NL1025407C2 - Ophangingsconstructie voor een rolstoel. - Google Patents

Description

*

OPHANGINGSCONSTRUCTIE VOOR EEN ROLSTOEL

Toepassingsgebied van de uitvinding De huidige uitvinding heeft betrekking op een ophangingsconstructie voor een rolstoel, en meer in het bijzonder op een ophangingsconstructie bestaande uit een 5 voorste draagarm, een beweegbare arm en een glijset die zijn aangebracht tussen een voorste zwenkwiel, het aangedreven wiel en het frame van een rolstoel.

Beschrijving van de stand van de techniek Een conventionele rolstoel is voorzien van een 10 ondersteuningsconstructie zoals getoond in fig. 1 en 2 (en openbaar gemaakt in het octrooi US 6199647), waarbij er tussen een frame 10, een aangedreven wiel 11 en een voorste zwenkwiel 12 meerdere drukveren 13 zijn aangebracht waarbij de drukverèn 13 ervoor dienen om het voorste zwenkwiel 12 en 15 het aangedreven wiel 11 tijdig op en neer te laten gaan bij een verhoging, of soortgelijk obstakel of iets dergelijks, om de rolstoel het obstakel te laten passeren. Bij het eigenlijke gebruik komen er echter een aantal tekortkomingen aan het licht: 20 In de eerste plaats zijn het voorste zwenkwiel 12 en het aangedreven wiel 11 onafhankelijk van elkaar uitgevoerd, en worden ze afhankelijk van de weg-omstandigheden ingesteld door middel van de drukveren 13, zodat in dit geval bij het ontmoeten van een obstakel de rolstoel zelf aanzienlijk zal 25 kantelen en scherp zal zwaaien (als gevolg van het inveren en uitveren van de drukveren), en het is voor de gebruiker onveilig om op een onstabiele rolstoel te zitten. Bovendien kunnen de verschillende drukveren 13 ook een vermoeiingsprobleem tegenkomen.

1025407

2 I

In de tweede plaats zal het voorste zwenkwiel 12 I

worden gestopt door de weerstand die wordt ondervonden bij I

een obstakel (wanneer het voorste zwenkwiel tegen een hellend I

oppervlak van het obstakel aanstoot), en aangezien de I

5 ondersteuningsconstructies van het voorste zwenkwiel 12 en I

van het aangedreven wiel 11 niet interactief zijn verbonden# I

kan de wrijving tussen het aangedreven wiel en de weg niet I

overeenkomstig worden verhoogd, en in dit geval is het niet I

makkelijk voor de rolstoel om over een obstakel heen te I

10 rollen. I

In de derde plaats is, aangezien er drukveren 13 I

worden gebruikt in de ondersteuningsconstructie voor een I

aangedreven wiel 11 en voor het voorste zwenkwiel 12, de I

ondersteuningsconstructie erg ingewikkeld van constructie I

15 omdat ze bestaat uit tenminste een tweetal voorste draagarmen I

14, een tweetal aandrijfbeugels 15, vier stuks drukveren 13 I

met stangen 16, en een tweetal stokstangen 17. Zodoende zijn I

de kosten nogal hoog. I

De huidige uitvinding is gedaan om de hiervoor I

20 beschreven nadelen van de conventionele I

ondersteuningsconstructie voor een rolstoel te verminderen I

en/of op te heffen. I

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING I

Het primaire doel van de huidige uitvinding is een I

25 ondersteuningsconstructie voor een rolstoel beschikbaar te I

maken die in het algemeen een beweegbare arm omvat die dient I

om de aangedreven wielen te verbinden met het frame van een I

rolstoel, waarbij er verder een glijset is aangebracht om het I

mogelijk te maken dat de beweegbare arm beweegbaar verbonden I

30 wordt met een voorste draagarm van de rolstoel. In een I

dergelijke uitvoering zal, bij het ontmoeten van een I

verhoging, of soortgelijke obstakels of iets dergelijks, de I

voorste draagarm samenwerken met de beweegbare arm om het I

1025407 I

3 voorste zwenkwiel omhoog te laten bewegen, terwijl de aangedreven wielen stevig greep houden op de grond, om het mogelijk te maken dat de rolstoel het obstakel soepel passeert zonder moeilijkheden.

