<Desc/Clms Page number 1>
WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET BOUWEN VAN EEN WARENHUIS
De uitvinding betreft een werkwijze voor het bouwen van een warenhuis, waarbij een kap wordt beglaasd.
Het opheffen van glasplaten, in het bijzonder boven het hoofd, is een gevaarlijk en zwaar karwei.
De uitvinding heeft ten doel de werkwijze voor het bouwen van het warenhuis te vereenvoudigen en/of minder gevaarlijk te maken. Daartoe wordt het kenmerk van conclusie 1 toegepast.
De uitvinding betreft en verschaft tevens een in conclusie 5 aangeduide inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze. De overige conclusies duiden voorkeursuitvoeringsvormen van de werkwijze en van de inrichting volgens de uitvinding aan.
Bij de bekende werkwijze wordt eerst door een gestel-monteerploeg een gestel gemonteerd, bestaande uit kolommen, spanten, goten en nokprofielen. De nokprofielen worden daarbij ter plaatse van de spanten middels roeden ondersteund.
In conclusie 23 is een verbeterde werkwijze veor het bouwen van een warenhuis voorgesteld, die het kenmerk heeft dat nokprofielen worden opgesteld door een beglazingsploeg van ten minste één persoon, welke beglazingsploeg tevens de roeden en panelen, bijvoorbeeld glasplaten, tussen de nokprofielen en de goten monteert.
De beglazingsploeg die zich voor het aanbrengen van de roeden en panelen noodzakelijkerwijze al op hoog niveau moet bevinden, kan dan, gebruik makend van haar aanwezigheid, tevens de nokprofielen opstellen.
De uitvinding zal in de hiernavolgende beschrijving aan de hand van een tekening worden verduidelijkt, waarin voorstellen :
Fig. 1 een schematisch perspectivisch aanzicht van een warenhuis volgens de uitvinding tijdens het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding ;
Fig. 2 op grotere schaal de fractie II van Fig. 1 ;
<Desc/Clms Page number 2>
Fig. 3 op grotere schaal de fractie III van Fig. 2 ;
Fig. 4 een onderaanzicht van de inrichting van detail IV van Fig. 2,
Fig. 5 verlengstukken van een leidfreem van een lift van Fig. 2 ;
Fig. 6 een dwarsdoorsnede door een te beglazen kap ;
Fig. 7 op grotere schaal een fractie van een dak van een warenhuis ;
Fig. 8 een schematisch perspectivisch aanzicht van een warenhuis volgens de uitvinding tijdens het uitvoeren van een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding ;
Fig. 9 een schematisch bovenaanzicht van fig. 8 ; en
Fig. 10 op grotere schaal detail X van fig. 8 in een andere stand.
De inrichting 1 volgens de uitvinding voor het beglazen van de kap 3 van een warenhuis 2 omvat ophangfreems 4 die elk middels twee haken 5 om de bovenprofielen 6 van een spant 7 grijpen en die middels aanslagen 8 klemmend onder de onderprofielen 9 daarvan grijpen. Aangezien de hangers 10 van het ophangfreem 4 schuin van het spant 7 af neerwaarts zijn gericht wordt het tijdens bedrijf door het gewicht G klemmend op het spant 7 vastgehouden. De ondereinden van de hangers 10 dragen gegroefde rollen 11 waarop ronde buisvormige rails 12 van een gestel 13 steunen. Deze rails 12 steken aan weerszijden van het gestel 13 uit, en hebben een lengte die verzekert, dat het gestel 13 ongeacht de positie ten opzichte van de ophangfreems 4 steeds op tenminste twee ophangfreems 4 steunt.
Bij het beglazen van de kap 3 van een warenhuis 1 worden successievelijk kopstukken 16 tussen twee op elkaar volgende goten 14 beglaasd.
