behandeld, doordat een geringe hoeveelheid water voortdurend op een onder de gebakband aange-brachte hete plaat of dergelijke wordt aangebracht. Op het wikkeldeel 4 van de doom 2 sluit in de richting van het vrije einde van de doom een opbrengdeel 9 aan, dat in het gebied van het vrije doorneinde een 10 ringgroef 10 aan zijn omtrek heeft. Deze is in de richting van het vrije doorneinde begrensd door een calibreerschouder 38 waarvan de diameter een bedrag kleiner is dan de buitendiameter van de doom, dat on-geveer overeenkomt met het dubbele van de op te brengen laagdikte. Aan de ringgroef 10 wordt de bekledingsmassa 56 via radiale kanalen 35 van-15 uit een centraal in de doom 2 aangebracht toevoerkanaal 36 toegevoerd. De bekledingsmassa 56 vult het door de ringgroef 10 tesamen met het hulsvormige lichaam 39 gevormde ringvormige kanaal volledig op en wordt daarbij over de gehele omtrek van de doom met de binnenzijde van het hulsvormige lichaam 39 in kontakt gebracht. Deze trekt de bekledings-20 massa die aan zijn binnenwand blijft hechten, als gevolg van zijn rela-tieve beweging ten opzichte van de doom 2 daarvan af. De calibreerschouder 38 neemt overtollige massa van de binnenwand van het hulsvormige lichaam 39 af, zodat de op de laatstgenoemde aangebrachte laag een dikte heeft die overeenkomt met de tussen het hulsvormige lichaam 39 en 25 de calibreerschouder 38 overblijvende ringvormige spleet. Een cilindri-sche uitvoering van de calibreerschouder 38 levert een cilindrisch bin-nenvlak van de bekleding van het hulsvormige lichaam 39.
Voor het voortbrengen van extra.ribben die van de binnenwandbekle-ding af radiaal naar binnen uitsteken, kunnen in de calibreerschouder 30 38 axiaal aangebrachte sleuven aanwezig zijn, die zijn aangepast aan de gewenste doorsnede van de ribben. Moet de binnenwandbekleding groefvor-mige uitsparingen hebben, dan worden op de calibreerschouder 38 over-eenkomstige radiaal uitstekende ribben aangebracht.
Bij de in de figuren 3 tot en met 5 afgebeelde uitvoeringsvormen 35 heeft het opbrengdeel dat op het wikkeldeel 4 van de doom 2 aansluit, eveneens een ringvormige groef 10 aan de ommtrek van de doom. Naar deze ringvormige groef verlopen in lengterichting van de doom zich uit-strekkende toevoerkanalen 11 voor een op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam aan te brengen bekledingsmassa. De toevoerkanalen 11 40 voor de bekledingsmassa verlopen door het wikkeldeel 4 van de doom 2 8203466 13 in de randgebieden daarvan en monden zijdelings uit in de ringvormige groef 10. De toevoerkanalen konten uit op een achter de wals 3 gelegen verzamelkanaal 12 waaraan de bekledingsmassa via een leiding 13 vanuit een voorraadreservoir of een pomp (nlet getoond) wordt toegevoerd. De 5 doom 2 heeft een centrale boring 7 die volledig door de doom 2 ver-loopt en waardoor vulgoed 8 in de inwendige mimte van het hulsvormige lichaam wordt ingebraeht.
Naar de monding van de boring 7 die in het achterste einde van de doom 2 ligt, voert een van een voorraadreservoir 14 voor vulgoed af-10 komstig kanaal 15 waarin een coaxiaal ten opzichte van de doom 2 aan-gebracht blaasmondstuk 16 uitmondt (figuur 3). Door het blaasmondstuk 16 wordt uit het voorraadreservoir 14 via het kanaal 15 uitstromend ha-gelbaar vulgoed door de boring 7 tot in de inwendige ruimte van het hulsvormige lichaam ingeblazen. Daarbij wordt een gedeeltelijke vulling 15 van het hulsvormige lichaam bereikt. Hoet het hagelgoed, zoals bijvoor-beeld noten, kristalsuiker, krokant, knappende rijst of dergelijke slechts zeer spaarzaam op de beklede binnenzijde van het hulsvormige lichaam worden neergeslagen, dan wordt bij voorkeur een boring 7 aange-bracht (figuur 20), die naar het kopeinde van de doom 2 wijder wordt. 20 In de door de doom 2 verlopende boring kan volgens een andere uitvoeringsvorm (figuur 4) een transportschroef 17 worden geplaatst, waaraan het te transporteren vulgoed uit het voorraadreservoir 14 wordt toegevoerd. De transportschroef 17 eindigt aan het kopeinde van de doom 2 en wordt aan het achterste einde van de doom 2 door middel van 25 de schroefas aangedreven. Deze uitvoeringsvorm kan zowel bij een aange-dreven als bij een stationaire doom worden toegepast, aangezien de telkens benodigde vulhoeveelheid onafhankelijk van de doom, met behulp van het toerental van de transportschroef kan worden aangepast. Het is echter ook mogelijk om met een stationaire transportschroef te werken, 30 waarbij de getransporteerde hoeveelheid slechts de toevoerhoeveelheid van het vulgoed belnvloedt.
Zoals uit de in figuur 5 afgebeelde uitvoeringsvorm blijkt, kan bij een roterende doom 2 de rotatie voor het transport van het vulgoed door de centrale boring 7 van de doom 2 worden gebruikt. 0m de trans-35 portwerking op het vulgoed te verbeteren zijn aan de wand van de boring 7 afzonderlijke schroefvormige ribben 18 aanwezig, die ook een enkele doorgaande ribbe kunnen vormen.
In de figuren 6 tot en met 11 zijn verschillende uitvoeringsvormen voor dooms 2 afgebeeld, waarbij met behulp van het opbrengdeel 9 daar-40 van slechts telkens een bekledingsmassa op de binnenzijde van het huls- 8203466 14 vormige lichaam kan worden aangebracht.
De uitvindingvorm volgens figuur 6 onderscheidt zich slechts van de dooms van de figuren 3-5, doordat de centrale boring voor het vul-goed ontbreekt· Voor deze vier uitvoeringsvormen is de gedaante van het 5 opbrengdeel 9 van de doom 2 gelijk. Het opbrengdeel 9 heeft telkens een deel dat in de richting van de kopzijde van de doom 2 op de ring-groef aansluit en dat dezelfde diameter als de doom 2 zelf heeft. Bij deze uitvoering van het opbrengdeel 9 wordt bij het opbrengen van de bekledingsmassa deze onder een zodanige druk in de ringgroef 10 ge-10 transporteerd, dat het hulsvormige lichaam in het gebied van de ringgroef tijdelijk en plaatselijk wordt opgeblazen.
