NL8202999A

NL8202999A - Werkwijze voor het bedrukken van papier onder invloed van warmte.

Info

Publication number: NL8202999A
Application number: NL8202999A
Authority: NL
Original assignee: Sony Corp
Priority date: 1981-07-25
Filing date: 1982-07-26
Publication date: 1983-02-16
Also published as: US4505975A; AT394973B; NL189721B; DE3227831A1; NL189721C; FR2510042B1; DE3250082C2; GB2106148A; FR2510042A1; US4731091A; AU8640782A; GB2106148B; AU550628B2; ATA288682A; CA1188512A

Description

t *

Br/lh/1452

Werkwijze voor het bedrukken van papier onder invloed van warmte.

De uitvinding heeft betrekking op het bedruk-ken van papier door selectieve overdracht van een dispersiekleurstof vanaf een flexibel dragervel· naar het papier onder invloed van warmte. Zij verschaft een verbeterde methode 5 en een verbeterde papiersoort daarvoor.

Bij het bedrukken van papier op de genoemde wijze gebruikt men meestal een dragervel in de vorm van een inktlint, van waaruit de kleurstof (doorgaans een dispersiekleurstof) onder invloed van warmte selectief op het papier 10 wordt overgebracht. Het is bekend dat het papier goed door de dispersiekleurstof kan worden gekleurd als deze in mono-moleculaire vorm tussen de moleculen van het papier kan diffunderen. De afstand tussen de cellulosemoleculen is echter kleiner dan de afmetingen van de kleurstofmoleculen, 15 zodat het erg moeilijk is om de dispersiekleurstof in gewoon papier te laten doordringen. Een deel van de dispersiekleurstof die van het dragervel naar het papier is overgegaan blijft dan in kristallijne toestand op het oppervlak van de cellulosevezels in het papier achter en draagt niet bij tot 20 het opwekken van de gewenste kleur, zodat geen helder beeld ontstaat. Indien verder het oppervlak van het papier erg glad en niet poreus is, zal het inktlint, dat het dragervel vormt; gemakkelijk. aan het papier blijven kleven.

De uitvinaing bebogt de genoemde nadelen te 25 ondervangen. Daartoe zorgt zij er in de eerste plaats voor dat het te bedrukken papier naast cellulosevezels een hars bevat, waarin de dispersiekleurstof kan diffunderen ter levering van een helder beeld. Deze hars is bij voorkeur | ^ een polyesterhars of acetylcellulose en kan naar keuze in \30 vezelvorm met de cellulosevezels van het papier zijn ver- mengd of in de vorm van een deklaag op het oppervlak van het papier zijn aangebracht.

Bij voorkeur wordt verder in het papier naast 8202999 i v Λ -2- het mengsel van harsvezels en cellulosevezels, of anders in de deklaag van hars, een vulstof opgenomen teneinde het papier witter te maken en ook ruwer aan het oppervlak zodat het dragervel en het papier tijdens het bedrukken niet aan 5 elkaar vastkleven.

Na het bedrukken van het papier wordt op het oppervlak daarvan bij voorkeur een dunne transparante film, bijvoorbeeld een polyester, aangebrach-t. Wordt deze film dan onder tussenkomst van een polyesterkleefstof en onder 10 invloed van warmte en druk met het papier gelamineerd, dan zal een op het oppervlak van het papier in kristallijne vorm aanwezige dispersiekleurstof daardoor ook. in de polyesterkleefstof diffunderen, waardoor de helderheid van het beeld nog verder wordt verbeterd.

15 De warmte en druk voor het lamineren van de transparante film op het bedrukte papieroppervlak kunnen worden geleverd door de combinatie van papier en film tussen een verhitte wals en een tegendrukwals door te voeren. Daar-bij wordt het oppervlak van de transparante film tegelijker-20 tijd gekallanderd, zodat ongewenste lichtreflexies '.daarvan worden vermeden. Bij waarneming van het gedrukte beeld door de transparante film heen is het contrast dan vebbeterd.

De uitvinding zal thans nader worden beschreven aan de hand van de bij wijze van voorbeeld gegeven tekening. 25 Fig. 1 geeft een vertikale doorsnede van een toestel dat voor het bedrukken van het papier volgens de uitvinding kan worden gebruikt.

Fig. 2 laat het verband tussen de voornaamste onderdelen van het toestel uit fig. 1 schematisch en in 30 perspectief zijn.

