NL1006471C2 - Afdrukinrichting met selectieve afleg van bedrukte vellen op in hoogte verstelbare dragers. - Google Patents

Description

Afdrukinrichting met selectieve afleg van bedrukte vellen op in hoogte verstelbare dragers 5

De uitvinding heeft betrekking op een afdrukinrichting voor het bedrukken van vellen en het selectief afleggen van die bedrukte vellen op onafhankelijk van elkaar in hoogte verstelbare dragers met behulp van een op een vaste plaats opgesteld vellenaflegorgaan, waarbij elke drager beweegbaar is tussen een hoogste en een 10 laagste aflegstand waarin vellen op de betreffende drager aflegbaar zijn en elke drager positioneerbaar is in een parkeerstand waarin vellen niet op de betreffende drager aflegbaar zijn en waarbij de parkeerstand van de onderste drager niet hoger ligt dan de laagste aflegstand van de onderste drager en de parkeerstand van boven de onderste drager gelegen dragers hoger ligt dan het vast opgestelde 15 vellenaflegorgaan.

Een dergelijke afdrukinrichting is bekend uit het Europese octrooischrift 0 532 069.

In toenemende mate worden afdrukinrichtingen, waaronder die van de hiervoor aangegeven soort, gebruikt door verschillende gebruikers die ook van een van de afdrukinrichting verwijderde plaats af te drukken beelden via een elektronisch netwerk 20 naar de afdrukinrichting zenden en tevens de afdrukinrichting vanaf die van de afdrukinrichting verwijderde plaats in werking stellen, bijvoorbeeld vanaf een werkstation op de werkplek van de gebruiker.

Wanneer dergelïjke gebruikers niet direct na het gereedkomen van voor hen afgedrukte vellen naar de afdrukinrichting gaan om de afdrukken af te halen, maar ze 25 daar laten liggen tot een geschikt tijdstip is aangebroken om dat te doen, bestaat het gevaar dat inmiddels afdrukken van andere, evenmin bij de afdrukinrichting aanwezige gebruikers op zijn afdrukken belanden en de beschikbare aflegruimte bij de afdrukinrichting volraakt.

Bij een afdrukinrichting van de in de aanhef bedoelde soort, waarbij de benodigde 30 ruimte voor het op en neer bewegen van de dragers aanmerkelijk kleiner is dan het dubbele van de ruimte die een maximaal aantal op de dragers af te leggen vellen innemen, levert het niet-uitnemen van die vellen een beperking van de beschikbare aflegruimte op.

De uitvinding stelt zich tot doel een afdrukinrichting van de in de aanhef 1006471 2 bedoelde soort te verschaffen die zowel in bedrijf worden gesteld door een zich op afstand van de afdrukinrichting bevindende gebruiker alsook door een zich bij de afdrukinrichting bevindende gebruiker, welke afdrukinrichting de bovengenoemde beperking zoveel mogelijk elimineert.

5 Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat de afdrukinrichting is voorzien van een insteltoets voor het instellen van de afdrukinrichting op het afleggen van bedrukte vellen op de onderste drager. Bij deze instelling staat elke boven de onderste drager gelegen drager in zijn parkeerstand en de onderste drager in zijn aflegstand en bij instelling van de afdrukinrichting op het afleggen van bedrukte vellen op een boven de 10 onderste drager gelegen drager staat de onderste drager in zijn parkeerstand en de voor afleg geselecteerde, erboven gelegen drager in zijn aflegstand.

Hierdoor wordt bereikt dat afdrukken van een gebruiker die de afdrukinrichting in werking heeft gesteld door bediening van de insteltoets op de afdrukinrichting, op de onderste drager terecht komen en direct na het afdrukken door de bij de 15 afdrukinrichting aanwezige bedienaar kunnen worden meegenomen.

Een bij een afdrukinrichting geactiveerde afdrukcyclus van beelden afkomstig van een op afstand van de afdrukinrichting gelegen werkstation is op zich zelf bekend uit het Europese octrooi schrift 0 208 342.

