NL1013226C2 - Inrichting voor het vervangen van ruiten in een kasdak. - Google Patents

Description

Nr. 1013226

Inrichting voor het vervangen van ruiten in een kasdak.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vervangen van ruiten, in het bijzonder gebroken ruiten, in het dak van een kas of warenhuis, zoals bijvoorbeeld een zogenoemd Venlo-warenhuis of Venlo-kas.

5 Bij het vervangen van een kapotte ruit worden eerst de scherven verwijderd. Vervolgens maakt men een van de zich aan de langszijde van de ruiten, dwars op de nok uitstrekkende gekantelde-H-profielvormige glasroedes los en vervangt men deze door een zogenaamde reparatieroede te 10 monteren, die aan de vervangingszijde bovenaan een flens mist, om het inlaten van een nieuwe ruit tussen de roedes mogelijk te maken. Na het plaatsen van de nieuwe ruit maakt men de reparatieroede ook gekantelde-H-profielvormig middels een kunststof dekstrip, zodat de ruit aan beide 15 langsranden geheel ingevat is.

Het is bekend om een ruit in een dak van een kas van binnenuit de kas te vervangen, bijvoorbeeld met behulp van een verrijdbare steiger of iets dergelijks. Dit heeft echter als nadeel, dat men beperkt is in bewegingruimte 20 door de in de kas aanwezige gewassen en deze gewassen beschadigd kunne worden.

Het is voorts bekend om de ruiten te vervangen van buiten af, waarbij nadelig is dat werklieden met ruiten op de kas moeten geraken en de werklieden omzichtig 25 moeten bewegen om niet op een ruit te gaan staan. In 1013226 2 verband met de constructiesterkte kunnen zij alleen in de goten staan/lopen en moeten zij derhalve bijzondere houdingen aannemen tijdens hun werkzaamheden, die hun gezondheid kunnen bedreigen. Voorts is het lastig om de ver-5 scheidene montagewerkzaamheden uit te voeren, in het bij zonder het losmaken en bevestigen van glasroeden. Dit wordt nog verergerd doordat zij de ruiten met de hand moeten hanteren, inbegrepen het wegbrengen van de scherven en het ophalen van nieuwe ruiten. Ging het bijvoorbeeld 10 bij Venlo-kassen vroeger nog om ruiten met een grootste afmeting van 1,65 bij 1,25 m (in het middenveld van een met meerdere nokken opgebouwd kasdak) en later om ruiten van 2,14 bij 1,25, thans worden er ruiten geplaatst van 2,57 bij 1,25 m, bij een gootafstand van 4,80 m, waarbij 15 de grootste afmeting dwars op de nokrichting staat. Laatstgenoemde ruiten zijn moeilijk en slechts met twee man te hanteren.

Enige verbetering bracht een reparatiewagen met een omgekeerd V-vormig vakwerkvormig gestel dat met behulp 20 van een lift naar het glasdak gebracht kan worden en dan middels wieltjes ondersteund op een ter plaatse van de goten gelegen service-rail naar de reparatieplaats verreden kan worden. Het gestel is voorzien van een aantal trapvormig opgestelde plankjes voor de werklieden, alsmede 25 van een toog waaraan de werklieden verbonden zijn middels banden, als valbeveiliging. In beide schuine benen van het gestel zijn stellen zuignappen voorzien, waarmee aan elke zijde een nieuwe ruit meegevoerd kan worden naar de plaats van reparatie. Bij het plaatsen van de nieuwe ruit laat 3 0 men de zuignappen enigszins zakken, zodat de ruit door het gestel heen in de daarvoor bestemde opening terechtkomt. De werklieden staan daarbij op de plankjes en reiken door of net om het gestel heen om de beweging van de ruit te geleiden.