Bij de in figuur 7 afgebeelde uitvoeringsvorm heeft de doom 2 aan zijn opbrengdeel 9 een conisch smal uitlopend deel 33. Aan de buitenom-trek van de doom 2 zijn in het overgangsgebied tussen het cilindrische 15 deel van de doom en het conisch smal uitlopende deel 33 vier aan de omtrek van de doom gelijkmatig verdeeld aangebrachte uitlaatopeningen 34 aanwezig, die via radiale kanalen 35 met een axiaal toevoerkanaal 36 voor de bekledingsmassa in verbinding staan. De uitlaatopeningen 35 zijn uitgevoerd als in lengterichting van de doom verlopende sleuven, 20 waarbij een gedeelte van de sleuf in het cilindrische gedeelte van de doom ligt en een gedeelte in het conisch smal uitlopende deel. Door deze uitvoering treedt de via de kanalen 35, 36 toegevoerde bekledingsmassa deels aan de omtrek van de doom en deels aan de kopzijde uit de uitlaatopeningen 35 naar buiten. Telkens volgens de dikte van de aan te 25 brengen laag wordt de hellingshoek van de conus gekozen, respectieve-lijk worden de uitlaatopeningen verder in het conisch smal uitlopende gebied 33 geplaatst.
Bij deze uitvoeringsvorm wordt met elke uitlaatopening een schroefvormige strook uit bekledingsmassa op de binnenzljde van het 30 hulsvormige lichaam aangebracht. De spoed van de schroefvormige stroken op spiralen wordt door de verhouding van draaibeweging tot vooruit-schuifbeweging van het hulsvormige lichaam bepaald betrokken op de stilstaande of roterende doom 2. Telkens volgens de spoed van de schroefvormige stroken en telkens volgens de loodrecht op de spoed 35 gemeten lengte van de uitlaatopeningen 34 ontstaan bij de in figuur 7 afgebeelde uitvoeringsvorm vier van elkaar gescheiden schroefvormige stroken (bij een hoge vooruitschuifsnelheid van het hulsvormige lichaam en een geringe relatieve verdraaiing ten opzichte van de doom), of vier met hun randen elkaar overlappende schroefvormige stroken.
40 Draait de doom synchroon met het hulsvormige lichaam, dan ont- 8203466 15 staan evenwijdig aan elkaar verlopende langsstroken aan de binnenzijde van het hulsvormige lichaam.
De uitlaatopeningen voor de bekledingsmassa kunnen ook als schuin ten opzichte van de hartlijn van de doom verlopende sleuven 40 worden 5 uitgevoerd, die aan de omtrek van de doom respectievelijk ten dele ook aan de kopzijde uitmonden.
Bij de uitvoeringsvorm van de figuur 8a, b is de sleuf zodanig aangebracht, dat de aan de omtrek van de doom liggende einden 41 daar-van op een ten opzichte van de hartlijn van de doom hellende, rechte 10 lijn liggen, terwijl bij de uitvoeringsvorm van de figuur 9a, b de einden 41 van de sleuf op een rechte lijn liggen die loodrecht op de hartlijn van de doom staat.
De sleuven staan bij hun sleufbodem in verbinding met een in de doom 2 centraal aangebracht toevoerkanaal 36. Deze uitvoeringsvormen 15 maken grote doorvoerhoeveelheden voor de bekledingsmassa mogelijk.
Bij de in figuur 10 afgebeelde uitvoeringsvorm heeft het opbreng-deel 9 aan de kopzijde van de doom aangebrachte uitlaatopeningen 19 die via toevoerkanalen 11 voor de bekledingsmassa(s) in verbinding staan met een of meer toevoerinrichtingen voor de bekledingsmassa(s) 20 die uit een voedingsleiding 13 en een verzamelkanaal 12 bestaan. Door deze uitlaatopeningen stroomt de bekledingsmassa aan de kopzijde uit de doom, waarbij deze telkens volgens de consistentie van de bekledingsmassa als dikke straal op de binnenwand van het hoi gebakprodukt wordt opgespoten of als streng op de binnenzijde van het hoi gebakprodukt 25 wordt geperst. Zodra de hoofdzakelijk in vloeibare toestand uittredende massa op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam neerkomt, verdeelt deze zich als gevolg van zijn vloeibare toestand en vormt aldus telkens volgens de vooruitschuifsnelheid van het hulsvormige lichaam in de richting van de hartlijn van de doom hetzij een samenhangende laag, of 30 verscheidene schroefvormig verlopende stroken die slechts gedeeltelijk in elkaar overgaan of volledig van elkaar zijn gescheiden.
Bij een stationaire doom zal als gevolg van de zwaartekracht, de bekledingsmassa het gedeelte van de binnenzijde van het hulsvormige lichaam treffen, dat zich hoofdzakelijk vertikaal onder de betreffende 35 uitlaatopening bevindt.
Moeten bijvoorbeeld een aantal verschillende bekledingsmassa*s op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam op elkaar of naast elkaar worden gelegd, dan kan volgens een andere uitvoeringsvorm de doom 2 verscheidene axiale kanalen hebben, die aan de kopzijde uit de doom 40 treden. Om een betrouwbare scheiding van de afzonderlijke bekledings- 820,3 4 66 16 massa's te bereiken monden de afzonderlijke kanalen uit in afzonderlij-ke verlengingen die voorbij het kopeinde van de doom uitsteken, waar-bij de afstand van de afzonderlijke mondingen van de kopzijde van de doom verschillend groot is. Deze verlengingen die aan de kopzijde 5 voorbij de doom uitsteken, kunnen bij voorkeur worden gevormd door buizen die in boringen in het opbrengdeel van de doom zijn geplaatst. Het is echter ook mogelijk dat deze verlengingen zijn gevormd door buizen die zich door een hulsvormig uitgevoerde doom uitstrekken en verschillend ver buiten het kopeinde van de doom uitsteken (figuur 12).
10 Volgens een andere uitvoeringsvorm zijn de uitlaatopeningen 19 aan de kopzijde van de doom 2 aangebracht in een cirkel- en ringvormig ge-bied 20 nabij de omtrek van de doom. In de richting van de hartlijn van de doom sluit daarop een uit de kopzijde van de doom 2 uitsteken-de verlenging 21 aan, die met zijn radiaal naar buiten gericht begren-15 zingsvlak 22 in axiale richting aansluit op de uitlaatopeningen 19.
