NL1018947C2

NL1018947C2 - Koppelinrichting voor het koppelen van een lastdrager aan een trekhaak van een voertuig.

Info

Publication number: NL1018947C2
Application number: NL1018947A
Authority: NL
Inventors: Gerhardus Nicolaas Vreeling
Original assignee: Publiekrechtelijk Overheidslic
Priority date: 2001-09-13
Filing date: 2001-09-13
Publication date: 2003-03-14
Also published as: ATE292028T1; DE60203456T2; EP1293386B1; DE60203456D1; EP1293386A1

Description

KOPPELINRICHTING VOOR HET KOPPELEN VAN EEN LASTDRAGER AAN EEN TREKHAAK VAN EEN VOERTUIG

De uitvinding betreft een koppelinrichting voor het koppelen van een lastdrager aan een trekhaak van een voertuig, welke trekhaak een op een hals gedragen kogel omvat, omvattend ten minste twee met de lastdrager gekoppelde 5 losbaar rondom de kogel aan te brengen aangrijporganen.

Uit de Nederlandse octrooiaanvrage nr. 9400115 is een lastdrager bekend voor het vervoeren van fietsen. Deze bekende lastdrager omvat een koppelinrichting met scharnierbaar bevestigde schaarbalken voor het aandrukken van 10 aangrijporganen op een kogel, welke schaarbalken worden bediend door een schroefpen die is voorzien van een bedieningsknop.

Het wordt als nadeel van de bekende lastdrager gezien dat deze tijdens het koppelen daarvan aan een trekhaak moet 15 worden vastgehouden totdat de schroefpen geheel is aangedraaid. Dit impliceert dat indien de lastdrager door één persoon moet worden gekoppeld, deze persoon de lastdrager met één hand moet vasthouden, omdat hij de andere hand nodig heeft voor het aandraaien van de schroefpen.

20 Het is een doel van de uitvinding een koppelinrichting te verschaffen waarmee een lastdrager aan een trekhaak van een voertuig kan worden gekoppeld op ergonomische gunstige wijze, waarbij de lastdrager tijdens het aankoppelen door één persoon met twee handen gedragen en gemanipuleerd kan worden. 25 Het is tevens een doel een koppelinrichting te verschaffen waarmee een aan een trekhaak gekoppelde lastdrager op eenvoudige, snelle en betrouwbare wijze geborgd kan worden.

Het is voorts een doel een koppelinrichting te 30 verschaffen waarmee een aan een trekhaak gekoppelde lastdrager op snelle en eenvoudige wijze kan worden ontkoppeld.

Deze doelen worden bereikt, en andere voordelen worden 2 behaald, met een koppelinrichting van het in de aanhef genoemde type, waarvan overeenkomstig de uitvinding de aangrijporganen bedienbaar zijn door een hefboom, welke hefboom wordt gevormd door de lastdrager.

5 in een uitvoeringsvorm van een koppelinrichting volgens de uitvinding is deze voorzien van twee zich aan twee zijden van een trekhaak aan te brengen wangdelen waartussen een eerste aangrijporgaan is opgenomen, welke wangdelen scharnierbaar zijn gekoppeld met de lastdrager, en van 10 stangen die elk aan een eerste uiteinde scharnierbaar zi3n gekoppeld met de lastdrager en aan een tweede uiteinde scharnierbaar zijn gekoppeld met ten minste een van de aangrijporganen, waarbij de scharnierassen zich telkens m dwarsrichting van het voertuig uitstrekken, welke wangdelen 15 en stangen op zodanige wijze samenwerken, dat in een ten opzichte van een horizontaal vlak schuine en een ten opzichte van de aangrijporganen opwaartse stand van de lastdrager tussen de aangrijporganen een ruimte is verschaft voor het opnemen van de kogel, en in een in hoofdzaak horizontale 20 stand van de lastdrager de rondom een kogel aangebrachte aangrijporganen deze kogel bekrachtigd aangrijpen.

Het tweede aangrijporgaan omvat bijvoorbeeld een in een houder tegen een veerkracht gericht verplaatsbaar stempel.

