NL8202459A

NL8202459A - Bandcassette.

Info

Publication number: NL8202459A
Application number: NL8202459A
Authority: NL
Original assignee: Sony Corp
Priority date: 1981-06-22
Filing date: 1982-06-17
Publication date: 1983-01-17
Also published as: KR840000938A; BR8203619A; JPS57210489A; CH648683A5; ATA345582A; US4449677A; GB2102386B; IE53662B1; NO163797B; FI822217A0; LU84217A1; CA1170361A; FR2508223B1; IN158058B; FI73332C; SE452378B; ATA241382A; IT8221962A0; IT1152262B; DE3223279C2

Description

Η "** \ ............'......:...........~......:......~............7'...........'............

Bandcassette

De uitvinding heeft betrekking op een bandcassette die geschikt is voor toepassing bij magnetische opneem/ weergeefinrichtingen zoals videobandrecorders, verscheidene andere informatiebewerkingsinrichtingen van het opneera/weer-5 geeftype en dergelijke.

Bij een bandcassette voor videobandrecorders is, zoals algemeen bekend is, in een zijde daarvan een opening aangebracht en is nabij deze opening in het onderoppervlak van de cassette een uitsparing gevormd. Bij het in de videoband-10 recorder aanbrengen van deze bandcassette wordt door de uitsparing achter de binnenzijde van de band in de cassette een bandlaadgeleiding gestoken welke daarna van de opening naar het uitwendige van de cassette beweegt waardoor de band uit de cassette wordt getrokken en langs een bepaalde bandbewe-: 15 gingsbaan wordt gepositioneerd.

Conventionele bandcassettes van deze soort zijn gewoonlijk voorzien van een scharnierbaar deksel dat voor de genoemde opening is aangebracht teneinde te voorkomen dat de band per ongeluk.uit de cassette springt en daardoor wordt 20 beschadigd, en wanneer de bandcassette in de videobandrecor-der wordt gestoken, wordt het scharnierende deksel geopend.

Deze conventionele bandcassettes i-liebben echter het nadeel dat, omdat er geen rekening mee gehouden is om het binnendringen van stof of dergelijke in het inwendige van de 25 —cassette door de uitsparing te voorkomen, dit stof of derge- 8202459 » ί -2- lijke, wanneer dit eenmaal het inwendige van de cassette is binnengedrongen, aan het magnetische oppervlak van de band kleeft waardoor dus bij het opnemen of weergeven signaaluit-val (drop-out) op kan treden. Bovendien kan de langs de 5 opening geleide band tengevolge van trillingen· of dergelijke bij het laden of dragen van de cassette losraken, en wanneer de bandlaadgeleiding in de uitsparing wordt gestoken kan de geleidingskop daarvan tegen de band aanslaan waardoor bij ongeluk beschadiging van de band optreedt.

10 Het eerste doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een bandcassette waarbij een langs een opening in §§n zijde van de bandcassette geleide band wordt omsloten tussen een voordeksel dat geopend en gesloten kan worden en een binnendeksel, waardoor wordt voorkomen dat stof 15 of dergelijke aan de band kleeft of de vingers van de gebrui-ker of dergelijke in contact met de band komen en deze be-schadigen.

Het tweede doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een bandcassette die kan voorkomen dat 20 de band los in de genoemde opening komt te liggen zelfs wanneer de bandcassette aan trillingen of dergelijke is bloot-gesteld, en die verhindert dat een bandlaadgeleiding, die vanuit een uitsparing in het onderoppervlak van de bandcassette in de binnenzijde van de genoemde opening wordt gestoken 25 tegen de band beweegt en deze beschadigt.

De bijgevoegde tekeningen illustreren een uit-voeringsvorm van de onderhavige uitvinding toegepast op een .bandcassette voor een videobandrecorder.

Figuur 1 is een perspektivisch aanzicht van de 30 bandcassette terwijl deze nog niet in de videobandrecorder is gestoken.

Figuur 2 is een perspektivisch aanzicht van de in de videobandrecorder geladen bandcassette.