Wanneer een bedienaar die voor de activering van de afdrukinrichting toch ter plaatse 20 is de gerede afdrukken onmiddellijk meeneemt, blijven bij de afdrukinrichting volgens de uitvinding nooit veel afdrukken op de onderste drager liggen, zodat de boven de onderste drager gelegen dragers bij afwezigheid van een bedienaar bij de afdrukinrichting tot vlak boven de parkeerstand van de onderste drager kunnen zakken om aldus een maximale aflegruimte te creëren voor afdrukken waarvoor de 25 afdrukinrichting op afstand is geactiveerd door gebruikers op hun werkplek. Het automatisch maken van afdrukken zonder dat zich een bedienaar bij de afdrukinrichting bevindt kan beperkt worden tot omvangrijke opdrachten, bijvoorbeeld het in veelvoud afdrukken van rapporten, op boven de onderste drager gelegen dragers, terwijl het maken van afdrukken waarbij zich een bedienaar bij de afdrukinrichting dient te 30 bevinden voor de rest van de opdrachten geldt, bijvoorbeeld kleine opdrachten waarvan de gebruikers verspreid op hun eigen werkplekken zitten.

In een aantrekkelijke uitvoeringsvorm van een afdrukinrichting volgens de uitvinding is de insteltoets gevormd door een starttoets op de afdrukinrichting die bij bediening naast instelling van de afdrukinrichting op het afleggen van bedrukte vellen 1006471 3 op de onderste drager tevens bedrukking van op de onderste drager af te leggen vellen start.

Hierdoor wordt bereikt dat geen speciale insteltoets op de afdrukinrichting aanwezig hoeft te zijn om te bewerken dat bij ter plaatse van de afdrukinrichting geïnitieerde 5 afdrukken de bedrukte vellen op de onderste drager van een aantal onafhankelijk van elkaar in hoogte verstelbare dragers terecht komen.

Bij voorkeur ligt de parkeerstand van de onderste drager op een vaste, voorafbepaalde afstand onder de laagste aflegstand van de onderste drager.

Hierdoor wordt bereikt dat de direct boven de onderste drager gelegen drager 10 beweegbaar is tussen zijn hoogste aflegstand en zijn laagste aflegstand zonder dat op de onderste drager afgelegde vellen weggenomen hoeven te worden, zodat de onmiddellijk boven de onderste drager gelegen drager altijd direct in zijn aflegstand geplaatst kan worden hetgeen aantrekkelijk is voor het afleggen van bedrukte vellen tijdens een onderbreking van een lopende afdrukopdracht (een zogenaamde 15 tussendoor afdrukopdracht).

In een andere aantrekkelijke uitvoeringsvorm van een afdrukinrichting volgens de uitvinding is de bovenste drager van de onafhankelijk van elkaar verstelbare dragers alleen in zijn onderste aflegstand plaatsbaar wanneer zich tussen tenminste twee lager dan het vast opgestelde vellenaflegorgaan gepositioneerde dragers geen vellen 20 bevinden.

Hierdoor wordt bereikt dat de dragers zo dicht mogelijk ten opzichte van elkaar plaatsbaar zijn zodat een grote aflegcapaciteit in een relatieve kleine aflegruimte gerealiseerd wordt.

Andere kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen hierna worden toegelicht 25 aan de hand van bijgaande figuren waarin:

Fig. 1 een uitvoeringsvorm van een afdrukinrichting volgens de uitvinding weergeeft,

Fig. 2 een deel van de in Fig. 1 weergegeven afdrukinrichting in een stand weergeeft waarin vellen op de onderste drager worden afgelegd,

Fig. 3 het deel van de afdrukinrichting volgens Fig. 2 weergeeft in een stand waarin 30 vellen op de bovenste drager worden afgelegd,

Fig. 4 het deel van de afdrukinrichting volgens Fig. 2 in een stand weergeeft waarin vellen van een tussendooropdracht op de direct boven de onderste drager gelegen drager worden afgelegd,

Fig. 5 het deel van de afdrukinrichting volgens Fig. 2 weergeeft waarin vellen op de 1006471 4 bovenste drager worden afgelegd zonder dat alle vellen van de onderste drager zijn weggenomen, en

Fig. 6 een tweede uitvoeringsvorm van een deel van een afdrukinrichting volgens de uitvinding weergeeft.