In een zeer gunstige uitvoeringsvorm is de 25 koppelinrichting voorzien van borgmiddelen voor het borgen van de lastdrager in een in hoofdzaak horizontale stand waarin de rondom een kogel aangebrachte aangrijporganen deze kogel bekrachtigd aangrijpen.

Deze borgmiddelen omvatten bijvoorbeeld een borgstang die 30 zich door sleuven in de wangdelen uitstrekt, welke borgstang verplaatsbaar is in langsrichting van die sleuven en langs vast met de lastdrager verbonden wigvormige geleiderorganen, welke geleiderorganen de borgstang in een uiteinde van de respectieve sleuven opsluiten en daarmee de wangdelen tegen 35 scharnieren ten opzichte van de lastdrager borgen.

De laatsgenoemde borgmiddelen omvatten bijvoorbeeld voorts een borgorgaan voor het borgen van een in genoemd 3 uiteinde van de respectieve sleuven opgesloten borgstang tegen verplaatsing in genoemd uiteinde, welk borgorgaan bij voorkeur vast gekoppeld is met een zich buiten de lastdrager uitstrekkende handgreep.

De uitvinding zal in het volgende worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld, met verwijzing naar de tekeningen.

In de tekeningen tonen

Fig. 1 in perspectivisch aanzicht een uitvoeringsvorm van een koppelinrichting volgens de uitvinding boven een deel van een trekhaak, in een toestand waarbij de lastdrager zich ten opzichte van een horizontaal vlak en ten opzichte van de aangrijporganen schuin opwaarts uitstrekt,

Fig. 2 de in fig. 1 getoonde koppelinrichting in exploded view,

Fig. 3 de in fig. 1 getoonde koppelinrichting in een langsdoorsnede-aanzicht,

Fig. 4 in perspectivisch aanzicht de in fig. 1 getoonde koppelinrichting in een toestand waarbij de lastdrager zich horizontaal uitstrekt, en

Fig. 5 de in fig. 4 getoonde koppelinrichting in een langsdoorsnede-aanzicht.

In de figuren worden overeenkomstige onderdelen aangeduid met dezelfde verwijzingsgetallen.

Fig. 1 toont een een koppelinrichting 1 boven een deel van een trekhaak 3, in een toestand waarbij de lastdrager, waarvan een deel van een U-vormige dragerbalk 2 is getoond, zich schuin opwaarts uitstrekt. De overige onderdelen worden toegelicht in de beschrijving van fig. 2.

Fig. 2 toont de schuin opwaarts gerichte U-vormige dragerbalk 2, die aan zijn twee overstaande zijden is voorzien van verstevigingsstroken 18 waarin scharnierassen A, B zijn gelagerd. In dragerbalk 2 is scharnierbaar om scharnieras A een kantelorgaan 19 bevestigd, dat onder meer is samengesteld uit wangdelen 18 die ter weerszijden vast zijn verbonden met een schotelvormig element 5, waarvan de holle binnenzijde correspondeert met de bolvorm van een kogel 4 4 in kantelorgaan 19 is scharnierbaar om een scharnieras C een houder 20 bevestigd, samengesteld uit zijplaten 21, een veerblad 22 aan de bovenzijde, een vorkstuk 6 aan de ^ onderzijde waarvan de vorm van de naar voren gerichte zijde (links in de üiguuur) correspondeert met die van de omtre van de hals 3 van de trekhaak, en borgstukken 23 aan de onderzijde. In dragerbalk 2 zijn scharnierbaar om een scharnieras B twee trekstangen 9 bevestigd, waartussen scharnierbaar om een scharnieras D een aandrukorgaan bevestigd, dat is samengesteld uit een stempel 12 waarvan een cilindrisch gevormd deel 39 in een houder 11 is opgenomen.