Fig. 3 toont een doorsnede op grotere schaal door een stuk papier volgens een uitvoeringsvorm van de ζ uitvinding.

"‘V Fig. 4 laat zien hoe het papier na het bedruk- \ 35 ken daarvan kan worden gelamineerd met een dunne transparante film.

Het toestel van fig. 1 kan dienen voor het maken van afdrukken op papier onder invloed van warmte.

8202999 $ « -3-

Binnen een huis 1, dat van een toegangsdeksel 15 is voorzien, bevindt zich een draaibare steunrol 2, een thermische kop 3 en een dragervel 4. De thermische kop 3 is vast opgesteld nabij de omtrek van de steunrol 2. Het dragervel heeft de 5 vorin van een inktlint 4 dat een dispersiekleurstof bevat en is in een cassette 5 ondergebracht. Aan het huis 1 vindt men verder een papiertafel 6 die aansluit op een papier-geleiding 7 in het huis. Via deze papiergeleiding kan een vel papier 14 met geschikte transportmiddelen naar de omtrek 10 van de steunrol 2 worden gevoerd. Deze steunrol 2 heeft in lengterichting een inkeping, met daarin een papierklem 8.

Een via de geleiding 7 naar de steunrol 2 toegevoerd papier-vel 14 zal met zijn voorste einde door de papierklem 8 in de inkeping van de rol warden vastgeklemd en vervolgens, 15 bij draaiing van de rol in de richting van de pijl, om de omtrek van deze rol worden gewikkeld en met de rol meebe-wegen. Voor het onderbroken aandrijven van de rol 2 is een elektromotor 9 aanwezig die via een snaar 10 en een span-schijf 11 op de rol inwerkt.

20 De cassette 5, die zich in een cassettehouder 12 bevindt/ omvat een voorraadspoel 5a en een opwindspoel 5b voor het inktlint 4 en is zodanig geplaatst dat het vrije deel van het inktlint zich in de drukzone tussen de steunrol 2 en de thermische kop 3 bevindt. De spoelen 5a 25 en 5b worden zodanig aangedreven dat het daartussen gelegen yrije deel van het inktlint 4 synchroon met de beweging van het papiervel 14 op de steunrol 2 langs de kop 3 beweegt.

Uit fig. 2 blijkt dat de kop 3 ook. een zijde-lingse afmeting heeft zodat hij de werkzame hreedte van het 30 inktlint 4 bestrijkt. Deze kop bestaat uit een reeks af-zonderlijke verwarmingselementen 3a die in de tussenpozen tussen de onderbroken bewegingen van het ink-tlint 4 en de ; _) steunrol 2 selectief energie krijgen toegevoerd, zodat op de \ plaatsen van het lint 4 die door de bedoelde verhittings- ^ 35 elementen 3a worden foereikt, dispersiekleurstof van het \ inktlint naar het papier 14 op de steunrol overgaat. De selectieve energietoevoer aan de verwarmingselementen 3a kan geschieden met behuip van een gtilstaand videosignaal 8202999 • « -4- dat bijvoorbeeld geleverd wordt door een niet getekende magnetische band of schijf. In dat geval gaat het video-signaal via een ingangsaansluiting 60 naar een signaalbewer-kingsschakeling 65, die de verhittingselementen 3a selectief 5 van energie voorziet via geleiders in een naar de kop 3 leidende platte kabel 66. Ontvangt de ingangsaansluiting 60 kleurenvideosignalen die de gebruikelijke luminantie- en chrominantie-componenten bevatten, dan. kan de bewerkings-schakeling 65 van een bekend type zijn dat de daaruit 10 afgeleide complementaire kleursignalen levert. Zo kan de bewerkingsschakeling 65 gele, magenta-rode en cyaan-blauwe videosignalen leveren door subtractie van resp. de blauwe, groene en rode kleursignalen uit de chrominantiecomponent van de luminantiecomponent. Deze complementaire kleuren-15 videosignalen, dat wil zeggen de gele, magenta-rode en cyaan-blauwe videosignalen, worden doer de schakeling 65 in de juiste volgorde geleverd in de verm van bedienings-signalen voor de eleinenten 3a van de kop 3.

