NL194017C - Bandcassette. - Google Patents

Description

1 194017

Bandcassette

De uitvinding heeft betrekking op een bandcassette, omvattende een in het algemeen rechthoekig huis met spoelen waarop een hoeveelheid band is gewikkeld, en met boven- en onderwanden en een zich tussen de 5 boven- en onderwanden langs drie zijden van het huis uitstrekkende omtrekswand, waarbij langs de vierde zijde van het huis een opening wordt gevormd, en waarbij de bodemwand een met de opening in verbinding staande uitsparing heeft die zich langs een deel van de vierde zijde van het huis uitstrekt, terwijl de band tussen de spoelen in een baan wordt geleid met een gedeelte dat zich langs de opening uitstrekt, waarbij op het huis een voordeksel is gemonteerd dat ten opzichte van het huis beweegbaar is tussen een de 10 opening bedekkende gesloten stand en een de opening vrijlatende geopende stand, en waarbij de bandcassette verder een met het voordeksel verbonden achterdeksel omvat dat tezamen met het voordeksel beweegbaar is tussen een gesloten stand, waarin het achterdeksel zich achter het voordeksel bevindt teneinde in samenwerking met het voordeksel de band althans ten dele te omsluiten, en een geopende stand waarbij het achterdeksel van de achterzijde van de band is weggenomen zodat het 15 gedeelte van de band door de uitsparing aangegrepen kan worden voor het door de opening uittrekken van de band. Een dergelijke bandcassette, die geschikt is voor toepassing bij magnetische opneem-/ weergeefinrichtingen zoals bijvoorbeeld videobandrecorders, is bekend uit het Britse octrooischrift 2.015.477.

In het genoemde Britse octrooischrift 2.015.477 is reeds een bandcassette voorgesteld waarbij het 20 scharnierbaar deksel niet slechts een voorste gedeelte vertoont, dat zich aan de buitenzijde van de band bevindt en deze zo tegen invloeden van buitenaf beschermt, maar ook een tweetal met dit voorste gedeelte verbonden achterste gedeelten, die zich evenwijdig aan het voorste deel uitstrekken over een deel van de lengte van de opening, en zo de band over althans een deel van zijn lengte aan twee zijden beschermen. De achterste delen zijn als een geheel met het voorste deel gevormd, waardoor het deksel in doorsnede 25 een smalle U-vorm vertoont, waarin de band is opgenomen wanneer het deksel gesloten is. Deze bekende bandcassette heeft echter het nadeel dat, als gevolg van het feit dat de achterste delen van het deksel vast verbonden zijn met het voorste deel daarvan, zij bij het scharnieren van het deksel van de gesloten naar de open stand of vice versa een boogvormige baan beschrijven, die evenwijdig verloopt met de baan welke beschreven wordt door het voorste gedeelte van het deksel, en op slechts een geringe afstand daarachter 30 gelegen is. Hierdoor bestaat het risico dat met name de onderrand van het voorste en/of achterste dekseldeel tijdens de scharnierbeweging van e open naar de gesloten stand of vice versa met de band in contact komt, waardoor deze zou kunnen worden beschadigd.

De uitvinding heeft derhalve tot doel een bandcassette van de hiervoor beschreven soort te verschaffen, waarbij dit probleem zich niet voordoet. Volgens de uitvinding wordt dit bereikt, doordat het achterdeksel 35 scharnierend met het voordeksel is verbonden, waardoor het achterdeksel uit de gesloten stand in de geopende stand wordt bewogen door beweging van het voordeksel vanuit de gesloten stand naar de geopende stand. Als gevolg van de scharnierverbinding tussen het achterste en het voorste deel van het deksel beschrijven deze delen verschillende banen bij het openen of sluiten van het deksel, waardoor onbedoeld contact van delen van het deksel met de band kan worden voorkomen.

40 Bij voorkeur toegepaste verdere varianten van de bandcassette volgens de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies.