35 Een nadeel van deze wagen is echter dat er slechts een of twee ruiten kunnen worden meegevoerd. Bij een groot aantal langs eenzelfde nok gelegen gebroken tOlSL'10 3 ruiten zal de wagen derhalve vaak heen en weer moeten bewegen, hetgeen veel tijd en inspanning kost. Voorts is er geen plaats voor scherven. Het kan dus nodig zijn dat een van de werklieden onbeveiligd door de goot loopt om de 5 scherven weg te brengen. Verder is een bezwaar dat het plaatsen van de ruit door het gestel heen gebeurt, waardoor de controleerbaarheid slecht is en de werklieden ongemakkelijke houdingen moeten aannemen. Ook bij het losmaken en bevestigen van de glasroeden moeten de werk-10 lieden ergonomisch bezwaarlijke houdingen aannemen.

De uitvinding heeft onder meer als doel althans in enige van deze bezwaarlijke omstandigheden verlichting te brengen. Hiertoe voorziet de uitvinding in een inrichting voor het vervangen van glasruiten in het dak van een 15 kas, met een lengterichting, bijvoorbeeld kaprichting, en een breedterichting, omvattend een gestel met middelen voor verplaatsbare ondersteuning op de kasconstructie, waarbij het gestel tevens is voorzien van middelen voor opslag van meerdere, gestapelde ruiten.

20 De inrichting volgens de uitvinding biedt de mogelijkheid om een reeks ruiten mee te voeren, zodat het haalbaar is om alle kapotte ruiten van een nokgebied te vervangen, zonder dat het gestel of de wagen steeds opnieuw heen en weer behoeft te gaan. De werklieden kunnen 25 in één werkrichting voortgaand werken, en na het plaatsen van een nieuwe ruit meteen de vervanging van een volgende ruit in de rij ter hand nemen. De ruiten kunnen vertikaal tegen elkaar aanliggen, maar zijn bij voorkeur plat liggend gestapeld.

30 Opgemerkt wordt dat uit de Nederlandse octrooi aanvrage 93.00563 een inrichting voor het vervangen van glazen ruiten in een glasdek van een kas bekend is, welke inrichting geschikt is voor het meevoeren van één enkele glasruit, en daartoe voorzien is van zuignappen, waarmee 35 de glasruit tevens geplaatst kan worden.

Het Nederlands octrooischrift 1008007 en de Franse octrooiaanvrage 2.536.735 tonen beglazingsinrich- 1 0 13226 ’ 4 tingen die van binnenuit een kas werken.

De Japanse octrooiaanvrage 81.30990 toont een wagen voorzien van wielen en sledes, welke gebruikt wordt voor het leggen of verleggen van de folie van een kas.

5 De Europese octrooiaanvrage 0.393.004 heeft betrekking op een hoogwerker voorzien van een arm met een plaat met zuignappen voor het hanteren van glasplaten en dergelijke, die in opslag op een vaste bodem geplaatst zijn.

10 Bij voorkeur is het gestel voorts voorzien van middelen voor het vasthouden van een ruit, welke vasthoud-middelen verplaatsbaar zijn tussen een positie boven de opslag en een positie naast het gestel, aan een werkzijde daarvan. Hierdoor kan men om het gestel heen werken, 15 hetgeen de controleerbaarheid van het plaatsen ten goede komt en bevorderlijk is voor de houdingen die de werklieden moeten innemen.

Bij voorkeur maken de vasthoudmiddelen deel uit van een op het gestel geplaatste kraan, waarbij de kraan 20 bij voorkeur een mast en een arm omvat, alsmede een aan de arm gehangen raamwerk met zuignappen. Een nieuwe ruit kan aldus van bovenaf, aan het bovenoppervlak aangepakt worden en uit de opslag getild worden, vervolgens verzwaaid worden naar de dakopening en daar neergelaten worden. De 25 werklieden kunnen hierbij in hoofdzaak in staande houding controle op het proces uitoefenen.

Bij voorkeur is de arm voorzien van een loopkat waaraan het raamwerk gehangen is, waardoor de manipuleerbaarheid vergroot is. Alternatief, of in aanvulling daar-3 0 op, kan de arm van de kraan beweegbaar zijn in het verti-kale vlak.