In het geval dat de schakeling 65 de beschreven 2Q kleurenvideosignalen geeft, draagt het inktlint 4 een reeks kleurvlakken 4a met overdraagbare dispersiekleurstof, welke kleurvlakken achtereenvolgens geel (Y), magenta-rood (M) en cyaan-blauw (C) gekleurd zijn. Langs edn der randen van het inktlint 4 zijn dan merktekens 4b aangebracht om het 25 begin van elk blok van verschillend.gekleurde kleurvlakken aan te geven. Zo is. in fig. 2 een dergelijk merkteken 4b steeds aangebracht nabij de ondergrens van elk kleurvlak C dat een cyaanblauwe dispersiekleurstof bevat. Verder zijn merktekens 4c langs de andere rand van het inktlint 4 aan-30 gehracht voor het aangeven van de grenzen tussen de achter-eenvolgende kleurvlakken in elk blok, bijvoorbeeld de grens tussen een geel vlak (Y) en een mangentaroodvlak (M) , de grens tussen den magenta-rood vlak (M).en een cyaanblauw \vlak (Cl, of de grens tussen een cyaanblauw vlak (C) en een 35 geel vlak (Y)..

* \ De merktekens 4b en 4c kunnen optisch detec- teerbaar zijn door fotodetectors 40h, resp. 40a, die bijvoorbeeld vast zijn bevestigd aan de einden I3a van een 8202999 - .. - --------... --.---—-τ- ϊ—- r ~ι---1 ι - - |-· - - · «——---ητ~ίι>ι Mi’IHlifririr ---- -, ,- - , . ------ ------------ ...-----... ,—____... «»tu. ·*«*.

-5- aan de cassettehouder 12 bevestigde detectorsteun 13 (zie fig. 1). Overigens kunnen de optisch detecteerbare merk-tekens 4b, 4c ook worden vervangen door magnetische of elektrisch geleidende merktekens of stroken die door magne-5 tische of geleidende toestellen waarneembaar zijn. Dergelijke merktekens 4b, 4c en de door de detectoren 40b, 40a afgegeven signalen worden gebruikt voor het regelen van de motor 9 die de steunrol 2 aandrijft en voor het regelen van de niet-. getekende motor die het inktlint langs de kop 3 beweegt.

10 Tijdens het bedrijf wordt een papiervel 14 vanaf de toevoerbak 6 via de geleiding 7 naar de inkeping in de steunrol 2 gevoerd en daarin door de papierklem 8 vastgeklemd. De steunrol 2 bevindt zich dan nog. in de begin-stand die in fig. 1 is weergegeven. Door het bedienen van 15 een geschikte startkndp wordt de motor 9 ingeschakeld, waar-door de steunrol 2 in de richting van de pijl intermitterend gaat draaien. Tijdens het draaien van de steunrol komen aan-sluitende, zijdelings uitgestrekte zones van het papiervel 14.‘achtereenvolgens tot rust in de drukzone tegenover de 20 kop 3, waarbij het inktlint 4 tussen de elementen 3a.van de kop 3 en het dan in de drukzone verkerende deel van het papiervel zit ingeklemd. Tijdens de eerste omwenteling van de steunrol 2 vanuit zijn beginstand worden de stoelen 5a, 5b van de cassette 5 synchroon aangedreven teneinde het 25 inktlint gelijktijdig intermitterend opwaarts te bewegen, vanaf een beginstand waarin de bovenrand van een geel kleur-vlak C van het inktlint zich in de drukzone nabij de kop 3 bevindt. Tijdens de eerste omwenteling van de steunrol 2 en de overeenkomstige beweging van een geel kleurvlak C 30 van het inktlint langs de kop 3 worden door de schakeling 65 gele kleursignalen geleverd, afkomstig van een naar de aansluiting 60 gezonden stilstaand kleurentelevisie- of video-· signaal. Het televisie- of videosignaal wordt op achtereen- - volgende punten van elke horizontale lijn bemonsterd ter \ 35 levering van een groep beeldelementsignalen, bijvoorbeeld ^ 256 beeldelementsignalen, die overeenkomen met de gele inten- siteiten in het televisie- of videobeeld op de plaatsen waar een vertikaal opgestelde bemonsteringslijn de 256 veld- 8202999 ♦ -6- .............

lijnen kruist. In dat geval worden de 256 gele beeldelement- signalen parallel aan de overeenkomstige verhittingselemen- ten 3a toegevoerd, die vervolgens voor een overeenkomstige overdracht onder invloed van warmte van de gele dispersie- 5 kleurstof uit deelzones van het kleurvak Y van het inktlint 4 naar overeenkomstige plaatsen op het papiervel 14 zorgen.