Figuur 3 is een perspektivisch aanzicht met uiteen-35 8202459 -3- % * genomen delen van de bandcassette.

Figuur 4 is een vergroot perspektivisch aanzicht van een voorste dekseldeel van de bandcassette.

Figuur 5 is een bovenaanzicht van de bandcassette.

5 Figuur 6 is een achteraanzicht daarvan.

Figuur 7 is een doorsnede volgens de lijn VII-VII in figuur 5.

Figuur 8 en 9 tonen de bewegingen bij het openen en sluiten van het deksel van de bandcassette.

10 Figuur 10 is een gedeeltelijk zijaanzicht van de bandcassette.

Figuur 11 en 12 tonen de ontgrendelde toestand van het voordeksel.

Figuur 13 is een vergroot bovenaanzicht van een 15 haspelblokkeringspalgedeelte dat in figuur 5 getoond wordt, in een toestand waarin de bandcassette in de afbeeldinrichting is aangebracht.

Figuur 14 is een perspektivisch aanzicht met uit-eengenomen delen daarvan.

20 Figuur 15 is een doorsnede volgens lijn XV-XV

in figuur 13.

Aan de hand van de tekeningen zal nu een uitvoe-ringsvorm van de onderhavige uitvinding zoals toegepast op een bandcassette voor een videobandrecorder worden beschreven. 25 In figuur 1 tot en met 3 wordt een bandcassette 1 getoond, die vervaardi'gd is van een bovenste helft 2 en een onderste helft 3 welke beide van kunsthars zijn gegoten of geperst. De bovenste helft 2 en de onderste helft 3 passen in vertikale richting op elkaar en zijn met schroeven 4 tot en 30 met 6 aan elkaar bevestigd, zodat een den geheel vormend huis wordt gevormd. In de bandcassette 1 is een paar bandhaspels 7 en 8 roteerbaar gemonteerd en is om de bandhaspels 7 en 8 een magneetband 9 (hierna eenvoudig de "band” genoemd) ge-wikkeld. Zoals in figuur 14 wordt getoond zijn de bandhaspels 35 7 en 8 op een bodemwand 10 van de onderste helft 3 geplaatst 8202459 -4- en, zoals in figuur 6 wordt getoond, worden deze gepositioneerd doordat deze in een paar haspelinsteekgaten 11 en.12 zijn aangebracht welke gaten gevormd zijn in de bodemwand 10. In figuur 3 heeft het verwijzingscijfer 13 betrekking op een paar bandhaspelaandrukveren en betreft het verwijzingscijfer 5 14 een paar kappen die aangebracht zijn op de boveneinddelen van de aandrukveren 13.

In het voorvlak van de bandcassette 1 is, zoals in figuur 2 wordt getoond, een opening 15 gevormd over nage-noeg de gehele breedte van de cassette, terwijl in de bodem-10 wand 10 van de onderste helft 3 een uitsparing 16 is gevormd nabij de opening 15, zoals in de figuren 2,3 en 6 wordt getoond. Nabij een einddeel van de uitsparing 16 is, zoals in figuur 2 en 3 wordt getoond een vertikale wand 17 gevormd die zich loodrecht omhoog uitstrekt van het genoemde rand-15 deel en tegen de bovenhelft 2 aanligt, waardoor de uitsparing 16 en het inwendige van de bandcassette 1 van elkaar zijn gescheiden. Aan zowel het rechter als linkereinddeel van de vertikale band 17 is een paar bandgeleidingsdelen 18 en 19 gevormd waardoor de band 19 wordt geleid en langs de opening 20 15 wordt bewogen.