De bijgevoegde tekeningen illustreren een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding toegepast op een bandcassette voor een videobandrecorder.

45 Figuur 1 is een perspectivisch aanzicht van de bandcassette terwijl deze nog niet in de videobandrecorder is gestoken.

Figuur 2 is een perspectivisch aanzicht van de in de videobandrecorder geladen bandcassette.

Figuur 3 is een perspectivisch aanzicht met uiteengenomen delen van de bandcassette.

Figuur 4 is een vergroot perspectivisch aanzicht van een voorste dekseldeel van de bandcassette.

50 Figuur 5 is een bovenaanzicht van de bandcassette.

Figuur 6 is een achteraanzicht daarvan.

Figuur 7 is een doorsnede volgens de lijn VII—Vil in figuur 5.

Figuren 8 en 9 tonen de bewegingen bij het openen en sluiten van het deksel van de bandcassette.

Figuur 10 is een gedeeltelijk zijaanzicht van de bandcassette.

55 Figuren 11 en 12 tonen de ontgrendelde toestand van het voordeksel.

Figuur 13 is een vergroot bovenaanzicht van een haspelblokkeringspalgedeelte dat in figuur 5 getoond wordt, in een toestand waarin de bandcassette in de videobandrecorder is aangebracht.

194017 2

Figuur 14 is een perspectivisch aanzicht met uiteengenomen delen daarvan.

Figuur 15 is een doorsnede volgens lijn XV-XV in figuur 13.

Aan de hand van de tekeningen zal nu een uitvoeringsvorm zoals toegepast op een bandcassette voor een 5 videobandrecorder worden beschreven.

In figuren 1 tot en met 3 wordt een bandcassette 1 getoond, die vervaardigd is van een bovenste helft 2 en een onderste helft 3 welke beide van kunsthars zijn gegoten of geperst. De bovenste helft 2 en de onderste helft 3 passen in verticale richting op elkaar en zijn met schroeven 4 tot en met 6 aan elkaar bevestigd, zodat aan één geheel vormend huis wordt gevormd. In de bandcassette 1 is een paar band-10 haspels 7 en 8 roteerbaar gemonteerd en is om de bandhaspels 7 en 8 een magneetband 9 (hierna eenvoudig de "band" genoemd) gewikkeld. Zoals in figuur 14 wordt getoond zijn de bandhaspels 7 en 8 op een bodemwand 10 van de onderste helft 3 geplaatst en, zoals in figuur 6 wordt getoond, worden deze gepositioneerd doordat deze in een paar haspelinsteekgaten 11 en 12 zijn aangebracht welke gaten gevormd zijn in de bodemwand 10. In figuur 3 heeft het verwijzingscijfer 13 betrekking op een paar 15 bandhaspelaandrukveren en betreft het verwijzingscijfer 14 een paar kappen die aangebracht zijn op de boveneinddelen van de aandrukveren 13.

In het voorvlak van de bandcassette 1 is, zoals in figuur 2 wordt getoond, een opening 15 gevormd over nagenoeg de gehele breedte van de cassette, terwijl in de bodemwand 10 van de onderste helft 3 een uitsparing 16 is gevormd nabij de opening 15, zoals in de figuren 2, 3 en 6 wordt getoond. Nabij een 20 einddeel van de uitsparing 16 is, zoals in figuren 2 en 3 wordt getoond een verticale wand 17 gevormd die zich loodrecht omhoog uitstrekt van het genoemde wanddeel en tegen de bovenhelft 2 aanligt, waardoor de uitsparing 16 en het inwendige van de bandcassette 1 van elkaar zijn gescheiden. Aan zowel het rechter als linkereinddeel van de verticale band 17 is een paar bandgeleidingsdelen 18 en 19 gevormd waardoor de band 19 wordt geleid en langs de opening 15 wordt bewogen.

