NL8005334A - Werkwijze en inrichting voor het gladmaken en drogen van gewassen vormdelen uit mengweefsel. - Google Patents

Description

*„ - * T Tj/Se/l-Stichnoth

Werkwijze en inrichting voor het gladmaken en drogen van gewassen vormdelen uit mengweefsel

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het gladmaken en drogen van gewassen vormdelen van mengweefsel/ waarbij de vormdelen vochtig worden opgehangen, met stoom worden aangeblazen en in de luchtstroom worden ge-5 droogd. De uitvinding heeft tegelijkertijd betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze.

Onder een mengweefsel wordt een weefsel verstaan, dat gedeeltelijk kunstmatige en gedeeltelijk natuurlijke vezels omvat, dus in het bijzonder bijvoorbeeld 65% 10 polyester en 35% katoen. Van dergelijke mengweefsels worden gewoonlijk werkschorten, jassen, hemden en dergelijke vormdelen vervaardigd. Het gaat in de regel om werkkleding, b.v. van technisch personeel, zoals tekenaars, werkplaatsperso-neel, maar ook om kleding van artsen en soldaten. Deze vorm-15 delen worden niet zelden in grote wasserijen gewassen en behandeld, waarbij het zeer moeilijk is, om de vormdelen na het wassen voor een redelijke prijs glad te maken en te drogen, zodat deze er weer netjes uitzien. Dergelijke mengweefsels zijn na het wassen sterk gekreukt. Deze kreukels en vouwen 20 moeten dan later weer uit de vormdelen worden verwijderd.

De vorming van kreukels wordt enerzijds veroorzaakt door de bij het wassen optredende temperaturen en anderzijds bij het centrifugeren resp. persen, hetgeen na het eigenlijke wasproces geschiedt, om het water tenminste gedeeltelijk uit de 25 vormdelen te verwijderen.

Om deze kreukvorming tijdens het wasproces tegen te gaan, zijn speciale wasprogramma's voor dergelijke mengweefsels ontwikkeld, die nauwkeurige aanwijzingen over de aan te houden temperaturen, de waterstanden in de was-30 trommel , afkoeltijden van de was en dergelijke omvatten.

De wezenlijke inhoud van deze voorgeschreven wasmethode is om snelle temperatuurwisselingen te vermijden. Verder worden de wasmachines slechts gedeeltelijk beladen, zodat de kapa-citeit van de wastrommel slechts gedeeltelijk wordt benut, -2- opdat.de vormdelen niet zo sterk kreuken.

Voor de nabehandeling van dergelijke vormdelen van mengweefsel, waarbij het om het gladmaken en drogen na het wasproces gaat, zijn twee verschillende werkwijzen bekend, 5 die echter beide het aanhouden van bijzondere wasvoorschriften vereisen. In de ene plaats worden de vormdelen van mengweefsel na het. wassen slechts licht gecentrifugeerd en in vochtige toestand opgehangen. Deze worden dan door een droog-kamer geleid en met een zachte luchtstroom gedroogd. Op deze 10 wijze kunnen in. de vormdelen aanwezige kreukels niet worden verwijderd. Het resultaat van het gladmaken en drogen hangt veel meer af van het nauwkeurig aanhouden van het wasvoorschrift en daarmee van de mate waarin de was aan het einde van het wassen vrij van kreukels is.

15 Anderzijds is het ook bekend, om bij het aan houden van een speciaal wasprogramma de vormdelen nat op te hangen en door een kamer te voeren, waarin deze licht met stoom worden aangeblazen. Daarbij zwellen de natuurlijke vezels (katoen enz.) min of meer. Door het eigen gewicht trekken 20 de delen door de zwaartekracht naar beneden en worden daarbij enigszins gladder. De synthetische vezels worden door deze bewerking nauwelijks beinvloed. Daarna worden de vormdelen met warme lucht gedroogd. Een dergelijke inrichting werkt niet bevredigend, omdat daarbij een compromis moet aangegaan wor-25 den tussen de vochtigheids- en warmtetoevoer. Wanneer men te hete stoom toevoert, dan treedt een te snelle uitdroging van de vormdelen op en is de zwelling van de vezels onvoldoende . Daardoor worden alleen de plooien maar gefixeerd en worden de vormdelen niet glad. Wanneer men daarentegen te voch-30 tige stoom toevoert, dan is er niet voldoende warmte om de natuurlijke en kunstmatige vezels in een vervormbare toestand te brengen, waarbij een gladwordingsproces op kan treden.

