NL7907885A

NL7907885A - Geheugeninrichting voor de momentele positie van een magnetische band in een cassette.

Info

Publication number: NL7907885A
Application number: NL7907885A
Authority: NL
Original assignee: Staar Sa
Priority date: 1978-10-27
Filing date: 1979-10-26
Publication date: 1980-04-29
Also published as: AT379912B; FR2440056B1; DE2943409C2; DE2943409A1; GB2043982B; NL184649B; HK80884A; IT7926880A0; AT376514B; NL184649C; ATA333382A; IT1209129B; BE871690R; GB2043982A; CH640969A5; CA1145035A; FR2440056A1; US4338644A; ATA693179A

Description

* «.

V

Geheugeninrichting voor de momentele positie van een magnetische band in een cassette.

De uitvinding heeft betrekking op een geheugeninrichting voor de momentele positie van een magnetische band in een cassette.

Vanwege hun configuratie kunnen de cassettes 5 op elk ogenblik worden teruggetrokken, ingevoerd of teruggebracht in de opneem- en weergeefinrichtingen en wel onafhankelijk van de momentele positie van de magnetische band.

Dit gebruiksgemak, dat daarbij het commerciële succes heeft geleverd, heeft echter als nadeel, dat de gebruiker 10 nooit de positie van de magnetische band kent ten opzichte van een van zijn uiteinden, bijvoorbeeld het aantal omwentelingen van een van de spoelen, wanneer hij een cassette opnieuw inbrengt in een bandrecorder.

Om dit nadeel te overwinnen, zijn de cassettes 15 voorzien van doorschijnende vensters, waardoor men direct de dikte van de wikkeling van de magnetische band op de ene en de andere spoel kan zien, maar deze aanwijzing geeft geen enkele nauwkeurigheid vanwege zelfs de geringe dikte van de band.

Ook is reeds voorgesteld teneinde de nauwkeurig-20 heid van de aanwijzing te verbeteren, om in of op de cassettes mechanische afrolaanwijzers te monteren, maar hun ingewikkeldheid en hun omvang zijn zodanig, dat praktisch geen enkele cassette deze kan bevatten. Aangezien anderzijds hun nauwkeurigheid onaanvaardbaar blijft en hun kostprijs zeer hoog is, zijn deze mechanische aanwijzers 25 praktisch nooit toegepast.

De uitvinding heeft tot doel deze nadelen te overwinnen en dit in geheugen opslaan te verzekeren door eenvoudige, nauwkeurige en goed werkende middelen.

Voor het verwezenlijken van dit doel is de 790 7 8 85 2 * «i geheugeninrichting, welke enerzijds is voorzien van een detector voor het lopen van de magnetische band, welke een signaal geeft, representatief voor de momentele positie daarvan en anderzijds voorzien van een elektronische geheugenketen, in eerste instantie 5 gekenmerkt doordat elke cassette samenwerkt met een elektronische geheugenketen, verwijderbaar ten opzichte van de bandrecorder.

Bij de praktische uitvoering van de uitvinding is in de bandrecorder een opneemorgaan aangebracht, waarin een geheugenketen behorende bij de cassette, wordt ingebracht, waarbij 10 dit opneemorgaan is voorzien van contacten bestemd voor het opnemen van de pennen van de geheugenketen teneinde de werking daarvan te verzekeren wanneer deze in een werkstand is.

Volgens een voordelige uitvoeringsvorm is de elektronische geheugenketen samenwerkend met de cassette, als een 15 geheel daarmee uitgevoerd.

Met behulp van de elektronische geheugenketen kunnen informaties, kenmerkend voor de cassette en/of magnetische band daarin zoals zijn type (C45, C60, C90, C120..), zijn lengte, zijn voormagnetiseringswaarde, enz. in geheugen worden gehouden 20 eens en vooral met behulp van de geheugenketen.

Volgens een uitvoeringsvorm kan men voorzien in middelen, waarmee in het geval dat een cassette uitgevoerd volgens de uitvinding (met samenwerkende elektronische geheugenketen) wordt gebruikt bij een bandrecorder, welke niet is voorzien van 25 de middelen noodzakelijk voor de werking van de geheugenketen, de inhoud van het geheugenblok, dat de momentele positie van de band weergeeft wordt uitgewist.

Eveneens kunnen middelen worden aangebracht om de gebruiker te waarschuwen, dat de cassette wordt ingevoerd 30 in een bandrecorder, niet uitgevoerd voor een cassette volgens de uitvinding.

De uitvinding zal aan de hand van de tekening in het volgende nader worden toegelicht.

Figuur 1 toont een bandrecorder met een 35 cassette en zijn bijbehorende geheugenketen.

790 7 8 85 « * 3

Figuur 2 toont een uitvoeringsvorm van de uitvinding.

Figuur 3 toont een geheugen met een grotere capaciteit dan dat van figuur 2.

5 Figuur 4 toont een type van cassette waarbij de geheugenketen is ondergebracht in het inwendige van de cassette zelf.

Figuren 5 tot 8 tonen een uitvoeringsvorm, waarbij een cassette volgens de uitvinding wordt gebruikt bij een 10 bandrecorder, die niet voorzien is van de middelen noodzakelijk voor de werking van de geheugenketen. Elk toont schematisch een cassette voorzien van de inrichting, in verschillende werkposities.

Figuur 9 toont een detailaanzicht.

Figuren 10 tot 17 hebben betrekking op het 15 gebruik van een geheugenketen van de soort ER 1400 EAROM van General Instrument Corporation Microelektronics.

Figuren 10, 10A, 11, 11A tonen de elektrische verbindingen tussen een cassette en de bandrecorder.

Figuur 12 toont een schakeling van een stuur-20 inrichting, voorzien van een microprocessor, en van zijn verbinding met een geheugen ER 1400 EAROM.

Figuur 12A toont een schema van de koppelings-schakeling voor het besturen van de geheugeninrichting van de cassette.

Figuren 13 tot 17 zijn toelichtingsdiagrammen.

25 Figuren 18 tot 23 hebben betrekking op een bepaalde uitvoeringsvorm van een inrichting, waarin middelen zijn toegepast voor het waarschuwen van de gebruiker dat een cassette is ingebracht in een bandrecorder, die niet is uitgevoerd voor een cassette volgens de uitvinding, in het bijzonder bij toepassing voor een 30 video-cassette, bestaande uit twee halve dozen.

Figuur 18 toont in perspectief een cassette van deze soort waarbij de inrichting is toegepast.

Figuur 19 is een bovenaanzicht van het mechanisme, aangebracht in de onderste halve doos.

35 Figuur 20 is een bovenaanzicht van het mechanisme 790 7 8 85 3a aangebracht in de bovenste halve doos.

Figuur 21 is een vertikale doorsnede van de cassette en toont de samenwerking van het mechanisme-win de onderste halve doos met dat van de bovenste halve doos.

5 Figuur 22 is een vertikale doorsnede en toont de samenwerking van de bandrecorder met een cassette.

Figuur 22A toont een detail.

Figuren 23 en 24 zijn bestemd voor het toelichten van de werking van de inrichting volgens figuren 19 en 20.

10 Figuren 25, 26 en 27 tonen de toepassing van de uitvinding op een cassette van de omkeerbare soort, waarbij figuur 25 een perspectief toont van zulk een cassette en figuren 26 en 27 het mechanisme voorstellen.

Men ziet in figuur 1 schematisch een cassette- 15 recorder 1 met een mechanisme bestemd voor het opnemen van de cassette 2 en voor het verzorgen van het lopen van de magnetische band 3.

Volgens de uitvinding is in de bandrecorder een opneemorgaan 4 aangebracht, waarin een geheugenketen 5 voor samenwerking met de cassette 2 is ingevoerd.

20 Dit opneemorgaan 4 heeft contacten, bestemd voor het opnemen van verbindingspen-nen van de geheugenketen teneinde de werking daarvan te verzekeren wanneer deze in de werkpositie is.

Figuur 2 toont een uitvoeringsvorm van de uitvinding.

25 Men ziet in detail de geheugenketen 5, welke een strikt geheugendeel 6 bevat, een decodeerketen 7, en een inrichting 8 voor ingang en uitgang van gegevens.

Deze verschillende elementen, welke behoren bij het geheugen, maken deel uit van dezelfde keten, welke op zich 30 bekend zijn, zodat zij niet nader in detail worden beschreven of getekend.

790 7 8 85 4

Voor de aanwijzing van de positie van de band kan men verschillende middelen toepassen zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Men kan bijvoorbeeld voor aanwijzing een 5 inrichting gebruiken zoals beschreven in het Belgische octrooi-schrift 855.968 van aanvrager.

