NL2007956C2 - Inrichting voor het inhalen van een slang, en voertuig en werkwijze daarvoor. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET INHALEN VAN EEN SLANG, EN VOERTUIG EN

WERKWIJZE DAARVOOR

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een 5 inhaalinrichting voor het inhalen van een slang. Een dergelijke slang betreft bijvoorbeeld een vloeistofslang en meer in het bijzonder een zogeheten brandslang. Na gebruik worden deze slangen ingehaald met de inhaalinrichting volgens de vinding.

10 Bekende inrichtingen voor het inhalen van een soepele slang omvatten ten minste een aantal knijpelementen om de slang in te halen. Om met dergelijke knijpelementen slangkoppelingen te kunnen verwerken is een vrij complex mechanisme noodzakelijk. Nadelen hiervan betreffen naast de 15 complexiteit, de kosten en onderhoud van een dergelijke inrichting. Een dergelijke inrichting wordt bijvoorbeeld beschreven in NL 9301097.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel te voorzien in een verbeterde inhaalinrichting waarmee bovengenoemde 20 nadelen worden opgeheven of ten minste verminderd.

Dit doel wordt bereikt met een inhaalinrichting voor het inhalen van een slang volgens de vinding, de inhaalinrichting omvattende: - een gestel; 25 - ten minste één met het gestel verbonden aandrijfrol voor het aandrijven van de in te halen slang; - een eerste en een tweede werkzaam met de ten minste ene aandrijfrol verbonden aandrukelement geschikt voor het in samenspraak met de ten minste ene aandrijfrol omhoog 30 trekken van de slang; en - een met de twee aandrukelementen werkzaam verbonden activeringselement geschikt voor het zodanig activeren 2 van de aandrukelementen dat ten hoogste één aandrukelement drukt tegen de aandrijfrol.

De inhaalinrichting volgens de vinding dient voor het inhalen van een slang, in het bijzonder een vloeistofslang, 5 waaronder ook een zogeheten brandslang wordt verstaan.

Dergelijke brandslangen bestaan uit slangdelen die onderling zijn verbonden met slangkoppelingen.

Door het voorzien van een aandrijfrol is het mogelijk de in te halen slang aan te drijven en daarmee in te halen. 10 Hiermee wordt vermeden dat handmatig getrokken dient te worden aan de in te halen slang. In geval van een brandslang zijn deze slangen na gebruik veelal geheel of gedeeltelijk gevuld met water zodat deze slangen een behoorlijk gewicht hebben en de benodigde aandrijfkrachten niet onaanzienlijk 15 zijn.

De aandrijfrol volgens de vinding omvat een bij voorkeur cilindrisch element waarover de in te halen slang wordt geleid. Door de aandrijfrol met een motor aan te drijven wordt een kracht uitgeoefend op de slang die daarmee 20 wordt ingehaald. Dit inhalen betreft het oppakken en optillen van de slang. Zodra het begin van de slang is gevoerd over de aandrijfrol heeft deze rol een aandrijvend, en daarmee inhalend, effect op de slang.

Om te voorkomen dat een slangkoppeling tussen twee 25 slangdelen het inhalen hindert maakt de aandrijfrol bij voorkeur gebruik van het genoemde cilindrische rolelement. Hiermee blijft het contact tussen de koppeling en de aandrijfrol beperkt tot een zeer kort tijdstip aangezien de slang in beweging is en over de bij voorkeur cilindrische 30 aandrijfrol beweegt. De slangkoppeling zal derhalve slechts gedurende een kortstondig moment in contact komen met de aandrijfrol. Doordat de aandrijfrol is gepositioneerd boven een ondergrond waar de in te halen slang zich bevindt, en de 3 slang na de aandrijfrol neerwaarts in een bak of andere ruimte wordt gepositioneerd zal de slangkoppeling als het ware over de aandrijfrol heen vallen. Hiermee wordt voorkomen dat de slangkoppeling terug kan vallen naar de 5 ondergrond en daarmee het inhalen hindert of zelfs blokkeert.

De inrichting volgens de vinding omvat verder ten minste een eerste en tweede aandrukelement die werkzaam verbindbaar zijn met de ten minste ene aandrijfrol. Een 10 aandrukelement is geschikt voor het samen met de ten minste ene aandrijfrol omhoog trekken van de slang zodanig dat met medewerking van de zwaartekracht de vloeistof uit de slang gaat. Hiertoe drukt het aandrukelement tegen de aandrijfrol met daartussen de in te halen slang. Vloeistof die zich nog 15 bevindt in de slang tijdens het inhalen ter hoogte van de inhaalhoogte volgens de vinding wordt op deze wijze omhoog getrokken door het samenspel van een aandrukelement en de aandrijfrol en daarmee leeg gemaakt.

