NL193469C - Uitmondingsconstructie voor een gesloten gastoestel. - Google Patents

Description

Uitmondingsconstructie voor een gesloten gastoestel 1 193469

De uitvinding heeft betrekking op een uitmondingsconstructie voor een gesloten gastoestel met een binneneind en een buiteneind, omvattend: een buitenbuis; een binnenbuis voor afvoer van verbrandings-5 gassen, waarbij de binnenbuis geplaatst is binnen de buitenbuis en hier buiten uitsteekt met zijn buiteneind en tussen de binnen- en buitenbuis een ringvormige aanvoerleiding voor verbrandingslucht is gevormd; een luchttoevoerkap voor verbrandingslucht, die met zijn buiteneind de binnenbuis omgeeft en met zijn verwijde binneneind over het buiteneind van de buitenbuis kraagt onder het vrijlaten van een toevoeropening voor verbrandingslucht; een verbrandingsgasafvoermiddel, dat een verbinding vormt tussen de buitenlucht en de 10 gasafvoerbuis, nabij het buiteneind daarvan, en die dichter bij het buiteneind van de uitmondingsconstructie geplaatst is dan de luchttoevoerkap; waarbij een afschermmiddel aanwezig is voor het van elkaar scheiden van de directe omgevingen van respectievelijk het verbrandingsgasafvoermiddel en de luchttoevoerkap, en in of aan de luchttoevoerkap nabij het buiteneind ervan een ontlast- of aflaatdoorgang is aangebracht.

Een dergelijke uitmondingsconstructie, ook wel aangeduid als muur- of dakdoorvoerconstructie, is bekend 15 uit de Europese octrooiaanvrage 0.491.444. Het binneneind is daarbij het einde dat verbonden moet worden met de verbrandingsluchttoevoer en de verbrandinggasafvoer van het gasverbruiktoestel zelf, al of niet onder tussenkomst van een broekstuk, waarmee de concentrisch ten opzichte van elkaar gelegen verbrandingsgasafvoerleiding en verbrandingsluchttoevoerleiding in de uitmondingsconstructie omgezet worden naar parallelle leidingen.

20 Bij dergelijke, van een luchttoevoerkap voorziene uitmondingsconstructies kan het voorkomen, in het bijzonder bij een naar het buiteneind van de uitmondingsconstructie gerichte wind, dat lucht opgestuwd wordt in het gebied voor de opening van de luchttoevoerbuis en daardoor de brander verstoord wordt. Tijdens stilstand van het toestel kan bovendien het rendement van het toestel nadelig beïnvloed worden als gevolg van door de opgestuwde lucht veroorzaakte, de warmtewisselaar van het gastoestel afkoelende 25 luchtstromen. Voorts komt het - vooral in kustgebieden - voor dat de hoge stuwdruk in de toevoerkap door het activeren van een drukbeveiligingsschakelaar het in bedrijf komen van het gastoestel verhindert.

De bekende uitmondingsconstructie is om dit te voorkomen voorzien van een zich tussen de luchttoevoerkap en de gasafvoerkap en door het afschermmiddel uitstrekkend drukvereffeningskanaal, waarin een drukvereffende stroming op kan treden om een drukverhoging in het toevoergebied te verdelen over 30 zowel het toevoergebied als het afvoergebied en ook om een drukverhoging in het afvoergebied te verdelen over afvoergebied en toevoergebied.

Een bezwaar hiervan is dat steeds ook de druk aan de gasafvoerzijde beïnvloed wordt, waardoor de afvoer van verbrandingsgassen in ongewenste mate gehinderd kan worden. Voorts vereist het drukvereffeningskanaal extra constructieve maatregelen, die de ontwerpvrijheid voor de uitmondingsconstructie 35 beperken en kostenverhogend zijn.

De uitvinding heeft tot doel een uitmondingsconstructie van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarmee op een eenvoudige en alternatieve wijze een verbeterde verbrandingsluchtstromings-karakteristiek verschaft wordt.

Hiertoe is de uitmondingsconstructie volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat het afschermmiddel 40 rondom aanligt tegen de binnenbuis en de ontlast- of aflaatdoorgang gevormd wordt door een aflaatdoorgang van de luchttoevoerkap naar de buitenlucht, die gelegen is aan de naar binnen gekeerde zijde van het afschermmiddel.

Hiermee is op eenvoudige wijze een middel verschaft waarbij een hoge drukopbouw binnen de toevoerkap, en daarmee samenhangende nadelige effecten, voorkomen wordt, maar dan zonder dat de 45 druk in het gasafvoergebied beïnvloed wordt. Voor het ontwerp van het verbrandingsgasafvoermiddel bestaat hierbij nog een grote mate van vrijheid.