Telkens bij het beglazen van een kopstuk 16 worden drie ophangfreems 4 aan drie op elkaar volgende spanten 7 opgehangen en wordt het gestel 13 telkens op die plaats opgesteld tussen twee successievelijke spanten 7 waar men met be-
<Desc/Clms Page number 3>
glazen bezig is en al naargelang men vordert kan men het gestel 13 opschuiven, terwijl de rails 12 over de rollen 11 worden verrold.
Het gestel 13 bestaat uit een brede kokerligger 17 met aan weerszijden gootvormige randen 18 die de rails 12 dragen, een en ander zodanig dat de rollen 11 in de gootvormige randen 18 kunnen worden opgenomen en er weinig speling overblijft, waarover het gestel zou kunnen opwippen. De kokerligger 17 heeft een neerwaarts gerichte flens 19 met een ronde buisvormige onderrail 20.
Aan het gestel 13 is een in hoofdzaak vertikaal leidfreem 22 opgehangen door middel van vertikale gegroefde rollen 23 die op de bovenzijde van een rail 12 steunen en een horizontale gegroefde rol 24 die tegen de rail 20 steunt en die roterend gelegerd is in een leger 25 dat middels schoren 26 aan het leidfreem 22 is bevestigd.
Het leidfreem 22 bestaat in hoofdzaak uit twee verticale ronde buisvormige rails 27 die onderling middels dwarsstukken 28 zijn verbonden. Het leidfreem 22 kan met de hand langs de rails 12 en 20 worden verrold.
Langs het leidfreem 22 is aan elke zijde een lift 73 aangebracht, waarvan een liftelement 30 vertikaal is geleid. Daartoe zijn aan het liftelement 30 vier gegroefde rollen 31 draaibaar gelegerd die op de rails 27 aangrijpen. Het liftelement 30 draagt middels horizontale scharnieren 32, een glasplaatdrager 34, die middels uithouders 35 enigszins schuin ten opzichte van het vertikale vlak wordt gehouden, en die een, bij voorkeur met rubber beklede, steunrand 36 heeft voor het ondersteunen van een glasplaat 37.
Aan weerszijden van het gestel 13 is bij voorkeur een leidfreem 22 met liftelement 30 en glasplaatdrager 34 aanwezig, alsmede een steigerplank 38 die op twee hulphangers 39 rust, die eveneens aan opvolgende spanten 7 zijn opgehangen.
Er staat bij voorkeur een persoon op elk van de beide steigerplanken 38 en een persoon op de kokerligger 17.
Een vierde persoon staat op de grond om glasplaten 37 vanaf
<Desc/Clms Page number 4>
een voorraadstapel 47 op de glasplaatdrager 34 te zetten.
Het liftelement 30 wordt opgeheven middels tenminste één pneumatische cilinder 40 die bij voorkeur in serie geschakeld is met twee korte cilinders 41 en 42. Deze cilinders steunen tegen het bovenste dwarsstuk 28 en de zuigerstang 43 van cilinder 40 draagt aan zijn ondereinde twee kabelrollen 44 (fig. 3). Een kabel 45 is vastbevestigd aan een ligger 46 van het leidfreem 22 en is geregen achtereenvolgens geleid over een rol 44, een aan de ligger 46 gelegerde rol 48, een rol 44 en een aan het bovenste dwarsstuk 28 gelegerde rol 49 en is tenslotte bevestigd aan een dwarsstuk 51 van het liftelement 30. Aldus wordt bij een betrekkelijk kleine uitslag van de cilinders 40-42 een flinke hefhoogte van het liftelement gerealiseerd.
De grote cilinder 40 is voor het overbruggen van de hoogte van een warenhuis met een bouwhoogte van 300 cm en de cilinder 41 wordt bijgeschakeld bij een bouwhoogte van 350 cm en de cilinder 42 en 41 tezamen worden bijgeschakeld bij de grootste bouwhoogte van bijvoorbeeld 400 cm. Ingeval van de grotere bouwhoogten worden een of twee verlengstukken 53 van Fig. 5 onder aan het leidfreem 22 aangebouwd middels in de rails 27 gestoken uitsteeksels 54 en dwarse borgpennen 55.