25 Zoals in figuren 3 en 4 wordt getoond is de opening 15 bedekt met een in het algemeen ]-vormig voordeksel 20 en in de binnenzijde van de rechter- en linkereinddelen 21 van het voordeksel 20 zijn als één geheel daarmee een paar scharnierpennen 22 gevormd. Aan de andere kant zijn, in zowel het rechter- als linkereinddeel 23 van de bij de onderste helft 3 behorende opening 15 een paar gaten 24 gevormd, waarin de scharnierpennen 22 worden gemonteerd waardoor het voordeksel 20 in verticale richting scharnierend is 30 gemaakt. Een van kunststof gevormde torsiestaaf 26 is langs een boveneinddeel 25 van het voordeksel 20 aangebracht, zoals in figuur 4 wordt getoond. Zowel het rechter- als het linkereinddeel 27 van de torsiestaaf 26 is scharnierend aan het bovenste einddeel 25 van het voordeksel 20 bevestigd, en het centrale gedeelte 28 daarvan is aan het bovenste einddeel 25 van het voordeksel 20 bevestigd. In de nabijheid van de rechter- en linkereinddelen 27 zijn de rechter- en linkereinddelen 30 van een bovendeksel 29 aan de 35 torsiestaaf 26 bevestigd. Het bovendeksel 29 kan een bovenste uitsparing 31, die aangebracht is bij een bovenrand van de verticale wand 17, bedekken, zodat een gesloten uiterlijk wordt verkregen. Zoals in figuren 2 tot en met 9 wordt getoond, schuift het bovendeksel 29, wanneer het voordeksel 20 omhoog wordt gekanteld, langs de bovenwand van de bovenhelft 2 naar de achterzijde van de bovenste uitsparing 31. Het gevolg is dat, wanneer het voordeksel 20 omhoog kantelt, de torsiestaaf 26 wordt getordeerd en hét 40 bovendeksel 29 scharnierend in figuur 9 in de richting tegen de klok wil kantelen, en vanwege de reactie-kracht wordt het voordeksel 20 in figuur 9 in de richting van de klok gedwongen. Zoals boven beschreven is het bovendeksel 29 aangebracht met het oog op een gesloten uiterlijk van de cassette, zodat de bovenste uitsparing 31 niet direct te zien is. Uit een functioneel standpunt is deze voor de bandcassette 1 niet altijd noodzakelijk. Dat wil zeggen, wanneer er middelen zijn aangebracht die het voordeksel 20 normaal in figuur 45 9 gezien in de richting van de klok dwingen, is het bovendeksel 29 niet langer functioneel noodzakelijk.

Deze dwingende middelen kunnen bijvoorbeeld gevormd worden door een torsieveer die aan één of beide zijden van het paar scharnierpennen 22 is bevestigd.

Zoals in figuren 4 en 7 tot en met 9 wordt getoond, is vanaf het boveneinddeel 25 van het voordeksel 20 en benedenwaarts naar de zijde van een ondereinddeel 34 een inwendige plaat 35 gevormd die nagenoeg 50 de bovenste helft van de achterzijde van het voordeksel 20 bedekt. In zowel de rechter- als linkereinddelen van het ondereinde van de binnenplaat 35 is een paar gaten 36 gevormd en een paar scharnierpennen 38 dat zowel aan de linker- ais aan de rechtereinddelen van het boveneinde van een binnendeksel 37 is gevormd, is in de gaten 36 gestoken. Dat wil zeggen, het binnendeksel 37 kan vrij op de scharnierpennen 38 draaien en, zoals in figuur 7 wordt getoond, wordt in een gekantelde stand, waarin het ondereind· 55 gedeelte 39 van het binnendeksel 37 in contact is met de binnenzijde van het ondereinddeel 34 van het voordeksel 20, een bandkamer 40 gevormd, die begrensd wordt door de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 aan de achterzijde van het voordeksel 20. Zoals in figuren 7 tot en met 9 wordt getoond is het 3 194017 ondereinddeel 39 van het binnendeksel 37 in doorsnede afgerond, zodat dit met de binnenzijde van het ondereinddeel 34 van het voordeksel 20 in contact kan komen, zonder dat tussenruimte overblijft.