Zoals in figuur 3 en 4 wordt getoond is de opening 15 bedekt met een in het algemeen 3“vormig· voordeksel 20 en in de binnenzijde van de rechter en linkereinddelen 21 van het voordeksel 20 zijn als §£n geheel daarmee een paar schar-25 nierpennen 22 gevormd. Aan de andere kant zijn, in zowel het rechter als linkereinddeel 23 van de bij de onderste helft 3 behorende opening 15 een paar gaten 24 gevormd, waarin de scharnierpennen 22 worden gemonteerd waardoor het voordeksel 20 in vertikale richting scharnierend is gemaakt. Een van 30 kunststof gevormde torsiestaaf 26 is langs een boveneinddeel 25 van het voordeksel 20 aangebracht, zoals in figuur 4 wordt getoond. Zowel het rechter als het linkereinddeel 27 van de torsiestaaf 26 is scharnierend aan het bovenste einddeel 25 van het voordeksel 20 bevestigd, en het centrale gedeelte 28 35 daarvan is aan het bovenste einddeel 25 van het voordeksel 20 bevestigd. In de nabijheid van de rechter en linkereinddelen 8202459 * -5- 27 zijn de rechter en linkereinddelen 30 van een bovendeksel 29 aan de torsiestaaf 26 bevestigd. Het bovendeksel 29 kan een bovenste uitsparing 31, die aangebracht is bij een boven-rand van de vertikale wand 17,bedekken, zodat een goed uiter-5 lijk wordt verkregen. Zoals in figuur 2 tot en met 9 wordt getoond, schuift het bovendeksel 29, wanneer het voordeksel 20 omhoog wordt gekanteld, langs de bovenwand van de bovenhelft 2 naar de achterzijde van de bovenste uitsparing 31. Het ge-volg is dat, wanneer het voordeksel 20 omhoog kantelt, de 10 torsiestaaf 26 wordt getordeerd en het bovendeksel 29 schar-nierend in figuur 9 in de richting tegen de klok in kantelt, en vanwege de reactiekracht wordt het voordeksel 20 in figuur 9 in de richting van de klok gedwongen. Zoals boven beschreven is het bovendeksel 29 aangebracht met het oog op een goed 15 uiterlijk van de cassette, en zorgt dit ervoor dat de bovenste uitsparing 31 niet direct te zien is. Uit een functioneel standpunt is deze voor de bandcassette 1 niet altijd noodzake-lijk. Dat wil zeggen, wanneer er middelen zijn aangebracht die het voordeksel 20 normaal in figuur 9 gezien in de richting 20 van de klok dwingen, is het bovendeksel 29 niet langer functioneel noodzakelijk. Deze dwingende middelen kunnen bijvoorbeeld gevormd worden door een torsieveer die aan een of beide zijden van het paar scharnierpennen 22 is bevestigd.

Zoals in figuur 4 en 7 tot en met 9 wordt getoond, 25 is vanaf het boveneinddeel 25 van het voordeksel 20 en beneden-waarts naar de zijde van een ondereinddeel 34 een inwendige plaat 35 gevormd die nagenoeg de bovenste helft van de* achterzijde van het voordeksel 20 bedekt. In zowel de rechter als linkereinddelen van het ondereinde van de binnenplaat 35 is 30 een paar gaten 36 gevormd en een paar scharnierpennen 38 dat zowel aan de linker als aan de rechtereinddelen van het boven-einde van een binnendeksel 37 is gevormd, is in de gaten 36 gestoken. Dat wil zeggen, het binnendeksel 37 kan vrij op de scharnierpennen 38 draaien en, zoals in figuur 7 wordt getoond, 35 wordt in een gekantelde stand, waarin het ondereindgedeelte 39 van het binnendeksel 37 in contact is met de binnenzijde van het ondereinddeel 34 van het voordeksel 20, een bandkamer • 40 gevormd, die begrensd wordt door de binnenplaat 35 en het 8202459 -6- binnendeksel 37 aan de achterzijde van het voordeksel 20.

Zoals in figuur 7 tot en met 9 wordt getoond is het ondereind-deel 39 van het binnendeksel 37 in doorsnede afgerond, zodat dit met de binnenzijde van het ondereinddeel 34 van het voor-5 deksel 20 in contact kan komen, zonder dat tussenruimte over-blijft.