Het stempel 12 kan onder overwinnen van een door een ru 10 geleverde kracht in de houder 11 worden geschoven. Borgorganen 16, door vleugels 33 verbonden met een handgreep 17 zijn door middel van uitstekende geleiders , verplaatsbaar opgenomen in sleuven 30, 31 in de dragerbalk 2, waarbij de vleugels 33 door sleuven 32 in de bovenzijde van de dragerbalk 2 uitsteken. De dragerbalk 2 is aan zign voorzijde afgesloten door een kunststof kap 27. De figuur toont voorts nog in het kantelorgaan 19 parallel geri sleuven 14, 24 waarin respectievelijk een borgstang en ee geleiderstang 26, verbonden door een plaatje 25 verplaats aar

ZljnFig9e3°toont de koppelinrichting 1 in een langsdoorsnede-aanzicht, boven een deel van een trekhaak 3, 4, in een stand waarbij de lastdrager 2 zich schuin opwaarts uitstre en^^ waarin de aandrukorganen 5, 6, 7 nog niet zijn ge g · reeds benoemde onderdelen is een zich vanaf de bovenzij e van de dragerbalk 2 uitstrekkende wigvormige geleider met onderzijde 35 en bovenzijde 36 zichtbaar. _

Fig 4 toont in perspectivisch aanzicht koppelinnchting 1 OP een trekhaak 3, 4, in een toestand waarbij de lastdrager 2 zich horizontaal uitstrekt en waarin de aandrukorganen , 6, 7 zijn geborgd.

Fig. 5 toont de koppelinrichting 1 in de in ig.

getoonde situatie in een langsdoorsnede-aanzicht.

De werking van de getoonde koppelinnchting 1 is a s 5 volgt.

Bij het optillen van de lastdrager 2 in een schuin opwaarts gerichte stand (fig. 1) met behulp van de handgreep 17, waarbij de geleiders 28, 29 zich achter (in fig. 1 rechtsboven) in de sleuven 30, 31 bevinden, is tussen de schotel 5 enerzijds en de vork 6 en het aandrukorgaan 7 anderzijds een ruimte aanwezig waarin de kogel 4 van een trekhaak kan worden opgenomen.

Bij het in genoemde schuine stand laten zakken van de lastdrager 2 boven de kogel 4 van een trekhaak tot een situatie waarin de holle binnenzijde van schotel 5 tegen de kogel 4 rust (fig. 3), kantelt de houder 20 om as B zodra de bladveer 22 in contact komt met de bovenzijde van de kogel 4, als gevolg waarvan de vork 6 tegen de hals 3 van de trekhaak wordt gedrukt, en wordt het borgorgaan 16 met handgreep 17 door een niet getoonde trekveer in een situatie getrokken waarbij de geleiders 28, 29 zich voor (in fig. 3 linksonder) in de sleuven 30, 31 bevinden. Borgstang 13 wordt met plaatje 25 en geleiderstang 26 door een niet getoonde trekveer naar voren (in fig. 3 links) in de respectieve sleuven 14, 24 getrokken.

Bij het vervolgens laten zakken van de dragerbalk 2 tot een horizontale stand (figuren 4 en 5) kantelt de dragerbalk 2 ten opzichte van het kantelorgaan 19, als gevolg waarvan het aandrukorgaan 7 door de stangen 9 tegen de kogel 4 wordt getrokken, die door de kracht van drukveer 10 wordt opgesloten tussen het stempel 12 van het aandrukorgaan 7 en de schotel 5. Door het kantelen van de dragerbalk 2 worden de borgstukken 23 van de houder 20 geborgd door de achterste binnenzijden 34 van de verstevigingsstroken 18 op de dragerbalk 2. Tijdens de kantelbeweging van de dragerbalk 2 wordt de borgstang 13 door de onderzijde 35 van de wigvormige geleiders 15 achterwaarts (in fig. 3 naar rechts) in de sleuven 14 gedrukt, totdat borgstang 13 juist achter de punt van de wigvormige geleiders 15 valt en door de bovenzijde 36 van de geleiders 15 worden opgesloten in de sleuven 14. In deze laatste situatie is juist achter de borgstang 13 ruimte 6 ontstaan voor passage In neerwaartse richting van de borgorganen 16, die door een niet getoonde trekveer «et de geleiders 28 vanuit de sleuven 30 in verticale Korte dwarssleuven 37 worden getrokken, als gevolg waarvan de borgstangen 13 door randen 38 van de borgorganen 16 worden gefixeerd ten opzichte van de wigvormige gelerders 15, dragerbalk 2 ten opzichte van het kantelorgaan 19 wordt gefixeerd en aldus wordt vergrendeld in zijn horrzontale Itand. voor het ontgrendelen van de dragerbalk 2 dienen de borgorganen 16 gelost te worden door deze met behulp van de handgreep 17 omhoog te trekken, waarna de dragerbalk opzichte van het kantelorgaan 19 vrij kantelbaar rs en de stangen 9 het aandrukorgaan 7 in achterwaartse rrchtrng (rechts in de figuren) drukken.

