NL8101219A

NL8101219A - Munitie in patroonvorm.

Info

Publication number: NL8101219A
Application number: NL8101219A
Authority: NL
Original assignee: Rheinmetall Gmbh
Priority date: 1980-03-12
Filing date: 1981-03-12
Publication date: 1986-03-03
Also published as: GB2167840A; US4763577A; IT1170788B; FR2578044B2; DE3009342C2; GB2167840B; DK152456B; FR2578044A2; DK60681A; DK152456C; IT8147971A0; DE3009342A1; NO155638B; NO155638C; NO810841L

Description

Munitie in patroonvorm.

De uitvinding heeft betrekking op munitie in patroonvorm, bestaande uit een projectiel voorzien van een stabilisatie-inrichting en een tenminste gedeeltelijk verbrandbare huls voor de uitdrijvende lading, waarbij naast een verbinding tussen het projectiel en de huls voor de uitdrijvende 5 lading in het gebied van de opening van de huls tussen een in de huls stekend achterste deel van het projectiel en de huls zelf tenminste een steunelement aanwezig is.

Zulk een munitie is beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 7905034. Deze is onder andere gericht op radiale steunelementen met ver-10 schillende uitvoering, die uit een in hoofdzaak verbrandbaar materiaal kunnen bestaan. Munitie in patroonvorm van de hierbedoelde vorm is minder solide dan munitie met metalen huls. Derhalve beogen de steunelementen volgens de hoofdaanvrage de hanteerbaarheid van de munitie te verbeteren, dat stoten of buigbelastingen geen schadelijke gevolgen hebben voor het 15 storingvrije gebruik. Overigens zijn er verschijnselen waargenomen, die hun oorzaak vinden in het feit dat het projectiel na het af vuren reeds voor het opbouwen van de noodzakelijk geachte begindruk van de uitdrijvende gassen in beweging kwam. Dit kan de reproduceerbaarheid ongunstig beïnvloeden bij overigens gelijke uitwendige omstandigheden.

20 De uitvinding beoogt bij munitie van de hierbeschreven -soort beter reproduceerbare beginvoorwaarden voor de inwendige ballistiek te waarborgen.

Daartoe is een munitie volgens de uitvinding gekenmerkt doordat het steunelement zich uitstrekt tussen het achterste deel van het projectiel 25 en een deel van de huls dat vanaf het achterste deel van het projectiel in de richting van de hulsbodem een voorafbepaalde axiale afstand vertoont en waarbij door het steunelement tussen het bedoelde deel van de huls en het achterste deel van het projectiel een ineengrijpende verbinding tussen het projectiel en de huls wordt verkregen, die bij het opbouwen van de 30 druk na het afvuren een voorafbepaalde axiale minimale trekkracht tussen het bedoelde deel van de huls en het achterste deel van het projectiel waarborgt.

De uitvinding wordt hieronder nader toegelicht aan de hand van de tekeningen, die betrekking hebben op enige uitvoeringsvoorbeelden van een 35 munitie volgens de uitvinding.

De figuren 1 tot en met 10 zijn elk een axiale doorsnede door de helft van een rotatiesymmetrische uitvoering, onder weglating van niet voor de uitvinding belangrijke details.

81812 1$ no. ƒ van 7 exemplaren - 2 -

De figuren 1, 2, 9 en 10 hebben betrekking op een hulsstomp met inwendig gestrapte wand, terwijl de figuren 3 tot en met 8 betrekking hebben op een hulsstomp waarbij de wanddikte vanaf de voorrand naar de hulsbodem geleidelijk toeneemt.