Zoals in figuur 4 en 7 tot en met 9 wordt getoond is aan zowel het rechter- als het linkereinddeel van het binnendeksel 37 een geleidepen 41 aangebracht. De geleidepennen 41 zijn bevestigd aan de einddelen van 5 een paar steunen 42 die uitsteken van nagenoeg centrale delen van zowel de rechter- als linkerdelen van het binnendeksel 37 naar de zijde tegengesteld aan het voordeksel 20, en deze geleidepennen 41 steken horizontaal naar buiten uit. Anderzijds is, zoals in figuren 7 tot en met 9 wordt getoond, een paar geleidings-groeven 44 gevormd dat naar de zijde van de uitsparing 16 toegekeerd is, welke geleidingsgroeven 44 zowel in het rechter- als linkerzijdeel 43 van de verticale wand 17 zijn aangebracht en naar elkaar toe zijn 10 gekeerd. De geleidingsgroeven 44 zijn schuin gevormd en verlopen van achterhoven (figuren 7 tot en met 9 links boven) van de zijdelen 43 naar voor beneden (in dezelfde figuren rechts beneden) en de middengedeelten 45 van de geleidingsgroeven 44 liggen enigszins dichterbij de scharnierpennen 22. Dat wil zeggen de geleidingsgroeven 44 hebben een omgekeerde V-vorm waarbij de middendelen 45 zich het dichtst bij de scharnierpennen 22 bevinden. De geleidepennen 41 zijn in de geleidingsgroeven 44 gestoken 15 en, wanneer het voordeksel 20 wordt gekanteld, worden de geleidepennen 41 door de geleidingsgroeven 44 geleid terwijl deze in geleidend contact daarmee zijn. Dat wil zeggen in een volledig gesloten toestand van het voordeksel 20, zoals getoond in figuur 7, of in een geheel geopende toestand zoals getoond in figuur 9, is het ondereinddeel 39 van het binnendeksel 37 in contact met de binnenzijde van het ondereinddeel 34 van het voordeksel 20. Bij het openen of sluiten van het voordeksel 20 benaderen de geleidepennen 41 van 20 het binnendeksel 37 de scharnierpennen 22 en scharniert het binnendeksel 37 om de scharnierpennen 38.

Aan de voorranden van de rechter- en linkereinddelen 23 van de onderste helft 3 is als één geheel daarmee een paar grendelpallen 48 gevormd, zoals wordt getoond in figuren 2, 3,10 en 11. Meer in het bijzonder zijn de grendelpallen 48 gevormd aan uiteinden van een paar bladveerdelen 49 die uitsteken van de boveneinden van beide voorranden van het einddeel 23 naar de ondereinden daarvan, waarbij de 25 grendelpallen 48 in figuur 12 gezien naar rechts en links veerkrachtig beweegbaar zijn. Zoals in figuur 4 wordt getoond is in de ondereinden van zowel de rechter als linkereinddelen van het voordeksel 20 een paar grendelgaten 50 gevormd. Wanneer het voordeksel 20 is gesloten, zoals in figuur 10 wordt getoond, grijpen de grendelpallen 48 in de grendelgaten 50 teneinde het voordeksel 20 te vergrendelen. De bladveerdelen 49 zijn rondom de pengaten 24 gebogen zodat deze het openen en sluiten van het 30 voordeksel 20 niet hinderen. In een voorranddeel van het voordeksel 20 is een paar sleuven 51 vlak onder de grendelgaten 50 gevormd. Wanneer het voordeksel 20 in een geheel gesloten toestand is, zoals in figuur 10 wordt getoond, bevinden de sleuven 51 zich vlak voor het uiteinde van de bladveerdelen 49. Wanneer de bandcassette 1 in een cassettehouder wordt gebracht, zoals in figuur 11 wordt getoond, wordt een paar aan de cassettehouder gevormde uitsteeksels 52 door de sleuven 51 gestoken en worden de uiteinden van 35 de bladveerdelen 49 weggedrukt waardoor de grendelpallen 48 vrijkomen uit de grendelgaten 50. De grendelpallen 48 hebben schuine delen 53, zoals in figuren 11 en 12 wordt getoond, en wanneer het voordeksel 20 wordt gesloten, dwingen de binnenwanden van de sleuf 51 het schuine deel 53 weg, zodat de uiteinden van de bladveren 49 naar links gebogen worden, zoals in figuur 11 wordt getoond. Bij verdere neerwaartse beweging van het voordeksel 20 grijpen de grendelpallen 48 met een klik in de grendelgaten 40 50 aan tengevolge van de veerkracht van de bladveren 49.