Voor vereenvoudiging in het onderhavige geval zal worden voorzien in het gebruik maken voor de beschrijving van de keten, van een inrichting, gemonteerd op de as, welke de 10 opneemspoel aandrijft.

Men ziet in figuur 2 de cassette 2, de magnetische band 3, de as 9, met de motor 10, welke de opneemspoel 11 aandrijft.

Op de as 9 van de opneemspoel is een schijf 15 12 bevestigd, welke is doorboord met gaten 13 en waarmee een foto-elektrische detector 14 samenwerkt.

Wanneer de magnetische band 3 wordt aangedreven, draait de as 9 van de opneemspoel en neemt de schijf 12 mee, welke telkens de lichtstralen van de detector 14 onderbreekt en 20 dit veroorzaakt impulsen representatief voor de momentele positie van de band 3.

Een representatief signaal komende van de detector 14 van de positie van de magnetische band, wordt eveneens toegevoerd naar de ingang van een stuurketen 15.

25 Deze stuurketen 15 ontvangt de informaties betreffende de cassette (inbrengen, uitwerpen, E) en het lopen van de magnetische band: stoppen (0) - lopen (>)- snel lopen (j) of <£ ) .

Door tussenkomst van zijn uitgangen bestuurt de keten 15 de fasen van aflezen en inschrijven van gegevens in 30 de geheugenketen 5, evenals het aanwijzen via een numerieke of analoge inrichting 16 van de positie van de magnetische band.

Wanneer een cassette 2 en zijn geheugenketen 5 zijn ingebracht in de bandrecorder 1, verzekert in eerste instantie de stuurketen 15 het voeden van de geheugenketen 5 via een voedings-35 blok 17 en vervolgens het aflezen van de positie van de band, vervat 7907 8 85 * ¥ 5 in het geheugendeel 6 van de keten 5. Deze positie wordt dan overgedragen naar de aanwijsinrichting 16. De gebruiker weet dus onmiddellijk de positie van de band ten opzichte van een van zijn uiteinden.

5 Wanneer de magnetische band 3 wordt aangedre ven, wordt de as 9 van de opneemspoel in rotatie gebracht en wordt de schijf 12 aangedreven.

Zoals boven is toegelicht, onderbreekt deze schijf 12 telkens de lichtstralen van de detector 14, hetgeen 10 impulsen veroorzaakt, representatief voor de momentele positie van de band 3.

Deze impulsen worden overgedragen naar de aanwijsinrichting 16 via de stuurketen 15. Deze veroorzaakt een optelling of aftrekking van deze impulsen ten opzichte van de 15 aangewezen waarde als functie van de looprichting van de band.

Zodra het lopen van de magnetische band 3 wordt onderbroken, bestuurd de keten 15 het in geheugen brengen van de momentele positie van de band, dat wil zeggen het inschrijven in het geheugen 6 van de waarde aangewezen door de aanwij sinrichting 20 16.

Hiertoe draagt de keten 15 de waarde aangewezen door de inrichting 16, over naar de ingang van de geheugenketen 5 en verzekert daardoor het inschrijven in het geheugen 6.

Hierdoor wordt, indien de cassette 2 en zijn 25 geheugenketen 5 worden uitgenomen uit het toestel, de momentele positie van de band op het ogenblik van het uitnemen in geheugen (in 6) gebracht in de keten 5.

Dit in geheugen brengen kan eveneens worden uitgevoerd, hetzij op periodieke wijze, hetzij juist voordat men 30 de cassette 2 en zijn geheugenketen 5 uitneemt uit de bandrecorder 1.

Men kan ook zorgen dat buiten de positie van de band eens en voor al in de keten 5 de kenmerken worden gebracht in geheugen wat betreft de magnetische band zelf, zoals 35 zijn type (C45, C60, C90, C120...), zijn lengte en zijn voormagneti- 79078 85 6 seringswaarde.

Wanneer de cassette 2 en zijn geheugenketen 5 in werkpositie zijn, verzekert de stuurketen 15 eveneens het uitlezen van deze kenmerken, welke dan worden overgedragen hetzij naar 5 afstemketens, hetzij naar analoge of numerieke aanwijsinrichtingen 18.

Figuur 3 toont een andere voordelige uitvoering van de uitvinding, waarbij gebruik wordt gemaakt van een keten overeenkomstig die van figuur 2, maar met gebruik van een geheugen 6 10 met grotere capaciteit.

Voor de eenvoud heeft men hier slechts de elementen weergegeven, nodig voor het beschrijven van het gebruik van dit geheugen, waarbij de stuur- en aanwijsketens identiek zijn aan die van figuur 2.

15 Het geheugendeel 6 van de keten 5 omvat ver scheidene geheugehblokken, welke schematisch zijn weergegeven door blokken 19, met aanduidingen A, B .. Deze verschillende geheugen-blokken veroorloven de gebruiker het in geheugen brengen van verscheidene posities van de magnetische band, welke hij wil terug-20 vinden, zonder dat hij notities moet maken van deze posities.

Voor dit doel verzekert een kiestoetsenklavier 20, verbonden met de stuurketen 15, bij bediening het inschrijven van de momentele positie van de band, aangewezen door de inrichting 16, in het gekozen geheugenblok (positie C). Een tweede klavier 25 21, eveneens verbonden met de stuurketen 15, verzekert bij bediening het aflezen van de inhoud van het vooraf gekozen geheugenblok (B in dit geval) en het overdragen van deze inhoud naar de aanwijsinrichting 22, zodat de positie van de band, welke in het geheugen is gebracht, kan worden uitgelezen.

30 Verscheidene blokken 23 worden gebruikt voor het op definitieve wijze in geheugen brengen van de kenmerken betreffende de cassette en de magnetische band.

Volgens een andere uitvoering in figuur 4 is de elektronische geheugenketen, samenwerkend met de cassette, als 35 een geheel daarmee uitgevoerd, waardoor de handelingen van het 790 7 8 85 7 inbrengen en uitwerpen van de cassettes en hun bijbehorende geheugen-ketens aanzienlijk worden vereenvoudigd.

Figuur 4 toont een recordercassette, waarbij de doos 2 van de cassette is voorzien van openingen op bepaalde van 5 zijn vlakken, waardoor het voor de aandrijforganen, welke een geheel vormen met de bandrecorder, mogelijk is het transport' van de magnetische band 3 vanaf een af geefspoel 24 naar een opneemspoel 25 te verzekeren, evenals het registreren en uitlezen daarvan.

De elektronische keten 5, welke zorgt voor het 10 in geheugen brengen van de positie van de band, is ondergebracht in het inwendige van de doos 2 van de cassette. Hij is voorzien van verbindingspennen 26, nodig voor zijn werking (onder spanning brengen, overdracht van gegevens,....) welke de doos doorlopen teneinde in contact te komen met overeenkomende elementen, welke 15 een geheel vormen met de recorder waarin de cassette is ingebracht.

Op deze wijze verzekert het invoeren van een cassette in de recorder eveneens het in werking stellen van de geheugenketen 5.

Wanneer de magnetische bandcassettes zijn voorzien van twee vlakken, bruikbaar voor de werkingen van het registreren 20 en reproduceren van signalen, gebruikt men in plaats van een geheugenketen voor elk van de vlakken, een enkele geheugenketen, welke in werking wordt gesteld hoe ook de stand van het inbrengen van de cassette is en welke de positie van de magnetische band in geheugen houdt ten opzichte van zijn uiteinden voor elk van de 25 vlakken (hetzij door verschil, hetzij door aanvullen van het ene vlak met het andere).

De detectie van het vlak van de cassette, dat in werkstand is, wordt bij-voorbeeld uitgevoerd met behulp van een mechanisch of elektronisch orgaan, dat via de stuurketen 15 het 30 kiezen verzekert in de geheugenketen 5, van de momentele positie van de magnetische band betreffende het werkvlak F van de cassette (aangegeven bij 27 in figuur 3).

De geheugenketens 5, gebruikt bij de uitvinding, zullen bijvoorkeur van de statische soort zijn, aangezien zij in 35 dit geval geen enkele energie vereisen voor het bewaren van de 790 7 8 85 • * 8 inhoud van hun geheugenblokken. Deze bijzonderheid is zeer belangrijk in het geval dat de geheugenketens een geheel vormen met de cassette en in het inwendige daarvan zijn gemonteerd.