Bij voorkeur omvat het verbrandingsgasafvoermiddel een kap, waarvan het buiteneind voorzien is van een regen- en windkraag voor afscherming van de opening van de aflaatdoorgang in de luchttoevoerkap, waarbij een wanddeel aan het buiteneind van de toevoerkap eveneens voorzien is van een regen- en 50 windkraag voor afscherming van de ontlast- en aflaatdoorgang van de luchttoevoerkap en met het eerstgenoemde regen- en windkraag een labyrint vormt.

Hiermee wordt niet alleen inregening voorkomen maar ook wordt voorkomen dat een windaanval de luchtdruksurplus-verlagende werking van de ontlast- of aflaatdoorgang zou verhinderen.

55 De uitvinding zal nu verduidelijkt worden aan de hand van een bespreking van de tekening. Getoond wordt in: figuur 1 een uitvoeringsvoorbeeld van een uitmondingsconstructie, die aan de linkerzijde in aanzicht en 193469 2 aan de rechterzijde in doorsnede is weergegeven: figuur 1A een detail aan de onderzijde van de uitmondingsconstructie van figuur 1, figuur 1B een detail van de luchttoevoerkap van de uitmondingsconstructie van figuur 1, en figuur 1C een detail van de luchttoevoerkaptrekkap van de uitmondingsconstructie van figuur 1.

5

De uitmondingsconstructie 1 van figuur 1 omvat een binnenbuis 20 voor afvoer van verbrandingsgassen in de richting B naar buiten toe, een buitenbuis 30, voor aanvoer van verbrandingslucht in de richting A, van buiten naar een (niet weergegeven) ketel, een luchttoevoerkap 40, een verbrandingsgasafvoerkap 50, een isolatiebuis 60, een opsluitring 70 en een klemring 80. De uitmondingsconstructie kan met haar benedenzo eind ofwel direct aansluiten op de aansluitstukken van de ketel, of concentrisch leidingmateriaal dat daarop aangesloten is, ofwel daarmee verbonden worden via een zogenaamd broekstuk en parallel leidingmateriaal. Wanneer de omstandigheden dat mogelijk maken kan overwogen worden om de onderdelen 70 en 80 op te nemen in het broekstuk. De binnenbuis 20 gaat aan haar buiteneind, hier haar boveneind, via een ringvormige schouder 22 over in een gedeelte met een grotere diameter 21. Waar het hier vooral om 15 gaat is de schouder 22, waarvan de functie nog nader besproken zal worden. De buitenbuis 30 bestaat op de tekening uit twee delen 30a en 30b. Het buisdeel 30a heeft hierbij een lengte, die overeenkomt met de betreffende voorschriften. Het buisdeel 30b kan eenvoudig in lengte worden aangepast aan de situatie ter plaatse. Aan de onderzijde is buisdeel 30a voorzien van een stormkraag 39', en tevens van een daarbinnen gelegen, in radiale richting werkzame opsluitring 39" voor het ten opzichte van buisdeel 30a op zijn plaats 20 houden van buisdeel 30b. De stormkraag 39' dient voorts om het boveneind van een zogenoemde plakplaat 90 op te nemen, voor afdichting van de doorgang door het dak 10. De plakplaat 90 sluit op afdichtende wijze aan op de (niet weergegeven) dakbedekking. Aan het boveneind is het buisdeel 30a voorzien van een aantal in omtreksrichting verdeeld aangebrachte radiale schotten 31, die aan hun buitenste boveneind voorzien zijn van een uitsparing 32. Beneden deze schotjes 31, direct aangrenzend daaraan, bevinden zich 25 radiaal uitstekende en eveneens gelijkmatig over de omtrek verdeeld geplaatste afstandvingers 34. Daar beneden bevinden zich voorts twee omlopende stuwringen 35 en 36, en daaronder bevinden zich omlopende bevestigingsribben 37 en 38. Deze ribben kunnen tussen zich een afdichtingsring ontvangen, in het geval een plakplaat 90' op die hoogte geplaatst wordt. Een dergelijke opstelling, waarbij de uitmondingsconstructie minder hoog uitsteekt van het dak dan aan de rechterzijde van figuur 1 weergegeven is, is 30 toelaatbaar in enkele landen.