Zoals in figuur 4 en 7 tot en met 9 wordt getoond is aan zowel het rechter als het linkereinddeel van het binnendeksel 37 een geleidepen 41 aangebracht. De geleidepennen 41 10 zijn bevestigd aan de einddelen van een paar steunen 42 die uitsteken-'.van nagenoeg centrale delen van zowel de rechter als linkerdelen van het binnendeksel 37 naar de zijde tegen-gesteld aan het voordeksel 20, en deze geleidepennen 41 steken horizontaal naar buiten uit. Anderzijds is, zoals in figuur 15 7 tot en met 9 wordt getoond, een paar geleidingsschroeven 44 gevormd dat naar de zijde van de uitsparing 16 toegekeerd is, welke geleidingsschroeven 44 zowel in het rechter als linker-zijdeel 43 van de vertikale wand 17 zijn aangebracht en naar elkaar toe zijn gekeerd. De geleidingsschroeven 44 zijn schuin 20 gevormd en verlopen van achterboven (figuur 7 tot en met 9 links boven) van de zijdelen 43 naar voor beneden (in dezelfde figuren rechts beneden) en de middengedeelten 45 van de gelei-‘ dingsschroeven 44 liggen enigszins dichterbij de scharnier-pennen 22. Dat wil zeggen de geleidingsschroeven 44 hebben een 25 omgekeerde V-vorm waarbij de middendelen 45 zich het dichtst bij de scharnierpennen 22 bevinden. De geleidepennen 41 zijn in de geleidingsschroeven 44 gestoken en, wanneer het voordeksel 20 wordt gekanteld, worden de geleidepennen 41 door de geleidingsschroeven 44 geleid terwijl deze in geleidend contact 30 daarmee zijn. Dat wil -zeggen in een volledig gesloten toe-stand van het voordeksel 20, zoals getoond in figuur 7, of in een geheel geopende toestand zoals getoond in figuur 9, is het ondereinddeel 39 van het binnendeksel 37 in contact met de binnenzijde van het ondereinddeel 34 van het voordeksel 35 20.. Bij het openen of sluiten van het voordeksel 20 benaderen de geleidepennen 41 van het binnendeksel 37 de scharnierpennen 22 en scharniert het binnendeksel 37 om de scharnierpennen 38.

8202459 -7- -+ *

Aan de voorranden van de rechter en linkereinddelen 23 van de onderste helft 3 is als S§n geheel daarmee een paar grendelpallen 48 gevormd, zoals wordt getoond in figuur 2,3, 10 en 11. Meer in ,het bijzonder zijn de grendelpallen 48 ge-, 5 vormd aan uiteinden van een paar bladveerdelen 49 die uit-steken van de boveneinden van beide voorranden van het eind-deel 23 naar de ondereinden daarvan, waarbij de grendelpallen 48 in figuur 12 gezien naar rechts en links veerkrachtig be-weegbaar zijn. Zoals in figuur 4 wordt getoond is in de onder-10 einden van zowel de rechter als linkereinddelen van het voor-deksel 20 een paar grendelgaten 50 gevormd. Wanneer het voor-deksel 20 is gesloten, zoals in figuur 10 wordt getoond, grijpen de grendelpallen 48 in de grendelgaten 50 teneinde het voordeksel 20 te vergrendelen. De bladveerdelen 49 zijn om 15 de pengaten 24 gebogen zodat deze het openen en sluiten van het voordeksel 20 niet hinderen. In een voorranddeel van het voordeksel 20 is een paar sleuven 51 vlak onder de grendelgaten 50 gevormd. Wanneer het voordeksel 20 in een geheel gesloten toestand is, zoals in figuur 10 wordt getoond, bevinden 20 de sleuven 41 zich vlak voor het uiteinde van de bladveerdelen 49. Wanneer de bandcassette 1 in een cassettehouder wordt ge-bracht, zoals in figuur 11 wordt getoond, wordt een paar aan •de cassettehouder gevormde uitsteeksels 52 door de sleuven 51 gestoken en worden de uiteinden van de bladveerdelen 49 weg- 25 gedrukt waardoor de grendelpallen 48 vrijkomen uit de grendel- $ gaten 50. De grendelpallen 48 hebben schuine delen 53, zoals in figuur 11 en 12 wordt getoond, en wanneer het voordeksel 20 wordt gesloten dwingen de binnenwanden van de sleuf 51 het schuine deel 53 weg, zodat de uiteinden van de bladveren 49 30 naar links gebogen worden, zoals in figuur 11 wordt getoond.