Door het begrenzingsvlak 22 wordt de aan de kopzijde uit de uitlaatopeningen 19 uittredende bekledingsmassa onmiddellijk nabij de binnenzijde van het hulsvormige lichaam dat immers aan de omtrek van de doom 2 langs glijdt, gehouden, waardoor de beklledingsmassa met een gelijkma-20 tige laagdikte op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam wordt aangebracht (figuur 11a, b).
Bij een stationaire of slechts langzaam draaiende doom 2 wordt door het begrenzingsvlak 22 dat als cilindervlak is uitgevoerd en tel-kens indien noodzakelijk, kan zijn voorzien van op de uitlaatopeningen 25 19 axiaal aansluitende uitsparingen, een voortijdig dalen van de uit de betreffende uitlaatopening 19 uittredende streng uit bekledingsmassa verhindert.
Bij een roterende doom 2 wordt door het begrenzingsvlak van de verlenging van de doom aan de kopzijde, de verdeling van de uit de af-30 zonderlijke uitlaatopeningen 19 uittredende strengen van de bekledingsmassa ondersteund tot een gelijkmatige ononderbroken laag. Voorts laat deze uitvoeringsvorm toe dat de relatieve snelheid van de’bekledingsmassa, bij het aan de kopzijde uit de doom uittreden daarvan, ten op-zichte van het hulsvormige lichaam gering wordt gehouden.
35 Aldus kan bijvoorbeeld de doom om zijn as roteren met hoofdzakelijk dezelfde hoeksnelheid als die van het hulsvormige op de doom gewikkel-de lichaam. Daardoor bestaat tussen het hulsvormige lichaam en de doom louter een verschuiving in lengterichting, zodat de bekledingsmassa bij het treffen van de binnenzijde van het hulsvormige lichaam niet meer in 40 rotatie moet worden gebracht. De verdeling van de uitlaatopeningen 19 8203466 17 over het cirkel- en ringvormige gebied 20 en het begrenzingsvlak 22 van de verlenging 21 zorgt dan voor een gelijkmatige laagdikte over de om-trek van het binnenvlak van het hulsvormige lichaam.
De verlenging 21 kan ale een geheel met de doom 2 zijn uitge-5 voerd. Deze verlenging kan echter ook worden uitgevoerd als een in een boring van de doom 2 aangebrachte stop (figuur 11a). Een uitvoering van de verlenging 21 aan een afsluitstop 23 die een door de doom 2 zich uitstrekkende boring 7 afsluit, waarbij de toevoerkanalen 11 in uitlaatopeningen 19 aan de kopzijde radiaal buiten de afsluitstop 23 10 uit de doom 2 uitmonden, biedt de mogelijkheld van een veelzijdige toepassing van de doom.
Bij een ingezette afsluitstop 23 kan met de doom 2 een bekleding van de binnenzijde van het hulsvormige lichaam via aan de kopzijde van de doom aangebrachte uitlaatopeningen 19 plaats vinden, zonder dat 15 vulgoed in de inwendige ruimte van het hulsvormige lichaam wordt inge-bracht. Wordt de afsluitstop 23 uitgewisseld tegen een stop met een doorgangsboring, dan kan met een en dezelfde doom 2 ook vulgoed in de inwendige ruimte van het hulsvormige lichaam worden ingebracht.
Bij een andere variant (figuur 13a, b) wordt de afsluitstop 23 te-20 gen een opbrengkop 24 uitgewisseld, waarbij de toevoerkanalen 11 in een tussen de kopzijde van de doom 2 en een schouder 25 van de opbrengkop uitgevoerde ringgroef 26 uitmonden. In de schouder 25 die in de rich-ting van de opbrengkop 24 kleiner wordt, is een andere ringgroef 27 aangebracht, die via radiale kanalen 28 met een blind gat .29 is verbon-25 den, dat de voortzetting van de boring 7 in de doom vormt. De boring 7 van de doom 2 vormt thans een toevoerkanaal voor een tweede bekle-dingsmassa die via de ringgroef 27 wordt aangebracht op de eerste be-kledingsmassa die reeds via de ringgroef 26 op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam is aangebracht.
30 De laagdikte van de eerste bekledingsmassa. en van de tweede bekle- dingsmassa wordt daarbij bepaald door de grootste diameter van de schouder 25 respectievelijk het kleiner worden daarvan in de richting van het vrije einde van de opbrengkop 24 enerzijds en anderzijds door de in de ringgroef 26 respectievelijk 27 telkens opgebouwde druk van de 35 bekledingsmassa1s.
Bij een andere variant van een opbrengkop sluit op de schouder 25 een kleiner deel 30 aan, waarbij de met de boring 7 van de doom 2 in verbinding staande toevoerkanalen 31 aan de kopzijde 32 van het kleine-re deel 30 hun uitlaatopeningen 19 hebben (figuur 15a, b). Daarbij 40 wordt met behulp van de opbrengkop een bekledingsmassa via de ringgroef 8203466 18 > 26 aan de omtrek van de doom 2 naar buiten gebracht, terwijl de tweede bekledingsmassa via de uitlaatopeningen 19 aan de kopzijde uit de doom 2 respectievelijk het opbrengdeel daarvan uittreedt.
Bij de in figuur 16a, b afgebeelde uitvoeringsvorm zijn de uit-5 laatopeningen 34 op dezelfde wijze als in figuur 7 aangebracht, echter verlopen de toevoerkanalen 35 in axiale richting nabij de omtrek van de doom, zodat naar elke uitlaatopening 24 een eigen toevoerkanaal 35 verloopt. Bij deze uitvoeringsvorm kan aan elke uitlaatopening een an-dere bekledingsmassa worden toegevoerd. Vanzelfsprekend kan door alle 10 toevoerkanalen 35 ook slechts een enkele massa worden toegevoerd. 0m in het aan zijn binnenzijde beklede hulsvormige lichaam ook vul- respectieveli jk hagelgoed te kunnen inbrengen, is daarvoor een door de doom 2 verlopende boring respectievelijk een kanaal 37 aanwezig.