De luchttoevoerkap 40 is aan haar onderzijde voorzien van een ringvormige.toevoeropening voor buitenlucht, en begint, van onder naar boven beschouwd, met een rand 42, een eerste in hoofdzaak cilindervormig gedeelte 41, dat via een eerste radiale trede overgaat in een tweede, in hoofdzaak cilindervormig gedeelte 43 met verkleinde diameter, welk gedeelte 43 via een konisch verlopend gedeelte 45 35 overgaat naar een tweede, in hoofdzaak radiale trede, die tenslotte eindigt in een derde in hoofdzaak cilindervormig gedeelte 46. Radiaal buiten het gedeelte 46 bevindt zich een opstaande rondlopende kraag 47, terwijl tussen de beide onderdelen 46 en 47, in de tweede radiale trede, een aantal in omtreksrichting regelmatig verdeeld aangebrachte luchtopeningen 48 aanwezig is, die een kortsluiting vormen tussen de doorgang van buiten naar de ringvormige leiding en de buitenlucht om een overmaat aan lucht te laten 40 ontwijken.

De gasafvoerkap 50 omvat, van beneden naar boven beschouwd, een ringvormig bodemgedeelte 55, dat aan de radiale binnenzijde voorzien is van een opstaande ring 54, meer naar buiten van een neerhangende ring of serie nokjes 56 en nog meer naar buiten van een zich neerwaarts uitstrekkende ring 57. Boven de ringvormige bodem 55 bevindt zich een omlopend scherm 58, dat met de bodem verbonden is middels 45 opstaande gedeelten 51' en met de omlopende dekselsteun 53 via poten 51". Aldus worden beneden het scherm 58 trekopeningen 59' en boven het scherm 58 afvoergaten 59" vrijgelaten. Bovenop de afvoerkap bevindt zich de deksel 52, waarmee inregenen en het invallen van voorwerpen voorkomen wordt en anderszins de werking van de afvoerkap verbeterd wordt door afbuigen van valwind.

De kraag 47, het ringvormige bodemgedeelte 55 en ring 57 vormen een labyrintvormige afscherming 50 voor de luchtopeningen 48, zodat inregening voorkomen wordt en ook een windaanval de luchtdruksurplus-verlagende werking van de openingen 48 niet kan verslechteren.

Om de binnenbuis 20 is een isolatiebuis 60 geplaatst, die zich vanaf het ondereind van de buitenbuis 30 tot aan de gasafvoerkap uitstrekt.

Het samenstellen van de uitmondingsconstructie 1 gaat nu als volgt. De buis 20 wordt omgekeerd 55 gehouden, met het verwijde gedeelte 21 beneden. Eventueel kan dit verwijde gedeelte 21 op een verhoging met inpassende, vergelijkbare diameter geplaatst worden. Eerst wordt dan de gasafvoerkap 50 op het binneneind of ondereind, nu boveneind, van de binnenbuis geschoven, totdat de ring 54 aankomt tegen de

Claims (2)