In een voordelige verdere ontwikkeling zijn de vasthoudmiddelen verplaatsbaar naar een positie naast het gestel, die aan de werkzijde, in lengterichting van de kas 35 meer dan een ruitbreedte danwel opslagbreedte van het gestel verwijderd ligt, bij voorkeur in de orde van grootte van 1 tot 2 maal de ruitbreedte of opslagbreedte.

1 0 1 3228« 5

Aldus wordt het bijzondere voordeel bereikt, dat tijdens het demonteren van een glasroede de naastliggende, ongeschonden ruit van boven af aangevat kan worden om het verlies van de ondersteuning door het weghalen van de 5 voornoemde roede te compenseren. Op dat ogenblik zijn de vasthoudmiddelen immers vrij.

Bij voorkeur is de inrichting volgens de uitvinding voorts voorzien van althans een, naast de opslag gelegen eerste loopplank, die zich uitstrekt in werkrich-10 ting. Deze loopplank, die zich buiten het bewegingsprofiel van de nieuwe ruit bij het oppakken en plaatsen bevindt, biedt de werklieden een stabiele ondersteuning ter hoogte van de te beglazen opening. Bij voorkeur is eerste loopplank middels een eerste scharnier op opklapbare wijze, 15 bij voorkeur over 180 graden, aan het gestel bevestigd, welk eerste scharnier een as heeft die zich dwars op de werkrichting uitstrekt, zodat de afmeting in werkrichting verkleind kan worden voor het vervoeren, het plaatsen en dergelijke van de inrichting. De betreffende afmeting kan 20 zo klein zijn als de opslagbreedte, dus ongeveer een ruitbreedte.

Bij voorkeur strekt de eerste loopplank zich uit over een lengte van tenminste in de orde van grootte van een ruitbreedte danwel de breedte van de opslag, waardoor 25 de te vervangen glasroede goed bereikbaar is voor de werklieden. Ook wordt de werklieden hierbij een gunstige positie geboden bij het verwijderen van de scherven en/of het plaatsen van de nieuwe ruit.

Voor stabiliteitsbevordering kan de eerste loop-30 plank aan één uiteinde voorzien zijn van een deel van de ondersteuningsmiddelen.

In een verdere ontwikkeling is de inrichting volgens de uitvinding voorts voorzien van althans een zich aan de werkzijde en in de ruitbreedterichting, vanaf de 35 opslag uitstrekkende tweede loopplank. Hiermee wordt een eveneens buiten het bewegingsprofiel van de nieuwe ruit gelegen steun verschaft aan de werklieden bij het verwij- 1013226 6 deren van de scherven en/of bij het vervangen van een glasroede en/of het plaatsen van de nieuwe ruit.

Het heeft hierbij in het bijzonder de voorkeur indien het gestel voorzien is van middelen voor het door 5 het kasdak neerlaten en ophalen van de tweede loopplank. Hierdoor wordt de werklieden een steunvlak beneden het kasdak geboden, waardoor zij veel minder hoeven te bukken en bovendien als vanzelf door de hen omgevende roeden beter tegen vallen beschermd zijn.

10 Bij voorkeur is de tweede loopplank aan een eind middels een tweede scharnier aan het gestel bevestigd, welk tweede scharnier een as heeft die zich in de lengterichting van de kas danwel de werkrichting of eventueel de breedterichting van de opslag uitstrekt. De middelen voor 15 het neerlaten en ophalen kunnen dan eenvoudig, eenzijdig worden uitgevoerd. In het geval van een kasdak met een nok kan men dan door het neerlaten van de nokzijde van de tweede loopplank een althans nagenoeg horizontaal loopvlak realiseren.

20 Bij voorkeur is de tweede loopplank aan het andere eind middels kabels, kettingen en dergelijke aan het gestel gehangen, waarbij de middelen voor het ophalen en neerlaten ingericht zijn voor het inhalen of vieren van die kabels en dergelijke.