Ook bij deze mogelijkheid zijn de vormdelen aan het einde van de behandeling bepaald niet glad, zodat deze er onbevredigend 35 uitzien.

De nadelen van de hetende werkwijze liggen daarin, dat de wasprogramma's nauwkeurig aangehouden moeten worden. Een mechanische ontwatering van de vormdelen na het was- 80 05 33 4 * * -3- programma is het meest storend en daarom niet mogelijk. De wasmachines kunnen slechts voor ongeveer 50% worden beladen.

Er ontstaat een hogere warmte- en energie-verbruik, gekoppeld aan lange wastijden. Een ander nadeel is, dat. het resultaat 5 van de behandelingstijd afhankelijk is van de kwaliteit, vervaardiging en confectie van de vormdelen.

Desondanks worden slechts zeer beperkt bevredigende resultaten bereikt.

Het doel van de uitvinding is een werkwijze en 10 een inrichting te verschaffen waarmee het mogelijki.is om gewassen vormdelen van mengweefsel met een goed resultaat glad te maken en te drogen en wel onafhankelijk van het daaraan voorafgaande wasproces en de eigenschappen van het vormdeel.

Overeenkomstig de uitvinding wordt dit bereikt 15 bij een werkwijze van de in de aanhef beschreven soort doordat de vochtig opgehangen vormdelen bij een ongeveer konstante vochtigheid langdurig worden verhit en daarna gedurende korte tijd onder continu verdeeld aanblazen met hete lucht mechanisch gladgemaakt en daarbij droog gevormd worden. Daarbij is van 20 belang, dat de vormdelen in vochtige toestand en zonder belangrijk vochtigheidsverlies, dus zonder droogeffekt, langdurig worden verhit, zodat niet alleen de natuurlijke vezels, maar ook de kunstmatige vezels in een vervormbare toestand worden gebracht. Daar hiervoor tijd nodig is, moet deze werk-25 wijzestap gedurende langere tijd worden uitgevoerd, totdat de vormdelen ook werkelijk zelf overal de noodzakelijke temperatuur hebben aangenomen. Men zou kunnen zeggen, dat de vormdelen vochtig op de hangers opgehangen worden gekookt.

Wanneer dan de door een normaal wasproces veroorzaakte, door 30 de temperatuur gefixeerde kreukels en vouwen vervormbaar zijn geworden, dan kan het vormdeel in een relatief korte tijd met hete lucht worden gedroogd, waarbij het van belang is, het vormdeel verdeeld over zijn oppervlak zo sterk aan te blazen, dat het aan de beugel hangt te wapperen, zodat hierdoor 35 een mechanische gladwording optreedt. Deze mechanische glad-wording moet doorgezet worden tot de droge toestand is bereikt. Het aanblazen met hete lucht wordt tot een zodanige sterkte beperkt, dat de vormdelen net niet van de hangers 80 05 33 4 -4- worden afgeblazen.

De vormdelen worden bij voorkeur zonder droging gedurende lange tijd op een temperatuur verhit, die tenminste gelijk is aan, maar bij voorkeur hoger is dan de 5 hoogste in het wasproces optredende temperatuur, waarbij de vormdelen op deze temperatuur en bij deze vochtigheid worden gehouden. Hieraan ligt ten grondslag, dat een kreukel in een vormdeel slechts weer een temperatuur kan worden weggenomen, die even hoog is als , maar bij voorkeur hoger dan de tempera-10 tuur, waarbij deze kreukel tijdens het wassen is ontstaan. Daarbij speelt echter ook de vochtigheid een grote rol. Er-wordt in een atmosfeer met nagenoeg 100%-ige luchtvochtigheid gewerkt, opdat een droogeffekt in dit werkwijzestadium vermeden wordt.

15 De verhitting wordt ten qpzichte van de droging ongeveer 20 maal zo lang uitgevoerd, zodat deze werkwijze-stap bij ongeveer konstante vochtigheid overeenkomsten met een werkwijzestap tijdens het wassen heeft. De vormdelen worden in wezen na het wassen in vochtige toestand op de hangers opge-20 hangen, nogmaals aan een wasbehandeling onderworpen.

De inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze werkt met een tunnel, waar de vormdelen, opgehangen op hangers, doorbewegen, en met een tunnelwand, waarin openingen voor het aanblazen van vormdelen met stoom en mondstukken 25 voor het aanblazen van de vormdelen met lucht zijn aangebracht. De inrichting kenmerkt zich volgens de uiö/inding daardoor, dat een stoomkamer en een droogkamer achter elkaar geschakeld zijn aangebracht en door een transportinrichting voor de opgehangen vormdelen met elkaar zijn verbonden en dat in de 30 wand van de stoomkamer openingen zijn aangebracht voor het inbrengen van stoom en mondstukken voor het inbrengen van hete lucht en in de wand van de droogkamer verdeelde mondstukken voor het inblazen van hete lucht zijn aangebracht. Daarbij is van belang, dat de stoomkamer enerzijds en de droogkamer 35 anderzijds voldoende van elkaar worden gescheiden, zodat het langdurig verhitten bij konstante vochtigheid inde stoomkamer en het gedurende korte tijd drogen en mechanisch gladmaken 80 05 334 -5- • >1 in de droogkamer kan worden uitgevoerd. In de stoomkamer moet vochtigheid en temperatuur ter beschikking worden gesteld, dus enerzijds stoom worden ingevoerd en anderzijds de drooglucht worden toegevoerd. Daarbij is het niet de be-5 doeling om de vormdelen sterk aan te blazen of te bewegen.

Het is voldoende wanneer de vormdelen in deze warm-vochtige atmosfeer door de stoomkamer worden geleid. Het spreekt vanzelf dat door een afzonderlijke regeling en besturing de vochtigheid in de stoomkamer konstant kan worden gehou-10 den, wanneer al naar gelang de behoefte hete stoom of verzadigde stoom of beide in geschikte verhoudingen aan de stoomkamer worden toegevoerd. Bovendien wordt nog drooglucht, dus hete lucht toegevoerd. In de droogkamer daarentegen komt het er op aan, om het drogen tot in de gladde toestand 15 van de vormdelen zo kort mogelijk uit te voeren. De vormdelen moeten daarbij sterk aangeblazen worden, zodat deze hangend op de hanger aan een sterke wapperbeweging worden blootgesteld, die het weefsel plaatselijk strak trekt en spant.

20 De stoomkamer heeft een breedte in dwarsrich- ting die geschikt is voor het doorvoeren van de op hangers hangende vormdelen, terwijl de droogkamer een zodanige breedte heeft, dat de op de hangers hangende vormdelen in langs-richting doorgevoerd kunnen worden. Op deze wijze wordt ver-25 zekerd, dat de belangrijk grotere verblijfsduur in de stoomkamer plaats kan vinden en dat de vormdelen bij het de kortstondige doorleiding door de droogkamer desondanks aan alle zijden worden behandeld. Bovendien wordt het bijzondere voordeel bereikt, dat de stoomkamer en de droogkamer tegen elkaar 30 aangebouwd kunnen worden, zodat beide kamers dezelfde axiale lengte hebben. Vanzelfsprekend koet dan de transportinrichting die de stoomkamer en de droogkamer met elkaar verbindt en welke daardoorheen loopt, zodanig gedeeld zijn uitgevoerd, dat een aanzienlijk langzamere voortbewegingssnelheid in de 35 stoomkamer wordt bereikt, terwijl de vormdelen de droogkamer aanzienlijk sneller doorlopen.

De stoomkamer kan uit één enkele doorlopende 80 05 33 4 -6- tunnel bestaan, die aan de beide einden sluizen omvat voor het doorvoeren van de opgehangen vormdelen. Daarbij is het zinvol om de begrenzende wanden van de tunnel zo dicht tot aan de vormdelen te bewegen, dat een afdichting door de 5 vormdelen zelf in de tunnel geschiedt.