3 193469 schouder 22. De afvoerkap wordt hierdoor tegen verdergaande richting tegengehouden, en bovendien gecentreerd ten opzichte van de binnenbuis. Vervolgens laat men de luchttoevoerkap 40 over de binnenbuis naar beneden schuiven, totdat het axiale ringvormige gedeelte 46 aankomt tegen de ringvormige bodem 55 van de afvoerkap 50. Het gedeelte 46 wordt hierbij in radiale richting opgesloten gehouden door de ring of 5 serie nokjes 56. In het hier getoonde geval, waarbij een isolatiebuis 60 aanwezig is, is de diameter van het gedeelte 46 van de toevoerkap 40 zodanig gekozen, dat radiale ruimte aanwezig is voor de isolatiebuis. De volgende stap is dat de isolatiebuis over de binnenbuis geschoven wordt, totdat het, dan onderste uiteinde eveneens tegen de ringvormige bodem 55 van de afvoerkap aankomt, en daar gecentreerd wordt door het gedeelte 46 van de toevoerkap 40. Vervolgens laat men de buitenbuis 30 over de binnenbuis 20 en 10 isolatiebuis 60 zakken, totdat deze met de bovenrand van de uitsparingen 32 van de schotjes 31 tegen het binnenoppervlak van het gebied van de wand van de toevoerkap 40 nabij de overgang van het cilindrische gedeelte 43 en de eerste trede daarvan aankomt. Hierdoor wordt de buitenbuis zowel in axiale richting tegengehouden en in radiale richting gecentreerd ten opzichte van de voorgaande delen. De schotjes 31 laten tussen zich doorstroomopeningen voor lucht vrij. De vingers 34 dragen voorts bij aan de centrering 15 van de onderdelen 30 en 40 ten opzichte van elkaar en laten eveneens doorstroomopeningen vrij. Lucht kan derhalve van buiten, langs de rand 42, tussen de vingers 34 door de ruimte 44 en tussen de schotjes 31 door naar binnen stromen, om de ringvormige ruimte tussen de buitenbuis 30 en de isolatiebuis 60 binnen te treden en in de richting A te stromen. Wanneer de buitenbuis geplaatst is, wordt de opsluitring 70 geplaatst, welke opsluitring voorzien is van 20 twee ringen 71 en 73, die concentrisch ten opzichte van elkaar geplaatst zijn en met elkaar verbonden zijn middels radiale schotjes 72. Deze radiale schotjes laten tussen zich voldoende doorstroomopeningen vrij voor de verbrandingslucht. De binnenste ring 73 is aan haar, in figuur 1 gezien, boveneind voorzien van een zoekrand 74, waarmee de isolatiebuis 60 ten opzichte van de binnenbuis 20 gepositioneerd wordt. De ring 71 is zodanig gevormd dat deze vloeiend aansluit op de buitenbuis 30b. Tenslotte wordt een ring 80, die 25 nauwsluitend past op de binnenbuis 20, opgeschoven tot aanslag tegen de opsluitring 70 en dan vastgezet met behulp van van een punt voorziene schroeven 81 op de binnenbuis 20. Het resultaat is dan dat de afvoerkap 50, de toevoerkap 40, de buitenbuis 30 en de isolatiebuis 60 opgesloten zijn tussen de schouder 22 en de klemring 80. Nadat dit gebeurd is, wordt de uitmondingsconstructie omgekeerd en de deksel 52 op de afvoerkap 50 vastgezet. Dit kan bijvoorbeeld geschieden met behulp van schroeven of met behulp van 30 een snapverbinding. De verschillende onderdelen van de uitmondingsconstructie kunnen vervaardigd zijn van aluminium, al of niet hoogwaardig, roestvast staal, volgens het Sendzimir-procédé verzinkt staal. Door de gekozen wijze van samenstelling kunnen echter de meeste delen vervaardigd zijn van kunststof. Dit geldt voor de gasafvoer-kap, de luchttoevoerkap, die niet wordt blootgesteld aan hoge temperaturen, en bijvoorbeeld vervaardigd 35 kan worden van PVC, het bovendakse buitenbuisdeel 30a en het benedendakse buitenbuisdeel 30b, die beide eveneens vervaardigd kunnen worden van kunststof, zoals PVC, of PE, de opsluitring en de klemring. 40

1. Uitmondingsconstructie voor een gesloten gastoestel met een binneneind en een buiteneind, omvattend: een buitenbuis; een binnenbuis voor afvoer van verbrandingsgassen, waarbij de binnenbuis geplaatst is binnen de buitenbuis en hier buiten uitsteekt met zijn buiteneind en tussen de binnen- en buitenbuis een ringvormige aanvoerleiding voor verbrandingslucht is gevormd; een luchttoevoerkap voor verbrandingslucht, 45 die met zijn buiteneind de binnenbuis omgeeft en met zijn verwijde binneneind over het buiteneind van de buitenbuis kraagt onder het vrijlaten van een toevoeropening voor verbrandingslucht; een verbrandingsgas-afvoermiddel, dat een verbinding vormt tussen de buitenlucht en de gasafvoerbuis, nabij het buiteneind daarvan, en die dichter bij het buiteneind van de uitmondingsconstructie geplaatst is dan de luchttoevoerkap; waarbij een afschermmiddel aanwezig is voor het van elkaar scheiden van de directe omgevingen van 50 respectievelijk het verbrandingsgasafvoermiddel en de luchttoevoerkap, en in of aan de luchttoevoerkap nabij het buiteneind ervan een ontlast- of aflaatdoorgang is aangebracht, met het kenmerk, dat het afschermmiddel (55) rondom aanligt tegen de binnenbuis (20, 60) en de ontlast- of aflaatdoorgang gevormd wordt door een doorgang (48) van de luchttoevoerkap (40) naar de buitenlucht, die gelegen is aan de naar binnen gekeerde zijde van het afschermmiddel (55).

2. Uitmondingsconstructie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het verbrandingsgasafvoermiddel een kap (50) omvat, waarvan het buiteneind voorzien is van een regen- en windkraag (57) voor afscherming van de opening van de aflaatdoorgang (48) in de luchttoevoerkap (40), waarbij een wanddeel aan het buiteneind 193469 4 van de toevoerkap (40) eveneens voorzien is van een regen- en windkraag (47) voor afscherming van de ontlast- en aflaatdoorgang (48) van de luchttoevoerkap en met het eerstgenoemde regen- en windkraag (57) een labyrint vormt. Hierbij 1 blad tekening