25 Wanneer voorts voorzien is in middelen voor het losmaakbaar vergrendelen van het andere eind van de tweede loopplank, kan bij het plaatsen van de nieuwe ruit toch een optimaal stabiel steunvlak worden geboden.

Voor bevordering van de vervoerbaarheid is de 30 tweede loopplank op een tegen de werkzijde van het gestel opklapbare wijze, bij voorkeur over 180 graden, aan het gestel bevestigd.

Bij voorkeur is het gestel voorts voorzien van middelen voor opname van ruitscherven en/of van vervangen 35 glasroedes.

Voor het vervangen van ruiten in een kasdak met nokken heeft het de voorkeur dat het gestel in aanzicht 1013226¾ 7 vanaf de werkzijde in hoofdzaak omgekeerd V-vormig is, met aan de zijden ondersteuningsmiddelen voor aangrijping ter plaatse van de goten van een kasdak dat in het midden voorzien is van een nok, zoals bijvoorbeeld een kasdak van 5 een Venlokas. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de rails die eventueel reeds aanwezig zijn voor een verrijdbare dekwasinstallatie. Het gestel kan op voordelige wijze in hoofdzaak symmetrisch opgebouwd zijn.

De voornoemde tweede loopplank is hierbij bij 10 voorkeur met het ene eind aan de gootzijde van het gestel gelegen. Evenzo is de eerste loopplank bij voorkeur gelegen aan de gootzijde van het gestel. Aldus kan men werken vanaf de laaggelegen gootgebieden, hetgeen veiliger is.

Bij voorkeur is de voornoemde kraan nabij het 15 hoogste punt van het gestel geplaatst, waardoor met één kraan, en dus met één stel vasthoudmiddelen, naar twee zijden gewerkt kan worden. Bij voorkeur is de kraan aan de werkzijde van het gestel geplaatst, zodat het bereik in werkrichting zo groot mogelijk is.

20 De opslagcapaciteit wordt optimaal groot indien aan beide schuine zijden van het gestel een opslag voor ruiten voorzien is.

Voor veiligheid en stabiliteit heeft het de voorkeur dat het gestel voorzien is van middelen voor 25 blokkeren van de verplaatsbaarheid daarvan.

De uitvinding zal hieronder worden toegelicht aan de hand van een in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoering. Getoond wordt in:

Figuur 1 een schematische weergave in perspec-30 tief van een voorbeelduitvoering van een inrichting volgens de uitvinding, geplaatst op een dak van een kas; en

Figuren 2-7 op schematische wijze enkele opeenvolgende stadia in het werk met de inrichting van figuur 1.

35 De in figuur 1 weergegeven glasreparatieinrich- ting 1 is geplaatst op het dak 2 van een kas, welk dak op bekende wijze een nokligger 3, gootliggers 4 en glasroeden 8 5, die ter plaatse van 6a aan de nokligger 3 en ter plaatse van 6b aan de gootligger 4 bevestigd zijn. De goten 4 zijn hierbij om redenen van eenvoud van presentatie weggelaten, maar begrepen zal worden dat aldaar goten 5 aanwezig zijn. Tussen de liggers 3,4 en de roeden 5 zijn ruiten 7 ingevat.

De inrichting 1 omvat een gestel 9 met een aantal steunwielen, waarvan er één vooraan in werkrichting beschouwd met 29a is aangeduid en één achteraan 29b. Met 10 behulp van de steunwielen 29, die samen kunnen werken met de goot, is de inrichting 1 verrijdbaar over het kasdak. Voor de verplaatsing kan op het gestel 9 een niet nader weergegeven aandrijving voorzien zijn, vergelijkbaar met die van bekende glasdekwassers. Met behulp van op het 15 gestel 9 voorziene (niet weergegeven) grendelmiddelen kan het gestel op de gewenste positie vastgezet worden.