De droogkamer kan op doelmatige wijze in afzonderlijke stukken zijn onderverdeeld, waarbij het eerste en het laatste stuk ofwel een relatief grotere axiale lengte of een relatief geringere luchttoevoer hebben. Hier treedt 10 namelijk de bijzonderheid op, dat de opgehangen vormdelen bij het in de droogkamer naar binnen komen en bij het daaruit verdwijnen eerst één-zijdig met droog-lucht worden aangeblazen, zodat het gevaar bestaat, dat de vormdelen door deze sterke luchtstroom van de hangers worden geblazen.

15 Bij het middelste gedeelte van de droogkamer bestaat dit gevaar niet, omdat de vormdelen aan alle zijden worden aangeblazen en mechanisch worden gladgemaakt.

Afzonderlijke gedeelten van de droogkamer zouden een verhittingsinrichting voor de uit het ene gedeelte 20 afgezogen en aan het aangrenzende gedeelte toegevoerde hete lucht, kunnen omvatten, zodat de hete lucht per gedeelte steeds weer verhit en opnieuw wordt toegevoerd. Voldoende is een verhittingsinrichting te plaatsen van het inlaatgedeelte van de droogkamer, omdat de hete lucht hier op de afzuig-25 plaats nog steeds een voldoende temperatuur heeft, waarmee deze zonder verdere verhitting aansluitend in de stoomkamer ' kan worden benut. Bijzonder gunstig is een gesloten kringloop voor hete lucht, die tegen de bewegingsrichting van de vormdelen in door de afzonderlijke gedeelten van de droog-30 kamer, daarna door de stoomkamer en tenslotte onder afscheiding van stoom door een of meerdere warmtewisselaars wordt geleid. Daarbij kan deze gesloten luchtstroom worden gebruikt voor de luchtdroging, waarbij geen vreemde lucht nodig is en de werkwijze ekonomisch plaats kan vinden onder 35 toepassing van warmtewinning. Daardoor is een ekonomisch energiegebruik mogelijk.

80 0 5 3 3 4 Εβη uigvoerin5svoorl:>ee^<i van de uitvinding -7- is in de tekeningen weergegeven en wordt hierna nader beschreven .

Fig.l toont een schematisch perspektivisch aanzicht van de inrichting, 5 Fig.2 een doorsnede door de wand van de stoom- kamer en

Fig.3 een blokdiagram ter verduidelijking van de lucht- en stoomcirculatie.

In fig.l is de stoomkamer 1 en dë droogkamer 10 2 naast elkaar perspektivisch weergegeven. De op hangers 3 hangende vormdelen 4 bewegen aan de ingang van de stoomkamer 1 in de richting van de pijl 5 in de stoomkamer naar , binnen, waarbij het transport daarvan overgenomen wordt door een transportinrichting 6, die uitgevoerd kan zijn als 15 een met schroefdraad voorziene draaiende schroef of ook als kettingtransporteur of dergelijke. De transportinrichting 6 is aan het einde van de stoomkamer 1 naar buiten geleid en zorgt voor het omleiden van de vormdelen 4 in de richting van de pijl 7 en het naar binnen bewegen van de vorm-20 delen 4 in over 90° verdraaide toestand in de droogkamer 2, waaruit de vormdelen 4 in de richting van de pijl 8 gereed naar buiten komen. Zichtbaar is dat de vormdelen 4 dwars door de stoomkamer 1 bewegen, waarbij de vormdelen op een zeer kleine afstand, bijvoorbeeld op 2 of 3 cm achter elkaar 25 door de stoomkamer 1 bewegen. Op de omkeerplaats, waar de vormdelen in de richting van de pijl 7 worden omgekeerd, worden de vormdelen 4 zo gekeerd, dat deze en de hanger 3 zich in hoofdzaak in axiale richting in de droogkamer 2 uitstrekken. Deze verschillende stand vaide vormdelen 4 tij-30 dens het transport geschiedt met het oog op de werkwijze.

In de stoomkamer 1 is alleen van belang om onder instandhouding van de vochtigheid resp. toevoer van vochtige stoom de noodzakelijketemperatuur van het vormdeel 4 te bereiken, terwijl in de droogkamer 2 een mechanisch gladworden plaats-35 vindt, dat door sterk aanblazen van de vormdelen 4 met droge lucht wordt bereikt, zodat het vervormbare weefsel strak getrokken, gladgemaakt en daarbij gedroogd wordt. Voor dit 80 05 33 4 -8- doel is in de wand 9, in het bijzonder in de zijwanden van de stoomkaraer 1 een kanaal of een buisleiding gevormd, waarin verzadigde stoom en/of verhitte stoom wordt toegevoerd.