5 Volgens fig. 1 steekt het achterste deel 10 van een niet afgebeeld projectiel met een stabilisatie-inrichting 12 in het inwendige 70 van een gedeeltelijk verbrandbare huls voor de uitdrijvende lading, die bestaat uit een metalen hulsstomp 20 en een slechts schetsmatig·'.afgebeeld verbrand-baar hulsdeel 60. Een bodem 22 van de hulsstomp 20 is in het centrale 10 deel 24 voorzien van een uitsteeksel 25 met een centrale boring 251 voor een met het oog op de overzichtelijkheid niet afgebeeld slaghoedje voor de uitdrijvende lading. Een bevestigingsdeel 44 van de huls strekt zich in de richting van de centrale lengteas A uit over een niet nader aangegeven buitendeel van het uitsteeksel 25 en daarin is een steunelement 40 dat 15 is uitgevoerd als een buis met ontsteekopeningen 54 in elkaar grijpend verbonden met de hulsstomp 20. Hoewel het in elkaar grijpen is verkregen door een aangegeven maar niet nader aangeduide schroefdraad, kan het deel 44 ook zijn voorzien van een kleefstofvoeg. Het steunelement 40 strekt ,zich met een voorste kopvlak 41 uit tot een achterste bevestigingsgebied 2D 42, waarbij het met het achterste eindvlak 11 van het projectiel op niet nader aangeduide en beschreven wijze is verbonden door lijmen. Een wand 28 van de hulsstomp 20 is inwendig tussen de bodem 22 en een voorste * kopvlak 30 voorzien van een kraag 32 die dient als rustplaats voor een niet nader aangegeven achtervlak van de huls 60 als afsluiting van een 25 bevestigingsgebied 62. De huls 60 strekt zich in de richting van de hartlijn A uit tot een niet afgebeelde hulshals, waar hij is verbonden met het projectiel. Het inwendige 70 van de huls dient voor het opnemen van een uitdrijvende lading. Het steunelement 40 is in dit voorbeeld vervaardigd van een materiaal dat overeenkomt met het materiaal van de huls 30 60.

Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 2 is het steunelement 40 eveneens uitgevoerd als een buis. In het naar de bodem gerichte bevestigingsgebied 44 is het met het uitsteeksel 25 in het centrale gebied 24 van de bodem 22 van de hulsstomp 20 verbonden via een lijming 48.3. Een 35 in elkaar grijpende verbinding in het achterste bevestigingsgebied 42 is verkregen door een niet afgebeelde verlijming van het voorste kopvlak van het steunelement 40 met het achtervlak 11 van het achterdeel 10 van het projectiel. Door een uitwendige (inwendige) wanddikteverkleining 50 (50') wordt bij voorkeur een opneemdeel 46 (46'j voor het elastische opnemen 3--0:219 - 3 - no. / van / exemplaren van drukkrachten in de richting van de hartlijn A verkregen. Verdere details komen overeen met de uitvoering volgens fig. 1.

Bij de uitvoering volgens fig. 3 is bij een hulsstomp 20 met geleidelijk toenemende wanddikte vanaf het voorste kopvlak 30 naar de 5 bodem 22 de verbrandbare huls 60 op niet nader beschreven wijze vastgezet in het gebied van het centrale uitsteeksel 25. Een ontsteker 26 voor de uitdrijvende lading is voorzien van een voorste kraag 27. De kraag 27 bepaalt het bevestigingsgebied 44 waarin het steunelement 40 door middel van een klem 48.1 ineengrijpend is verbonden met de hulsstomp 20. Bij dit 10 voorbeeld is het steunelement 40 uitgevoerd als een massieve ronde staaf.

Het strekt zich langs de hartlijn A naar voren uit in het bevestigings-bereik 42 aan de achterzijde van het projectiel, waarin door een schroefdraad 48.2 de in elkaar grijpende verbinding tussen het steunelement 40 en het achterste deel 10 van het projectiel is verkregen. Onmiddellijk nabij 15 het achtervlak 11 is het steunelement 40 voorzien van een groef 52.1 als gewilde breukplaats. Bij dit voorbeeld is het steunelement 40 bij voorkeur uitgevoerd als een plaatvormig kruitlichaam waarvan de betreffende doorsneden de voorafbepaalde aanvangsdruk waarborgen.

Ook bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 4 is het steunelement 40 20 in hoofdzaak uitgevoerd als een massieve ronde, staaf. Het is in het bevestigingsgebied 44 nabij de. hulsbodem via een schroefdraad 48.3 verbonden met het voorste uitsteeksel 27 van de ontsteker 26 voor de uitdrijvende lading. In het achterste bevestigingsgebied 42 van het projectiel is de onderlinge verbinding verkregen door middel van een pen 48.1. Als het 25 steunelement 40 (zoals beschreven aan de hand van fig. 3) als een kruitlichaam is uitgevoerd, bijvoorbeeld bestaat uit nitrocellulose, kan door keuze van de betreffende doorsneden de noodzakelijk geachte begindruk worden gewaarborgd. Als het steunelement 40 daarentegen bestaat uit een materiaal dat overeenkomt met het materiaal van de huls 60, kan de pen 48.1 als een 30 breekpen berekend voor een voorafbepaalde breekbelasting worden uitgevoerd.