Een niet getekend luchtaggregaat wordt via slangen en bedieningsmiddelen aangesloten op de cilinders 40-42.
Wanneer het liftelement 30 met glasplaatdragers 34 en glasplaat 37 aan het boveneinde van het leidfreem 22 is aangekomen wordt de glasplaatdrager 34 om de scharnieren 32 gekanteld tot in een schuin vlak dat in hoofdzaak overeenkomt met de dakhelling (zie fig. 7). Dan wordt de glasplaat 37 door de op de kokerligger 17 staande persoon eerst tot boven de oplegflens 56 van de goot 14 gebracht, vervolgens met een bovenrand 64 tot in een holte 60 tussen twee flenzen 61 van een nokprofiel 59 van het warenhuis 2 geschoven en vervolgens met zijn onderrand 65 tot op de oplegflens 56 tegen een aanslagrand 58 teruggeschoven.
Vervolgens wordt de glasplaat 37 volgens pijlrichting 63 opgeschoven tot een zijrand 67 er van in een sponning
<Desc/Clms Page number 5>
van een roede 62 terecht komt, die voorheen in pijlrichting 63 tegen de vierde rand 68 van de voorgaande glasplaat 37 is geschoven.
Tenslotte wordt deze glasplaat 37 met een volgende roede 62 opgesloten.
Opgemerkt zij, dat bij voorkeur in plaats van een steunrand 36 twee zuignappen 70 aan de glasplaatdrager 34 worden aangebracht. In dit geval zijn alle randen van de glasplaat 37 vrij en kan met de glasplaat gemanoeuvreerd worden, terwijl deze nog voortdurend aan de glasplaatdrager 34 vastzit. Eerst wanneer de glasplaat 37 op de gewenste plaats ligt worden de zuignappen 70 gelost.
In het aanzicht van fig. 4 is te zien hoe de rollen 31 op de rails 27 kunnen aangrijpen en hoe de glasplaatdrager 34 zwenkbaar om scharnieren 32 kan zijn bevestigd.
Verder heeft het leidfreem 22 bij voorkeur nog een rail 71, waar een aan de zuigerstang 43 bevestigde vork 72 op aangrijpt teneinde verdraaiing van de zuigerstang 43 te voorkomen.
Opgemerkt zij, dat de diverse onderdelen, te weten de twee liften 73, de drie ophangfreems 4 en het gestel 13, van de inrichting 1 bij voorkeur van aluminium zijn vervaardigd, zodat zij een licht gewicht hebben en aldus gemakkelijk hanteerbaar zijn. De uitdrukking"glasplaat"dient gelezen te worden als elk lichtdoorlatend paneel van glas of kunststof, met een of meerdere lagen, al of niet opgenomen in een raamwerk.
Het gestel 13 zou eventueel aan twee op elkaar volgende goten 14 van het warenhuis 2 worden opgehangen, in welk geval er in de richting dwars op de goten 14 wordt beglaasd.
De inrichting 101 van fig. 8-10 komt in hoofdzaak met de inrichting 1 overeen, doch de inrichting 101 en de daarmee uit te voeren werkwijze zijn te prefereren. Overeenkomende onderdelen zijn in fig. 8-10 van hetzelfde verwijzingsnummer voorzien, dat echter met 100 is vermeerderd.
De ophangfreems 104 van de inrichting 101 bestaan uit een onderstuk 75 en een bovenstuk 74 dat met een U-vormig
<Desc/Clms Page number 6>
aangrijpelement 77 onder een bovenprofiel 78 grijpt en met twee haken 76 van boven over een onderprofiel 79 grijpt. Op deze wijze is een gemakkelijk losmaakbare maar tevens stevige aangrijping op het spant 7 gerealiseerd.