Bij de uitvoeringsvorm van de figuren 17a, b is de uitlaatopening 15 op dezelfde wijze als in figuur 8a, b als sleuf 40 uitgevoerd, waarvan de aan de omtrek van de doom liggende uiteinden 41 liggen op een rech-te lijn die ten opzichte van de hartlijn van de doom helt, terwijl bij de uitvoeringsvorm van de figuren 21a, b, c de uitlaatopening op dezelfde wijze als in figuur 9a, b als sleuf 40 is uitgevoerd, waarvan de 20 aan de omtrek van de doom liggende einden 41 liggen op een rechte lijn die loodrecht op de hartlijn van de doom staat. Bij deze beide uitvoe-ringsvormen is in de doom 2 een centraal aangebracht doortochtkanaal 42 voor vul- of hagelgoed aanwezig, waarbij de bodem van de sleuf door een wand (figuur 17b, 21b) van dit kanaal is gescheiden-en de in de 25 doom aangebrachte toevoerkanalen 35 in de zijwanden van de sleuven 40 uitmonden (figuur 17a, b en 21a).
Bij de uitvoeringsvormen van de figuren 8a, b en 17a, b monden de sleuven 40 aan de omtrek van de doom uit, waarbij de openingen van de sleuven 40 zich over de helft van de omtrek van de doom uitstrekken.
30 Bij de uitvoeringsvormen van de figuren 21a, b, c, 9a, b strekt de sleuf 40 zich uit tot in een naar het voorste einde van de doom 2 ge-richt kleiner stuk 43, waarbij een deel van de sleufopening in de rich-ting van het voorste einde van de doom 2 open is.
In plaats van verscheidene in de doom 2 aan de omtrek aangebrach-35 te toevoerkanalen 35 die uitmonden in de zijwanden van de eventueel als ringgroeven of sleuven uitgevoerde uitlaatopeningen, kan de toevoer van bekledingsmassa door een enkel, door coaxiale cilinderwanden begrensd kanaal plaats vinden (figuur 14, 19 en 25).
Dit kanaal kan tussen een buitenste buis 44, waarbij het hulsvor-40 mige lichaam aan de buitenzijde daarvan langs glijdt, en een coaxiaal 8203466 19 daarbinnen aangebrachte cilindrische staaf zijn uitgevoerd, die buiten het vrije einde van de buitenste buis uitsteekt en een buiten de laatstgenoemde aangebrachte flens 46 heeft, die tesamen met het kopvlak 47 van de buitenste buis 44 een ringvormige uitlaatopening vormt. De 5 flens 46 van de staaf vormt de calibreerschouder voor de opbrengbewer-king van de bekledingsmassa.
De cilindrische staaf zelf kan van een langsboring zijn voorzien, die als toevoerkanaal voor een aan het vrije einde van de staaf aangebrachte opbrengkop 48 dient. Bij deze uitvoeringsvorm (figuur 14) kun-10 nen twee bekledingsmassa’s na elkaar worden aangebracht. Een bekledingsmassa wordt via de opbrengkop 48 aangebracht, terwijl de tweede bekledingsmassa door de tussen het kopvlak 47 van de buitenste buis 44 en de opbrengkop 48 uitgevoerde ringgroef naar buiten treedt.
Als alternatief daarvan kan de uitvoeringsvorm van figuur 14 ook 15 slechts worden gebruikt voor het opbrengen van een enkele bekledingsmassa met behulp van de opbrengkop 48, waarbij de opbrengkop 48 onaf-hankelijk van de doorn 2 in draaiing wordt gebracht. Door de rotatie van de opbrengkop vindt een verdeling van de bekledingsmassa plaats, waarbij de bij stationaire opbrengkop ontstaande onregelmatigheden wor-20 den vermeden.
Voor het bekleden van het hulsvormige lichaam en het daarin in-brengen van een vul- respectievelijk hagelgoed, is bij de uitvoerings-vormen van de figuren 19, 22 en 23a, b, c in plaats van de staaf een inwendige buis 45 in de buitenste buis 44 aangebracht. De binnenste 25 buis 45 draagt aan zijn vrije einde een flens 46 die weer tesamen met het kopvlak 47 van de buitenste buis 44 het opbrengdeel van de doorn vormt. De boring van de inwendige buis 45 dient als transportkanaal voor het vul- respectievelijk hagelgoed. In dit transportkanaal kan een transportschroef 17 voor het vul- respectievelijk hagelgoed worden toe-30 gepast. (figuur 22).
Volgens een andere uitvoeringsvorm is de binnenste buis 45 aan zijn binnenwand voorzien van een doorgaande schroefvormig verlopende ribbe (figuur 23a, b, c).
Bij de in figuur 24 afgebeelde uitvoeringsvorm bestaat het op-35 brengdeel 9 van de doorn uit verscheidene concentrische buizen die tel-kens tussen elkaar transportkanalen omsluiten. In de buitenste buis 44 is een binnenste buis 45 ingezet, die aan zijn vrije uiteinde is voorzien van een opbrengkop 48. De opbrengkop 48 is uitgevoerd als een cilindrische flens die zich van de inwendige buis 45 af uitstrekt en die 40 een tussen zijn beide kopvlakken aangebrachte omtreksgroef 49 bezit, 8203466 20 die via radiale kanalen met de inwendige ruimte van de binnenste buis 45 is verbonden. Voorts is in de opbrengkop 48 een andere concentrische buis 50 geplaatst, die zich uitstrekt van de voorste kopzijde van de opbrengkop 48 af en tesamen met de inwendige buis 45 het toevoerkanaal 5 voor de bekledingsmassa vormt, die tot in de opbrengkop kan uittreden.
De inwendige ruimte van de buis 50 dient als vulkanaal voor het vul-respectievelijk hagelgoed, of wordt als toevoerkanaal voor de bekledingsmassa naar een andere opbrengkop 48’ (figuur 25) gebruikt. De ach-terste kopzijde van de eerste opbrengkop 48 vormt tesamen met het kop-10 vlak 47 van de buitenste buis 44 een andere ringgroef voor het uittre- . den van een bekledingsmassa.
Bij de in de figuren 27a, b, 26a, b afgebeelde uitvoeringsvormen is de doom uitgevoerd als een cilindrische huls 51 met een buisvormig inzetstuk 52 dat dicht tegen de binnenzijde van de huls aanligt. Aan de 15 omtrek van het buisvormige inzetstuk 52 is een afvlakking 53 uitgevoerd, die tesamen met de binnenwand van de huls 51 een toevoerkanaal voor een bekledingsmassa vormt. Dit toevoerkanaal eindigt evenals de afvlakking in het gebied van de kopzijde van de huls 51. Onmiddellijk na het einde van· de afvlakking 53 is op het inzetstuk 52 een ring 54 20 aangebracht, die tesamen met de kopzijde van de huls 51 een ringgroef 55 vormt, waarin het door de afvlakking 53 gevormde kanaal zijdelings uitmondt. Dit kanaal kan ook worden gevormd door een of een aantal aan de omtrek van het inzetstuk aangebrachte langsgroeven, echter heeft de afvlakking ten opzichte van de langsgroef het voordeel, dat het aanra-25 kingsvlak tussen de in het kanaal getransporteerde bekledingsmassa en het warmte-isolerende materiaal kleiner is dan het aanrakingsvlak tussen de in het kanaal getransporteerde bekledingsmassa en de buis 51 die de doom vormt.