Zoals in figuur 5 wordt getoond is in de bandcassette 1 tussen de bandhaspels 7 en 8 een haspel-blokkeringspal 57 aangebracht. De haspelblokkeringspal 57 (zie figuur 15) is als één geheel gevormd van kunststof en, zoals in figuur 14 wordt getoond, omvat deze in hoofdzaak een eerste ]-vormig plaatdeel 58, een tweede ]-vormig plaatdeel 59 met aan hun einden wigvormige paldelen 61. Aan de andere kant zijn de 45 onderste zijplaten 56 van de bandhaspels 7 en 8 aan respectieve buitenste omtreksdelen voorzien van zaagtanddelen 62, zoals in figuren 13 en 14 wordt getoond, waarmee de paldelen 61 van de haspelblokkeringspal 57 samenwerken zodat de rotatie van de bandhaspels 7 en 8 in de richting waarin de band slap komt te hangen, kan worden geblokkeerd. Dat wil zeggen de paldelen 61 van de haspelblokkeringspal 57 van de bandcassette 1 zijn in langsrichting (in figuur 13 in verticale richting) beweegbaar tengevolge van 50 de veerkracht van het bladveerdeel 60 en in de normale toestand waarin de bandcassette 1 niet in de bandrecorder is aangebracht, worden de paldelen 61 in aangrijping gehouden met het paar getande delen 62 tengevolge van de veerkracht van het bladveerdeel 60. Het tweede plaatdeel 59 en het bladveerdeel 60 zijn elk voorzien van een paar uitsparingen 63 respectievelijk 64, waardoor de uitsteeksels 59 en 60 een middelmatige veerkracht hebben. Voor het in de bandcassette 1 aanbrengen van de haspelblokkeringspal 55 57 is, zoals in detail in figuur 14 wordt getoond, in elk van de bovenste en onderste helften een palopneem-uitsparing gevormd (in figuur 14 wordt slechts één uitsparing 65 in de onderste helft 3 getoond). Bij het op elkaar monteren van de bovenste en onderste helft wordt de haspelblokkeringspal 57 tussen deze 194017 4 palopneemuitsparingen opgenomen. Zoals met afwisselend lange en korte stippellijnen in figuur 13 is aangegeven, steekt het paldeel 61 uit naar de zijde van de bandhaspel 7 en 8 vanuit een paar rechter en linker openingsdelen 66 van de palopneemuitsparing 65 van de onderste helft 3.

In een middendeel van het tweede plaatdeel 59 van de haspelblokkeringspal 57 is een schuin oppervlak 5 67 gevormd zoals in figuren 14 en 15 wordt getoond. Anderzijds is in de bodemwand van de palopneemuitsparing 65 een pengat 68 gevormd in een positie vlak onder het schuine oppervlak 67. Wanneer de bandcassette 1 in een bandrecorder wordt geplaatst, zoals in figuur 15 wordt getoond, wordt een ontgrendelpen 69 door het gat 68 in de richting van pijl ”b” gestoken en dwingt het uiteinde daarvan tegen het schuine oppervlak 67. Dat wil zeggen, bij het in een recorder aanbrengen van de bandcassette 1 10 bewegen de eerste en tweede plaatdelen 58 en 59 in de richting van pijl "c" in figuur 15 tezamen met de paldelen 61 waardoor de bandhaspels 7 en 8 worden gedeblokkeerd.