In figuren 5 tot 8 heeft men de cassette 2 aan-5 gegeven, de magnetische band 3 en de opwikkel- en afwikkelspoelen 24 en 25 van de band en de geheugenketen 5 met de verbindingspennen 26, lopend door de doos teneinde in contact te komen met de overeenkomende elementen van de bandrecorder.

Volgens de uitvinding kan men een hefboom 30 10 aanbrengen, welke praktisch evenwijdig wordt geplaatst aan de verbindingslijn van de assen van de spoelen 24 en 25.en die kan draaien om een as 31, welke een geheel vormt met de cassette 2.

Op deze hefboom 30 is om een as 32 een stuk 33 gemonteerd, dat een pal vormt in de vorm van een V en dat kan 15 draaien om de as 32. Anderzijds draagt de hefboom 30 ter plaatse van de pal een pen 34, waaraan een veer 35 is bevestigd, welke met zijn andere einde is bevestigd aan een pen 36, gedragen door het stuk 33 in de nabijheid van de top daarvan.

Tegenover de top omvat de pal 33 vlakken 44 en 45, 20 hellend in tegengestelde richting, zoals hierna zal worden besproken.

Dankzij een afplatting 37 aangebracht op de as 32, wordt de pal 33 gehouden onder werking van de veer 35 in een positie loodrecht ten opzichte van de hefboom 30.

25 Anderzijds werkt een veer 38, steunend op de binnenrand van het huis van de cassette 2, op de hefboom 30 teneinde deze constant te drukken in de richting van de spoelen.

In de doos van het huis is in de nabijheid van het vrije einde van de hefboom 30 een venster 39 aangébracht onder 30 het welk en het uiteinde van de hefboom een microschakelaar is aangebracht.

Men kan ook een schakelaar aanbrengen, gelegen buiten de cassette in de bandrecorder, welke direct wordt bediend door de hefboom 30 bijvoorbeeld via het venster 39.

35 In een cassette volgens de uitvinding is praktisch 790 78 85 • e 9 op een plaats, gelegen op de middenas en onder de hefboom 30, ook een opening 41 aangebracht met een ovale vorm, terwijl een bandrecorder, uitgevoerd voor het opnemen van een dergelijke cassette, een staaf 42 draagt, welke tijdens het inbrengen van de cassette 5 dringt in de opening 41, zodanig dat de hefboom 30 wordt vastgehouden en geblokkeerd in de positie weergegeven in figuur 1.

In dat geval raakt de top van de pal 33 niet de groeven 43 van de spoel 25 en wordt verwijderd daarvan gehouden.

Indien een cassette volgens de uitvinding 10 wordt ingebracht in een bandrecorder niet uitgevoerd voor het opnemen van een dergelijke cassette en dus niet voorzien van de blokkeerstaaf 42, werkt de veer 38 dus op de hefboom 30, waardoor een druk zodanig daarop wordt uitgeoefend, dat de top van de pal 33 in contact komt met de groeven 43 van de spoel 25 en deze 15 zal zodra hij in rotatie (in de ene of de andere richting) zal worden gebracht, het draaien van de pal 33 veroorzaken in de positie van figuur 6, terwijl de veer 35 op zijn beurt zal werken om de pal 33 te doen schommelen totdat zijn binnenvlak van een van de vleugels 44 en 45 van de pal 33 in contact met de pen 34 20 van de hefboom 30 (figuur 7) en daarop werkt. Hierdoor wordt de hefboom 30 meegenomen in de stand volgens figuur 7 waar hij kan werken op de microschakelaar 40, hetgeen het uitwissen veroorzaakt van de aanwijzingen, gedragen door het geheugenblok van de geheugenketen behorende bij de cassette.

25 Buitendien zal het uiteinde van deze hefboom 30 worden geplaatst voor het venster 39 van de cassette en dit toont dus direct aan de gebruiker, dat de cassette wordt gebruikt in een bandrecorder die niet is uitgevoerd voor een cassette volgens de uitvinding.

30 Het uiteinde van deze hefboom kan met voordeel worden gekleurd, bijvoorbeeld rood.

Wanneer de cassette opnieuw moet worden gebruikt in een bandrecorder, welke geschikt is, is het voldoende om een gepunt voorwerp in het venster 41 in te voeren teneinde de hefboom 35 30 te brengen in de positie van figuur 8 waar de pal is teruggebracht 790 7 8 85 * « 10 in zijn oorspronkelijke positie loodrecht op de hefboom.

In het geval dat de schakelaar, welke de functie van de microschakelaar 40 vervult, is aangebracht aan de buitenzijde van de cassette, veroorzaakt het inbrengen van de cassette, waarbij 5 de hefboom 30 zich bevindt in de positie van figuur 7, het uitwissen van het geheugen in de cassette.

Anderzijds is vanwege het feit dat de hefboom 30 zich bevindt tegenover de opening 41, het invoeren van de staaf 42 niet mogelijk en de cassette kan niet volledig worden geplaatst 10 in de normale werkpositie.

Het is dus eveneens noodzakelijk een gepunt voorwerp in te voeren in de gleuf 41 om de hefboom in zijn uitgangspositie te brengen.

Gebleken is dat voor de geheugenketen 5 met voor-15 deelgebruik kan worden gemaakt van de geheugenketen bekend als ER 1400 EAROM van General Instrument Corporation Macroelectronics, Hicksville, New York.

Deze keten is beschreven in de technische gegevens en de schema's, aanwezig in de gedrukte publicaties: 20 -Application note (Bulletin 1207)

Microprocessor Interfaces to the ER 1400 EAROM -Micro Electronics (Bulletin "Memoires")

Electrically Alterable Read Only Memories.

Dit geschikte gebruik resulteert uit de volgende 25 eigenschappen:

Het gaat om een geheugenketen van de statische soort (zie hierboven).

Zijn vorm is die van een transistor.

Hij bewaart de geregistreerde informaties geduren-30 de 10 jaar zonder gebruik van spanning.

De geheugenketen ER 1400 EAROM heeft slechts zeven contactpennen, hetgeen ook een voordeel is.

De figuren 10, 10A, 11 en llA tonen de samenwerking van de geheugenketen tussen de cassette en het reproduceertoestel.

35 Volgens deze figuren is het geheugen ER 1400 EAROM

790 78 85 11 (verwijzing 50) gemonteerd aan de binnenzijde van de cassette 51 en is in verbinding met een gedrukte schakeling 52, voorzien van acht vertikale contactstaven 53, welke zijn gelegen aan de buitenzijde van het voorvlak van de cassette 51. De opstelling is asymme-5 trisch gemaakt teneinde een gemakkelijke detectie van het werkvlak van de cassette mogelijk te maken.

De hoofddoos 54 van de bandrecorder, waarop de cassette in werkpositie wordt geplaat, omvat twee verbindingsblokken 55 en 56 voorzien van lamellen 57, geschikt om in contact te komen 10 met de acht vertikale staven 53.

De achtste lamel 57 van de twee verbindingsblokken is uitgevoerd in twee delen voor het detecteren van de zijde van de cassette, welke werkzaam is zoals hierna wordt beschreven.

15 De twee verbindingsblokken zijn verbonden met de koppeling van de microprocessor, zodanig dat: - de voeding van de ER 1400 EAROM is verzekerd, en - het geheugen kan worden bestuurd wanneer de cassette in zijn werkpositie is.

20 Men heeft een standaard microprocessor van

Motorola gekozen voor het besturen van de bandrecorder en de ER 1400 EAROM.

Een schematisch diagram van de noodzakelijke koppeling met betrekking tot de geheugen-keten ER 1400 EAROM is 25 beschreven in 'Application Note" van General Instrument.

De logica, (software) gerealiseerd voor het besturen van de ER 1400 EAROM is eenvoudig en omvat slechts drie onderprogramma's. onderprogramma 1: adresingang.

30 onderprogramma 2: ingang voor gegevens en uitwissen, hierna genoemd "gegevensingang".

onderprogramma 3: gegevensuitgang.

Deze onderprogramma's zijn uitgevoerd volgens de technische specificaties met betrekking tot de ER 1400 EAROM als 3 5 bovengenoemd.

790 7 8 85 12

De microprocessor 6800 bestuurt eveneens de bandrecorder, de aanwijzingen en leest de besturingstoetsen.