5 De in Fig. 1 weergegeven afdrukinrichting 1 omvat op zich zelf bekende middelen om een beeld op een ontvangstvel af te drukken. Deze af te drukken beelden kunnen aanwezig zijn op originele documenten die worden toegevoerd aan een aftaststation 2 dat zich aan de bovenkant van de afdrukinrichting 1 bevindt. Af te drukken beelden kunnen ook in digitale vorm worden aangeboden vanaf een werkstation 3 dat via een 10 netwerk 4 is verbonden met een besturingsinrichting 8 van de afdrukinrichting 1.

Een afdrukcyclus voor het kopiëren van een via het aftaststation 2 aangeboden origineelset wordt gestart door bediening van een op het bedieningspaneel 5 van de afdrukinrichting 1 aanwezige starttoets 6.

Een afdrukcyclus voor het afdrukken van een via werkstation 3 aangeboden beeldenset 15 kan worden gestart door bediening van een op het werkstation 3 aanwezige starttoets 7, via besturingsinrichting 8, (hier verder automatisch afdrukken genoemd) of door bediening van de op het bedieningspaneel 5 van de op afdrukinrichting 1 aanwezige starttoets 6 (hier verder semi-automatisch afdrukken genoemd).

Bij het in de Europese octrooiaanvrage 0 208 342 beschreven semi-automatisch 20 afdrukken wordt een af te drukken set beelden via een netwerk van het werkstation overgebracht naar de afdrukinrichting, maar wordt het afdrukken pas gestart wanneer de bedienaar, na ontvangst van de afdrukopdracht bij de afdrukinrichting 4, de starttoets heeft bediend. Dit semi-automatisch afdrukken biedt de bedienaar de mogelijkheid om bij de afdrukinrichting de instellingen te controleren, en eventueel te 25 wijzigen, direct voorafgaande aan de bediening van de starttoets en om na afwerking van de afdrukopdracht de gemaakte afdrukken meteen mee te nemen. Bij afdrukopdrachten van beperkte omvang uitgevoerd op een snelwerkende afdrukinrichting, bijvoorbeeld een afdrukinrichting die meer dan 80 afdrukken per minuut kan produceren is de tijd tussen het bedienen van de starttoets en het gereedkomen 30 van de afdrukken zo kort dat de bedienaar dit amper als een wachttijd ervaart en derhalve bij de afdrukinrichting blijft totdat de afdrukken gereed zijn om mee te nemen. Afdrukken die op deze wijze zijn gemaakt zullen dus normalerwijs niet bij de afdrukinrichting blijven liggen aangezien de opdrachtgever voor die afdrukken in de buurt is. Aldus is de kans klein dat zich een groot aantal semi-automatische gemaakte 1006471 5 afdrukken bij de afdrukinrichting verzamelen en daar voor congestie zorgen. Bij omvangrijke afdrukopdrachten die veel tijd vergen, zal de opdrachtgever waarschijnlijk niet gedurende de gehele afdrukperiode bij de afdrukinrichting blijven wachten tot zijn afdrukken gereed zijn, maar deze tijd benutten voor andere werkzaamheden, 5 bijvoorbeeld bij een op afstand van de afdrukinrichting gelegen werkstation.

Het heeft in dit geval dan ook weinig zin om een opdrachtgever die een afdrukopdracht aanbiedt vanaf zijn werkstation te dwingen om zijn afdrukopdracht te starten bij de afdrukinrichting, maar het is meer zinvol om zulke omvangrijke afdrukopdrachten automatisch te starten vanaf zijn werkstation. De opdrachtgever/bedienaar hoeft dan 10 alleen naar de afdrukinrichting te gaan wanneer zijn afdrukken gereed zijn.

Resumerend kunnen aldus de volgende typen afdrukopdrachten onderscheiden worden: 1) afdrukopdrachten bestaande uit het kopiëren van een bij de afdrukinrichting aanwezig aftaststation aangeboden set originele documenten (verder “kopiëren” 15 genoemd), 2) afdrukopdrachten (van beperkte omvang) aangeboden vanaf een werkstation dat via een netwerk met de afdrukinrichting is verbonden en gestart door bediening op de afdrukinrichting (verder “interactief of semi-automatisch afdrukken” genoemd), en 20 3) afdrukopdrachten (van uitgebreide omvang) aangeboden en gestart vanaf een werkstation dat via een netwerk met de afdrukinrichting is verbonden (verder “automatisch afdrukken” genoemd.