In de bandcassette 1 met de hierboven beschreven constructie is de voorzijde van de band 9 die langs de opening 15 loopt normaal bedekt met het voordeksel 20 en is de achterzijde daarvan bedekt met de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37. Dat wil zeggen, de band 9 wordt in de bandkamer 40 opgesloten 15 terwijl deze zich enerzijds tussen het voordeksel 20 en anderzijds tussen de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 bevindt. In deze omsloten toestand zijn, zoals in figuur 10 wordt vertoond, de grendelpallen 48 in aangrijping met de grendelgaten 50 voor het vergrendelen van het voordeksel 20, waardoor het voordeksel 20 niet per ongeluk geopend kan worden. Daar de bovenste uitsparing 31 op dit moment wordt bedekt met het bovendeksel 29, ziet de cassette 1 er goed afgesloten uit.

20 Wanneer de bandcassette 1 in de videobandrecorder wordt geplaatst, kantelen het voordeksel 20 enerzijds en het binnendeksel 37 anderzijds omhoog, zoals in figuur 9 wordt getoond, waardoor de voorzijde en de achterzijde van de band 9 vrijkomen. Dit wil bij voorbaat zeggen dat, wanneer de bandcassette 1 in een cassettehouder of dergelijke van de videobandrecorder wordt gestoken, de aan de cassettehouder of dergelijke gevormde rechter en linker uitsteeksel 52 vanuit de sleuven 51 relatief in de richting van de pijl 25 "a" worden bewogen en tegen de uiteinden van de bladveerdelen 49 aandrukken, zoals in figuur 11 wordt getoond. Het gevolg is dat de bladveerdelen 49 in figuur 11 gezien naar links worden bewogen tegen hun veerkracht in, waardoor de grendelpallen 48 vrijkomen uit de grendelgaten 50 voor het vrijmaken van het voordeksel 20.

Wanneer vervolgens de bandcassette 1 in figuur 11 gezien naar beneden wordt gebogen en in de 30 cassettelaadstand wordt gebracht, wordt het voordeksel 20 door een niet getoond uitsteeksel dat in de videobandrecorder is gevormd omhoog gedrukt, zodat het voordeksel 20 op de in figuur 12 getoonde wijze wordt geopend tegen de veerkracht van de torsiestaaf 26 in. Wanneer anderzijds het voordeksel 20 omhoog kantelt worden de geleidepennen 41 van het binnendeksel 37 door de geleidingsgroeven 44 geleid. Het gevolg is dat de geleidepennen 41 de scharnierpennen 22 tijdens de beweging van de ondereinddelen 35 omhoog tot de middendelen 45 van de geleidingsgroeven 44 naderen, zodat het binnendeksel 37 in de richting tegen de klok in om de scharnierpennen 38 kantelt ten opzichte van het voordeksel 20. Het gevolg is dat de ruimte tussen het onderste eindgedeelte 39 van het binnendeksel 37 en het onderste einddeel 34 van het voordeksel 20 groter wordt, waardoor dus wordt voorkomen dat het voordeksel 20 en het binnendeksel 37 bij de openingsbeweging met de band 9 in contact komen. Na het passeren van de middelste 40 delen van de geleidingsgroeven 44 bewegen de geleidepennen 41 geleidelijk weg van de scharnierpennen 22 en kantelt het binnendeksel 37, in figuur 8 gezien in de richting van de klok, ten opzichte van het voordeksel 20. Wanneer het voordeksel 20 geheel geopend is, neemt het binnendeksel 37, zoals in figuur 9 wordt getoond een horizontale stand in en komt het ondereinddeel 39 daarvan in contact met het binnen-oppervlak van het onderste einddeel 34 van het voordeksel 20. Het gevolg is dat achter de band 9 een 45 grote ruimte wordt verzekerd waardoor dus het ongemak wordt geëlimineerd dat een vanaf de uitsparing 16 ingestoken bandlaadgeleiding (niet getoond) en het binnendeksel 37 tegen elkaar aanslaan. Daar het binnendeksel 37 uitsluitend in de uitsparing 16 wordt geopend en gesloten kan de ruimte voor het in de videobandrecorder plaatsen van de bandcassette tot een minimale ruimte beperkt worden.