Het onderstuk 75 is zwenkbaar om een centraal verticaal scharnier 80 bevestigd aan het bovenstuk 74 en is voorzien van rollen 111 voor het in langsrichting 81 verplaatsbaar dragen van een gestel 113, waarvan buisvormige rails. 112 met de rollen 111 samenwerken. Het gestel 113 omvat verder vier dwarsliggers 82, waaraan een dunwandig profiel is bevestigd alsmede U-profielen 120.
Er worden wederom twee liften 83 aan weerszijden van het gestel 113 gedragen. Daartoe rolt telkens een verticaal leidfreem 122 middels rollen 123 langs de rails 112 terwijl rollen 124 op lager niveau in de U-profielen 120 grijpen.
Steigerplanken 138 zijn middels afstandfreems 85, die tussen de einden van de steigerplanken 138 en de rails 112 zijn aangebracht, bevestigd, zodanig dat een lift 83 er tussendoor kan bewegen. De freems 85 zijn met snelkoppelingen 86, bijvoorbeeld bajonetsluitingen, aan de rails 112 bevestigd. Verder zijn de steigerplanken 138 met een kabel 87 voorgespannen om met gering eigen gewicht een flinke overspanning met de last van personen te kunnen overbruggen. Twee zich aan de einden bevindende dwarsliggers 82 dragen een stevig neerwaarts gericht aangrijporgaan 89 op heupniveau van een persoon 88. Hiermee kan het gestel 113 in langsrichting van de ophangfreems 104 worden verplaatst. In geval een eerste kap 91 van het warenhuis 2 is beglaasd, wordt de inrichting 101 als volgt overgebracht tot onder een ernaast gelegen, nog te beglazen tweede kap 92.
De steigerplanken 138 worden van het gestel 113 verwijderd. Het gestel 113 wordt door twee personen 88 in zijn langsrichting 81 verplaatst totdat het vrijkomt van een eerste ophangfreem 104a, dat dan door een derde persoon verplaatst wordt vanaf een zich onder de eerste kap 91 bevindend spant 7 naar een onder de tweede kap 92 bevindend spant 7.
<Desc/Clms Page number 7>
Vervolgens wordt een eventuele grendeling tussen bovenstuk 74 en onderstuk 75 losgemaakt en wordt het gestel 113 tezamen met het onderstuk 75 om dat scharnier 80 gezwenkt volgens pijl 93 zodanig dat het ander einde 94 van het gestel 113 onder de tweede kap 92 terechtkomt, waar het aan het verzwenkte ophangfreem 104a wordt opgehangen na een langsverplaatsing volgens pijl 99. Deze langsverplaatsing wordt voortgezet tot het gestel 113 vrijkomt van het gestel 104b.
Dit wordt nu aan het onder de kap 92 bevindende spant 7 opgehangen op de plaats 96.
Vervolgens wordt het ene einde 95 om het andere einde 94 verzwenkt volgens pijl 97, zodanig dat ook het ene einde 95 onder de tweede kap 92 terechtkomt. Tenslotte wordt na een verplaatsing volgens pijl 98 het gestel 113 aan het ophangfreem 104b opgehangen. Nu kan de gehele lengte van de kap 92 worden bewerkt met blijvend aangehangen steigerplanken 138.
Doordat het gestel 113 stapsgewijs in een richting, bijvoorbeeld 98, wordt verplaatst, waarbij telkens het vrijgekomen ophangfreem 104 twee spanten 7 verder wordt aangehaakt.
Het verplaatsen van het gestel 113 is mede dankzij de lichte constructie ervan en de vervaardiging ervan uit profielmateriaal en van aluminium gemakkelijk met twee personen mogelijk, terwijl een derde de ophangfreems 104 verplaatst.