Claims

1. Koppelinrichting (1) voor het koppelen van een lastdrager (2) aan een trekhaak (3, 4) van een voertuig, welke trekhaak (3, 4) een op een hals (3) gedragen kogel (4) omvat, omvattend ten minste twee met de lastdrager (2) 5 gekoppelde losbaar rondom de kogel (4) aan te brengen aangrijporganen (5, 6, 7), met het kenmerk, dat de aangrijporganen (5, 6, 7) bedienbaar zijn door een hefboom, welke hefboom wordt gevormd door de lastdrager (2).

2. Koppelinrichting (1) volgens conclusie 1, met hst 10 kenmerk, dat deze is voorzien van twee zich aan twee zijden van een trekhaak (3, 4) aan te brengen wangdelen (8) waartussen een eerste aangrijporgaan (5) is opgenomen, welke wangdelen (8) scharnierbaar (A) zijn gekoppeld met de lastdrager (2), en van stangen (9) die elk aan een eerste 15 uiteinde scharnierbaar (B) zijn gekoppeld met de lastdrager (2) en aan een tweede uiteinde scharnierbaar (D) zijn gekoppeld met een tweede aangrijporgaan (7), waarbij de scharnierassen (A, B, D) zich telkens in dwarsrichting van het voertuig uitstrekken, welke wangdelen (8) en stangen (9) 20 op zodanige wijze samenwerken, dat in een ten opzichte van een horizontaal vlak schuine en een ten opzichte van de aangrijporganen (5, 6, 7) opwaartse stand van de lastdrager (2) tussen de aangrijporganen (5, 6, 7) een ruimte is verschaft voor het opnemen van de kogel (4), en in een in 25 hoofdzaak horizontale stand van de lastdrager (2) de rondom een kogel (4) aangebrachte aangrijporganen (5, 6, 7) deze kogel (4) bekrachtigd aangrijpen.

3. Koppelinrichting (1) volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het tweede aangrijporgaan (7) een in een houder 30 (11) tegen een veerkracht (10) gericht verplaatsbaar stempel (12, 39) omvat.

4. Koppelinrichting (1) volgens een der conclusies 2-3, met het kenmerk, dat deze is voorzien van borgmiddelen (13-16) voor het borgen van de lastdrager (2) in een in hoofdzaak horizontale stand waarin de rondom een kogel (4) aangebrachte aangrijporganen (5, 6, 7) deze kogel (4) bekrachtigd aangrijpen.

5. Koppelinrichting (1) volgens conclusie 4, met bet 5 kpnmork. dat de borgmiddelen (13-16) een borgstang (13) omvatten die zich door sleuven (14) in de wangdelen (8) uitstrekt, welke borgstang (13) verplaatsbaar is in langsrichting van die sleuven (14) en langs vast met de lastdrager (2) verbonden wigvormige geleiderorganen (15), 10 welke geleiderorganen (15) de borgstang (13) in een uiteinde van de respectieve sleuven (14) opsluiten en daarmee de wangdelen (8) tegen scharnieren (a) ten opzichte van de lastdrager (2) borgen.

6. Koppelinrichting (1) volgens conclusie 5, met bet 15 kPnmork. dat de borgmiddelen (13-16) een borgorgaan (16) omvatten voor het borgen van een in genoemd uiteinde van de respectieve sleuven (14) opgesloten borgstang (13) tegen verplaatsing in genoemd uiteinde.

7. Koppelinrichting (1) volgens conclusie 6, met hoi 20 kpnmerk. dat het borgorgaan (16) vast gekoppeld is met een zich buiten de lastdrager (2) uitstrekkende handgreep (17).