Door het voorzien van een activeringselement worden de 20 ten minste twee aandrukelementen werkzaam verbonden. Het activeringselement activeert de aandrukelementen zodanig dat ten hoogste één aandrukelement drukt tegen de aandrijfrol. Hierbij kan tijdens gebruik het eerste aandrukelement ter plaatse van een eerste positie drukken tegen de aandrijfrol 25 en het tweede aandrukelement op een tweede, andere, positie drukken tegen de aandrijfrol. Hiermee is het mogelijk slangkoppelingen op eenvoudige wijze door te voeren zonder dat de koppelingen bijvoorbeeld bekneld raken tussen de aandrukelementen in contact met de aandrijfrol.

30 Zodra een slangkoppeling op de eerste positie arriveert zal het eerste aandrukelement worden gedeactiveerd zodat de koppeling deze eerste positie kan passeren. Na beëindiging van het samenspel tussen aandrijfrol en aandrukelement wordt 4 het tweede aandrukelement geactiveerd teneinde gedurende het gehele proces de slang omhoog te trekken en leeg te kunnen maken. Zodra de slangkoppeling arriveert bij de tweede positie zal het tweede aandrukelement worden ontkoppelt van 5 de aandrijfrol en zal vervolgens het eerste aandrukelement de functie van het omhoog trekken samen met de aandrijfrol weer overnemen. Op deze wijze is het mogelijk slangkoppelingen op eenvoudige en automatische wijze in te halen als onderdeel van een slang.

10 Door het activeringselement zodanig uit te voeren dat ten hoogste één aandrukelement druk tegen de aandrijfrol, met de in te halen slang daartussen, wordt een effectieve inrichting gerealiseerd doordat vermeden wordt dat storingen, beknellingen of scheef drukken van de slang ten 15 opzichte van de inrichting optreden. Het is gebleken dat hiermee het aantal storingen van deze aard worden gereduceerd. Het activeringselement kan softwarematig als ook mechanisch worden uitgevoerd. In een softwarematige uitvoering wordt de beweging van het eerste aandrukelement 20 gebruikt om de beweging van het tweede aandrukelement te activeren of juist andersom. In geval van een mechanisch uitgevoerd activeringselement wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van een stangenmechanisme waarmee het mogelijk is de beweging van de beide aandrukelementen relatief ten opzichte 25 van de aandrijfrol af te stemmen. Hierbij gaat het nadrukkelijk om de relatieve beweging van de aandrukelementen ten opzichte van de aandrijfrol.

Bij voorkeur zijn de aandrukelementen uitgevoerd als rollen of anderszins rolvormige elementen. Door gebruik te 30 maken van een cilindrisch rolelement, bij voorkeur van een gelijke afmeting als de aandrijfrol, gezien in lengterichting daarvan kan een in te halen slang over de gehele breedte daarvan worden omhoog getrokken. Hierbij 5 liggen de assen van de afzonderlijke aandrukrollen en de aandrijfrol in hoofdzaak parallel aan elkaar. De onderlinge beweging van aandrijfrollen en aandrukrollen vindt in hoofdzaak plaats in een vlak in hoofdzaak loodrecht op deze 5 assen.

In een voordelige voorkeursuitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding is de aandrijfrol voorzien van verplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van de aandrijfrol ten opzichte van de aandrukelementen.

10 Door verplaatsingsmiddelen te voorzien van een aandrijfrol is het mogelijk de aandrijfrol te verplaatsen ten opzichte van de aandrukelementen, waarbij de aandrijfrol de beweging uitvoert. Op deze wijze kan worden volstaan met het bewegen van een aandrijfrol en kunnen de 15 aandrukelementen of aandrukrollen op eenzelfde positie blijven.

Aanvullend of als alternatief voor de verplaatsende aandrijfrol kunnen de aandrukelementen met behulp van verplaatsingsmiddelen worden verplaatst. Hiermee wordt 20 bewerkstelligd dat de aandrukelementen, in het bijzonder aandrukrollen, worden bewogen om daarmee de relatieve verplaatsing ten opzichte van de aandrijfrol te realiseren.