Via aangebrachte openingen kan via een verdeelsysteem van 5 buizen en dergelijke hete lucht worden ingebracht. De stoom en de lucht stromen relatief langzaam in de richting van de pijlen 10 in de binnenruimte 11 van de stoomkamer 1, zodat de vormdelen 4 hier bij een ongeveer konstante vochtigheid gedurende lange tijd worden verhit. Analoog zijn in de droog-10 kamer 2 de wanden 12 voorzien van een systeem van verdeeld aangebrachte mondstukken 13, waardoor de vormdelen 4 met hete lucht worden aangeblazen. De verdeling van de sproeiers 13 kan zodanig zijn, dat ongeveer 50% van de lucht van boven en ongeveer 50% ter hoogte van de opgezette zakken van de 15 schorten wordt ingeblazen. De droogkamer 2 is in verscheidene gedeelten 14 onderverdeeld, die telkens een afzonderlijk mond-stuksysteem 13 hebben. Het eerste en het laatste gedeel-te van de droogkamer 2 hebben ofwel een relatief grotere axiale lengte of daaraan wordt minder droge lucht toegevoerd, omdat 20 hier steeds de toestand optreedt, dat een vormdeel 4 hangend op een hanger 3 aan ëën zijde met hete lucht wordt aangeblazen, zodat hier voorzorgsmaatregelen getroffen moeten worden, om het afblazen van het vormdeel 4 van de beugel 3 zeker te verhinderen. In de middelste gedeelten 14 van de droogkamer 25 2 kan en moet daarentegen het vormdeel 4 vol-taan de droge lucht worden blootgesteld, waarbij per gedeelte 14 tot 4000 m /h lucht ingeblazen kan worden.

Fig.2 toont schematisch de wand 9 van de stoomkamer 1; in de wand 9 zijn openingen 15 aangebracht.

30 Tussen de binnenwand met de openingen 15 en een middenwand 16 is een kanaaldoorsnede 17 gevormd, waarin hete stoom en/of verzadigde stoom worden toegevoerd. In dit kanaal 17 is een buizensysteem 18 aangebracht, waarvan de mondstukken 19 op ëën lijn liggen met de openingen 15. In 35 het buizensysteem 18 wordt de hete lucht in de richting van de pijlen 20 zo naar buiten geblazen, dat deze door de openingen 15 in de binnenruimte 11 terecht komt. Daarbij wordt volgens het injektorprincipe hete stoom en/of.verzadigde 80 05 334 -9- stoom in de richting van de pijlen 21 mee aangezogen resp.. mee in de binnenruimte 11 naar binnen gesleurd. Tussen de middenwand 16 en de buitenwand 22 bevindt zich een isoleer-laag 23.

5 In fig.3 is schematisch de stoomkamer 1 en de droogkamer 2 met de afzonderlijke gedeelten 14 weergegeven.

De vormdelen bewegen door deze kamers 1/2 in de richting van de pijlen 4,8. De afzonderlijke gedeelten 14, met uitzondering van die aan de ingang van de droogkamer 2 zijn telkens 10 voorzien van een door middel van verhitte stoom met bijvoorbeeld 10 bar verhitte verhittingsinrichting 24. Er wordt een gesloten luchtkringloop gevormd, die bovendien door een warmtewisselaar 25 en een droger/koeler 26 wordt geleid. De verwarmde hete lucht wordt eerst teruggevoerd door de afzonder-15 lijke gedeelten 14 van de droogkamer 2, waarbij deze telkens na het afzuigen uit de gedeelten 14 door de verhittingsinrichting 24 weer wordt verhit en aan het aangrenzende gedeelte 14 wordt toegevoerd. Aan het gedeelte 14 aan de ingang van de droogkamer 2 vervalt deze trapsgewijze verhitting, omdat 20 de hete lucht reeds een vdldoend hoge temperatuur heeft, om deze in de stoomkamer 1 te brengen. De beweging van de lucht wordt weergegeven met getrokken lijnen. Met stippellijnnen is de toevoer van verzadigde stoom resp. verhitte stoom aangegeven, die eerst de afzonderlijke verhittingsinrichtingen 25 24 verzorgt en dan naar de openingen 15 van de stoomkamer 1 voert, waar de stoom in de binnenruimte 11 naar buiten stroomt. Aan de bodem van de stoomkamer 1 wordt lucht en condensaat afgezogen en afgevoerd. In de warmtewisselaar 25 wordt een deel van het condensaat uitgescheiden en via de 30 leiding 27 afgevoerd. De lucht stroomt door de droger/koeler 26, die met koelwater, uit de leiding 28 wordt gevoed. Daarna komt de lucht weer in de warmtewisselaar 25, waar deze wordt verhit. In deze verhitte toestand wordt de lucht aan het uit-gangseinde in de droogkamer 2 naar binnen geblazen. De kring-35 loop begint opnieuw.