5 De huidige uitvinding zal worden verduidelijkt in de hierna volgende beschrijving die dient te worden gelezen in samenhang met de begeleidende tekeningen die, uitsluitend voor illustratieve doeleinden, de voorkeursuitvoeringen in overeenstemming met de huidige uitvinding laten zien.

10 KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

Fig. 1 illustreert een rolstoel die is uitgerust met een conventionele ondersteuningsconstructie;

Fig. 2 is een zijaanzicht van de rolstoel uitgerust met een conventionele ondersteuningsconstructie; 15 Fig. 3 is een uit elkaar getrokken aanzicht van een ondersteuningsconstructie van een rolstoel in overeenstemming met de huidige uitvinding;

Fig. 4 is een perspectivisch aanzicht van de samengestelde ondersteuningsconstructie voor een rolstoel in 20 overeenstemming met de huidige uitvinding;

Fig. 5 is een aanzicht dat de werking van de ondersteuningsconstructie voor een rolstoel in overeenstemming met de huidige uitvinding laat zien wanneer het voorste zwenkwiel tegen een obstakel stuit; 25 Fig. 6 is een aanzicht dat de werking van de ondersteuningsconstructie voor een rolstoel in overeenstemming met de huidige uitvinding laat zien wanneer het voorste zwenkwiel tegen het hellend oppervlak van het obstakel oprolt; 30 Fig. 7 is een aanzicht dat de werking van de ondersteuningsconstructie voor een rolstoel volgens de huidige uitvinding laat zien wanneer het voorste zwenkwiel over het obstakel rolt; 1025407

Fig. 8 is een aanzicht dat de werking van de I

ondersteuningsconstructie voor een rolstoel in I

overeenstemming met de huidige uitvinding laat zien wanneer I

het voorste zwenkwiel en het aangedreven wiel over het I

5 obstakel rollen; I

Fig. 9 is een perspectivisch aanzicht van een I

ophangingsconstructie van een rolstoel in overeenstemming met I

een andere uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding. I

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE I

10 VOORKEURSUITVOERINGEN I

Fig. 3 tot 5 laten een ophangingsconstructie voor een I

rolstoel zien bestaande uit een beweegbare arm 30, een I

voorste draagarm 40 en een glijset 50, die respectievelijk I

zijn aangebracht tussen het frame 20, het aangedreven wiel 31

15 en het voorste zwenkwiel 41. I

Het frame 20 is het hoofdbestanddeel van een rolstoel I

en het fungeert als drager van de verschillende componenten I

van de rolstoel. De voorzijde van het frame kan worden I

voorzien van een primaire beslaglip 21 en een secundaire

20 beslaglip 22, en het achtereinde van het frame kan worden I

uitgerust met een achterwiel 23. I

De beweegbare arm 30 is kantelbaar gekoppeld aan de I

primaire beslaglip 21 van het frame 20. Een uiteinde van de

beweegbare arm 30 is verbonden met het aangedreven wiel 31, I

25 en het aangedreven wiel 31 wordt aangedreven door een motor I

32 om de rolstoel voort te bewegen. I

Een uiteinde van de voorste draagarm 40 is uitgerust I

met het voorste zwenkwiel 41 en het andere einde van de I

voorste draagarm 40 is bevestigd aan de secundaire beslaglip I

30 22 van het frame, zodat de voorste draagarm 40 kan kantelen. I

De glijset 50 omvat een tweetal glijplaten 51 en een I

rol 52. Elk van de glijplaten 51 is voorzien van een sleufgat I

511, en de glijplaten 51 worden in dezelfde stand tegenover I

1025407 I

5 elkaar geplaatst waarna een tweetal bouten 53 wordt gebruikt om de beweegbare arm 30 glijdend te verbinden met de voorste draagarm 40, en de bouten 52 kunnen zodoende glijden in de sleufgaten 511 waarbij de rol 52 glijdend geplaatst is tussen 5 de twee bouten 52.

Op basis van de hierboven genoemde constructie kan de rolstoel in overeenstemming met de huidige uitvinding gemakkelijk en soepel over obstakels 60 rollen.