De verplaatsingsmiddelen omvatten rotatie- en/of translatie-mechanismen. In geval van een rotatie-mechanisme 25 wordt de aandrijfrol en/of worden de aandrukelementen geroteerd rond een as met behulp van een stang of stangenmechanisme. In geval van een translatie-mechanisme zijn geleiders voorzien voor het bewegen van de aandrijfrol en/of aandrukelementen. Ook behoort het tot de mogelijkheden 30 om zowel een rotatie- als translatie-mechanisme te voorzien voor het realiseren van een gecombineerde beweging.

In een voordelige voorkeursuitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding verplaatsen de verplaatsingsmiddelen 6 de aandrijfrol en/of aandrukelementen zodanig dat deze een bewegende slangkoppeling meenemen.

Door de verplaatsingsmiddelen te activeren zodra een slangkoppeling de eerste en/of tweede positie bereikt wordt 5 bewerkstelligd dat de slangkoppeling als het ware een extra zet krijgt om deze daarmee, tijdens de beweging van de aandrukelementen relatief ten opzichte van de aandrijfrol, als het ware over de aandrijfrol heen te duwen. Op deze wijze wordt verder voorkomen dat de slangkoppeling terug kan 10 vallen richting de ondergrond waar de in te halen slang zich bevindt.

In een verdere voordelige voorkeursuitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding omvat de inrichting een detector voor het detecteren van een slangkoppeling.

15 Door de inrichting te voorzien van een detector kan worden geconstateerd dat een slangkoppeling in aantocht is of zojuist een specifieke positie, bijvoorbeeld de genoemde eerste positie, heeft bereikt. Op dat moment kan met behulp van het activeringsmechanisme de verplaatsing van de 20 aandrijfrol en/of aandrukelementen in gang worden gezet. Hiermee blijft de snelheid van het inhalen zo constant mogelijk waarmee wordt bewerkstelligd dat een eventueel aanwezige slangkoppeling geen hinder oplevert tijdens het inhalen.

25 In een verdere voordelige voorkeursuitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding omvat de inrichting verder geleidemiddelen voor het over of langs een geleider verplaatsen van de inhaalinrichting.

Door een geleider te voorzien behoort het tot de 30 mogelijkheden om met de geleidemiddelen van de inhaalinrichting de inhaalinrichting volgens de vinding te verplaatsen. Hierbij wordt de inhaalinrichting bij voorkeur verplaatst in of over een lengterichting dan wel 7 breedterichting van de ruimte waarin de ingehaalde slang wordt gepositioneerd. Op deze wijze kan de slang correct worden neergelegd. De inhaalinrichting is hierbij voorzien van een aandrijfinrichting die zorgt voor de beweging van 5 deze inhaalinrichting. Deze beweging kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd met behulp van een accu als energiebron waarmee loopwielen worden aangedreven die lopen over een geleider die is geplaatst in hoofdzaak in een lengterichting van de ruimte waar de slang in wordt gepositioneerd.

10 De uitvinding heeft verder betrekking op een voertuig voorzien van een inhaalinrichting zoals bovenstaand genoemd.

Een dergelijk voertuig biedt gelijke effecten en voordelen als genoemd voor de inhaalinrichting. In het bijzonder betreft een dergelijk voertuig een 15 brandweervoertuig waarmee een gebruikte slang wordt opgehaald en daarmee na gebruik wordt opgeruimd. Bij voorkeur is dit voertuig voorzien van een ruimte waarin de slang kan worden gepositioneerd, bijvoorbeeld een laadruimte. In een mogelijke uitvoeringsvorm is het voertuig 20 voorzien van een geleider waarlangs de inhaalinrichting zich kan verplaatsen. Hiertoe is de inhaalinrichting voorzien van een aandrijving waarbij bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van de accu van het voertuig.

De uitvinding heeft verder tevens betrekking op een 25 werkwijze voor het inhalen van een slang, omvattende: - het voorzien van een inhaalinrichting zoals bovenstaand besproken; en - het met de inhaalinrichting inhalen van de slang.

Een dergelijke werkwijze biedt gelijke effecten en 30 voordelen als genoemd voor de inhaalinrichting en/of het voertuig.

Verdere voordelen, kenmerken en details van de uitvinding worden toegelicht aan de hand van 8 voorkeursuitvoeringsvormen daarvan, waarbij verwezen wordt naar de bij gevoegde tekeningen, waarin tonen: - figuur 1 een aanzicht van een voertuig voorzien van de inhaalinrichting volgens de vinding; 5 - figuur 2A en B een aanzicht van een eerste uitvoering van de inhaalinrichting volgens de vinding; - figuur 3 een aanzicht van een tweede uitvoeringsvorm; - figuur 4A en B aanzichten van verdere uitvoeringsvormen volgens de vinding; en 10 - figuur 5 een aanzicht van een voertuig voorzien van een verplaatsbare inhaalinrichting volgens de vinding.