Dat wil zeggen, direct daarna grijpen de grendelpallen 48 met een klik in de grendelgaten 50 aan tengevolge van de veer-kracht van de bladveren 49.

Zoals in figuur 5 wordt getoond is in de band-35 cassette 1 tussen debandhaspels 7 en 8 een haspelblokkeringspal 57 aangebracht. De haspelblokkeringspal 57 is als e§n geheel gevormd van kunststof en, zoals in figuur 14 wordt getoond, omvat deze in hoofdzaak een eerste J|-vormig plaatdeel 58, een 8202459 -8- tweede ^J-vorraig plaatdeel 59 met aan hun einden wigvomige paldelen 61. Aan de andere kant zijn de onderste zijplaten 56 van de bandhaspels 7 en 8 aan een respectieve buitenste om-treksdelen voorzien van zaagtanddelen 62/ zoals in figuur 13 5 en 14 wordt getoond/ waarmee de paldelen 61 van de haspel-blokkeringspal 57 wordt aangegeven zodat de rotatie van de bandhaspels 7 en 8 in de richting waarin de band slap komt te hangen, kan worden geblokkeerd. Dat wil zeggen de paldelen 61 van de haspelblokkeringspal 57 van de bandcassette 1 zijn in .10 langsrichting (in figuur 13. in vertikale richting) beweegbaar tengevolge van de veerkracht van het bladveerdeel 60 en in de .normale toestand waarin de bandcassette 1 niet in de band-recorder is aangebracht, worden de paldelen 61 in aangrijpihg gehouden met het paar getande delen 62 tengevolge van de 15 veerkracht van het bladveerdeel 60. Het tweede plaatdeel 59 en het bladveerdeel 60 zijn elk voorzien van een paar uitspa-ringen 63 respectievelijk 64, waardoor de uitsteeksels 59 en 60 een middelmatige veerkracht hebben. Voor het in de band-cassette 1 aanbrengen van de haspelblokkeringspal 57 is, zoals 20 in detail in figuur 14 wordt getoond, in elk van de bovenste en onderste helften een palopneem uitsparing gevormd (in fig. 14 wordt slechts een uitsparing 65 in de onderste helft 3 getoond.) Bij het op elkaar monteren van de bovenste en onderste helft wordt de haspelblokkeringspal 57 tussen deze palopneem 25 uitsparingen opgenomen. Zoals met afwisselend lange en korte stippellijnen in figuur 13 is aangegeven, steekt het paldeel 61 uit naar de zijde van de bandhaspel 7 en 8 vanuit een paar rechter en linker openingdelen 66 van de palopneem uitsparing 65 van de onderste helft 3.

30 In een middendeel van het tweede plaatdeel 59 van de haspelblokkeringspal 57 is eeh schuine oppervlak 67 gevormd zoals in figuur 14 en 15 wordt getoond. Anderzijds is in de bodemwand van de palopneem uitsparing 65 een pengat 68 gevormd in een positie vlak onder het schuine oppervlak 67.

35 Wanneer de bandcassette 1 in een bandrecorder wordt geplaatst, zoals in figuur 15 wordt getoond, wordt een ontgrendelpen 69 door het gat 68 in de richting van pijl "b" gestoken en dwingt _ 8202459 -9- het uiteinde daarvan tegen het schuine oppervlak 67. Dat wil zeggen, bij het in een recorder aanbrengen van de bandcassette 1 bewegen de eerste en tweede plaatdelen 58 en 59 in de richting -van pijl "c" in figuur 15 tezamen met de paldelen 61 waardoor 5 de bandhaspels 7en 8 worden gedeblokkeerd.