Naar mate de steunrol 2 tijdens zijn eerste omwenteling intermitterend wordt voortbewogen en het inktlint 4 synchroon ( daarmee opwaarts beweegt, wordt de gele dispersiekleurstof 10 door middel van de kop 3 uit vertikaal opeenvolgende, zich zijdelings uitstrekkende deelzones van het kleurvak Y naar overeenkomstige zones op het papiervel 14 overgebracht, zodat bij terugkeer van de steunrol 2 in zijn beginstand een volledig geel beeld op het papiervel 14 is afgezet.

15 Tijdens de volgende omwenteling van de steunrol 2 wordt een magenta-rood kleurvak M van het inktlint 4 intermitterend in opwaartse richting langs de kop 3 gevoerd (synchroon met de intermitterende beweging van de steunrol 2) en geeft de schakeling 65 magentarode kleursignalen aan de verhittings-20 elementen 3a af. Na voltooiing van de tweede omwenteling van de steunrol 2 zal dan een magentarood beeld op het papiervel 14 zijn overgebracht, in de juiste stand ten opzichte van het eerder overgebrachte gele beeld. Tijdens de derde omwenteling van de steunrol 2 wordt een cyaanblauw kleurvak C 25 van het inktlint 4 intermitterend opwaarts langs de kop 3 bewogen (synchroon met de draaiing van de steunrol 2} ter-wijl de schakeling 65 cyaanblauwe kleursignalen aan de ver-hittingselementen 3a afgeeft. Bij het voltooien van de derde omwenteling van de steunrol 2 is dan een cyaanblauw gekleurd 30. beeld over de eerder aangebracht gele en magentarode beelden gelegd, zodat op het papiervel 14 een volledig stilstaand kleurentelevisiebeeld is weergegeven.

In het beschreven toestel, dat nader wordt beschreven in ML 82.02292, zijn de verwarmingselementen 35 3a gerarigschikt op een rij, waarvan de lengte gelijk is aan de vertikale hoogte van het complete kleurenbeeld dat op het papier 14 wordt afgedrukt. Het inktlint 4 heeft daarbij een breedteafmeting die tenminste gelijk is aan de lengte- 8202999 ( -7- afmeting van de drukkop 3. Zodoende wordt telkens een ver-tikale kolom van deelbeelden op het papier gedrukt, als de verhittingselementen 3a in een enkele of gelijktijdige bewerking selectief van energie worden voorzien. Het aantal 5 bewerkingen dat nodig is om de overdracht van elk kleurvak op het papier 14 te voltooien komt uitsluitend overeen met het aantal plaatsen langs elke horizontale lijn van het videosignaal/ waarop dit signaal wordt bemonsterd. In een uitvoeringsvoorbeeId wordt elke horizontale lijn op 1024 10 plaatsen bemonsterd zodat er dan tijdens elke omwenteling van de steunrol 2 1024 bedieningsbewerkingen zijn. Doorgaans heeft de drukkop 3 256 verhittingselementen 3a, in overeen-stemming met hetzelfde aantal horizontale lijnen in een veld van een televisiesignaal volgens het NTSC-systeem, maar het 15 is ook mogelijk dat de drukkop 512 verhittingselementen heeft in overeenstemming met het aantal lijnen in een vak van het videosignaal volgens dat systeem. /

Verder kan de drukkop ook uit een enkel ver-hittingselement bestaan, dat men in de breedterichting van — 20 het inktlint laat bewegen teneinde een raster over het kleurvlak 4a af te fasten, terwijl'het papier 14 .langs de drukzone beweegt. Een dergelijke constructie heeft echter tengevolge dat het drukproces betrekkelijk langzaam verloopt en daarom wordt een toestel volgens fig. .1 en 2 geprefereerd.

25 ' Volgens de uitvinding bestaat het papiervel, waarop de dispersiekleurstof door warmte wordt overgebracht, uit cellulosevezels met daarnaast een hars die bij voorkeur thermohardend of thermoplastisch is, zoals een polyester-hars of acetylcellulose, en waarin de dispersiekleurstof 30 kan diffunderen ter verschaffing van een helder beeld.