In de in Fig. 1 weergegeven afdrukinrichting 1 vormt veilentransportbaan 10 de baan 25 voor het afvoeren van in de afdrukinrichting bedrukte vellen naar een vellenafwerkstation 11.

Het afwerkstation 11 bevat een niet in detail weergegeven veilenverzamelbak 12 waarin telkens een aantal tot een set behorende bedrukte vellen kunnen worden verzameld en geniet, waarna uitvoerrollenparen 13 de set in een vellenaflegeenheid 15 voeren die tot 30 een vellenaflegstation 11 behoort.

De vellenaflegeenheid 15 bevat vier boven elkaar gelegen aflegtafels 16, 17, 18 en 19 die elk in een aflegstand ten opzichte van de door uitvoerrollenpaar 13 gevormde horizontale uitvoerbaan kunnen worden gezet, voor het opnemen van door uitvoerrollenpaar 13 uitgevoerde vellen. De verticale verplaatsing van de aflegtafels kan 1006471 6 daarbij geschieden met behulp van het in het Europees octrooischrift 0 532 069 beschreven verplaatsingsmechanisme, waarbij steeds de geselecteerde aflegtafel of het bovenste daarop liggende vel vlak onder de door uitvoerrollenpaar 13 gevormde uitvoerbaan ligt.

5 In Fig. 1 is de onderste aflegtafel 16 in een onderste aflegstand weergegeven waarbij een maximaal aantal vellen op deze aflegtafel 16 liggen en staan de daarboven gelegen aflegtafels 17,18 en 19 in parkeerstanden die boven de door uitvoerrollenpaar 13 gevormde uitvoerbaan liggen.

Doordat de aflegtafels 17,18 en 19 onafhankelijk van aflegtafel 16 in hoogte 10 verstelbaar zijn, kan -nadat de vellen van aflegtafel 16 zijn weggenomen- ook de bovenste aflegtafel 19 in een aflegstand geplaatst worden zonder dat de onderste aflegtafel 16 verder dan zijn in Fig. 1 weergegeven onderste aflegstand omlaag bewogen hoeft te worden.

Hierdoor is het afwerkstation 11 met de vellenaflegeenheid 15 daarnaast zeer geschikt 15 om boven op een afdrukinrichting 1 geplaatst te worden waarvan de bovenkant met het aftaststation 2 op een normale werkhoogte voor een staande bedienaar van ongeveer 100 cm ligt. In de in Fig. 1 weergegeven afdrukinrichting 1 met afwerkstation 11 ligt de uitneemhoogte voor op de aflegtafels 16,17,18 en 19 afgelegde vellen tussen 100 cm en 160 cm voor een totale vellenaflegcapaciteit van ongeveer 3.000 vel. Het door vast 20 opgestelde uitvoerrollen 13 bepaalde vellenaflegniveau ligt op ongeveer 133 cm, welk niveau correspondeert met het aflegniveau waarbij de onderste aflegtafel 16 in zijn onderste aflegstand staat.

De combinatie van grote aflegcapaciteit en beperkte bouwhoogte wordt mogelijk gemaakt door de afdrukinrichting te gebruiken volgens de maatregelen van de 25 uitvindingen, met name door de onderste aflegtafel 16 uitsluitend te gebruiken voor het afleggen van afdrukken waarvan de afdrukcyclus met een insteltoets op de afdrukinrichting is geïnitieerd, zodat de bedienaar die deze instelling verricht kort daarna ook de afgelegde afdrukken kan uitnemen, daarmee de er boven gelegen aflegtafels de gelegenheid gevend in hun aflegstand te komen en afdrukken op te 30 nemen waarvan de afdrukcyclus geïnitieerd is vanaf een van de afdrukinrichting verwijderd werkstation 3.

De werking van de afdrukinrichting volgens de uitvinding zal nu verder worden toegelicht aan de hand van Fign. 2 t/m 5 die het in Fig. 1 weergegeven aflegstation 11 meer in detail en in verschillende standen weergeven.