80 05 33 4

Claims (9)

1. Werkwijze voor het gladmaken en drogen van gewassen vormdelen van mengweefsel, waarbij de vormdelen vochtig worden opgehangen, met stoom worden aangeblazen en 5 in een luchtstroom worden gedroogd, met het kenmerk, dat de vochtig opgehangen vormdelen bij een ongeveer konstante vochtigheid langdurig worden verhit en daarna korte tijd onder continu verdeeld aanblazen met hete lucht mechanisch worden gladgemaakt en daarbij droog worden gevormd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het ken merk, dat de vormdelen zonder droging gedurende lange tijd op een temperatuur worden verhit die tenminste gelijk is aan maar bij voorkeur hoger is dan de hoogste in het daaraan voorafgegane wasproces.optredende temperatuur, en dat de 15 vormdelen op deze temperatuur en in deze vochtigheid worden gehouden.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat de verhitting ten opzichte van de droging ongeveer met een 20 maal langere duur plaatsvindt.

4. Inrichting voor het uitvoeren van de werk wijze volgens conclusie 1-3, met een tunnel, waar de vormdelen opgehangen op hangers doorlopen, en met een tunnelwand, waarin openingen voor het aanblazen van de vormdelen met stoom en mondstukken voor het aanblazen van de vormdelen met 25 lucht zijn aangebracht, met het kenmerk, dat een stoomkamer (1) en een droogkamer (2) achter elkaar geschakeld zijn aangebracht en via een transportinrichting(6) voor de opgehangen vormdelen (4) met elkaar zijn verbonden en dat in de wand (9) van de stoomkamer (1) openingen (15) voor het inbrengen van 30 stoom en mondstukken (19) voor het inbrengen van hete lucht en in de wand (12) van de droogkamer (2) verdeeld mondstukken (13) voor het inblazen van hete lucht zijn aangebracht.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de stoomkamer (1) een zodanige breedte heeft, dat 35 de opgehangen vormdelen (4) in dwars-richting daar doorheen kunnen bewegen en de droogkamer (2) een zodanige breedte heeft, dat de vormdelen in langsrichting daardoorheen kunnen bewegen. 80 0 5 3 3 4 -11-

6. Inrichting volgens conclusie 4 en 5, met het kenmerk, dat de stoomkamer (1) uit één enkele doorlopende tunnel bestaat, welke aan de beide einden sluizen voor het doorlaten van de opgehangen vormdelen (4) omvat.

7. Inrichting volgens conclusie 4 en 5, met het kenmerk, dat de droogkamer (2) in afzonderlijke gedeelten (14) is verdeeld en dat het eerste en laatste gedeelte (14) ofwel een relatief grotere axiale lengte heeft of dat hieraan een relatief geringere hoeveelheid lucht wordt toe- 10 gevoerd.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat afzonderlijke gedeelten (14) van de droogkamer (2) een verhittingsinrichting (24) voor de uit het ene gedeelte (14) afgezogen en aan het aangrenzende gedeelte (14) toe te 15 voeren hete lucht omvatten.

9. Inrichting volgens conclusies 4-8, met het kenmerk, dat een gesloten kringloop voor de hete lucht aanwezig is, welke in tegengestelde richting door de afzonderlijke gedeelten (14) van de droogkamer (2) daarna door de 20 stoomkamer (1) en tenslotte onder condensaatuitscheiding door een of meerdere wamtewisselaars (25,26) wordt geleid. 80 05 334