Het gestel 9 is in hoofdzaak symmetrisch en omgekeerd V-vormig, passend bij het kasdak of de kap, en vormt in beide benen van de V-vorm glasopslagbakken 20 10a,10b, waarin een platte stapel nieuwe ruiten onder steund kan worden op dragers 11a,11b. De opslagbakken 10a,10b zijn in richtingen parallel aan de werkrichting (lengterichting van het kasdak) begrensd door schotten 12a,12b en in de richting dwars daarop door schotten 25 13a,13b (bij de goot) en 14a,14b (bij de nok). Er kan voor gekozen worden om één van de opslagbakken 10a,10b te voorzien van een dichte bodem, zodat daarin de verwijderde glasscherven opgeslagen kunnen worden.

Tussen de schotten 14a en 14b bevindt zich op 3 0 het gestel 9 een ondersteuning/lagering 15 voor een kraanvormige manipulator 16, die voorzien is van een in richtingen D verdraaibare mast 17, een arm 18 met een daarlangs in richtingen E verplaatsbare loopkat 19 en een hijsdraad 20, waaraan een frame 21 bevestigd is, welk 35 frame 21 voorzien is van een aantal zuignappen 22 waarmee op veilige wijze een ruit opgepakt en verplaatst kan worden. Eventueel kan de arm 18 ook in het verticale vlak 101322S ' 9 verdraaibaar zijn, zoals gesuggereerd in figuur 7. Het gestel 9 is voorzien van niet weergegeven middelen voor het inhalen en vieren van de hijsdraad en verdere bedie-ningsmiddelen voor het laten functioneren van de kraan 16.

5 Aan de voorzijde is de inrichting 1 voorzien van loopplanken 23a,23b, die ter plaatse van 24a,24b schar-nierbaar om S2 bevestigd zijn aan het gestel 9, danwel het gedeelte 9a daarvan. De loopplank 23a (hetzelfde geldt voor loopplank 23b) is aan het andere eind middels kabels 10 26 a opgehangen aan uithouder 25a van het gestelgedeelte 9a. Op het gestel 9 bevindt zich een (niet weergegeven) mechanisme voor het inhalen en vieren van de kabels 26a. Voorts is een grendelmechanisme 27a aanwezig voor het in de bovenste stand vergrendelen van de loopplank 23a.

15 De scharnieren 24a,24b vormen de verbinding tussen de loopplanken 23a,23b en zij loopplanken 28a,28b, die zich boven de goten uitstrekken en aan hun vooreind voorzien zijn van wielen 29(a). De loopplanken 23a,23b en 28a,28b zijn aldus verbonden met gestelgedeelten 9a,9b, 20 die middels scharnieren 30a,30b scharnierbaar om assen SI verbonden zijn met de rest van het gestel 9, om opklapbaar te zijn, over 180 graden, van een werkstand, weergegeven in figuur 1, naar een transportstand, weergegeven in figuur 2.

25 In figuur 2 is de situatie weergegeven waarin de inrichting 1 juist op het kasdak geplaatst is, bijvoorbeeld met behulp van een zogenoemde gevellift. De gestel-gedeeltes 9a,9b worden om de assen SI omgeklapt in de richtingen A, zodat de loopplanken steun kunnen bieden aan 30 werklieden en de vooraan gelegen wielen werkzaam kunnen zijn.

De inrichting 1, die in de opslagbak 10a een stapel ruiten S meeneemt, wordt vervolgens langs het dak, met wielen steunend in de aan weerszijden gelegen goten, 35 in de richting B verplaatst tot bij de gebroken ruit 7b (figuur 3) , nog voor de roede 5b (figuur 1) , en daar in positie vergrendeld.

10132CS-* 10

Staand op de loopplanken 23a en/of 28a verwijderen de werklieden eerst de scherven van ruit 7b, en plaatsen deze in de opslagbak 10b. Wanneer de opening 8 geheel vrij is, verrijdt men de inrichting 1 een eindje verder in 5 de richting B, totdat de loopplank 23a zich geheel boven de opening 8 bevindt. Dan laat men de loopplank 23a neer aan de kabels 26a, zodat deze in de richting C om schar-nieras S2 neerwaarts kantelt, naar de in figuren 1 en 4 weergegeven stand, waarin de kabels 26a zijn vastgezet.