1006471 7

In Fig. 2 is de situatie weergegeven dat de boven elkaar gelegen aflegtafels 16,17,18 en 19 elk een maximaal aantal vellen dragen, de onderste drager 1500 vel en elke van de drie daarboven gelegen drager 500 vel, dus in totaal 3.000 vel. De ergonomisch verantwoorde uitneemhoogte ligt tussen 100 en 160 cm vanaf de vloer bij een 5 uitvoerhoogte die ligt tussen 130 en 140 cm vanaf de vloer (ergonomisch verantwoord voor het verhelpen van storingen en het bijvullen van nietjes bij de verzamelbak 12 op dezelfde hoogte). Bij een uitvoerhoogte van ongeveer 135 cm passen de drie bovenste aflegtafels 17,18 en 19, met op elke drager een maximaal aantal af te leggen vellen van 500 vel, onder het uitvoerniveau van uitvoerrollenpaar 13, althans als er geen 10 vellen op de onderste aflegtafel 16 liggen. Deze situatie is weergegeven in fig. 3. Bij afwezigheid van vellen op de onderste aflegtafel 16 kunnen aldus vellen op elk van de dragers 17,18 en 19 afgelegd worden tot hun maximale capaciteit van 500 vel, zonder dat vellen tussentijds van een van de tafels 17,18 en 19 hoeven te worden verwijderd. Het verdient de voorkeur om het afleggen van vellen op de tafels 17,18 en 19 te 15 starten bij tafel 17 en vervolgens voort te zetten op tafel 18 en 19. Dit omdat tafel 17 vanuit zijn direct boven het uitvoerniveau gelegen parkeerstand het snelste in de aflegstand kan komen en omdat pas bij afleg van vellen op de bovenste tafel 19 alle vellen van de onderste aflegtafel verwijderd moeten zijn, welke situatie is weergegeven in Fig. 3.

20 Het verdient verder voorkeur om initieel de drager 17,18 en 19 direct boven elkaar boven het uitvoerniveau te plaatsen om ze het snelst in de aflegstand te kunnen bewegen.

Samengevat ontstaat een situatie waarbij, zonder onderbreking voor het uitnemen van vellen, eerst de bovenste drie aflegtafels 17,18 en 19 achtereenvolgens met elk 500 vel 25 geladen kunnen worden en vervolgens door het plaatsen van de aflegtafels 17,18 en 19 in een stand boven het door uitvoerrollenpaar 13 gevormde uitvoerniveau (Fig. 2) aflegtafel 16 in zijn bovenste aflegstand vlak onder het uitvoerniveau geplaatst kan worden.

Om er voor te zorgen dat de bovenste drie aflegtafels 17,18 en 19 zonder meer in elke 30 mogelijke aflegstand kunnen worden geplaatst dienen er, zoals hiervoor al opgemerkt, geen vellen op de onderste aflegtafel 16 te liggen. De kans dat er geen vellen op de onderste aflegtafel 16 blijven liggen, maar meteen na hun afleg worden meegenomen, is het grootst wanneer afleg op de onderste aflegtafel 16 alleen plaatsvindt als de bedienaar zich tijdens het maken van zijn afdrukken bij de afdrukinrichting bevindt, 1006471 8 zodat de bedienaar direct na het gereedkomen van de voor hem bestemde afdrukopdracht meteen zijn afdrukken kan meenemen.

Volgens de uitvinding wordt dit bereikt door een afdrukopdracht met afleg op de onderste aflegtafel 16 alleen te laten plaatsvinden wanneer de bedienaar een 5 insteltoets op de afdrukinrichting bedient. Een dergelijke afdrukopdracht kan bestaan uit een kopieeropdracht waarbij een bedienaar te kopiëren originelen aanbiedt aan het aftaststation 2 op de afdrukinrichting of uit een afdrukopdracht waarbij een bedienaar af te drukken informatie vanaf een op afstand van de afdrukinrichting 1 gelegen werkstation 3 via een netwerk 4 automatisch naar de afdrukinrichting 1 stuurt maar het 10 afdrukken pas start na bediening van een starttoets 6 op het bedieningspaneel 5 van de afdrukinrichting 1 (semi-automatisch of interactief printen).

Een afdrukopdracht met afleg op de bovenste drie dragers kan wel geheel gestuurd worden vanaf een op afstand van de afdrukinrichting 1 gelegen werkstation 3, dus zowel het oversturen van de af te drukken informatie als het met toets 7 in werking 15 stellen van de afdrukinrichting (automatisch printen).