De hars kan als een deklaag op het oppervlak van een papierstrook 14a van cellulosevezels worden aange-lv* - bracht (zie fig. 3). Dit kan bijvoorbeeld geschieden door de hars in de vorm van een verzadigde polyesteroplossing 35 of een niet verzadigde polyesteremulsie op het oppervlak van een gebruikelijk papiervel uit cellulosevezels te strijken, zodat het verkregen papier 14 aan de te bedrukken zijde een deklaag 14c van polyester heeft met daaronder een tussenlaag • a·.:. ' Γ 8202999 • 1 -8- 14b van cellulosevezels met geabsorbeerde polyesterhars en een basislaag 14a van cellulosevezels.

Voorbeeld I

Een verzadigde polyesteroplossing, die geschikt 5 is voor het maken van een deklaag op gewoon papier, bestaat bijvoorbeeld in hoofdzaak uit: 15 gew.% thermoplastische polyesterhars, 50 gew.% ethylacetaat, 35 gew.% aceton.

10 Deze polyesteroplossing wordt door uitstrijken aangebracht op gewoon papier van 100 tun dikte in een hoe- 2 * veelheid van 30 g oplossing per m papier. Na het aanbrengen van de polyesterlaag heeft de verkregen deklaag 14c-een dikte van 5 pm en de tussenlaag 14b een dikte van 25-50 pm.

15 De polyesterhars, die hier gebruikt wordt, kan bestaan uit een mengsel van 30 gew.% styreen en 70 gew.% copolymeer van ftaalzuuranhydride en propyleenglycol. Des- t gewenst kan de polyesterhars worden vervangen door acetylcellulose.

20 Voorbeeld II

Een niet verzadigde emulsie, die voor het bekleden van het papier volgens de uitvinding kan worden gebruikt, bestaat bijvoorbeeld in hoofdzaak uit: 20 gew.% mengsel van styreenmonomeer en keten-gebonden 25 alkylhars, 0,5 gew.% mengsel van benzoylperoxide en dimethylaniline, 1,0 gew.% polyoxyethyleen-sorbitan-chdlesterinezuur en 78.5 gew.% water.

Deze niet verzadigde emulsie kan door uitstrij- 30. ken op papier worden aangebracht en daarna verhit.

Is een polyester of acetylcellulose op de beschreven wijze op papier aangebracht, dan zullen de cellulosevezels van het papier door de polyesterhars of de jj 35 acetylcellulose worden oraringd, zodat de door warmte over- \gebrachte diSpersiekleurstof in deze polyesterhars of acetylcellulose diffundeert en niet zozeer tussen de cellulose-moleculen. Aangezien de molecuulafstanden bij een polyester- 8202999 -9- ....... " ......

hars of acetylcellulose groot genoeg zijn om diffusie daarin van de moleculen van een dispersiekleurstof toe te laten, zal het verkregen beeld een voldoende heldere kleur vertonen. Een geschikt voorbeeld van de dispersiekleurstof is disper-5 sierood 11, een antraginonkleurstof.

In plaats van de polyesterhars of acetylcellulose als deklaag op papier aan .te brengen, kan men ook tijdens het maken van het papier polye'stervezels of acetyl-cellulosevezels met de cellulosevezels vermengen. Meer in 10 het bijzonder kunnen zo 50-70 gew.% polyestervezels of acetylcellulosevezels tijdens het maken van papier met de cellulosevezels worden vermengd. Bij gebruik van dit papier voor het bedrukken met dispersiekleurstoffen onder invloed van warmte, zal de overgedragen klenrstcf goed in de poly-15 ester- of acetylcellulosevezels diffunderen, zodat een helder kleurenbeeld ontstaat.

In het papier volgens de uitvinding wordt bij voorkeur nog een vulstof zoals titaanoxide of calciumcarbo-naar opgenomen tervverbetering van de witheid daarvan. Ook 20 verkrijgt het papier dan een grotere ruwheid, waardoor het vastkleven van het inktlint 4 aan het papier kan worden vermeden. Heeft het papier een deklaag· van polyesterhars, die als oplossing is opgebracht, dan kan de vulstof van titaanoxide of calciumcarbonaat daaraan worden toegevoegd 25 in een hoeveelheid van circa 30-60 gew.% van de polyester-harsoplossing. Bestaat het papier volgens de uitvinding uit een mengsel van cellulosevezels en polyester- of acetylcellulosevezels, dan kan de genoemde vulstof daarin worden opgenomen in een hoeveelheid die overeenkomt met 30 circa IQ-30 gew.% van het mengsel van cellulosevezels en polyester- of acetylcellulosevezels.