Bij het rijden over een vlakke weg houden het voorste 10 zwenkwiel 41 en het aangedreven wiel 31 steeds contact met de grond. Zoals echter is te zien in fig. 5 en 6 zal het voorste zwenkwiel 41 het eerst contact maken met het oplopend oppervlak 61 van het obstakel 60 wanneer er een obstakel 60 wordt tegengekomen en het wordt gestopt door het oppervlak 61 15 (zoals is te zien in fig. 5). Op dit ogenblik blijft het aangedreven wiel 31 de rolstoel naar voren toe aandrijven met behulp van de voortstuwende kracht die wordt geleverd door het aangedreven wiel 31, en het voorste zwenkwiel 41 en de voorste draagarm 40 zullen soepel naar boven bewegen. En dan 20 zal, via de glijset 50 de voorste draagarm 40 een einde van de beweegbare arm 30 dat verbonden is met de glijset 50 omhoog laten bewegen, terwijl een ander einde van de beweegbare arm 30 dat verbonden is met het aangedreven wiel 31 dienovereenkomstig naar beneden wordt bewogen. Met andere 25 woorden, één einde van de beweegbare arm 30 komt omhoog en het andere einde ervan wordt omlaag bewogen waarbij de primaire beslaglip 21 als draaipunt van de beweegbare arm 30 dienst doet.

Het moge duidelijk zijn dat wanneer het einde van de 30 beweegbare arm 30 dat verbonden is met het aangedreven wiel 31 omlaag wordt bewogen de wrijving tussen het aangedreven wiel 31 en de weg zal toenemen (het aangedreven wiel zal dichter tegen de grond worden aangedrukt), zodat het 1025407

6 I

aangedreven wiel de rolstoel efficiënt naar voren toe kan I

aandrijven, en op deze wijze zal het voorste zwenkwiel 41

geleidelijk omhoog komen en over het oplopend oppervlak 61 I

van het obstakel 60 rollen. In werkelijkheid zal het voorste I

5 zwenkwiel aanvankelijk geleidelijk omhoog komen, hetgeen I

wordt gevolgd door een snelle opgaande beweging zodat ze over I

het obstakel 60 rolt. I

Nadat het voorste zwenkwiel 41 de oplopende helling I

61 van het obstakel 60 is gepasseerd (zoals te zien is in I

10 fig. 7 en 8) kan het hoogteverschil tussen het voorste I

zwenkwiel 41 en het aangedreven wiel 31 worden bijgesteld I

door een glijdende beweging van de beweegbare arm 30 en van I

de voorste draagarm 40 ten opzichte van de glijset 50. Op

deze wijze kunnen zowel het voorste zwenkwiel 41 als het I

15 aangedreven wiel 31 allebei contact houden met de weg. De rol I

52 die zich bevindt tussen de glijplaten 51 zorgt ervoor dat I

de beweegbare arm 30 en de voorste draagarm 41 soepel ten

opzichte van elkaar kunnen verplaatsen. Na het rollen over I

het obstakel 60 en het weer rollen op een vlakke weg zullen I

20 de beweegbare arm 30 en de voorste draagarm 40 met behulp van I

de glijset 50 terugkeren naar hun oorspronkelijke positie. I

Met andere woorden, waar de glijset 50 de beweegbare arm 30 I

en voorste draagarm 40 onderling koppelt en ze ten opzichte I

van elkaar laat bewegen, maakt de ondersteuningsconstructie I

25 in overeenstemming met de huidige uitvinding het mogelijk dat I

de rolstoel over een obstakel rolt. I

Uit fig. 4 blijkt, dat tussen de beweegbare arm 30 en I

het frame 20 een buffer 70 van elastisch rubber kan worden I

aangebracht, waarbij de buffer 70 dienst doet als aanslag en I

30 als schokbreker om het kantelen van de beweegbare arm 30

gladder te laten verlopen en om het rijden meer gerieflijk te I

maken. De buffer 70 is nuttig maar niet noodzakelijk. I

1025407 I

» 7

De ondersteuningsconstructie van de huidige uitvinding is eenvoudig maar effectief, omdat ze alleen bestaat uit een beweegbare arm 30, een voorste draagarm 40 en een glijset 50, die geen veer of staalkabel vereisen en 5 waarbij er geen zorg hoeft te bestaan over elastische vermoeiing.

Daarnaast is het achterwiel van de rolstoel in overeenstemming met de huidige uitvinding ontworpen zonder verende ondersteuning, en dit ontwerp beïnvloedt niet het 10 gedrag van de rolstoel bij het passeren van een obstakel, maar het veroorzaakt ongerief voor de berijder. Met het oog hierop biedt de huidige uitvinding bij wijze van voorbeeld een eenvoudige schokbreek-methode. Er wordt verwezen naar fig. 9 waarin een draagarm 80 is aangebracht aan de 15 achterzijde van het frame 20 en waarbij er tussen de draagarm 80 en de achterzijde van het frame 20 een schokbrekerveer is geplaatst die ze onderling verbindt. Een eerste uiteinde van de draagarm 80 kan worden voorzien van het achterwiel 23, waarbij een tweede uiteinde ervan draaibaar is verbonden met 20 de achterzijde van het frame 20, zodat de draagarm 80 kantelbaar kan scharnieren. Aan de achterzijde van de draagarm 80 kan een beslaglip 81 worden aangebracht. De schokbreker omvat een stang 82 en een veer 83 waarbij de veer 83 is gemonteerd op de stang 82. Een einde van de stang 82 is 25 verbonden met de beslaglip 81 van de draagarm 80, en het andere einde van de stang 82 is verbonden met een montagesteun 84 aan de achterzijde van het frame 20 en tenslotte wordt er een borgpen 85 gebruikt om te voorkomen dat de stang 82 losraakt van de montagesteun 84. Op deze 30 manier kan het achterwiel 23 nauwkeurig worden ingesteld afhankelijk van de wegomstandigheden.

Waar er hier verschillende uitvoeringsvormen in overeenstemming met de huidige uitvinding zijn getoond en 1025407

beschreven moge het duidelijk zijn, voor diegenen die I

deskundig zijn op dit gebied, dat andere uitvoeringsvormen I

kunnen worden gerealiseerd zonder af te wijken van de I

reikwijdte van de huidige uitvinding. I

1025407 I

Claims (4)

1. Ondersteuningsconstructie voor een rolstoel bestaande uit een beweegbare arm, een voorste draagarm en een glijset, die zijn geplaatst tussen het frame, het aangedreven wiel en een voorste zwenkwiel van een rolstoel; 5 waarbij het frame dienst doet als een hoofdbestanddeel van een rolstoel, waarbij de achterzijde van het frame kan zijn voorzien van een achterwiel; waarbij de beweegbare arm scharnierend is verbonden met het frame, en een einde ervan verbonden is met het 10 aangedreven wiel en het aangedreven wiel dient om de rolstoel te laten bewegen; waarbij een eerste einde van de voorste draagarm is uitgerust met het voorste zwenkwiel en een tweede einde ervan is verbonden met het frame; waarbij de glijset een tweetal glijplaten en een rol omvat, waarbij elk van de 15 glijplaten is voorzien van een sleufgat en de glijplaten in dezelfde stand tegenover elkaar zijn geplaatst en er dan een tweetal bouten wordt gebruikt om de beweegbare arm glijdend te verbinden met de voorste draagarm, en de rol glijdend wordt geplaatst tussen de twee bouten.

2. Ondersteuningsconstructie voor een rolstoel volgens conclusie 1, waarbij de voorzijde van het frame kan zijn voorzien van beslaglippen voor het verbinden van de beweegbare arm en de voorste draagarm.

3. Ondersteuningsconstructie voor een rolstoel 25 volgens conclusie 1, waarbij er tussen de beweegbare arm en het frame een buffer kan worden aangebracht die dienst doet als aanslag en als schokbreker om de zwaaiende beweging van de beweegbare arm af te stoppen en te verminderen.

4. Ondersteuningsconstructie voor een rolstoel 30 volgens conclusie 1, waarbij de achterzijde van het frame van een rolstoel kan zijn voorzien vaneen draagarm, en er een 1025407 Η I Η I I 10 I I veer is aangebracht tussen de draagarm en de achterzijde van I I het frame om ze onderling te verbinden, en waarbij één einde I I van de draagarm kan zijn verbonden met het achterste wiel om I I een achterwiel-ondersteuningsconstructie te vormen. I I 1025407 I