in de bandcassette 1 met de hierboven beschreven constructie is de voorzijde van de band 9 die langs de opening 15 loopt normaal bedekt met het voordeksel 20 en is de achter-zijde daarvan bedekt met de binnenplaat 35 en het binnendeksel 10 37. Dat wil zeggen, de band 9 wordt in de bandkamer 40 opgeslo-ten terwijl deze zich enerzijds tussen het voordeksel 20 en anderzijds tussen de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 bevindt. In deze omsloten toestand zijn, zoals in figuur 10 wordt vertoond, de grendelpallen 48 in aangrijping met de 15 grendelgaten 50 voor het vergrendelen van het voordeksel 20, waardoor het voordeksel 20 niet per ongeluk geopend kan worden. Daar de bovenste uitsparing 31 op dit moment wordt bedekt met het bovendeksel 29, ziet de cassette 1 er goed uit.

Wanneer de bandcassette 1 in de videobandrecorder-20 wordt geplaatst, kantelen het voordeksel 20 en het binnendeksel 37 anderzijds omhoog, zoals in figuur 9 wordt getoond, waardoor de voorzijde en de achterzijde van de band 9 vrij-komen. Dit wil bij voorbaat zeggen dat, wanneer de bandcassette 1 in een cassettehouder of dergelijke van de videobandrecorder 25 wordt gestoken, de aan de cassettehouder of dergelijke gevormde rechter en linker uitsteeksels 52 vanuit de sleuven 51 relatief in de richting van de pijl Ma" worden bewogen en tegen de uiteinden 49 aandrukken, zoals in figuur 11 wordt getoond. Het gevolg is dat de bladveerdelen 49 in figuur 11 gezien naar 30 links worden bewogen tegen hun veerkracht in, waardoor de grendelpallen 48 vrijkomen uit de grendelgaten 50 voor het vrijmaken van het voordeksel 20.

Wanneer vervolgens de bandcassette 1 in figuur 11 gezien naar beneden wordt bewogen en in de cassettelaadstand 35 wordt gebracht, wordt het voordeksel 20 door een niet getoond uitsteeksel dat in de videobandrecorder is gevormd omhoog ge-drukt, zodat het voordeksel 20 op de in figuur 12 getoonde wijze wordt geopend tegen de veerkracht van de torsiestaaf 26 8202459 -10- in. Wanneer anderzijds het voordeksel 20 omhoog kantelt worden de geleidepennen 41 van het binnendeksel 37 door de geleidings-groeven 44 geleid. Het gevolg is dat de geleidepennen 41 de scharnierpennen 22 tijdens de beweging van de ondereinddelen 5 omhoog tot de middendelen 45 van de geleidingsgroeven 44 nade-ren, zodat het binnendeksel 37 in de richting tegen de klok in om de scharnierpennen 38 kantelt ten opzichte van het voordeksel 20. Het gevolg is dat de ruimte tussen het onderste eindgedeelte 39 van het binnendeksel 37 en het onderste eind-10 deel 34 van het voordeksel 20 groter wordt, waardoor dus wordt voorkomen dat het voordeksel 20 en het binnendeksel 37 bij de openingsbeweging met de band 9 in contact komen. Na het passeren van de middenste gedelen van de geleidingsgroeven 44 bewegen de geleide pennen 41 geleidelijk weg van de scharnierpennen 22 15 en kantelt het binnendeksel 37, in figuur 8 gezien in de richting van de klok,. ten opzichte van het voordeksel 20. Wanneer het voordeksel 20 geheel geopend is, neemt het binnendeksel 37, zoals in figuur 9 wordt getoond een horizontale stand in en komt het ondereinddeel 39 daarvan in contact met 20 het binnenoppervlak van het onderste einddeel 34 van het voordeksel 20. Het gevolg is dat achter de band 9 een grote ruimte wordt verzekerd waardoor dus het ongemak wordt geelimineerd dat een vanaf de uitsparing 16 ingestoken bandlaadgeleiding (niet getoond) en het binnendeksel 37 tegen elkaar aanslaan.