10 Vervolgens bedient men de kraan 16, om deze te laten roteren in de richting D, en brengt men de loopkat met het daaraan hangende frame met zuignappen boven de naastgelegen, ongeschonden ruit 7a. De zuignappen worden vervolgens op de ruit 7a geplaatst en geactiveerd (figuur 15 5) . Een werkman gaat dan op de loopplank 23a staan, en maakt met gereedschap de roede 5a los. De ruit 7a vindt daarna steun in de zuignapaangrijping, zodat deze niet als gevolg van het ontbreken van de roede 5a te ver kan doorbuigen en breken. Vervolgens plaats men een zogenoemde 20 reparatieroede.

De loopplank 23a wordt weer opgehaald en met behulp van grendel 27a in de uitgangspositie verzekerd. De zuignappen 22 worden weer gedeactiveerd en het frame 21 teruggezwaaid tot boven de stapel S nieuwe ruiten. De in-25 richting 1 wordt vervolgens weer een klein eindje teruggereden, totdat de opening 8 weer geheel vrij is, waarna de inrichting 1 weer in positie vergrendeld wordt. De zuignappen worden in contact gebracht met de bovenste ruit 7c van de stapel S, waarna men de hijsdraad 20 inhaalt, de 30 kraan verdraait in richting D (figuur 6) en de ruit in opening 8 laat zakken (figuur 7). Vanaf de loopplanken 23a en 28a zorgen de werklieden er voor dat de ruit 7c goed terechtkomt in de sponningen van gootrand, nokrand, roede 5b en de reparatieroede. De zuignappen worden vervolgens 35 gedeactiveerd, de kraan weer teruggezwaaid en vastgezet, waarna men een gootrandstrip en de roededekstrip aanbrengt om ook bij de reparatieroede de nieuwe ruit 7c in te 1013226 11 vatten.

De reparatie is dan voltooid en de inrichting 1 is gereed om verder langs deze kap verreden te worden tot bij een volgende gebroken ruit, aan dezelfde zijde van de 5 nok of aan de andere.

Wanneer er geen ruiten meer te vervangen zijn bij deze nok, rijdt men de inrichting 1 weer terug in de richting F tot bij de gevellift, klapt men het gestelge-deelte 9a weer over 180 graden terug en zet men de inrich-10 ting 1 op de gevellift.

In plaats van een gevellift kan men bijvoorbeeld ook een hoogwerker gebruiken. De inrichting kan daarna naar een andere kap gebracht worden voor werkzaamheden aldaar.

15 Met de inrichting volgens de uitvinding wordt het mogelijk om op efficiënte, ergonomisch verantwoorde en veilige wijze ruiten te vervangen van een kasdak.

101----

Claims (28)

1. Inrichting voor het vervangen van glasruiten in het dak van een kas, met een lengterichting, bijvoorbeeld kaprichting, en een breedterichting, omvattend een gestel met middelen voor verplaatsbare ondersteuning op de 5 kasconstructie, waarbij het gestel tevens is voorzien van middelen voor opslag van meerdere, gestapelde ruiten.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de opslag ingericht is voor platte, liggende ondersteuning van de ruiten.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het gestel voorts voorzien is van middelen voor het vasthouden van een ruit, welke vasthoudmiddelen verplaatsbaar zijn tussen een positie boven de opslag en een positie naast het gestel, aan een werkzijde daarvan.

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de vasthoudmiddelen deel uitmaken van een op het gestel geplaatste kraan.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de kraan een mast en een arm omvat, alsmede een aan de arm 20 gehangen raamwerk met zuignappen.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij de arm voorzien is van een loopkat waaraan het raamwerk gehangen is.