Het schema van figuur 12 omvat een stuureenheid 60, een stuurketen 61 voor het in werking stellen van de motoren 5 Ml en M2, aanwijsorganen 62, 63 en 64 voor het zichtbaar maken, respectievelijk van de positie van de band, het type van de cassette en de zijde van de cassette in gebruik, de aanwijzingen voor de polariteit en de egaliseerregelingen, stuurpanelen 65 en 75 voorzien van klavieren en stuurschakelaars en een snelheids-10 detector in de vorm van een impulsgenerator 66, gemonteerd op de opwikkelspoel 67 en de informatie betreffende de beweging van de band leverend naar de stuureenheid 60.

Bij een voorkeursuitvoering wordt de stuureenheid 60 gevormd door een microprocessor 68, zoals die van 15 Motorola 6800, welke een centrale bewerkingseenheid (CPU) omvat, ketens 80, uitwendige geheugens 69 en 70 respectievelijk ROM (alleen afleesgeheugen) en RAM (geheugen met willekeurige toegang) evenals een tijdbasisketen 71, bestuurd door een kwartskristal van 4 MHz en signalen van 2 MHz leverend.

20 Het klavier 72 maakt het gebruiker mogelijk een adres te kiezen in het geheugen door het bedienen van de betreffende toetsen ten einde hetzij de inhoud van het adres te lezen door het bedienen van de besturing 73 van het geheugen, aangegeven met LECTURE, hetzij de positie van de band in geheugen 25 te brengen, aangewezen door het aanwijsorgaan 62 aan het adres door het bedienen van de stuurtoets 74 van het geheugen, aangegeven met "MEMORISATION".

De functietoetsen 75 veroorloven de gebruiker om de bandrecorder te besturen en naar de stuureenheid 60 de 30 informatie over te dragen betreffende de verplaatsingsrichting van de band (heenloop-terugloop) evenals betreffende de positie van de cassette (uitwerpen).

De opwikkelspoel 67 omvat een impulsgenerator 66 gemonteerd op zijn as en zo uitgevoerd dat impulsen worden 35 geleverd met een herhaling representatief voor de beweging van de 79078 85 13 band, Bij een voorkeursuitvoering worden zestien impulsen geleverd door rotatie van de spoel.

Aangenomen dat de cassettes vaak worden ingébracht of uitgeworpen, moet men bij voorkeur een groot aantal 5 impulsen per rotatie toepassen teneinde accumulerende fouten te vermijden.

De bandrecorder omvat stuurmotoren en M2 voor de spoelen van de cassette, welke worden bestuurd door een stuurketen 61, die zelf wordt bestuurd door de stuureenheid 60.

10 In de praktijk zorgen de motoren en M2 voor het aandrijven van de band met normale snelheid (opname of weergave) of met grote snelheid (vooruit of achteruit) evenals met een tussenliggende snelheid.

De stuureenheid 60 bestuurt door zijn uitgangen 15 de aanwijsinrichtingen, gebruikt voor het aanwijzen van de positie van de band (aanwijsorgaan 62), het type cassette gebruikt in de bandrecorder, de zijde (I of II) welke werkzaam is (aanwijzing 63) evenals bepaalde kenmerken van de gebruikte band, welke automatisch de polariteit en de egaliseerconstanten bepalen (aanwijzing 64).

20 Deze karakteristieken kunnen worden overdragen naar elektronische ketens voor het automatisch doen afstemmen daarvan.

Stellen dioden zijn ook aangebracht om de functies aan te geven, uitgevoerd door de stuureenheid 60, bijvoorbeeld weergave, opname, stoppen, pauze....

25 In figuur 12 heeft men buitendien de geheugenke- ten ER 1400 EAROM (aanwijzing 50) weergegeven evenals de verbin- dingsblokken 57 (lamellen 1-7) en de verbindingsblokken 57 (lamel 8).

Figuur 12A toont een speciaal voorbeeld van 30 de keten van de koppeling nodig voor het geheugen ER 1400 en gevormd volgens figuur 1 van Application Note van General Instrument als bovengenoemd.

Werking

Wanneer een cassette 51 in werkpositie is 35 geplaatst in de bandrecorder 54, komt zijn reeks contactstaven 53 7907 8 85 14 overeenkomend met het geheugen ER 1400 EAROM in verbinding met hetzij het rechter verbindingsblok 55 hetzij het linker verbindings-blok 56.

Aangezien de ER 1400 slechts zeven verbindingen nodig heeft, wordt het achtste contact van de plaat 52 gebruikt 5 voor het kiezen van de zijde I of de zijde II.

In feite omvatten de twee contactlamellen 57* van de verbindingsblokken 55 en 56, gelegen op het chassis 54 van de bandrecorder, twee pennen.

Indien de cassette wordt ingevoerd met zijn 10 stel contactstaven 53 van de rechterzijde (figuur 11) zal het contact 57* van het verbindingsblok 55, gelegen aan de rechterzijde, een keten sluiten vanwege het feit dat zijn twee pennen in verbinding zijn met dezelfde geleidende staaf van het stel contactstaven 53.

In tegendeel blijft het contact 57 van het 15 verbindingsblok 56 van de linkerzijde open.

Aldus is de zijde van de cassette, die in werkpositie is, bepaald en bekend door de microprocessor, welke onmiddellijk het geheugen in werking zal stellen (onderprogramma's: adresingang, gegevensuitgang) teneinde de momentele positie van de 20 band, het type van de cassette, ... (diagramfiguur 13) aan te geven.

Tijdens het lezen van deze opgeslagen gegegens, hetgeen onmiddellijk wordt uitgevoerd na het in werkstand plaatsen van de cassette, zorgt de stuurketen (CPU) dat op de aanwijsinrichting 25 het adres zal worden aangewezen van de laatste geheugeninformatie teneinde te vermijden, dat de gebruiker een reeks gebruikt adres kiest om daarin een nieuwe referentie in geheugen te brengen.

Indien een functietoets 75 wordt bediend (weergave, snel vooruit, snel achteruit, opname) zal de microprocessor 30 naar gelang van de richting van verplaatsing van de band eenheid voor eenheid de waarde verhogen of verlagen, die is aangewezen voor de positie van de band, elke keer dat een impuls zal worden geleverd door de opwikkelspoel. Aldus is de positie van de band permanent 35 bekend met een nauwkeurigheid van 1/16 omwenteling van de spoel 79078 85 15 bij de onderhavige uitvoering,

Zodra de beweging van de magnetische band wordt onderbroken, zal de microprocessor steeds en voor alles zorgen dat de momentele positie van de band, aangewezen op het scherm (bij 62) 5 in geheugen wordt gebracht in het geheugen ER 1400 EAROM van de cassette.

Deze werking wordt verzekerd door de ouderprogramma's: adresingang, gegevensingang volgens het diagram van figuur 14.

Op deze wijze wordt de momentele positie van de magnetische band 10 steeds in geheugen gebracht voordat de cassette wordt uitgenomen of de voeding van het toestel wordt verbroken.

Wanneer de twee vlakken van eenzelfde cassette bruikbaar zijn en deze zijn bespeeld, is het niet alleen nodig de positie van de band ten opzichte van het gebruikte vlak in geheugen 15 te brengen, maar ook de positie van de band ten opzichte van het andere vlak.

Het klavier 72 omvat twee stuurtoetsen 73 (LECTURE) en 74 (MEMORISATION) waardoor het de gebruiker mogelijk is het geheugen ER 1400 te besturen terwijl de toetsen 0-9 het 20 hem mogelijk maken een adres (1-79) te kiezen in dat geheugen.

De bediening van de toets "LECTURE" zal de werking van het aflezen bepalen, waardoor het mogelijk zal zijn het adres af te lezen, gekozen door de gebruiker op het klavier en vervolgens de ouderprogramma's in werking te stellen, zoals adres-25 ingang, gegevensuitgang, teneinde de inhoud van het door de gebruiker gekozen adres aan te wijzen op de aanwijsinrichting 62 (diagramfiguur 15) .

Op overeenkomende wijze zal de bediening van de toets "MEMORISATION" de werking van het "MEMORISATION" bepalen, 30 waardoor het lezen in eerste instantie mogelijk zal zijn van het adres gekozen door de gebruiker op het klavier, waarna de ouderprogramma's adresingang, gegevensingang, inwerking worden gesteld teneinde aan het gekozen adres de momentele positie in geheugen te brengen van de magnetische band, aangewezen bij 62.

35 Het klavier 72 veroorlooft de gebruiker om tot 790 7 8 85 16 achtig posities van de band in geheugen te brengen, terwijl de toets NAAR verzekert dat de band op een zeer nauwkeurige wijze wordt gebracht naar de positie gekozen door de gebruiker.

Deze automatische besturing van het aandrij-5 ven van de band naar een gekozen positie wordt uitgevoerd volgens het programma, beschreven in het blokdiagram van figuur 16.