Een voertuig 2 (figuur 1) verplaatst zich over een ondergrond 4 met behulp van wielen 6. Voertuig 2 beschikt over een cabine 8, waarin een bestuurder plaats kan nemen.

15 Slang 10 wordt via een geleider 12 geleid naar de inhaalinrichting 14 met gestel 16. De ingehaalde slang 10 wordt door inhaalinrichting 14 gebracht in een opslagruimte of laadruim 18 waarin zich een stapel 20 van de ingehaalde slang 10 bevindt.

20 Een eerste uitvoeringsvorm van inhaalinrichting 22 (figuur 2A en B) omvat een aandrijfrol 24 met aandrijfas 26 waarmee slang 10 wordt ingehaald in een richting van pijl A. Slang 10 bestaat hierbij uit een aantal slangdelen 28 die onderling zijn verbonden met een koppeling 30. Aandrijfrol 25 24 wordt aangedreven met behulp van een motor (niet getoond) in rotatierichting B.

In de getoonde uitvoeringsvorm is inrichting 22 verder voorzien van een eerste aandrukrol 32 met rotatieas 34 en een tweede aandrukrol 36 met tweede rotatieas 38. In de 30 getoonde uitvoeringsvorm (figuur 2A) drukt de eerste aandrukrol 32 slang 10 tegen aandrijfrol 24, waarbij aandrijfrol 24 wordt geroteerd in de richting van pijl B. Tweede aandrukrol 36 ligt vrij van slang 10. In de getoonde 9 uitvoeringsvorm is aandrijfrol 24 met stang 40 verbonden met rotatieas 42. Aandrijfrol 24 kan een roterende beweging maken in richting C rond rotatieas 42. In de getoonde uitvoeringsvorm zijn de aandrijfrollen 32, 36 vast 5 opgesteld.

Indien een slangkoppeling 30 de eerste aandrukrol 32 nadert zal in de getoonde uitvoering aandrijfrol 24 worden wegbewogen naar de tweede aandrukrol 36 (figuur 2B). De beweging rond as 42 van aandrukrol 24 vindt plaats met 10 behulp van een aandrijving (niet getoond) of door gebruik te maken van een veerkracht waarbij koppeling 30, tegen de werking van deze veerkracht in, aandrijfrol 24 drukt tegen aandrukrol 36. Zodra koppeling 30 de eerste positie ter hoogte van eerste aandrukrol 32 is gepasseerd zal een 15 aankomst van koppeling 30 bij de tweede positie ter hoogte van aandrukrol 36 de aandrijfrol 24 terug bewegen naar de eerste positie zoals getoond in figuur 2A.

In een alternatieve uitvoeringsvorm is inrichting 44 (figuur 3) voorzien van eerste en tweede aandrukrollen 32, 20 36 en is een aandrijfrol 46 voorzien die in de getoonde uitvoeringsvorm in hoofdzaak horizontaal verplaatsbaar is in richting D. In de getoonde uitvoeringsvorm wordt aandrijfrol 46 met as 48 geleid via geleider 50. Voorts kan aandrijfrol 46 op eenzelfde wijze worden verplaatst als aandrijfrol 24, 25 dat wil zeggen gebruik maken van een separate aandrijving of van de kracht waarmee koppeling 30 tegen een veerelement duwt.

In een verdere alternatieve uitvoeringsvorm is inhaalinrichting 52 voorzien van een vast opgestelde 30 aandrijfrol 54 die roteert rond as 56 (figuur 4A en B). Eerste en tweede aandrukrollen 58, 60 zijn roteerbaar voorzien rond respectievelijke assen 62 en 64. Met behulp 10 van stangen 66, 68, 70 en 72 zijn de aandrukrollen 58, 60 onderling verbonden en kunnen gezamenlijk worden verplaatst.

In de getoonde uitvoeringsvorm wordt de verplaatsing van aandrukrollen 58, 60 (figuur 4A) gerealiseerd door met 5 behulp van as 74 en geleiders 76 rollen 58, 60 met stangenmechanisme 66, 68, 70 en 72 te verplaatsen in een richting E. Hierbij kan deze verplaatsing wederom worden uitgevoerd met een separate aandrijving als ook met gebruik van een veerkracht.

10 In een alternatieve uitvoering is inrichting 78 voorzien van een eerste aandrijfrol 80 en een tweede aandrijfrol 82 (figuur 4B). De verdere werking is gelijk aan de werking van inrichting 42 (figuur 4A).