25 Daar het binnendeksel 37 verder in de uitsparing 16 wordt geopend en gesloten kan de ruimte voor het in de videobandrecor-der plaatsen van de bandcassette tot een minimale ruimte be-perkt worden.

Bij de opwaartse kantelbeweging van het voordeksel 30 20 gligdt het bovendeksel 29 anderzijds terug langs de boven-wand van de bovenste helft 2. De rechter en linker einddelen 30 van de torsiestaaf 26 scharnieren daardoor niet en alleen het middendeel 28 daarvan wordt door het boveneinddeel 25 van het voordeksel 20 getordeerd, zodat een elastische energie die 35 het bovendeksel 29 scharnierend in de richting tegen de klok in, gezien in figuur 9, doet kantelen wordt geaccumuleerd. Het gevolg is dat het voordeksel 20 in figuur 9 gezien in de richting -van de klok wordt gedwongen tengevolge van een op het 8202459 -11- bovendeksel 29 werkende reactiekracht, en wanneer de band-cassette 1 uit de videobandrecorder wordt verwijderd, wordt het voordeksel 20 door de kracht van de torsiestaaf 26 gesloten.

Wanneer de bandcassette 1 naar beneden wordt be-5 wogen, zoals in figuur 15 wordt getoond, wordt de deblokkerings-pen 69 van de videorecorder door het gat 68 in de bandcassette 1 gestoken en tegen het schuine oppervlak 67 van de haspel-blokkeringspal 57 aangedrukt, zodat de eerste en tweede plaat-delen 58 en 59 in figuur 15 gezien naar links bewegen tezamen 10 met de paldelen 61, waardoor de paldelen 61 en het getande deel 62 van de bandhaspels 7 en 8 dus van elkaar loskomen, waardoor de bandhaspels 7 en 8 gedeblokkeerd worden.

Wanneer de bandcassette 1 uit de videobandrecorder wordt verwijderd, zijn de bewegingen van het voordeksel 20, 15 het binnendeksel 37, het bovendeksel 29 en de haspelblokkerings-pal 57 geheel omgekeerd aan de bovenbeschreven bewegingen, en de langs de opening 15 lopende band 9 wordt in de bandkamer 40 opgesloten terwijl deze tussen het voordeksel 20 enerzijds en de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 anderzijds wordt 20 vastgehouden, zodat er geen kans bestaat dat de band 9 door stof of dergelijke wordt beschadigd. Daar de bandhaspels 7 en 8 door de haspelblokkeringspal 57 worden geblokkeerd, zal, in de uitgenomen toestand van de bandcassette 1, de langs de opening 15 lopende band 9 bovendien nooit door trillingen of dergelijke .25 losraken, zodat de bandlaadgeleiding niet bij het insteken tegen de band 9 aan kan slaan.

Zelfs wanneer de haspelblokkeringspal 57 wordt weggelaten, zal de band 9 nooit zover los komen te hangen dat een praktisch probleem optreedt omdat deze omsloten wordt door-30 dat deze voor en achter tussen het voordeksel 20 en de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 anderzijds wordt vastgehouden.

In dit verband kan een geschikt bekledingsmateriaal op het binnenwandoppervlak van het voordeksel 20 en dat van het binnendeksel 37 worden geplakt zodat deze bekledingsmate-35 rialen ligt tegen de voor- en achterzijden van de band 9 aan-drukken, waardoor de band, zelfs in geval van afwezigheid van de haspelblokkeringspal 57 niet los zal komen te hangen.

8202459 -12-

Hierboven is een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding beschreven. De uitvinding is echter niet tot deze constructie beperkt en verscheidene modificaties kunnen worden aangebracht.