Ook op deze wijze kan de vooraf bepaalde begindruk worden gewaarborgd.

Bij de uitvoering volgens fig. 5 (hier is evenals in de figuren 6 tot en met 8 het verbrandbare deel van de huls voor de uitdrijvende lading niet afgebeeld) is het steunelement 40 uitgevoerd als een buis met ontsteekope-35 ningen 54 en het vervult de opgave van de met 261 aangegeven ontsteker voor de uitdrijvende lading. Het is in het bevestigingsgebied 44 via een schroefdraad 48.3 verbonden met de hulsstomp 20 en strekt zich langs de hartlijn A naar voren uit naar het bevestigingsgebied 42, waar het bij 56 grijpt over een cilindrisch achterdeel 11'. Door middel van een pen 48.1 $ Λ -0 Λ·) i - -e j ** .. ηο ^ van ^ exemP^aren - 4 - vindt in het bevestigingsgebied 42 de verbinding tussen het steunelement 40 en het achterste deel 10 van het projectiel plaats. Het materiaal van het steunelement 40 komt bij voorkeur overeen met het materiaal van de niet afgebeelde verbrandbare huls en de stift 48.1 is derhalve bij voorkeur 5 uitgevoerd als een breekpen voor een voorafbepaalde breekbelasting.

Bij de uitvoering volgens fig. 6 ia het steunelement 40 uitgevoerd als een massieve ronde staaf met een beker 56 aan de voorzijde. De beker 56 grijpt om het achterste deel 11' van het projectiel en is daarmee verbonden door middel van de pen 48.1. De verbinding tussen het steunelement 40 en 10 de hulsstomp 20 in het bevestigingsgebied 44 is niet nader afgebeeld, maar kan overeenkomen met één der eerder beschreven voorbeelden.

Bij de uitvoering volgens fig. 7 is het steunlichaam 40 weer uitgevoerd als een buis met ontsteekopeningen 54 en tevens als ontsteker 261 voor de uitdrijvende lading. Het strekt zich vanaf het bevestigingsgebied 15 44 met een schroefdraad 48.3 langs de hartlijn A uit tot een centrale opening 10' van het achterste deel 10 van het projectiel. Het achterste bevestigingsgebied 42 strekt zich hier uit over de diepte van de boring 10', waarbij de ontsteekopeningen 54 overeenkomen met dwarse boringen 14 in het achterste deel 10 van het projectiel. De verbinding tussen het steun-20 element 40 en het achterste deel 10 van het projectiel in het beve stagings-gebid 42 is verkregen door een kleefverbinding 48.3.

Bij de uitvoering volgens fig. 8 is het steunelement 40 uitgevoerd als een massieve ronde staaf. In het bevestigingsgebied 44 is hij op een niet nader afgebeelde wijze, die echter kan worden afgeleid uit de eerder gegeven 25 voorbeelden, verbonden met de hulsstorap 20. Het achterste deel 10 van het projectiel is voorzien van een centrale opening 10' waarvan de lengte langs de hartlijn A ongeveer overeenkomt met de lengte van de stabiliseringsin-richting 12. Door de boring 10' is het achterste bevestigingsgebied bepaald en de verbinding vindt plaats door middel van een verlijming 48.3.

30 De beide uitvoeringen volgens figuren 9 en 10 zijn weer voorzien van een huls stomp, waarvan de wand 28 een inwendige sprong vertoont. Het steunelement 40, dat weer is uitgevoerd als een buis met ontsteekopeningen 54 en dat via de schroefdraad 48.2 van het uitsteeksel 25 is verbonden met de hulsstomp 20, heeft ook hier de taak van de ontsteker 26' voor de uit-35 drijvende lading. Het eindigt met zijn voorste kopvlak 41 op een axiale afstand 46 van het achterste vlak 11 van het achterdeel 10 van het projectiel. Een ongeveer trechtervormig uitgevoerd tweede steunelement 40' strekt zich vanaf het wanddeel 24' van de hulsstomp 20 waarbij de wand 28 een onderste kraag 32' vertoont, uit tot in het gebied 42 aan de achterzijde n i -η ί 9 Ί Ü o i u i L 1 9 ^no- / van 7 exemplaren - 5 - van het projectiel, waar het het achterste deel 11' van het projectiel uitwendig omgeeft- In het bevestigingsgebied 42 is de verbinding verkregen door middel van een pen 48-1. In het gebied 24’ van het hulszijdige bevestigingsgebied 24' is het steunelement 40' door middel van een verlij-5 ming 48.3' verbonden met de hulsstomp 20. Openingen 57 in de wand van het steunelement 40' waarborgen een gelijkmatige ontsteking van het zich in het inwendige 70 van de huls bevindende, doch hier met het oog op de overzichtelijkheid niet afgebeelde kruit. Bij deze uitvoering kan een in de richting van de hartlijn A werkende drukkracht allereerst elastisch 10 worden opgenomen door het steunelement 40'. Zodra de afstand 46 tussen het achtervlak 11 en het voorste kopvlak 41 van het steunelement 40 is doorlopen, neemt ook het steunelement overeenkomstige axiale drukkrachten op.