Gedurende deze fase wordt de uitdrukking "P - T" berekend en als resultaat van deze berekening wordt het toestel omgeschakeld hetzij tot snel vooruitgaan, hetzij snel 10 terugwikkelen.

Gedurende het aandrijven van de band met grote snelheid, berekend de microprocessor op een perman-ente wijze de uitdrukking P - T en wanneer deze de waarde 32 bereikt (tweemaal 16 impulsen) wordt het toestel omgeschakeld tot gemiddelde snelheid 15 op een wijze dat de gezochte positie wordt bereikt met een zeer grote nauwkeurigheid.

Bij een dergelijke inrichting is het niet meer nodig rekening te houden met de aanwijzingen van de bandteller, elke keer dat een opneemwerking is bestuurd. Het is voldoende een 20 adres te kiezen en daar de momentele positie van de magnetische band in geheugen te brengen, welke is aangewezen op het scherm 62. Het uitvoeren van geheugen (figuur 17)

De ER 1400 EAROM wordt verwezenlijkt op zodanige wijze dat: 25 - de posities (adressen) van het geheugen van 0 tot 79 kunnen worden gebruikt door de gebruiker voor het in geheugen brengen van elke willekeurige positie van de magnetische band.

- de geheugenposities 80 en 81 worden gebruikt uitsluitend voor het in geheugen brengen van de momentele positie van de magnetische 30 band wanneer zijn beweging wordt onderbroken (de geheugenpositie 80 wordt ge-bruikt voor de zijde I en de geheugenpositie 82 voor de zijde II). Voor deze twee geheugenposities kunnen de werkingen LECTURE of MEMORISATION slechts worden uitgevoerd door de microprocessor.

35 de geheugenposities 82-99 worden gebruikt voor het hier inschrijven 790 78 85 17 van vooraf in geheugen te brengen constanten met betrekking tot het type van de cassette, van de band, enz., behorende bij de keten ER 1400.

Deze constanten kunnen vooraf in geheugen worden 5 gebracht door de fabrikant van de cassette en de betreffende geheugens kunnen slechts worden uitgelezen en dit slechts door de microprocessor tijdens het invoeren van de cassette.

In het geval dat het toestel, waarop de cassette in werktoestand is gebracht, van twee richtingstype is, wordt de 10 keuze van het werkzame vlak ook verzekerd door het auto-omkeermechanis-me. Gegeven dat de beweging van de magnetische band kan worden omgekeerd zonder dat de cassette wordt omgekeerd, kunnen de twee ver-bindingsblokken 55 en 56 de werkzijde van de cassette slechts detecteren tijdens zijn invoeren in het toestel.

15 De geheugens 0 tot 79 kunnen in twee delen worden verdeeld, 0 tot 39 en 40 tot 79) teneinde de referenties te beperken betreffende elk vlak van de cassette (het vlak I: 0-39 en het vlak II: 40-79).

Een elektronische beveiliging kan worden aange-20 bracht om te verhinderen dat de gebruiker informaties leest of opneemt in het gedeelte van het geheugen overeenkomend met het vlak II wanneer het vlak dat werkzaam is, het vlak I is.

De momentele positie van de magnetische band is bij de beschreven uitvoering een functie van een aantal impulsen 25 van de opneemspoel. Echter kan elke andere inrichting worden gebruikt zoals lineaire meting (het Belgische octrooischrift 855.968) zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Hierna wordt een andere uitvoeringsvorm van de aanwijsinrichting beschreven voor het gebruik van een cassette, 30 voorzien van een geheugen, in een opneem- of weergeefstelsel, dat niet is uitgerust met een geschikt geprogrammeerde microprocessor.

Deze inrichting is bijzonder geschikt voor video-cassettes van bekende soort met de aanduiding VHS (figuur 18) .

35 Deze cassettes kunnen slechts aan een enkele 790 7 8 85 18 zijde worden gebruikt.

De doos 100 van een dergelijke cassette VHS is samengesteld uit twee halve dozen, een halve onderdoos 100* en een halve bovendoos 100^, 5 Figuren 19 en 20 tonen het inwendige van deze halve dozen na het openen door het scharnieren langs de voorrand van de cassette.

De inrichting is gebaseerd op het feit, dat elke video-cassette is voorzien van een blokkeermechanisme voor de 10 spoelen wanneer de cassette buiten werking is.

Dit mechanisme is voorzien in de onderste halve doos, weergegeven in figuur 19.

Een gebogen hefboom 101 (figuren 19, 21 en 22) draaibaar om een as 102, omvat enerzijds een tong 103 en anderzijds 15 twee armen 104, praktisch loodrecht geplaatst ten opzichte van de tong 103.

Op de assen 105, loodrecht geplaatst op de bodem van de onderste halve doos 100* zijn pallen 106 draaibaar, praktisch in V-vorm, waarvan de ene tak 107 is geplaatst zodanig dat deze 20 kan samenwerken met een am 104 van de gebogen hefboom 101 en waarvan de andere tak 108 kan samenwerken met een getande omtreksrand 109, aangebracht op de betreffende spoel 110.

Deze pallen worden onderworpen aan de werking van veren 111, zodanig geplaatst dat op de takken 108 een druk 25 wordt uitgeoefend in de richting van de getande randen 109 van de spoelen.

In de bodem van de halve doos op een plaats, gelegen tegenover het uiteinde van de tong 103, is een gat 112 (figuren 21 en 22) aangebracht, waarvan de taak hierna zal worden toegelicht.

2

In de bovenste halve doos 100 is een aanwijs- 30 inrichting aangebracht, welke is voorzien van een strook 113 (figuren 20,21-24) welke een stift 114 draagt, welke het schuiven van de strook 113 geleid in de lengterichting van de cassette in een langgerekt 2 sleutelgat 115, gevormd in het bovenvlak van de halve doos 100 .

Aan zijn uiteinde is de strook 113 vergroot 35 teneinde een signaleerplaat 116 te vormen, bestemd om te verschijnen 790 7 8 85 2 19 in een venster 117, gevormd in de bovenste halve doos 100 .

De stroom 113 wordt onderworpen aan de werking van een veer 118 en omvat een gleuf 120 van L-vorm, aangebracht in een vergroot deel 113 van de strook 113.

5 Een stift 119 wordt gedragen door een hefboom 121, welke kan worden verplaatst in een richting loodrecht ten opzichte van de strook 113 en welke is onderworpen aan de werking van een veer 122.

Aan zijn uiteinde omvat de hefboom 121 een ombuiging 123 (figuur 21) onder een rechte hoek, bestemd om samen 10 te werken met de takken 107 van de pallen 106 van het blokkeer-mechanisme van de spoelen.

Wanneer de twee halve dozen worden gemonteerd, zal de ombuiging 123 worden geplaatst achter de twee takken 107.

Wanneer de cassette 100 wordt ingevoerd in 15 het toestel 124 (figuren 21 en 22) dringt een drukorgaan 125, gemonteerd op het chassis daarvan, door het gat 112 in de cassette 100 en bediend de hefboom 101 zodanig, dat deze zal draaien rond de as 102. Hierdoor werken de armen 104 op de takken 107 van de pallen 106.

Vanwege het draaien van de hefboom 101 maken de takken 108 zich vrij 20 van de vertanding 109 en zijn de spoelen 110 tegelijk vrijgemaakt, terwijl de werking van de takken 107 op de ombuiging 123 van de hefboom aan deze hefboom 121 een translatie geeft volgens de pijl F (figuren 22-24).

Wat betreft de strook 113 bestaan er twee 25 mogelijkheden: 1) het toestel 124 is voorzien van een geschikte microprocessor, 2) het toestel is niet voorzien van een dergelijke processor.

In het geval (1) voorziet men eveneens in het aanbrengen van de invoerholte van de cassette, van een aanslag 30 126 (figuur 22) welke kan draaien rond een as 128 en is onderworpen aan de werking van een veer 127.

Deze aanslag 126 is zo geplaatst, dat wanneer een cassette 100 wordt ingevoerd in het toestel 124, de aanslag 126 35 glijdt langs het bovenvlak en wordt geplaatst, wanneer de cassette 790 7 8 85 20 in werkpositie is, tegenover de knop 114.

Op deze wijze heeft de verplaatsing van de hefboom 121 geen enkele invloed op de strook 113.