5 Alhoewel in de bovenbeschreven uitvoeringsvorm de achterzijde van de band 9 bedekt wordt door de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37. kan bijvoorbeeld een zodanige constructie worden toegepast dat de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 €§n geheel met elkaar vormen en het bovenste einddeel van de 10 binnenplaat 35 en dat van het voordeksel 20 scharnierend met elkaar zijn verbonden voor het openen en sluiten van het door de binnenplaat 35 en het binnendeksel 37 gevormde lichaam. Alhoewel in de bovenbeschreven uitvoeringsvorm het binnendeksel 37 omhoog scharnierbaar is uitgevoerd, kan dit ook in langs-15 richting beweegbaar zijn.

8202459

Claims

1. Bandcassette omvattende een in het algemeen rechthoekig huis met spoelen waarop een hoeveelheid band is gewikkeld en met boven- en onderwanden en een zich tussen de boven- en onderwanden langs drie zijden van het huis uitstrek- 5 kende omtrekswand waarbij langs de vierde zijde van het huis een opening wordt gevormd, en welke bodemwand een met de opening in verbinding staande uitsparing heeft die zich langs een deel van de vierde zijde van het huis uitstrekt, terwijl de band tussen de haspels in een baan wordt geleid met een ge-10 deelte dat zich langs de opening uitstrekt en op het huis een voordeksel is gemonteerd dat ten opzichte van het huis beweeg-baar is tussen een de opening bedekkende gesloten stand en een de opening vrijlatende geopende stand, met het kenmerk, dat de bandcassette verder omvat een achterdeksel dat in combinatie 15 met de beweging van het voorste deksel beweegbaar is tussen de gesloten stand waarin het achterdeksel zich achter het voorste deksel bevindt teneinde in samenwerking met het voorste deksel de band te omsluiten en de geopende stand waarbij het achterdeksel van de achterzijde van de band is weggenomen zodat het 20 gedeelte van de band door de uitsparing aangegrepen kan worden voor het door de opening uittrekken van de band.

2. Bandcassette volgens conclusie 1, met het kenmerk , dat het achterdeksel scharnierend met het voordeksel is verbonden, waardoor het achterdeksel uit de gesloten stand in 25 de geopende stand wordt bewogen door beweging van het voorste deksel uit de gesloten stand in de geopende stand.

3. Bandcassette volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het voordeksel een zich langs de opening in de gesloten stand uitstrekkend voorste gedeelte en een achterste ge- 30 deelte dat het achterste gedeelte van de band gedeeltelijk be-dekt en scharnierend met het achterste deksel is verbonden, omvat. Bandcassette volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het achterdeksel een geleidingspen aan tenminste een einde 35 8202459 ts ' -14- daarvan heeft, dat de geleidingspen aan kan grijpen in de ge-leidingsgroef die gevormd is aan een gedeelte van de omtreks-wand van het huis zodat het achterdeksel langs de geleidings-groef uit de gesloten stand-in de geopende stand wordt be-5 wogen.

5. Bandcassette volgens conclusie 4, met het ken-merk, dat het voordeksel zich over de gehele lengte van de vierde zijde uitstrekt, dat het voordeksel zich dwars op het voorste gedeelte aan weerseinden daarvan uitstrekkende oren 10 heeft, en dat de oren scharnierend aan gedeelten van de omtreks-wand aan tegenoverliggende zijden van het huis zijn aangebracht, en dat het achterdeksel zich over de lengte van de uitsparing uitstrekt, waarbij het huis een binnenomtrekswand heeft langs de uitsparing, en de geleidingsgroef in een gedeelte van de 15 binnenste omtrekswand is gevormd.

6. Bandcassette volgens conclusie 5, met het ken-merk, dat de bovenwand van het huis een tweede, met de opening in verbinding staande uitsparing heeft, wat vorm en plaats be-treft overeenkomt met de eerste uitsparing, en dat het achter- 20 deksel daardoorheen tot boven het huis omhoog bewogen wordt wanneer het voordeksel uit de gesloten stand in de geopende stand wordt geroteerd.

7. Bandcassette volgens conclusie 6, gekenmerkt door een de tweede uitsparing in de gesloten stand bedekkend 25 bovendeksel dat scharnierend aan een bovenrand van het voorste gedeelte van het voorste deksel is aangebracht. 30 8202459