7. Inrichting volgens een der conclusies 3-6, 25 waarbij de vasthoudmiddelen verticaal verplaatsbaar zijn.

8. Inrichting volgens een der conclusies 3-7, waarbij de vasthoudmiddelen verplaatsbaar zijn naar een positie naast het gestel, die aan de werkzijde, in lengterichting van de kas meer dan een ruitbreedte danwel op- 30 slagbreedte van het gestel verwijderd ligt, bij voorkeur in de orde van grootte van 1 tot 2 maal de ruitbreedte of opslagbreedte.

9. Inrichting volgens een- der voorgaande conclusies, voorts voorzien van althans één naast de opslag «r £ 'J 1) . · gelegen eerste loopplank.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de eerste loopplank middels een eerste scharnier op, bij voorkeur over 180 graden opklapbare wijze, aan het gestel 5 bevestigd is, welk eerste scharnier een as heeft die zich aan de werkzijde dwars op de werkrichting uitstrekt.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, waarbij de eerste loopplank zich uitstrekt over een lengte tenminste in de orde van grootte van een ruitbreedte 10 danwel de breedte van de opslag.

12. Inrichting volgens conclusie 9, 10 of 11, waarbij de eerste loopplank aan een uiteinde voorzien is van een deel van de ondersteuningsmiddelen.

13. Inrichting volgens een der voorgaande con- 15 clusies, voorts voorzien van althans één zich aan de werkzijde en in de ruitbreedterichting, vanaf de opslag uitstrekkende tweede loopplank.

14. Inrichting volgens conclusie 13, waarbij het gestel voorzien is van middelen voor het door het kasdak 20 neerlaten en ophalen van de tweede loopplank.

15. Inrichting volgens conclusie 13 of 14, waarbij de tweede loopplank aan een eind middels een tweede scharnier aan het gestel bevestigd is, welk tweede scharnier een as heeft die zich in de lengterichting van 25 de kas danwel de werkrichting danwel de opslagbreedterich-ting uitstrekt.

16. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij de tweede loopplank aan het andere eind middels kabels, kettingen en dergelijke aan het gestel gehangen is, waar- 3. bij de middelen voor het ophalen en neerlaten middelen voor het inhalen of vieren van die kabels en dergelijke omvatten.

17. Inrichting volgens conclusie 16, voorts voorzien van middelen voor het losmaakbaar vergrendelen 35 van het andere eind van de tweede loopplank.

18. Inrichting volgens een der conclusies 13-17, waarbij de tweede loopplank op een tegen de werkzijde van 1013226·» het gestel opklapbare wijze, bij voorkeur over een hoek van 180 graden, aan het gestel bevestigd is

19. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het gestel voorts voorzien is van midde- 5 len voor opname van ruitscherven en/of vervangen glasroedes .

20. Inrichting een der voorgaande conclusies, waarbij het gestel in aanzicht vanaf de werkzijde in hoofdzaak omgekeerd V-vormig is, met aan de zijden onder- 10 steuningsmiddelen voor aangrijping van de goten van een kasdak dat in het midden voorzien is van een nok, zoals bijvoorbeeld een kasdak van een Venlokas.

21. Inrichting volgens conclusie 20 en een der conclusies 15-17, waarbij het ene eind van de tweede 15 loopplank gelegen is aan de gootzij de van het gestel.

22. Inrichting volgens conclusie 20 en een der conclusies 9-12, waarbij de eerste loopplank gelegen is aan de gootzij de van het gestel.

23. Inrichting volgens conclusie 20 en een der 20 conclusies 4-6, waarbij de kraan nabij het hoogste punt van het gestel geplaatst is.

24. Inrichting volgens conclusie 23, waarbij de kraan aan de werkzijde van het gestel geplaatst is.

25. Inrichting volgens conclusie 20, waarbij aan 25 beide schuine zijden van het gestel een opslag voor ruiten voorzien is.

26. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voorts voorzien van middelen voor blokkeren van de verplaatsbaarheid.

27. Inrichting volgens een der conclusies 20-26, waarbij het gestel in hoofdzaak symmetrisch opgebouwd is.

28. Inrichting voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bij-gevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen. -o-o-o-o-o-o-o-o- AF/KP 1013226«