Daardoor is gewaarborgd dat de warmtetoevoer aan de bekledingsmas-30 sa door de wikkeldoorn groter is dan de afvoer van warmte door het iso-lerende materiaal.
Het inzetstuk 52 kan bestaan uit warmte-isolerend materiaal en op een grote afstand van de ringgroef 55 eindigen.Dit is bijvoorbeeld bij het vullen van een hulsvormig, uit een wafelband gewikkeld lichaam met 35 consumptie-ijs het geval. Daarbij wordt een, de wafelband tegen voch-tigheid isolerend materiaal, bijvoorbeeld chocolade, via de ringgroef 55 op de binnenzijde van het hulsvormig lichaam aangebracht en wordt het aan de binnenzijde beklede wafellichaam gekoeld, zodat de door het buisvormige inzetstuk 52 getransporteerde ijsmassa een wafellichaam 40 treft, dat reeds in afwijking van tijdens wikkelbewerking thans koeler 8203466 21 is en volledig is gelsoleerd. Het eindloze hulsvonnige wafellichaam wordt volledig met ijs gevuld over een gedeelte dat overeenkomt met de gewenste lengte van het holle gebakprodukt, waarna dit gedeelte van het eindloze wafellichaam wordt gescheiden.
5 In de figuren 28-31 zijn enige voorbeelden van volgens de werkwij- ze van de uitvinding bereide holle gebakprodukten in langsdoorsnede af-gebeeld.
Figuur 28 toont een uit een wafelband gewikkeld oblie 57 waarvan de binnenzijde werd bekleed met een chocoladelaag 56a. Deze chocolade-10 laag 56a kan volgens de uitvinding direct op de gehele omtrek van de binnenzijde van het oblie worden aangebracht. Als alternatief daarvan kunnen een aantal schrijflijnvormige chocoladebanen worden opgebracht, die elkaar aanvullen tot een eenheidslaag. Daarbij kunnen de afzonder-lijke chocoladebanen uit verschillende chocolademassa’s bestaan. Echter 15 kan ook een gedeelte van de spiraalvormige banen uit een vetglazuurmas-sa bestaan. Voorts is het mogelijk een gedeelte van het binnenvlak van het oblie onbedekt te laten.
Volgens een variant van de werkwijze volgens de uitvinding worden slechts smalle ribben op massa slangen op de binnenzijde van het oblie 20 57 gelegd. Deze kunnen schroeflijnvormig en elkaar kruisend verlopen.
De genoemde chocoladebanen respectievelijk massaribben kunnen ook evenwijdig aan de lengtehartlijn van de oblies worden aangebracht.
Figuur 29 toont een oblie 57 waarbij op de uit een of meer lagen bestaande bekleding 58 uit chocolade of vetglazuur, een hagelgoed 8, 25 zoals noten of krokant of dergelijke werd aangebracht.
Voor het opbrengen van het hagelgoed 8 op de chocolade- of vetgla-zuurlaag ook marmelade volgens afzonderlijke stroken worden aangebracht.
Figuur 30 toont een aan de binnenzijde bekleed oblie 57 dat volle-30 dig met nogatmassa 59 of ijs of een creme werd gevuld.
Figuur 31 toont een aan de binnenzijde met chocolade bekleed oblie 57, waarbij op de binnenzijde daarvan als tweede bekledingsmassa 60 no-gat werd aangebracht alvorens krokant als hagelgoed 8 op de nogatlaag werd aangebracht.
35 Als bekledingsmassa's warden tot nu toe chocolade, vetglazuren, nogat of marmelade genoemd. Vanzelfsprekend kunnen ook andere creme- a-chtige tot pasta-achtige substanties met de werkwijze volgens de uitvinding worden opgebracht, zoals bijvoorbeeld marsepijn, maar ook cara-melmassa.
40 De doom kan uit metaal met een gehard oppervlak zijn vervaardigd.
8203466 22
Deze kan ook uit een metalen huls met ingezette kunststof kern, of ook volledig uit kunststof bestaan. Voorts kunnen de opbrengkoppen uit kunststof zijn vervaardigd.
De uitvinding is vanzelfsprekend niet beperkt tot de hierboven be-5 schreven uitvoeringsvormen. De afzonderlijke kenmerken van de verschil-lende uitvoeringsvormen van de dooms volgens de uitvinding en het op-brengdeel daarvan kunnen willekeurig met elkaar worden gecombineerd zonder het kader van de uitvinding te verlaten. Aldus kunnen bijvoor-beeld als βέη geheel uitgevoerde doornsecties uit twee of meer stukken 10 worden samengesteld. Voorts kunnen de opbrengkoppe een geheel met de doom vormen, of echter worden uitgevoerd als op de doom schroefbare eenheden.
Voorts kan ook elke afzonderlijke van de beschreven uitvoeringsvormen van de doom volgens de uitvinding respectievelijk opbrengdeel 15 daarvan respectievelijk opbrengkop bij een van de inrichtingen van de figuren 1-5 worden toegepast.