Zodra de cassette is gezakt op het hoofdchassis, 5 wordt de hefboom 121 verplaatst door het drukorgaan 125, maar de strook 113 blijft onbeweeglijk, gegeven dat de aanslag 126 de knop 114 vasthoudt, Aldus kan een aanwijsplaat 116 niet verschijnen in het venster 117 van de cassette 100- Wanneer de cassette wordt geheven van het hoofdchassis, blokkeert de hefboom 121 mechanisch 10 de strook 113 dankzij de vorm van de gleuf 120 en de cassette kan worden verwijderd zonder dat de aanwijsplaat 116 in werking is gesteld.

In het geval (2) dat het toestel niet is voorzien van een microprocessor, is er niets aanwezig in de holte 15 van de cassette om de knop 114 onbeweeglijk te houden, zodat de plaat 113 onderhevig aan de invloed van zijn veer 118, schuift totdat de pen stekend door de bodem van de L-vormige gleuf 120, deze beweging stopt. De aanwijsplaat 116, komt vanwege dit feit in het venster 117 met zijn uiteinde, dat bij voorkeur is geverfd in een 20 duidelijke kleur, bijvoorbeeld rood.

De gebruiker wordt dus steeds gewaarschuwd zodra de cassette voorzien is van een geheugen, wordt gebruikt in een bandrecorder, die niet is uitgevoerd om te werken met dit geheugen.

Het rode einde van de plaat 116, zichtbaar via 25 het venster 117, geeft aan, dat het mogelijk is dat de positie van de band (zijden I en II) niet meer overeenkomt met de positie, vervat in de adressen 80 en 81 van het geheugen vanwege het feit dat de band in de cassette is kunnen worden verplaatst zonder dat het geheugen is bijgewerkt.

30 De inhoud van alle andere adressen van het geheugen blijft desondanks geldig en het is voldoende dat de gebruiker de band volledig opwikkelt tot de beginpositie en dat hij de aanwijzing van de positie van de band en de inhoud van de geheugens 80 en 81 op nul zet.

35 Indien de gebruiker niet het rode uiteinde van 79078 85 21 het plaatje 116 heeft opgemerkt via het venster 117, zal de knop 114, welke wordt verplaatst met de strook 113, een microschakelaar 130 (figuur 22A) in werking stellen, die is gemonteerd in de holte van het toestel 124, wanneer deze cassette opnieuw zal 5 worden gebruikt in een toestel, voorzien van een microprocessor.

Deze microschakelaar 130 stelt een elektrische hoorbare of zichtbare waarschuwing in werking, zoals een knipperlamp. Men kan eveneens zorgen voor het knipperen van de aanwijsinrichtingen, zodanig dat de aandacht van de gebruiker onmiddellijk wordt getrokken.

10 Figuren 25, 26 en 27 tonen de toepassing van de uitvinding in het geval van een cassette 200 van de omkeerbare soort. Deze cassette zijn eveneens voorzien van een blokkeermechanisme van de spoelen, of een van de bewegende delen van de cassette (bijvoorbeeld de deksel, die de magnetische band beschermt, wanneer 15 zij worden teruggetrokken uit de bandrecorder. Dit mechanisme is aangebracht om te worden bediend door de twee zijden van de cassette 200 en werkt eveneens samen met een aanwijsinrichting 216 lijkend op die van 116 als hierboven beschreven en zichtbaar via een centraal venster 217, 20 In figuur 27 is een cassette in werkpositie getekend binnen een toestel 224, voorzien van twee draaibare aanslagen 226 overeenkomend met 126 als bovenbeschreven en voor het blokkeren van de knopen 214.

Het is duidelijk dat de aanwijsinrichting zal 25 worden uitgeschakeld in elke willekeurige invoerpositie van de cassette 200 bij een inrichting, die niet is voorzien van een microprocessor.

In het bovenstaande zijn mechanische inrichtingen beschreven, bestemd voor het vermijden van foutief uitlezen wanneer 30 men een cassette gebruikt, voorzien van een geheugen bij toepassing van een bandrecorder, welke niet is voorzien van de geschikt geprogrammeerde microprocessor. Het zal echter duidelijk zijn, dat men elektrische of elektronische equivalenten van de beschreven inrichtingen kan toepassen zoals condensatoren, balansketens, magneet-35 kernen, etc. zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

790 7 8 85

Claims

22

1. Inrichting voor het in geheugen brengen van de momentele positie van een magnetische band aanwezig in een cassette, enerzijds voorzien van een detector voor het lopen van 5 de magnetische band, welke een signaal levert representatief voor de momentele positie daarvan, en anderzijds voorzien van een elektronische geheugenketen, met het kenmerk, dat elke cassette (2) samenwerkt met een elektronische geheugenketen (5) verwijderbaar ten opzichte van de bandrecorder.

2. Inrichting volgens conclisie 1, met het kenmerk, dat in de bandrecorder een opneemorgaan (4) aanwezig is waarin een geheugenketen (5) samenwerkend met de cassette (2) is aangebracht waarbij dit opneemorgaan (4) contacten heeft bestemd voor het opnemen van de verbindingspennen van de geheugen- 1. keten teneinde de werking daarvan te verzekeren wanneer deze in de werkstand is.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de elektronische geheugenketen (5) samenwerkend met de cassette (2) een geheel daarmee vormt (figuur 4).

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geheugenketen gegevens bevat met betrekking tot de cassette en de daarin aanwezige magnetische band.

5. Inrichting volgens een van de voorgaande 25 conclusies, met het kenmerk, dat voor de aanwijzing van de positie van de band een impulsopwekinrichting (12-14) aanwezig is.

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de impulsen representatief voor de momentele positie van de band worden overgedragen naar een 30 stuurketen (15) voor het ontvangen van de informaties betreffende de cassette (inbrengen, uitwerpen) en het lopen van de magnetische band (stoppen, lopen, richting van snellopen).

7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat door tussenkomst van zijn uitgangen 35 de stuurketen (15) de fasen van lezen en inschrijven stuurt van de 790 7 8 85 23 gegevens in de geheugenketen (5) evenals het aanwijzen door middel van een numerieke of analoge inrichting (16) van de positie van de magnetische band.

8, Inrichting volgens een van de voorgaande 5 conclusies, met het kenmerk, dat wanneer een cassette (2) en zijn geheugenketen (5) zijn ingebracht in de bandrecorder (1) de stuur-keten (15) in eerste instantie het lezen van de positie van de band verzekert, aanwezig in de geheugenketen (5) welke positie dan wordt overgedragen naar de aanwijsinrichting (16) zodanig dat 10 de gebruiker onmiddellijk de positie kent van de band ten opzichte van een van zijn uiteinden.

9. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat zodra het lopen van de band (3) is onderbroken, de keten (15) het in geheugen brengen van de 15 momentele positie van de cassette bestuurt en dat hiertoe deze keten (15) de waarde overdraagt aangewezen door de inrichting (16), naar de ingang van de geheugenketen (5) en het inschrijven daarvan in het geheugen (6) verzekert zodanig dat indien de cassette (2) en zijn geheugenketen (5) worden teruggetrokken uit het toestel, 20 de momentele positie van de band op het moment van het uitnemen wordt gebracht in de geheugenketen (5).

10. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat buitendien middelen aanwezig zijn voor het eens en voor-al in geheugen brengen van de kenmerken betreffende 25 de magnetische band zelf.

11. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het geheugengedeelte (6) van de geheugenketen (5) is voorzien van een aantal adressen waardoor de gebruiker een aantal posities van de magnetische band in geheugen 30 kan brengen, welke hij wil terugvinden en waartoe een klavier (20) van kiestoetsen aanwezig is dat is verbonden met de stuurketen (15) en dat bij bediening zorgt voor het inschrijven van de momentele positie van de band, aangewezen in de aanwijsinrichting (16), in het gekozen adres en een tweede klavier (21) eveneens verbonden met 35 de stuurketen (15) welke bij bediening zorgt voor het lezen van 790 7 8 85 24 de inhoud van het vooraf gekozen adres en overdragen van deze inhoud naar een aanwijsinrichting (22) zodanig dat de positie van de band aanwezig in het adres, dat is gekozen, kan worden afgelezen.

12. Inrichting volgens een van de voorgaande 5 conclusies, met het kenmerk, dat wanneer de magnetische bandcassettes zijn voorzien van twee vlakken bruikbaar voor de werkingen van het opnemen en weergeven vein signalen, een enkele geheugenketen kan worden toegepast, welke in werking kan worden gesteld hoe ook de positie van het inbrengen van de cassette is en de positie van de magnetische 10 band in geheugen brengen ten opzichte van zijn uiteinden (hetzij door verschil, hetzij door het aanvullen van het ene vlak met het andere) terwijl de detectie van het vlak van de cassette in werk-positie wordt uitgevoerd met behulp van een mechanisch of elektronisch orgaan dat door middel van de stuurketen (15) zorgt voor het kiezen 15 van de geheugenketen (5) van de positie van de magnetische band overeenkomend met het werkende oppervlak van de cassette.

13. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat geheugenketen van de statische soort is.

14. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geheugenketen van de soort met willekeurige toegang is.

15. Inrichting volgens conclusie 1 voor het in geheugen brengen van de momentele positie van een magnetische 25 band aanwezig in een cassette, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn waardoor, in het geval dat een cassette volgens de uitvinding (met bijbehorende elektronische geheugenketen) wordt gebruikt in een bandrecorder welke niet is voorzien van de middelen noodzakelijk voor het in werking stellen van de geheugenketen, een waarschuwings-30 inrichting in werking wordt gesteld.

16, Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de waarschuwingsinrichting, wanneer deze in zijn werkpositie is, zorgt voor het uitwissen van de momentele bandposities opgeslagen in de geheugenketen.

17. Inrichting volgens conclusie 1 of 15, 7907 8 85 25 met het kenmerk, dat middelen zijn aangebracht om de gebruiker te waarschuwen dat de cassette is ingebracht in een bandrecorder, welke niet is uitgevoerd voor een cassette volgens de uitvinding.

18. Inrichting volgens conclusies 15-17, 5 met het kenmerk, dat de middelen worden gevormd door een inrichting voorzien van een hefboom met een pal welke waardoor wordt gedragen, welke inrichting samenwerkt met een van de opwikkel- of afwikkel spoelen, zodanig dat indien een cassette volgens de uitvinding wordt ingebracht in een bandrecorder voor het opnemen van een dergelijke cassette, de pal (33) wordt gebracht in een positie waar 10 hij buiten samenwerking is met de spoel, terwijl indien een cassette volgens de uitvinding wordt ingebracht in een bandrecorder die niet is uitgevoerd voor het opnemen van een dergelijke cassette de pal in aanraking gebracht met de spoel, wordt gekanteld en daardoor de hefboom na het draaien wordt gebracht in een positie waar het vrije 15 einde van de hefboom werkt op een schakelaar of ander orgaan dat het uitwissen kan veroorzaken van het geheugenblok van de geheugen-keten behorende bij de cassette.

19, Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in een cassette volgens de 20 uitvinding een opening (41) van ovale vorm aanwezig is en een bandrecorder geschikt voor het opnemen van een dergelijke cassette een staaf (42) draagt welke tijdens het inbrengen van de cassette dringt in de opening (41) zodanig dat de hefboom (30) geblokkeerd wordt gehouden in een positie waar de pal blijft zonder mogelijkheid 25 van samenwerking met de spoel.

20. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk dat het inwendige geheugen (50i van de cassette (51) in verbinding is met een keten (52) gelegen op een van de buitenoppervlakken van de cassette (51) en contacten bestemd voor het samenwerken met de 30 verbindingsorganen (55, 56) aanwezig op de bandrecorder wanneer de cassette in werkpositie wordt gebracht.

21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de verbindingsorganen (55, 56) het de centrale 35 stuureenheid (60) mogelijk maken te zorgen voor het uitlezen en in- 790 7 8 85 26 schrijven van signalen in de geheugenketen wanneer de cassette in de werkpositie is.

22. Inrichting volgens conclusies 20 en 21, met het kenmerk, dat de centrale eenheid (60) wordt gevormd door een 5 microprocessor bestuurd door vooraf geregistreerde programma's.

23. Inrichting volgens een van de conclusies 20-22, met het kenmerk, dat de centrale eenheid (60) eveneens zorgt voor het besturen van de aanwijsinrichting, automatische regelingen, motorketens, klavieren, stuurschakelaars evenals de detector van de 10 positie van de magnetische band.

24. Inrichting volgens een van de conclusies 20-23, met het kenmerk, dat als functie van het verbindingsorgaan (55, 56) aangeraakt door de keten (52) tijdens het inbrengen van de cassette, het werkoppervlak van de cassette (51) automatisch wordt 15 bepaald.

25. Inrichting volgens een van de conclusies 20-24, met het kenmerk, dat een leescommando (73) wordt gegeven voor het verzekeren van het af lezen,- en daarna het aanwijzen van de inhoud van een gekozen adres (geheugenketen) door middel van een 20 klavier (72).

26. Inrichting volgens een van de conclusies 20-25, met het kenmerk, dat een in-geheugen brengen commando (79) wordt gegeven voor het verzekeren van het inbrengen van een informatie naar het gekozen adres door middel van een klavier (72).

27. Inrichting volgens een van de conclusies 25 en 26, met het kenmerk, dat een klavier (72) aanwezig is voor het zorgen van het kiezen van een willekeurig adres in de geheugenketen (50) teneinde hetzij de inhoud van het adres te lezen, hetzij informaties aan dit adres in te brengen.

28. Inrichting volgens een van de conclusies 20-27, met het kenmerk, dat de stuureenheid eveneens zorgt voor het uitlezen van andere constanten welke in geheugen zijn, opdat deze worden overdragen naar de betreffende ketens teneinde te zorgen voor hun afstemming op automatische wijze. 35 790 7 8 85 -i « 27

29. Inrichting volgens een van de conclusies 20-28, met het kenmerk, dat een toets (NAAR) aanwezig is voor het zorgen van het plaatsen van de band volgens een voorkeuze uitgevoerd door de gebruiker.

30. Inrichting volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat het aandrijven van de band naar een gekozen positie wordt uitgevoerd volgens een programma gedurende een fase waarvan de uitdrukking P-T wordt berekend en als functie van het resultaat van deze berekening het toestel wordt omgeschakeld hetzij 10 in snel vooruit lopen, hetzij in snel achteruit lopen.

31. Inrichting volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat wanneer de uitdrukking P-T een voorafbepaalde waarde heeft bereikt, het toestel wordt omgeschakeld tot een tussen-gelegen snelheid.

32. Inrichting volgens de conclusies 1-3 en 20, 15 met het kenmerk, dat de geheugenketen is voorzien van een aantal onafhankelijke blokken.

33. Inrichting volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat een blok wordt gebruikt voor het uitsluitend in geheugen brengen van informaties betreffende de positie van de 20 magnetische band.

34. Inrichting volgens conclusie 32 of 33, methet kenmerk, dat een blok slechts wordt gebruikt voor het in geheugen brengen van de momentele positie van de magnetische band tenopzichte van elk van de werkvlakken van de cassette.

35. Inrichting volgens een van de conclusies 32-34, met het kenmerk, dat een blok slechts wordt gebruikt voor het in geheugen brengen van informaties betreffende de karakteristieken van de magnetische band en/of de deze bevattende cassette.

36. Inrichting volgens een van de conclusies 1-35, 30 met het kenmerk, dat wanneer het toestel waarop de cassette in werkpositie is gebracht, van twee richtingssoort is, de keuze van het werkvlak eveneens wordt verzekerd door het tweerichtingsstelsel.

37. Inrichting volgens een van de conclusies 32-34, 35 met het kenmerk, dat het geheugenblok is voorzien van twee onafhanke- i 79078 85 28 lijke delen met betrekking tot elk vlak van de cassette.

38. Inrichting volgens de conclusies 32,33/ 36 en 37, met het kenmerk, dat een elektronische beveiliging aanwezig is welke de gebruiker verhindert informaties af te lezen of in te 5 schrijven in het geheugenblok overeenkomend met een vlak van de cassette wanneer dit het andere is dan dat hetgeen in werkpositie is.

39. Inrichting volgens een van de conclusies 1-38, met het kenmerk, dat tijdens het in werkpositie brengen van 10 een cassette het laatste adres gebruikt voor het in geheugen brengen van de posities van de band tenopzichte van het ene en/of het andere vlak van de cassette automatisch wordt aangewezen voor het vermijden dat een reeds gebruikt adres wordt gekozen om een nieuwe referentie daarin in geheugen te brengen.

40. Inrichting volgens conclusie 15 of 17, toegepast op een cassette voorzien van een mechanisme dat hetzij de spoel of spoelen blokkeert wanneer de cassette niet wordt gebruikt, hetzij de spoel of spoelen vrijgeeft wanneer de cassette in werk-5 toestand is, met het kenmerk, dat het mechanisme (101, 104, 107, 108) in zijn fase van vrijgeven van de spoelen, het identificatie- of signaleerstelsel in werking stelt.