De uitvoering volgens fig. 10 is voorzien van een trechtervormig 15 steunelement 40' met openingen 57. Dit is op de inwendige kraag 32 van de wand 28 van de hulsstomp 20 in een gebied 24' bevestigd door middel vaneen bij 25' ingeschroefde of ingelijmde ring 35 en indien noodzakelijk door rechtstreekse verlijming met de wand 28 daarmee verbonden. Het bevestigingsgebied aan de zijde van de huls is derhalve voorzien van de aanduidingen 20 44'. In het bevestigingsgebied 42 aan de achterzijde van het projectiel is de verbinding verkregen door middel van een verlijming 48.3.

Afhankelijk van het toegepaste materiaal voor het steunelement 40' kan nabij de verlijming 48.3 een gewilde breukplaats in de vorm van een kerf 52.1 aanwezig zijn. Bij het afgebeelde voorbeeld is de uitdrijvende lading 25 schetsmatig voorsteld. De gelijkmatige ontsteking daarvan door middel van het element 26 wordt mogelijk gemaakt door de openingen 57. Verdere details kunnen worden ontleend aan de voorgaande uitvoeringsvoorbeelden ;·

Bij munitie in patroonvorm van de hier bedoelde soort bestaat een belangrijke eis daaruit, dat na het afvuren behalve de hulsstomp 20, die 30 bij het openen van de afsluiter uit de kamer wordt verwijderd, geen verdere delen achterblijven in de ziel. Voor zover het materiaal van de steunelementen 40 en/of 40' overeenkomt met de tenminste gedeeltelijk verbrand-bare huls voor de uitdrijvende lading, wordt aan deze eis voldaan doordat de nog niet volledig verbrande fragmenten door de aandrijvende gassen aan de 35 mondingszijde uit de loop worden geblazen. Als het steunelement 40 en/of 40' is uitgevoerd als een kruitlichaam, is een verbranding zonder achterlating van noemenswaardige resten reeds van huis uit gewaarborgd. Daaruit kan worden afgeleid dat elk materiaal dat aan de gestelde eisen, benevens de eisen ten aanzien van sterkte en gunstige bewerkbaarheid en vormbaarheid 40 voldoet, binnen wijde grenzen geschikt is.

· * .·* --"j -*i \ J * ~-:<d J -V'

Claims

1. Munitie in patroonvorm, bestaande uit een projectiel voorzien van een stabilisatie-inriehting en een tenminste gedeeltelijk verbrandbare huls voor de uitdrijvende lading, waarbij naast een verbinding tussen 5 het projectiel en de huls voor de uitdrijvende lading in het gebied van de opening van de huls tussen een in de huls stekend achterste deel van het projectiel en de huls zelf tenminste een steunelement aanwezig is, met het kenmerk dat het steunelement (40, 40') zich uitstrekt tussen het achterste deel (10) van het projectiel en'.een deel (24,. 24') van .de huls 10 (20) dat vanaf het achterste deel (10) van het projectiel in de richting van de hulsbodem (22) een voorafbepaalde axiale afstand vertoont en waarbij door het steunelement (40, 40') tussen het bedoelde deel (24, 24') van de huls (20) en het achterste deel (10) van het projectiel een i neengri j pen de verbinding tussen het projectiel en de huls (20) wordt verkregen, die bij 15 het opbouwen van de druk na het afvuren een voorafbepaalde axiale minimale trekkracht tussen het bedoelde deel (24, 24') van de huls en het achterste deel (10) van het projectiel waarborgt.

2. Munitie volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het steunelement (40, 40') bestaat uit een grotendeels verbrandbaar materiaal. SI §12 1 |i