8203466

Claims (32)

1. Werkwijze voor het bereiden van een hoi gebakprodukt dat tenminste gedeelte aan de binnenzijde Is bekleed en eventueel tenminste gedeeltelijk is gevuld, waarbij een gebakband, in het bijzonder een in 5 de gebakken toestand weke wafelband, over een doorn continu en schroef lijnvormig overlappend, tot een eindloos hulsvormig roterend lichaam wordt gewikkeld, welk lichaam aan zijn binnenzijde wordt bekleed met een voor het menselijke genot geschikte massa en in afzonderlijke stuk-ken van bepaalde lengte wordt verdeeld, waarbij de bekledingsmassa door 10 de doom in de richting van het vrije einde daarvan wordt toegevoerd en in het gebied daarvan op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam wordt aangebracht, met het kenmerk, dat een of een aantal massa's in pastavormige of vloeibare of strijkbare toestand op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam wordt gelegd door een of een aantal openingen 15 die aan de kopzijde van de doom of in de transportrichting van het hulsvormige lichaam gezien, achter het uiteinde van de doorn zijn aangebracht, en/of door een of een aantal aan de omtrek van de doom res-pectievelijk in het overgangsgebied van de kopzijde naar de omtrek van de doorn aanwezige openingen kan uittreden, dat eventueel de massa(s) 20 na het treffen van de binnenzijde tenminste over een gedeelte daarvan wordt (worden) verdeeld en dat eventueel een, na het opbrengen van de massa(s) op het laatstgenoemde deel op te brengen hagelgoed en/of een in het hulsvormig lichaam in te brengen vulgoed door de doom respec-tievelijk door een verlenging van de doom wordt toegevoerd.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat massa(s) die uit openingen uittreedt (uittreden), die aan de kopzijde in de doom of in transportrichting van het hulsvormige lichaam gezien achter het einde van de doom zijn aangebracht, hoofdzakelijk slechts onder invloed van de zwaartekracht kan (kunnen) dalen.
3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de massa(s) door de aan de omtrek aangebrachte opening(en) onder een druk kan (kunnen) uittreden, die een tijdelijke radiale uitzetting van het hulsvor- . mige lichaam met maximaal ongeveer het bedrag van de dikte van de op te brengen laag teweeg brengt.
4. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1, 2, 3, met het kenmerk, dat door opbrengen van een massa, de binnenzijde van het hulsvormige lichaam gedeeltelijk, of met een of meer doorgaande lagen volledig wordt afgedekt·
5. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1-3, met het 40 kenmerk, dat door opbrengen van verscheidene massa's, de binnenzijde 8203486 van het hulsvormige lichaam gedeeltelijk, of met een of meer doorgaande Xagen volledig wordt afgedekt.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de laag of elk van de lagen telkens uit verscheidene massa's wordt gevormd.
7. Werkwijze volgens een of meer van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de massa(s) als spiraal (spiralen) of langsstroken wordt (worden) opgebracht.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de spiraal of spiralen zichzelf overlappend wordt (worden) opgebracht.
9. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de sgiralen of langsstroken tenminste ten dele elkaar overlappend, worden opgebracht .
10. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 7-9, met het kenmerk, dat bij het opbrengen van de massa(s) als spiralen of langs- 15 stroken, de massa(s) in tenminste een van de spiralen (langsstroken) na het treffen van de binnenzijde van het hulsvormige lichaam, over een gedeelte daarvan wordt verdeeld.
11. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1-6, met het kenmerk, dat voor het opbrengen van een de binnenzijde van het hulsvor- 20 mige lichaam volledig bedekkende laag, de massa over de gehele omtrek van de binnenzijde gelijktijdig daarop wordt aangebracht, waarbij even-tueel tenminste op een gedeelte van de omtrek of langs een spiraalvor-mig deel, een gedeelte van de laagdikte weer van de binnenzijde wordt afgestreken.
12. Werkwijze volgens een of meer van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat na het opbrengen van de bekledingsmassa, hagelgoed in de inwendige ruimte van het hulsvormige lichaam wordt ingebracht respectievelijk ingeblazen en op de bekledingsmassa wordt neergesla-gen.
13. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een of meer van de voorafgaande conclusies, met een tenminste aan een deel van de doom toegevoegde wikkelinrichting, een inrichting voor het continu toevoeren van de gebakband aan de wikkelinrichting, een inrichting voor de toevoer van een bekledingsmassa met tenminste een door de doom in 35 de richting van het vrije uiteinde daarvan verlopend toevoerkanaal met tenminste een uitlaatopening en een inrichting voor het scheiden van het hulsvormige lichaam in afzonderlijke stukken, met het kenmerk, dat de uitlaatopening(en) (19, 10, 26, 27, 34, 40, 49) in de doom (2) of in verlengingen daarvan aan de kopzijde en/of aan de omtrek van de 40 doom respectievelijk in het overgangsgebied daarvan zijn aangebracht, 8203466 waarbij de uitlaatopening(en) (19, 10, 26, 27, 34, 40, 49) een het ver-sproeien van de massa verhinderende doorsnede heeft (hebben), dat een eventueel aangebrachte inrichting voor het inbrengen van een vulgoed tevens tenmlnste een kanaal (7) heeft, dat door de doom (2) respectie-5 velijk de verlengingen daarvan verloopt, gescheiden van het toevoerka-naal respectlevelijk -kanalen (11, 35, 36) voor de bekledingsmassa(s) is aangebracht en waarvan de uitlaatopening(en) in transportrichting van het hulsvormige lichaam (39) gezien, achter de uitlaatopening(en) (10, 19, 26, 27, 34, 40, 49) voor de bekledingsmassa(s) ligt, waarbij 10 eventueel binnen het kanaal (7) voor het vulgoed een transportinrich-ting (17, 18) is aangebracht en dat eventueel tenminste een inrichting (22, 25, 38, 46, 43, 33) aanwezig is voor het verdelen van tenminste een gedeelte van de bekledingsmassa(s) na het aanbrengen daarvan op de binnenzijde van het hulsvormige lichaam (39).
14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat een of meer kanalen (11, 35, 36) is (zijn) voorzien van telkens een als ring (10, 26, 27, 49), sleuf (34, 40) of gat (19) uitgevoerde uitlaatope-ning.
15. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat een of 20 meer kanalen (11, 35, 36) is (zijn) voorzien van telkens verscheidene uitlaatopeningen.
16. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat verscheidene kanalen (11, 35, 36) zijn voorzien van een gemeenschappelijke opening in de vorm van een ringgroef (10, 26, 27, 49), of een sleuf 25 (40).
17. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 13-16, met het kenmerk, dat de als ringgroef, sleuf of gat uitgevoerde uitlaatopeningen zijn uitgevoerd in een opbrengdeel (9), dat in de transportrichting van het hulsvormige lichaam (39) aansluit op het wikkeldeel (4) 30 van de doom (2) .
18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de als ringgroef, sleuf of gat uitgevoerde uitlaatopeningen in een eigen op-brengkop (24, 48) zijn aangebracht, die het opbrengdeel van de doom vormt.
19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat voor el- ke bekledingsmassa een eigen aanbrengkop (48, 48') aanwezig is, waarvan de uitlaatopeningen (10, 49) via eigen kanalen (11, 35) met gescheiden toevoperkanalen van de doom zijn verbonden.
20. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 13-19, met 40 het kenmerk, dat tenminste achter een van de uitlaatopeningen (19, 10, 8203466 34, 26, 40) voor de bekledingsmasa(s) een inrichting voor het verdelen (22, 39, 33, 25, 46, 43) van de uit de uitlaatopening (19, 10, 34, 36, 40) ulttredende bekledingsmassa Is aangebracht.
21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de in-5 richting voor het verdelen van de bekledingsmassa wordt gevormd door een achter de uitlaatopening (26) aangebrachte schouder (25, 46) van de doom of van de opbrengkop, of door in transportrichting van het huls-vormige lichaam (39) gezien, de voorste begrenzing van de uitlaatopening (34).
22. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 13-21, met het kenmerk, dat tenminste een buis (45, 50) aanwezig is, die door de doom (2) in lengterichting verloopt.
23. Inrichting volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de doom als huls is uitgevoerd, waarbij tegen de binnenzijde daarvan de buis 15 hoofdzakelijk volledig aanligt, die bij voorkeur uit een slecht warmte-geleidend materiaal bestaat en in de doom is aangebracht, waarbij de buis aan de buitenzijde van zijn tegen de binnenzijde van de huls aan-liggend deel een afvlakking of een groef heeft, die tesamen met de huls een toevoerkanaal voor de bekledingsmassa vormt, dat is verbonden met 20 de in de huls aanwezige uitlaatopening(en) voor de bekledingsmassa, terwijl de boring van de ingezette buis een doorstroomkanaal voor het vulgoed vormt.
24. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 13-22, met het kenmerk, dat tenminste een deel van de doom (2) bestaat uit twee 25 concentrische buizen (44, 45) waarbij de binnenste buis (45) aan zijn vrije einde een opbrengkop (48) ondersteunt en de boring van de binnenste buis (45) als toevoerkanaal voor de bekledingsmassa naar de uit-laatopeningen van de opbrengkop (48) is uitgevoerd.
25. Inrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de tus- 30 sen de concentrische buizen aanwezige spleet tevens als toevoerkanaal voor een bekledingsmassa is ingericht, waarbij de binnenste buis (45) voorbij de kopzijde (47) van de buitenste buis (44) uitsteekt en aan zijn vrije einde een flens (46) heeft, die tesamen met de kopzijde (47) van de buitenste buis (44) een ringvormige uitlaatopening voor deze be- 35 kledingsmassa vormt.
26. Inrichting volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat in de binnenste buis (45) een andere concentrische buis (50) is ingezet, die een doorstroomkanaal voor het vulgoed vormt en tesamen met de binnenste buis (45) een toevoerkanaal voor een bekledingsmassa vormt.
27. Inrichting volgens conclusie 25 of 26, met het kenmerk, dat de 8203466 Λ buitenste buis (44) en de binnenste buis (buizen) (45) ten opzichte van elkaar verdraaibaar zijn.
28. Inrichting volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat de buitenste buis (44) of de binnenste buis (buizen) (45) onverdraaibaar zijn 5 opgesteld.
29. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 13-28, met het kenmerk, dat de binnen het kanaal (7) voor het vulgoed aangebrachte transportinrichting wordt gevormd door in de kanaalwand uitgevoerde uitsparingen of verhogingen (18).
30. Inrichting volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat in de ,, kanaalwand een of meer spiraalvormig verlopende groeven of ribben (18) aanwezig zijn.
31. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 13-28, met het kenmerk, dat in het kanaal (7) voor het vulgoed een of meer tran- 15 sportschroeven (17) is aangebracht, die bij voorkeur onafhankelijk van de doom (2) kan worden aangedreven.
32. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 13-31, met het kenmerk, dat de afzonderlijke buizen uit warmte-isolerend materiaal bestaan, of warmte-isolerend zijn uitgevoerd. 20 *********** 8203466
NL8203466A 1981-09-07 1982-09-06 Werkwijze en inrichting voor het bereiden van een hol gebak. NL8203466A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
AT0386981A AT375005B (de) 1981-09-07 1981-09-07 Verfahren und vorrichtung zur herstellung eines zumindest teilweise auf der innenseite beschichteten und gegebenenfalls zumindest teilweise gefuellten hohlgebaecks
AT386981 1981-09-07

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8203466A true NL8203466A (nl) 1983-04-05

Family

ID=3556540

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8203466A NL8203466A (nl) 1981-09-07 1982-09-06 Werkwijze en inrichting voor het bereiden van een hol gebak.

Country Status (21)

Country Link
JP (1) JPS58134935A (nl)
AR (1) AR228793A1 (nl)
AT (1) AT375005B (nl)
AU (1) AU8804382A (nl)
BE (1) BE894309A (nl)
BR (1) BR8205166A (nl)
CA (1) CA1178847A (nl)
DD (1) DD203456A5 (nl)
DE (1) DE3232824A1 (nl)
DK (1) DK397882A (nl)
ES (1) ES8306433A1 (nl)
FI (1) FI823030L (nl)
FR (1) FR2512328B1 (nl)
GB (1) GB2107964B (nl)
IT (1) IT1189345B (nl)
NL (1) NL8203466A (nl)
NO (1) NO156392C (nl)
NZ (1) NZ201819A (nl)
SE (1) SE8205045L (nl)
SU (1) SU1512470A3 (nl)
YU (1) YU199382A (nl)

Families Citing this family (14)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2567720B1 (fr) * 1984-07-18 1986-12-12 Dubois Biscuits Sa Procede et installation pour la fabrication d'une patisserie et appareil utilise
EP0169919B1 (en) * 1984-07-30 1987-05-06 Frisco-Findus Ag Manufacture of a food product
IT1183040B (it) * 1984-12-06 1987-10-05 Haas Franz Waffelmasch Procedimento e dispositivo pe la produzione di una cialda cava isolata contro l'assorbimento di umidita' almeno da un lato ed almeno sulla superficie superiore con una sostanza fisiologicamente sicura,per esempio olio o grasso
US4928592A (en) * 1989-05-15 1990-05-29 Continental Baking Company Dual injection cake filler apparatus
FR2655821B1 (fr) * 1989-12-20 1992-08-21 Benzona Maurice Dispositif et procede de fabrication de biscuits et composition entrant dans cette fabrication.
GB2271707A (en) * 1992-10-26 1994-04-27 Tsay Shih Chu Apparatus for making stuffed buns
ES2184643B1 (es) * 2001-09-20 2004-01-01 Sos Cuetara S A Galleta rellena y procedimiento de fabricacion de la misma
ES2242502B1 (es) * 2003-07-17 2007-03-01 Big Drum Iberica, S.A. Sistema para produccion de galletas tubulares de barquillo de gran diametro.