Bij de opwaartse kantelbeweging van het voordeksel 20 glijdt het bovendeksel 29 anderzijds terug langs 50 de bovenwand van de bovenste helft 2. De rechter en linker einddelen 30 van de torsiestaaf 26 scharnieren daardoor niet en alleen het middendeel 28 daarvan wordt door het boveneinddeel 25 van het voordeksel 20 getordeerd, zodat een elastische energie die het bovendeksel 29 scharnierend in de richting tegen de klok in, gezien in figuur 9, wil doen kantelen wordt geaccumuleerd. Het gevolg is dat het voordeksel 20 in figuur 9 gezien in de richting van de klok wordt gedwongen tengevolge van een op het bovendeksel 29 werkende 55 reactiekracht, en wanneer de bandcassette 1 uit de videobandrecorder wordt verwijderd, wordt het voordeksel 20 door de kracht van de torsiestaaf 26 gesloten.

Wanneer de bandcassette 1 naar beneden wordt bewogen, zoals in figuur 15 wordt getoond, wordt de

Claims (6)

1. Bandcassette, omvattende een in het algemeen rechthoekig huis met spoelen waarop een hoeveelheid band is gewikkeld, en met boven- en onderwanden en een zich tussen de boven- en onderwanden langs drie zijden van het huis uitstrekkende omtrekswand, waarbij langs de vierde zijde van het huis een opening wordt gevormd, en waarbij de bodemwand een met de opening in verbinding staande uitsparing heeft die 35 zich langs een deel van de vierde zijde van het huis uitstrekt, terwijl de band tussen de spoelen in een baan wordt geleid met een gedeelte dat zich langs de opening uitstrekt, waarbij op het huis een voordeksel is gemonteerd dat ten opzichte van het huis beweegbaar is tussen een de opening bedekkende gesloten stand en een de opening vrijlatende geopende stand, en waarbij de bandcassette verder een met het voordeksel verbonden achterdeksel omvat dat tezamen met het voordeksel beweegbaar is tussen een 40 gesloten stand, waarin het achterdeksel zich achter het voordeksel bevindt teneinde in samenwerking met het voordeksel de band althans ten dele te omsluiten, en een geopende stand waarbij het achterdeksel van de achterzijde van de band is weggenomen zodat het gedeelte van de band door de uitsparing aangegrepen kan worden voor het door de opening uittrekken van de band, met het kenmerk, dat het achterdeksel (37) scharnierend met het voordeksel (20) is verbonden, waardoor het achterdeksel (37) uit de gesloten 45 stand in de geopende stand wordt bewogen door beweging van het voordeksel (20) vanuit de gesloten stand naar de geopende stand.

2. Bandcassette volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het voordeksel (20) een het achterste gedeelte van de band (9) in hoogterichting gedeeltelijk bedekkend, scharnierend met het achterdeksel (37) verbonden achterste gedeelte (35) omvat.

3. Bandcassette volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het achterdeksel (37) een geleidingspen (41) aan ten minste één einde daarvan heeft, welke geleidingspen (41) kan ingrijpen in een geleidingsgroef (44) die gevormd is in een gedeelte van de omtrekswand van het huis, zodat het achterdeksel (37) langs de geleidingsgroef (44) vanuit de gesloten stand naar de geopende stand wordt bewogen.