yolgens fig. 4 wordt na het bedrukken van het f*"·· papier onder invloed van warmte, eeri dunne transparante M' film 24 op het bedrukte oppervlak van het papier aangehracht 35 en gelamineerd. Deze film is bij voorkeur van polyester, zoals polyethyleentereftalaat, met een dikte van circa 15-30 * pm. Het lamineren van de film 24 op het papiervel 14 geschiedt bij voorkeur met behulp van een polyesterkleefstof, die de- 8202999 -10- zelfde saraenstelling als de polyesterharsoplossing van voor-beeld I kan hebben, en die als een deklaag wordt aangebracht op het oppervlak van de film 24 dat met het bedrukte opper-vlak van het papiervel 14 in aanraking komt. Terwille van 5 de laminering worden de bedrukte papierstrook en de film 24 met de polyesterkleefstof 25 te zamen door een walsinrich-ting gevoerd/ die een verhitte wals 21 en een steunwals 22 omvat. Bij voorkeur is de temperatuur van de verhitte wals 21 hoger dan het glaspunt van de polyesterhars in de kleef- 10. stoflaag 25, dus bijvoorbeeld hoger dan 70°C. Onder invloed van de door de walsinrichting 20 uitgeoefende warmte en druk zal een kristallijne dispersiekleurstcf die op het oppervlak van het papier na het bedrukken is achtergebleven, in de laag 25 van polyesterkleefstof en in de polyesterfilm 24 15 diffunderen. Verder zorgen de warmte en druk van het lamine-ringsproces ook voor een verder diffunderen van de dispersie-kleurstof in de harslaag 14c op het papier 14 of in de poly-estervezels of acetylcellulosevezels die met de papiervezels zijn vermengd. Het zal duidelijk zijn dat dit diffunderen 2Q van de dispersiekleurstof in de polyester- of andere hars door de toepassing van warmte wordt bevorderd, omdat de moleculaire afstanden in de polyesterhars of andere hars dan groter worden.

De door de walsinrichting uitgeoefende warmte 25 en druk zorgen verder voor het glad of vlak maken van de film 24 die op het papier wordt gelamineerd. Neemt men later het beeld op het papier door deze film heen-waar, dan blijken ongewenste spiegelingen aan het oppervlak van het papier te zijn ondervangen.

30. In de polyesterfilm 24 of in de polyesterkleef stof 25 kan nog een cheleringsmiddel worden opgenomen, zoals ethyleendiamine-tetra-azijnzuur, in een hoeveelheid van f:"r circa 0.,2-0,3 gew.%. Dit cheleringsmiddel dient om een waas

X

van het afgedrukte beeld op het papier tegen te gaan.

\ 35 Ter vermijding van ontkleuring of vervaging \ van het afgedrukte beeld als gevolg van blootstelling aan 1 zonlicht wordt bij voorkeur in de polyesterfilm 24 ook nog een middel voor het absorberen van·ultraviolette stralen, r 8202999 * -11- zoals fenyIsalleylaat opgenomen, in een hoeveelheid van circa 0,4-2,0 gew.%.

Het zal duidelijk zijn dat bij gebruik van de uitvinding het diffunderen van een dispersiekleurstof in 5 het papier wordt verbeterd zodat een kleurenbeeld van grotere helderheid kan worden verkregen. Verder wordt het contrast s van dit beeld vergroot door het onderdriokken van ongewenste lichtreflecties vanaf het oppervlak van het papier.

8202999

Claims

1. Papier, geschikt om te worden bedrukt door selectieve overdracht van een dispersiekleurstof vanaf een flexibel dragervel naar hdt papier onder invloed van warmte, met het kenmerk, dat het papier (14) naast cellulosevezels 5 nog een hars bevat waarin de dispersiekleurstof kan diffun-deren voor het leveren van een helder beeld.

2. Papier volgens conclusie l, met het kenmerk, dat de hars een thermohardende of een thermoplastische hars is.

3. Papier volgens conclusie 3. of 2, met het kenmerk, dat de hars met de cellulosevezels van het papier is vermengd.

4. Papier volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de met de cellulosevezels vermengde hars ook in vezel- 15 vorm verkeert en circa 50-70 gew.% van het papier uitmaakt.