EP2014172A1 (en) * 2007-07-09 2009-01-14 Nestec S.A. Shaped wafer
AT512716A1 (de) * 2012-03-30 2013-10-15 Haas Food Equipment Gmbh Verfahren zur kontinuierlichen Herstellung von Rollwaffeln mit mürber Textur
EP3272220B1 (de) * 2016-07-20 2019-10-09 Haas Food Equipment GmbH Backmaschine und wickelvorrichtung
EP3323291A1 (de) * 2016-11-22 2018-05-23 Haas Food Equipment GmbH Wickelvorrichtung und backmaschine
ES2801498A1 (es) * 2019-06-28 2021-01-11 Carlos Alberto Abasolo Maquina para preparacion y dispensacion automatica de barquillos rellenos
DE102022130443B3 (de) 2022-11-17 2023-12-28 WALTERWERK KIEL GmbH & Co. Kommanditgesellschaft VORRICHTUNG und System ZUR BEFETTUNG VON GEROLLTEN SÜẞWAFFELN

Family Cites Families (13)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1543384A (fr) * Procédé et dispositif pour la fabrication de produits alimentaires fourrés
US1637207A (en) * 1922-05-31 1927-07-26 Whitehouse Walter Percy Rubber and like forcing machine, extrusion press, and the like
FR957914A (nl) * 1944-04-28 1950-02-28
FR1355832A (fr) * 1963-03-01 1964-03-20 Europa Trinkhalm G M B H & Co Procédé et dispositif pour la fabrication d'un chalumeau dont la surface intérieure est revêtue de matières sapides
AT262187B (de) * 1964-11-25 1968-06-10 Franz Haas Verfahren und Vorrichtung zur Herstellung von hülsenartigen Waffelkörpern (Waffelhülsen)
AU417570B2 (en) * 1967-01-09 1971-10-05 Kellogg Company Method and means for making a composite food product
US3546743A (en) * 1968-04-26 1970-12-15 Northern Petro Chem Co Die for extruding laminated plastic tube
CH527564A (de) * 1970-12-17 1972-09-15 Haas Franz Verfahren und Vorrichtung zur Herstellung von Waffelhülsen
AT304245B (de) * 1970-12-17 1972-12-27 Josef Manner & Comp Ag Verfahren und Vorrichtung zur Herstellung von hülsenartigen Waffelkörpern (Waffelhülsen)
US3971853A (en) * 1970-12-29 1976-07-27 Consolidated Foods Corporation Frozen confection and method and apparatus for making same
FR2213648A5 (nl) * 1973-01-04 1974-08-02 Dumoulin & Co Ets F
AT327129B (de) * 1973-03-23 1976-01-12 Haas Franz Vorrichtung zur herstellung eines hohlgebacks zur aufnahme einer weichen fullmasse
US4098179A (en) * 1976-06-21 1978-07-04 Michail Fleishaker Machine for producing fried dough-enclosed sausages

Also Published As

Publication number Publication date
SE8205045D0 (sv) 1982-09-06
IT1189345B (it) 1988-02-04
ES515513A0 (es) 1983-06-01
FR2512328A1 (fr) 1983-03-11
SU1512470A3 (ru) 1989-09-30
DD203456A5 (de) 1983-10-26
ATA386981A (de) 1983-11-15
CA1178847A (en) 1984-12-04
NZ201819A (en) 1985-11-08
AR228793A1 (es) 1983-04-15
AU8804382A (en) 1983-03-17
FI823030L (fi) 1983-03-08
NO156392B (no) 1987-06-09
NO823009L (no) 1983-03-08
NO156392C (no) 1987-09-16
DE3232824A1 (de) 1983-03-24
ES8306433A1 (es) 1983-06-01
GB2107964B (en) 1985-05-01
FR2512328B1 (fr) 1987-04-30
SE8205045L (sv) 1983-03-08
FI823030A0 (fi) 1982-09-02
GB2107964A (en) 1983-05-11
IT8249058A0 (it) 1982-09-01
JPS58134935A (ja) 1983-08-11
YU199382A (en) 1985-03-20
DK397882A (da) 1983-03-08
BE894309A (fr) 1983-01-03
DE3232824C2 (nl) 1992-04-16
BR8205166A (pt) 1983-08-16
AT375005B (de) 1984-06-25

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8203466A (nl) Werkwijze en inrichting voor het bereiden van een hol gebak.
US6623266B2 (en) Apparatus for making a center-filled gum lollipop with hard candy shell
US8784091B2 (en) Co-extrusion of food material and product resulting thereof
RU2126213C1 (ru) Способ изготовления тортов и устройство для его осуществления
US5002791A (en) Process for forming a confectionary rope having a viscous center
JP4180240B2 (ja) パターンを含む冷凍した空気入りの菓子製品、それを製造する方法および装置
RU2228072C2 (ru) Способ изготовления пищевых изделий и устройство для его осуществления
JPH04267849A (ja) 通気されたデザート食品を製造する方法および装置
JPH0685691B2 (ja) 菓子製品用コ−テイング装置
JPS63282A (ja) 顆粒化方法およびその装置
JP2002524063A (ja) マーブル状外観に菓子をコーティングする装置
FI98118C (fi) Menetelmä valmistaa pyöreähköjä pinnoitettuja ruokatuotekappaleita
US3934043A (en) Process for manufacturing hollow pastries
RU2606527C2 (ru) Способ изготовления кондитерского изделия (варианты)
KR20050040608A (ko) 곡물을 이용한 건과자 가공장치 및 제조방법
JP2017512061A (ja) ベーキングペーストの製造及び吐出の為の方法及び設備
EA035526B1 (ru) Способ и устройство для изготовления замороженного кондитерского изделия
RU2289939C2 (ru) Непрерывное покрытие в барабане жевательных продуктов
JP4072218B2 (ja) 小片を含む冷凍組成物を製造する方法および装置
CN111386045A (zh) 用于制备分层冷冻糖食产品的装置和方法
JP2002199871A (ja) 棒状食品の製造方法及び製造装置
JP2973105B2 (ja) 食品材料の送り出し方法および送り出し装置ならびに食品成形機
AU2002216312B2 (en) Center-filled gum lollipop with hard candy shell
AU2002216312A1 (en) Center-filled gum lollipop with hard candy shell

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed