NL1035896C - Constructie om een wiel over een obstakel te doen rijden. - Google Patents

Description

Constructie om een wiel over een obstakel te doen rijden.

De uitvinding heeft betrekking op een constructie om het verplaatsen van verrijdbare objecten die zijn voorzien van vaste wielen of zwenkwielen te vergemakkelijken, terwijl de 5 zwenkwielen meestal vooraan zijn geplaatst, in de rijrichting van het object, waarbij het vooral gaat om het nemen van een obstakel zoals een drempel, een rand of meer in het algemeen een plotselinge verhoging van de ondergrond in de rijrichting.

Probleemstelling 10 Wanneer de wielen van een verrijdbaar object of een transportmiddel, dat wordt voortbewogen in aanraking komen met een obstakel zoals een drempel, een rand of meer in het algemeen een plotselinge verhoging van de ondergrond dwars op de rijrichting, wordt de voorwaartse beweging door dat obstakel belemmerd. Het effect daarvan is afhankelijk van de hoogte van het obstakel in verhouding tot de doorsnede van de wielen en van de 15 hoogte en de plaats van het zwaartepunt van het object en de voorwaartse kracht.

Reeds bij een vrij geringe obstakelhoogte in relatie tot de doorsnede van de wielen wordt de voorwaartse beweging gestopt en resulteert een toename van de voorwaartse kracht soms in een kanteling van het transportmiddel.

In de praktijk is het nemen van zo'n obstakel dat de voorste wielen belemmert vaak moeilijk, 20 vooral omdat het noodzakelijk is dat de belasting op de voorste wielen wordt verminderd, waarvoor ofwel het aangrijpingspunt van de voorwaartse kracht dient te worden verplaatst ofwel het object achterwaarts dient te worden gekanteld waarbij de voorste wielen vrijkomen van de ondergrond ofwel de voorkant moet worden opgetild.

25 Bekende oplossingen

Bekend zijn enkele oplossingen voor dit probleem die bestaan uit een constructie in of aan het wiel, die er in voorziet dat het wiel, op het moment dat het wiel een obstakel raakt, over dat obstakel heen wordt getild zonder dat de voorwaartse kracht op het object hoeft te worden verplaatst.

30 Voorbeelden hiervan zijn constructies waarbij gebruik gemaakt wordt van extra wielen, combinaties van meerdere wielen, een rupsband, een sledevormig scharnierend element of een scharnierende beugel.

Een constructie die aan het wiel is gemonteerd wordt beschreven in het Japanse octrooischrtft JP 11001102 en in het Nederlandse octrooischrift NL1030623 waarbij de constructie is 35 uitgevoerd met een hulpwiel. Beide wielen zijn gemonteerd in een frame waarop een juk is gemonteerd dat met het transportmiddel is verbonden. Het juk kan ten opzichte van het frame bewegen langs geleidesleuven. Het nadeel van een dergelijke constructie is dat het 1035896 2 frame moet kunnen schuiven en kantelen m het juk, waarbij het gedrag van de constructie niet goed voorspelbaar is. Een constructie waarbij gebruik wordt gemaakt van een scharnierende beugel is beschreven in het Engelse octrooischrift GB2145983. Een variant hierop is de toepassing van een scharnierend cirketsegment zoals beschreven in het 5 Engelse octrooischrift GB723747. Hierbij is het nadeel dat de beugel het voertuig niet geheel met het wiel op de drempel tilt en dat er wrijving en mogelijk slijtage optreedt tussen het cirketsegment en het obstakel waar het wiel overheen moet. Een voorbeeld van een vast extra wiel is beschreven in het Europese octrooischrift EP0051995. Hierbij wordt het voertuig met het hoofdwiel slechts gedeeltelijk opgetild door een hulpwiel, waarna het 10 hoofdwiel de rest van de hoogte van het obstakel moet overbruggen.

Beschrijving van de uitvinding

De constructie volgens uitvinding heeft de bovengenoemde nadelen niet doordat het mechaniek er bij voorkeur in voorziet dat een dragend wiel, al of niet uitgevoerd als zwenkwiel, over een obstakel heen wordt geleid door een of meer hulpwielen, gemonteerd in een beugel 15 die aan het onderste uiteinde voorzien is van een nok die fungeert ais stootvlak.

Hierbij heeft het de voorkeur dat de beugel scharniert om een horizontale as, geplaatst boven het dragende wiel, parallel aan de as van dat wiel en dat de nok aan het onderste einde van de beugel in geen enkele positie de ondergrond raakt. Bij voorkeur is het hulpwiel kleiner dan het dragende wiel en is het zo gemonteerd dat er in de 20 beginstand enige ruimte is tussen de ondergrond en het loopvlak ervan, zodat het hulpwiel in de rijrichting op de bovenkant van een obstakel kan komen. Tevens heeft het de voorkeur dat het hulpwiel parallel aan het dragende wiel is gemonteerd en het dragende wiel zijdelings vrij kan passeren. Ook heeft het de voorkeur dat de beugel met het hulpwiel scharniert over een bepaalde hoek waarvan de begin- en de eindstand 25 wordt begrensd door een of meer nokken, en dat de beugel wordt teruggedwongen in zijn beginstand door een of meer verende elementen. Het heeft eveneens de voorkeur dat de beugel met het hulpwiel aan de vork van het dragende wiel is gemonteerd, maar in een andere uitvoering kan de beugel ook naast of tussen dragende wielen worden gemonteerd, waarbij een apart frame voor de verbinding met het bewegende 30 object zorgt. Ook heeft het de voorkeur dat de beugel met het hulpwiel centraal is gemonteerd tussen een stel van twee dragende wielen en dat de beugel tijdens het scharnieren in de ruimte tussen de dragende wielen kan bewegen. Bij voorkeur omvat de constructie aan weerszijden van het dragende wiel twee beugels, waarin twee hulpwielen zijn gemonteerd en zijn beide beugels voorzien van een nok.

3

Tevens heeft het de voorkeur om de nok die ais stootviak fungeert te voorzien van een wiel met kleine diameter teneinde de weerstand tussen het stootviak en een obstakel te verlagen.

Ook is het mogelijk om het hulpwiel te vervangen door een draaiend segment van een 5 wiel of door een cirkelvormig vlak dat niet beweegt ten opzichte van de beugel.

Aan de hand van de volgende figuren zal de uitvinding nader worden beschreven:

Figuur 1 toont een zijaanzicht van een wiel met de beugel en een hulpwiel;

Figuur 2 toont in vooraanzicht de beugel met twee zijvlakken en twee hulpwielen; 10 Figuur 3 A t/m E toont in zijaanzicht de werking van de beugel en de hulpwielen;

Figuur 4 toont de beugel gemonteerd aan een apart frame;

Figuur 5 toont een beugel met een wiel ter plaatse van de nok;

De constructie volgens uitvinding bestaat uit een beugel 1 die is bevestigd aan een dragend 15 wiel of zwenkwiel 2 of aan een frame 14. Parallel aan het dragende wiel 2 is aan het zijvlak 3 van de beugel 1 een hulpwiel 4 gemonteerd. De beugel 1 kan met één zijvlak, maar ook met twee zijvlakken zijn uitgevoerd. Elk zijvlak is aan de onderzijde voorzien van een nok 6, 7. De beugel 1 draait om een as 8 die is bevestigd aan de vork 9 van het dragende wiel 2. Dit wordt weergegeven in figuur 1. De beweging van de beugel 1 wordt begrensd door 20 een nok 10 en een verend element 11 dat de beugel in de beginstand terugdwingt. De beugel 1 kan ten opzichte de vork 9 scharnieren in een vlak parallel aan het dragende wiel 2. De beugel 1 is bij voorkeur uitgevoerd met twee zijvlakken 3 en twee hulpwielen 4 en 5 symmetrisch aan weerszijden van het dragende wiel 2. Dit wordt weergegeven in figuur 2. Wanneer een object, voorzien van een of meer wielen, uitgevoerd met de constructie 25 volgens uitvinding, tegen een obstakel 12 aan rijdt, zoals figuur 3 A-E laten zien, worden de nokken 6 en 7 van de beugel 1 door de voorkant van het obstakel naar achteren bewogen, waardoor de beugel 1 scharniert om zijn as 8 en de hulpwielen 4 en 5 boven het obstakel 12 komen te staan. Door de voorwaartse beweging van het object wordt de beugel 1 verder naar achteren gedraaid en komen de hulpwielen 4 en 5 op de bovenkant van het obstakel te staan. 30 De belasting van het dragende wiel 2 wordt dan overgenomen door de hulpwielen 4 en 5 en het object wordt opgetild door de draaiende beweging van de beugel 1 om de as 8. Het dragende wiel 2 wordt hierdoor zo ver opgetild dat het loopvlak ervan op de hoogte van de bovenkant van het obstakel 12 komt en over het obstakel heen kan rijden. Zodra het 4 dragende wiel 2 op de bovenkant van het obstakel 12 staat raken de nokken 6 en 7 niet meer aan het obstakel en keert de beugel 1 terug in zijn beginstand door de werking van de veer 11. Het zelfde geldt als de constructie volgens uitvinding niet met twee beugels symmetrisch aan weerszijden van het dragende wiel is uitgevoerd maar met een enkele beugel die in het 5 midden is gemonteerd tussen een stel van twee dragende wielen.

Het zelfde geldt als de constructie volgens uitvinding niet aan de vork 9 van het dragende wiel 2 is bevestigd, maar in een frame 14 direct aan het rijdende object, naast of tussen twee wielen, mits de positie van de constructie volgens uitvinding zodanig is dat deze in werking wordt gesteld als een langwerpig obstakel dwars in de rijrichting van het object de dragende 10 wielen op korte afstand is genaderd. Dit wordt weergegeven in figuur 4.

In een verdere uitvoeringsvorm kunnen de nokken 6, 7 worden voorzien van een relatief klein wiel 13 waardoor de beweging van de nok tegen de rand van het obstakel minder weerstand zal ondervinden. Dit wordt weergegeven in figuur 5.

In een verdere uitvoeringsvorm kunnen de hulpwielen 4, 5 vervangen worden door een 15 draaiend segment van een cirkelvormig lichaam dat door een verend element in de gewenste beginstand wordt gedraaid.

In een verdere uitvoeringsvorm kunnen de hulpwielen 4, 5 vervangen worden door aan de voorzijde van de beugel 1 een ronde vorm te geven, gelijkend op een wielsegment.

1035896

Claims (13)

1. Constructie om een wiel over een obstakel te doen rijden, bestaande uit een beugel met een of twee zijvlakken die scharniert om een horizontale as, waaraan aan de voorzijde in de rijrichting een wiel is gemonteerd, met het kenmerk, dat het onderste uiteinde van de 5 beugel (1) is voorzien van een nok (6).

2. Wielophanging, volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de horizontale as (8) van de beugel (1) boven het dragende wiel (2) is gemonteerd, parallel aan de as van het dragende wiel (2).

3. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ïo de nok (6) aan het onderste uiteinde van de beugel (t) in geen enkele positie de ondergrond raakt.

4. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het loopvlak van het hulpwiel (4) in de beginpositie losstaat van de ondergrond waarop het dragende wiel (2) rust.

5. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het hulpwiel (4) het zijvlak van het dragende wiel (2) achterwaarts vrij kan passeren.

6. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de beugel (1) scharniert over een bepaalde hoek waarvan de begin- en eindstand wordt begrensd door een of meer nokken (10).

7. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de beugel (1) wordt teruggedwongen in zijn beginstand door een of meer verende elementen (11).

8. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de beugel (1) met het hulpwiel (4) centraal is gemonteerd tussen een stel van twee 25 dragende wielen (2) en dat de beugel (1) tijdens het scharnieren in de ruimte tussen die wielen kan bewegen.

9. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de beugel (1) twee zijvlakken (3) heeft waaraan aan de voorzijde in de rijrichting twee wielen (4 en 5) zijn gemonteerd en dat beide zijvlakken aan het onderste uiteinde zijn 30 voorzien van een nok (6 en 7).

10. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de nok (6 of 7) is voorzien van een wiel (13).

11. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de beugel (1) met de as (8) waarom hij scharniert, aan het rijdende object is bevestigd in een 35 apart frame (14) voorzien van nokken (10) en een of meer verende elementen (11). 1035896

12. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het hulpwiel (4, 5) bestaat uit een segment van een cirkelvorm die door een verend element in de beginstand wordt gedraaid.

13. Wielophanging, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat 5 de voorzijde van de beugel (1) een vorm heeft, gelijkend op een cirkelsegment en niet voorzien is van een of meer hulpwielen. 1035896