40. InrichdLng volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn om de gebruiker te waarschuwen dat een cassette is ingebracht in het opneem- of weertoestel dat niet is uitgevoerd voor een cassette volgens de uitvinding, in het bijzonder bij zijn toepassing op een video- 20 cassette bestaande uit twee halve dozen en in de onderste halve doos voorzien van een mechanisme voor het verzekeren van het blokkeren van de spoelen, terwijl de cassette niet wordt gebruikt,' welk mechanisme wordt gevormd door een gebogen hefboom (101) welke een draaibeweging krijgt wanneer de cassette (100) wordt ingevoerd 25 in het registreertoestel (124) en door de pallen (106) het deblokkeren van de spoelen veroorzaakt, terwijl in de bovenste halve o doos (100 ) een inrichting voor het aanwijzen of signaleren aanwezig is, welke eveneens in werking wordt gesteld door het blokkeer-mechanisme van de spoelen tijdens het inbrengen van de cassette.

41. Inrichting volgens conclusie 40, met het kenmerk, dat het identificatie- of signaleerstelsel buiten 10 werking wordt gesteld wanneer een dergelijke cassette wordt ingevoerd in een inrichting, voorzien van een toestel bestemd voor het besturen van het geheugen daarvan.

41. Inrichting volgens conclusie 40, met het kenmerk, dat de signaleerinrichting wordt gevormd door een schuivende strook (113) welke kan schuiven volgens de lengte van de cassette en aan zijn uiteinde is voorzien van een signaleer- plaat (116) bestemd om te verschijnen in een transparant venster 2 35 (117) gevormd in de bovenste halve doos (100-) van de cassette. 79078 85 29

42. Inrichting volgens conclusie 40, met het kenmerk, dat de signaleerinrichting wordt gevormd door een 15 schuivende strook (113) voorzien van een signaleerplaat (116) bestemd om te verschijnen in het transparante venster of vensters (117) gevormd in de doos van de cassette,

42. Inrichting volgens conclusie 40 en 41, met het kenmerk, dat de schuivende strook (113) onderworpen aan de werking van een veer (118) een L-vormige gleuf (120) omvat welke in het algemeen is aangebracht in een vergroot deel (113') 5 van de strook (113) terwijl een hefboom (121) welke kan worden verplaatst in een richting loodrecht ten opzichte van de schuivende strook, een pen (119) draagt en aan zijn uiteinde is voorzien van een ombuiging (123) bestemd voor het samenwerken met de pallen (106) voor het blokkeren van de spoelen, welke ombuiging (123) 10 wordt geplaatst achter de takken (107) van de pallen (106) wanneer de twee halve dozen worden gemonteerd en dat wanneer de cassette wordt ingevoerd in het registreertoestel, de signaleerplaat (116) tevoorschijn komt in het venster (117) dankzij het schuiven van de hefboom (121) en het samenwerken van de pen (119) met de gleuf 15 (120).

43. Inrichting volgens een van de conclusies 40-42, met het -kenmerk, dat de schuivende strook (113) onderworpen 20 aan de werking van een veer (118) een L-vormige gleuf (120) omvat voor een pen (119) behorende bij een hefboom (121) welke kan worden verplaatst in een richting loodrecht ten opzichte van de schuivende strook en samenwerkend met de blokkeerinrichting (106) van de spoelen zodanig dat wanneer de cassette wordt ingevoerd in het registreer-25 toestel, de signaleerplaat (116) tevoorschijn komt in het venster of de vensters (117).

43. Inrichting volgens een van de conclusies 40-42, met het kenmerk, dat in het geval dat het registreertoestel (124) is voorzien van een microprocessor, deze in de invoerruimte voor de cassette is voorzien van een draai- 20 bare aanslag (126) zodanig aangebracht, dat tijdens het invoeren van de cassette deze aanslag glijdt over het bovenvlak van de cassette en wordt geplaatst, wanneer de cassette in werkpositie is, tegenover een pen (114) gedragen door de scheuvende strook (113) zodanig dat de hefboom (121) kan worden verplaatst zonder 25 het vrijgeven van de verplaatsing van de aanwijsplaat (116) .

44. Inrichting volgens een van de conclusies 40-43, met het kenmerk, dat in het geval dat het registreertoestel (124) is voorzien van een inrichting voor het besturen van het 30 geheugen van de cassette, in de holte waarin de cassette wordt inge- 790 7 8 85 32 voerd, een draaibare aanslag (126) aanwezig is zodanig geplaatst dat deze wordt aangebracht wanneer de cassette in werktoestand is, tegenover een pen (114) gedragen door de schuivende strook (113) zodanig dat de aanwijsplaat (116) niet kan worden verplaatst.

44. Inrichting volgens een van de conclusies 40-42, met het kenmerk, dat in het geval dat de registreerinrichting niet is voorzien van een microprocessor, het drukorgaan (125) dat kan binnendringen in de cassette, werkt op het blokkeermechanisme 30 van de spoelen, zodanig dat de strook (113) wordt vrijgegeven en dat deze glijdt totdat de pen (119) stekend door de bodem van de gleuf (120) deze beweging stopt en zodanig dat de signaleerplaat (116) verschijnt in het venster (117).

45. Inrichting volgens een van de conclusies 40, 42, 43 en 44j met het kenmerk, dat in het geval dat het registreertoestel niet is voorzien van een inrichting voor het besturen van het geheugen van de cassette, het mechanisme voor het ontgrendelen van de spoelen de strook (113) vrijgeeft zodat de signaleerplaat (116) 10 verschijnt in het venster (117).

45. Inrichting volgens conclusie 43, 35 met het kenmerk, dat een microschakelaar (130) is gemonteerd op het 790 78 85 30 chassis (124) van het registreertaestel voorzien van een microprocessor,· waarbij de microschakelaar wordt ontkoppeld door de pen (114) van de schuivende strook (113) en een hoorbare of zichtbare elektrische waarschuwing in werking kan zetten bijvoorbeeld 5 een knipperlamp of het knipperen van de aanwijsinrichtingaivan het toestel.

46. Inrichting volgens conclusie 15, en betreffende een cassette waarvan het signaleerstelsel is ontkoppeld (cassette vooraf gebruikt in een inrichting die niet is voorzien voor de besturing van zijn geheugen), met het kenmerk, dat het signaleer-15 stelsel een waarschuwingsstelsel (zichtbaar en/of hoorbaar, het knipperen van de aanwijsinrichtingen, ..,) bestuurt welke behoort bij een inrichting uitgerust voor het besturen van het geheugen wanneer de cassette opnieuw in een dergelijke inrichting wordt ingevoerd.

46. Inrichting volgens conclusies 40-45, met het kenmerk, dat in het geval van een omkeerbare cassette (figuren 25-27) het blok-keermechanisme van de spoelen is aangebracht om 10 in werking te worden gesteld door de twee zijden van de cassette (200) en samenwerkt met een aanwijsinrichting (216) lijkend op die, aangebracht voor een niet-omkeerbare cassette,

47. Inrichting volgens conclusie 46, met het kenmerk, dat het waarschuwingsstelsel behorende bij het toestel uitgerust met een inrichting voor het besturen van het geheugen van de cassette in werking wordt gesteld door een micro-schakelaar (130) gemonteerd op het chassis (124) van het toestel 25 en bestuurd door de pen (114) van de waarschuwingsinrichting van de cassette (100).

47. Inrichting volgens een van de conclusies 15-19 en 40-46,- met het kenmerk, dat elektronische beschermings- 15 ketens equivalent aan de mechanische inrichtingen aanwezig zijn, zoals condensatoren, balansketens of magneetkernen.

48. Inrichting volgens een van de conclusies 40-47, en betreffende een omkeerbare cassette, met het kenmerk, dat het waarschuwingsstelsel werkzaam is en zichtbaar is voor elk vlak 30 van de cassette.

48. Inrichting in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of weergegeven in de tekening. 20 79078 85 31 Verbetering van errata in de conclusies behorende bij de octrooiaanvrage van Nr. 79.07885 Ned. voorgesteld door aanvrager d,d. 5 november 1979 , (ter vervanging van de oorspronkelijke conclusies 40 t/m 48)

49. Inrichting volgens een van de conclusies 15-19 en 40-48, met het kenmerk, dat elektronische beschermingsketens aanwezig zijn equivalent met de mechanische inrichtingen, zoals condensatoren, balansketens, magneetkernen, enz. 79078 85 35 33

50. Inrichting in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of weergegeven in de tekening. 790 7 8 85