5. Papier volgens conclusie 3 of 4, met. het kenmerk, dat de hars bestaat uit polyestervezels.

6. Papier volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de hars bestaat uit acetylcellulosevezels.

7. Papier volgens conclusie 3-6, met het kenmerk, dat in het mengsel van harsvezels en cellulosevezels tevens een vulstof is opgenomen ter verbetering van de witheid van het papier en ter levering van een ruw opper-vlak.

8. Papier volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de yulstof bestaat uit titaanoxide of calciumcarbonaat en dat de -hoeveelheid daarvan circa 10-30 gew.% van het mengsel van harsvezels en cellulosevezels is.

9. Papier volgens conclusie 1 of 2, met het 30 kenmerk, dat de hars een deklaag op het papier vormt.

10. Papier volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de deklaag uit polyesterhars bestaat.

11. Papier volgens conclusie 9, met het kenmerk, \dat de harslaag uit acetylcellulosehars bestaat.

12. Papier volgens conclusie 9-11, met het kenmerk, dat de harslaag een dikte van circa 5 pm heeft en tot een diepte van circa 20-50 pm beneden het oppervlak door 8202999 -13- α het papier wordt geabsorbeerd.

13. Papier volgens conclusie 9-12, met het " kenmerk, dat de deklaag verder een vulstof ter verbetering van de witheid en ter levering van een ruw oppervlak bevat.

14. Papier volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de vulstof bestaat uit titaanoxide of calcium-’ carbonaat in een hoeveelheid van circa 30-60 gew.% van de deklaag.

15. Werkwijze vodr het bedrukken van papier 10 door selectieve overdracht van een dispersiekleurstof uit een flexibel dragervel naar het papier onder invloed van warmte, met het kenmerk, dat het papier (14) naast cellulose-vezels nog een hars bevat waarin de dispersiekleurstof kan diffunderen voor het leveren van een helder beeld.

16. Werkwijze volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de hars een thermohardende of een thermoplastische hars is.

17. Werkwijze volgens conclusie 15 of 16, met het kenmerk, dat de hars in vezelvorm met de cellulose- c 20 vezels van het papier is vermengd en circa 50-70 gew.% van het papier uitmaakt. ..

18. Werkwijze volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de hars bestaat uit polyestervezels.

19. Werkwijze volgens conclusie 17, met het 25 kenmerk., dat de hars bestaat uit acetylcellulosevezels.

. . 20. Werkwijze volgens conclusie 15 of 16, met het kenmerk, dat de hars een deklaag (14c) op de basis-laag (14al yan het papier vormt.

21. Werkwijze volgens conclusie 20, met het . 30 kenmerk, dat de harslaag (14c) bestaat uit polyesterhars.

22. Werkwijze volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de deklaag bestaat uit acetylcellulosehars.

23. Werkwijze volgens conclusie 15-22, met het kenmerk, dat men op het oppervlak van het papier na het 1 . 35 bedrukken daarvan een transparante film (24) aanbrengt en I daarop lamineert met behulp van een polyesterkleefstof (25).

24. Werkwijze volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat men de film (24) aan het papier laat hechten 8202999 -14- ~ Μ onder invloed van warmte en druk.

25. Werkwijze volgens conclusie 23 of 24, met het kenmerk, dat de film (24) ook uit polyester bestaat.

26. Werkwijze volgens conclusie 24, met het 5 kenmerk, dat de toegevoerde.warmte een temperatuur boven het glaspunt van de polyesterkleefstof levert.

27. Werkwijze volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de film (24) van polyethyleentereftalaat is en een dikte van 15-30 pm heeft.

28. Werkwijze volgens conclusie 23-27, met het kenmerk, dat in de film (24) of de polyesterkleefstof (25). een cheleringsmiddel is opgenomen.

29. Werkwijze volgens conclusie 28, met het kenmerk, dat het cheleringsmiddel bestaat uit ethyleen- 15 diamine-tetraazijnzuur, dat in een hoeveelheid van circa 0,2-0,3 gew.% in de kleefstof is opgenomen. /

30. Werkwijze volgens conclusie 23-29, /net het kenmerk, dat de film (24) een middel voor het absorberen van ultraviolette stralen bevat.

31. Werkwijze volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat de film (24) een polyesterfilm is en dat het genoemde middel bestaat uit 0,5-2,0 gew.% fenylsalicylaat.

32. Werkwijze volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de warmte .en druk worden uitgeoefend door 25 de film (24) en het papier (14) te zamen tussen een verhit-te wals (21) en een steunwals (22) door te voeren. 0.- \ 8202999