Inrichting 78 is verder voorzien van een detector 83 15 waarmee een signaal 84 uitgezonden kan worden voor het detecteren van een koppeling 30. Hiermee kan een in aantocht zijnde koppeling 30 worden gedetecteerd zodanig dat aandrukrollen 58 en aandrijfrollen 80, 82 onderling gepositioneerd kunnen worden. Detector 83 die gebruik maakt 20 van een signaal 84 kan ook worden toegepast op de andere getoonde uitvoeringsvormen van de inrichting 14, 22, 44 en 52 .

Een voertuig 85 (figuur 5) is in hoofdzaak gelijk aan voertuig 2 (figuur 1). Voertuig 85 is daarnaast voorzien van 25 een geleider 86 en geleidemiddelen 88, bijvoorbeeld in de vorm van een loopwagen, beweegbaar voorzien langs geleider 86. Hiermee kan inrichting 14 worden verplaatst, bijvoorbeeld naar een achterzijde van ruimte 18 tot op positie 14'. Om te zorgen dat slang 10 ook in deze achterste 30 positie goed wordt aangevoerd kunnen er één of meer separate geleiderollen 90 worden voorzien.

Bij het inhalen van een slang wordt het beginpunt gevoerd door inhaalinrichting 14. Door vervolgens 11 aandrijfrol 24, 46, 54, 80, 82 aan te drijven wordt slang 10 ingehaald. Met behulp van de aandrukrollen wordt slang 10 vervolgens omhoog getrokken en leeg gemaakt, althans voor zover er nog vloeistof in slang 10 aanwezig is. Tijdens het 5 inhalen van slang 10 zullen ook koppelingen 30 ingehaald moeten worden. Hiertoe wordt een mechanisme voorzien waarmee aandrijfrollen en aandrukrollen relatief ten opzichte van elkaar bewogen worden.

In een mogelijke uitvoeringsvorm wordt inrichting 14 10 bewogen over één of meer geleiders 86 om slang 10 bijvoorbeeld gelust op stapel 20 neer te leggen in ruimte 18 .

De onderhavige uitvinding is geenszins beperkt tot de bovenbeschreven voorkeursuitvoeringsvormen daarvan. De 15 gevraagde rechten worden bepaald door de navolgende conclusies, binnen de strekking waarvan velerlei modificaties denkbaar zijn.

Claims (12)

1. Inhaalinrichting voor het inhalen van een slang, de inrichting omvattende: 5. een gestel; - ten minste één met het gestel verbonden aandrijfrol voor het aandrijven van de in te halen slang; - een eerste en een tweede werkzaam met de ten minste ene aandrijfrol verbonden aandrukelement geschikt 10 voor het in samenspraak met de ten minste ene aandrijfrol omhoog trekken van de slang; en - een met de twee aandrukelementen werkzaam verbonden activeringselement geschikt voor het zodanig activeren van de aandrukelementen dat ten hoogste één 15 aandrukelement drukt tegen de aandrijfrol.

2. Inhaalinrichting volgens conclusie 1, waarin de aandrijfrol een cilindrisch rolelement omvat.

3. Inhaalinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de aandrukelementen rollen omvatten.

4. Inhaalinrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarin de aandrijfrol is voorzien van verplaatsingsmiddelen voor 25 het verplaatsen van de aandrijfrol ten opzichte van de aandrukelementen.

5. Inhaalinrichting volgens conclusie 4, waarin de aandrijfrol verplaatsbaar is. 30

6. Inhaalinrichting volgens conclusie 4 of 5, waarin de aandrukelementen verplaatsbaar zijn.

7. Inhaalinrichting volgens conclusie 5 of 6, waarin de verplaatsingsmiddelen een rotatie- en/of translatie-mechanisme omvatten.

8. Inhaalinrichting volgens één of meer van de conclusie 4-7,waarin de verplaatsingsmiddelen de aandrijfrol en/of aandrukelementen verplaatsen zodanig dat deze meeverplaatsen met een bewegende slangkoppeling.

9. Inhaalinrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, verder omvattende een detector voor het detecteren van een slangkoppeling.

10. Inhaalinrichting volgens één of meer van de voorgaande 15 conclusies, verder omvattende geleidemiddelen voor het over of langs de geleider verplaatsen van de inhaalinrichting.

11. Voertuig voorzien van een inhaalinrichting volgens één 20 of meer van de voorgaande conclusies.

12. Werkwijze voor het inhalen van een slang, omvattende: - het voorzien van een inhaalinrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies 1-10; en 25 - het met de inhaalinrichting inhalen van de slang.