4. Bandcassette volgens conclusie 3, waarbij het huis een binnenomtrekswand heeft langs de uitsparing, 55 met het kenmerk, dat het achterdeksel (37) zich over de lengte van de uitsparing (16) uitstrekt en de geleidingsgroef (44) in een gedeelte van de binnenomtrekswand (17) is gevormd.

5. Bandcassette volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bovenwand van het huis 194017 6 een tweede, met de opening (15) in verbinding staande uitsparing (31) heeft, die wat vorm en plaats betreft overeenkomt met de eerste uitsparing (16), en het achterdeksel (37) daardoorheen tot boven het huis omhoog bewogen wordt wanneer het voordeksel (20) vanuit de gesloten stand naar de geopende stand wordt geroteerd.

5 194017 deblokkeringspen 69 van de videorecorder door het gat 68 in de bandcassette 1 gestoken en tegen het schuine oppervlak 67 van de haspelblokkeringspal 57 aangedrukt, zodat de in figuur 14 getoonde eerste en tweede plaatdelen 58 en 59 in figuur 15 gezien naar links bewegen tezamen met de paldelen 61, waardoor de paldelen 61 en het getande deel 62 van de bandhaspels 7 en 8 dus van elkaar loskomen, waardoor de 5 bandhaspels 7 en 8 gedeblokkeerd worden. Wanneer de bandcassette 1 uit de videobandrecorder wordt verwijderd, zijn de bewegingen van het voordeksel 20, het binnendeksel 37, het bovendeksel 29 en de haspelblokkeringspal 57 geheel omgekeerd aan de bovenbeschreven bewegingen, en de langs de opening 15 lopende band 9 wordt in de bandkamer 40 opgesloten terwijl deze tussen het voordeksel 20 enerzijds en de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 10 anderzijds wordt vastgehouden, zodat er geen kans bestaat dat de band 9 door stof of dergelijke wordt beschadigd. Daar de bandhaspels 7 en 8 door de haspelblokkeringspal 57 worden geblokkeerd, zal, in de uitgenomen toestand van de bandcassette 1, de langs de opening 15 lopende band 9 bovendien nooit door trillingen of dergelijke losraken, zodat de bandlaadgeleiding niet bij het insteken tegen de band 9 aan kan slaan.

15 Zelfs wanneer de haspelblokkeringspal 57 wordt weggelaten, zal de band 9 nooit zover los komen te hangen dat een praktisch probleem optreedt omdat deze omsloten wordt doordat deze voor en achter tussen het voordeksel 20 en de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 anderzijds wordt vastgehouden. In dit verband kan een geschikt bekledingsmateriaal op het binnenwandoppervlak van het voordeksel 20 en dat van het binnendeksel 37 worden geplakt zodat deze bekledingsmaterialen licht tegen de voor- en 20 achterzijden van de band 9 aandrukken, waardoor de band, zelfs in geval van afwezigheid van de haspelblokkeringspal 57 niet los zal komen te hangen. Alhoewel in de bovenbeschreven uitvoeringsvorm de achterzijde van de band 9 bedekt wordt door de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 kan bijvoorbeeld een zodanige constructie worden toegepast dat de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 één geheel met elkaar vormen en het bovenste einddeel van de 25 binnenplaat 35 en dat van het voordeksel 20 scharnierend met elkaar zijn verbonden voor het openen en sluiten van het door de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 gevormde lichaam. 30

6. Bandcassette volgens conclusie 5, gekenmerkt door een de tweede uitsparing (31) in de gesloten stand bedekkend bovendeksel (29) dat scharnierend aan een bovenrand (25) van het voorste gedeelte van het voorste deksel (20) is aangebracht. Hierbij 8 bladen tekening