Elke lift 83 omvat een verticaal leidfreem 122, waaraan een reductiedectromotor 100 is bevestigd, die een lierschijf 201 aandrijft. De lierkabel daarvan loopt over een bovenaan het leidfreem 122 opgehangen keerschijf 202 naar een dwarsbalk 203 van een liftelement 130 dat middels gleiblokken in een U-rails 204 om het leidfreem 122 is geleid. Een glasplaatdrager 134 is om horizontale assen 205 ten opzichte van het liftelement zwenkbaar en wordt door middel van gasveren 206 naar zijn verticale stand getrokken. De glasplaatdrager 134 heeft groefrollen 207 en zuignappen 170 voor het dragen van een glasplaat 209. In de gedaalde en verticale stand van
<Desc/Clms Page number 8>
fig. 8 wordt een glasplaat 209 door de derde man op de drager 134 gezet en met zuignappen 170 vastgezogen.
Daarna wordt het liftelement 130 opgeheven door bediening van een bandschakelaar 221 met de glasplaat 209 tot boven het dakniveau, wordt de drager 200 ten opzichte van het liftelement 130 gekanteld tot in de in fig. 10 getekende stand, worden de zuignappen 170 buiten werking gesteld, wordt de glasplaat 209 van de drager 134 afgenomen en op het dak gelegd, onder tussenvoeging van een roede.
De gasveren 206 trekken dan de drager 134 weer naar het liftelement toe. Met behulp van een voetschakelaar 220 wordt de motor 100 bediend voor het omlaagbrengen van het hefelement 130. De motor 100 kan zodanig worden ingesteld dat deze het hefelement 130 telkens een bepaalde weg doet afleggen.
Bij voorkeur stelt de beglazingsploeg bestaande uit ten minste één persoon, doch bij voorkeur uit een veelvoud van personen, ook de nokprofielen 59 op. Daartoe wordt het eerste nokprofiel 59 aan beide einden ondersteund door telkens twee roeden 62, waarna verder door dezelfde beglazingsploeg afwisselend glasplaten 37 en roeden 62 tussen goten 14 en nokprofielen 59 worden aangebracht. De volgende nokprofielen worden met koppelmiddelen 50 aan telkens een vorig nokprofiel 59 gekoppeld en middels ten minste een paar roeden ten opzichte van twee goten 14 afgesteund, waarna dezelfde beglazingsploeg wederom glasplaten 37 en roeden 62 daaraan monteert. De beglazingsploeg blijft daarbij bij voorkeur steeds op hoog niveau gebruik makend van de in langsrichting van de goten 14 verplaatste inrichting 1.
Terwijl de inrichting 1 verplaatst wordt, kan de beglazingsploeg of een deel ervan op een spant 7 zitten.
De koppelmiddelen 50 zijn bij voorkeur op plaatsen opgesteld, waar zich niet een zwenkbaar dakraam 33 bevindt.
De koppelmiddelen 50 bestaan uit een C-vormig profielstukje 59 dat om de koppen 84 van twee tegen elkaar stuitende nokprofielen 59 wordt geschoven en uit een strip 66 die in C-vormige onderstukken 57 van deze nokprofielen 59 wordt ge-
<Desc/Clms Page number 9>
schoven en middels bouten 71 daaraan wordt vastgeklemd.
In een warenhuis wordt bij voorkeur telkens een kap samengesteld. Terwijl men in de lengte van een kap tussen twee op elkaar volgende spanten reeds de nodige nokprofielen aanbrengt, evenals de nodige roeden en panelen is de rest van de kap nog vrijwel geheel nokprofielloos. Zover als de beglazingsploeg oprukt, is de kap echter praktisch geheel compleet. Naast de kap waar gewerkt wordt, is er een aantal kappen die nog nokprofielloos zijn. Het is typerend voor deze voorkeurswerkwijze, dat de beglazingsploeg in een doorgaande bewerking een kap van een warenhuis samenstelt, waarbij deze ploeg tegelijkertijd wanneer zij zich op hoog niveau bevindt voor beglazingsactiviteiten, tevens ook nog de nokprofielen aanbrengt. Bij voorkeur wordt daarbij gebruik gemaakt van de inrichting 1.