Het automatisch printen met afleg op aflegtafels 17,18 en 19 kan ten alle tijde onderbroken worden voor een kopieeropdracht of een semi-automatische printopdracht. Daarbij worden de voor automatische printopdrachten gereserveerde aflegtafel 17,18 en 19 tijdelijk in een parkeerstand boven het uitvoerrollenpaar 13 gezet. Wanneer de 20 afdrukken gemaakt tijdens de onderbreking direct na het gereedkomen van de opdracht van de onderste aflegtafel 16 worden weggenomen, kan de automatische printopdracht hervat wordt met afleg op de bovenste aflegtafels tot hun maximale capaciteit (Fig. 3). Blijven er echter vellen liggen op de onderste aflegtafel 16 dan is een neerwaartse verplaatsing van de bovenste drie aflegtafels beperkt tot bijvoorbeeld de onderste twee 25 aflegtafels 17 en 18 van de bovenste drie aflegtafels 17, 18 en 19.

Vanuit een door een van de aflegtafels 17,18 of 19 ingenomen aflegstand kan de afdrukinrichting 1 direct ingesteld worden op het maken en afleggen van bedrukte vellen op de onderste aflegtafel 15 en wel door het activeren van de afdrukinrichting middels de starttoets 5 op het bedieningspaneel 4 van de afdrukinrichting. De 30 aflegtafels 17,18 en/of 19 bewegen daarbij omhoog tot boven het uitvoerrollenpaar 13 zonder dat afgelegde vellen van deze tafels behoeven te worden weggenomen, zoals weergegeven in Fig. 1.

In Fig. 4 is een vellenaflegeenheid 15 bij een afdrukinrichting 1 volgens een ander aspect van de uitvinding weergegeven waarbij de direct boven de onderste aflegtafel 1006471 9 16a gelegen aflegtafel 17a is bestemd voor het altijd kunnen afleggen van vellen, ook wanneer op de onderste aflegtafel 16a een voorafbepaald maximaal aantal vellen liggen. Deze gewenste situatie kan zich voordoen wanneer een bedienaar een (lang) lopende afdrukopdracht wil onderbreken waarbij afdrukken op de onderste aflegtafel 5 16a worden afgelegd, voor het tussendoor maken van een (korte) afdrukopdracht. Door het voorafbepaalde maximaal aantal af te leggen vellen op de onderste aflegtafel 16a zodanig te beperken (bijvoorbeeld tot 1.000 vel in plaats van 1.500 vel) kan de direct daarboven gelegen aflegtafel 17a altijd in een aflegstand geplaatst worden, door de onderste aflegtafel 16a vanuit de onderste aflegstand over een afstand verder omlaag 10 te bewegen die correspondeert met de door aflegtafel 17a inclusief af te leggen vellen van de tussendooropdracht ingenomen hoogte.

In Fig. 4 is de situatie weergegeven dat deze speciaal voor tussendooropdrachten gereserveerde aflegtafel 17a het vooraf bepaalde maximaal aantal vellen draagt, bijvoorbeeld 250 vel. Tussendooropdrachten worden gestart door bediening van een 15 speciaal daarvoor bestemde tussendoorstarttoets 20 op het bedieningspaneel 5 (zie Fig. 1).

In Fig. 5 is een vellenaflegeenheid 15 bij een vellenafdrukinrichting 1 volgens nog een ander aspect van de uitvinding weergegeven waarbij de aflegcapaciteit van de onderste aflegtafel 16b in vergelijking met de in Fig. 4 weergegeven uitvoeringsvorm 20 zodanig verder beperkt (bijvoorbeeld tot 500 vel) dat de twee bovenste aflegtafels 18a en 19a altijd in een werkstand geplaatst kunnen worden voor het afleggen van vellen daarop tot een voorafbepaalde maximaal capaciteit zonder dat op de onderste drager 16b afgelegde vellen verwijderd hoeven te worden.

In Fig. 6 is een uitvoeringsvorm van een vellenaflegeenheid 15’ weergegeven 25 waarbij de bovenste aflegtafel 19a is ingericht voor het opnemen van vellen die gezien in de aflegrichting, langer zijn dat de op de andere aflegtafels 16,17 en 18 aflegbare vellen. Daartoe is de tegenover het uitvoerrollenpaar 13 gelegen zijde van de aflegtafel 19a voorzien van een aanslaglijst 21 die kan worden uitgetrokken tot de in Fig. 6 weergegeven stand.

30 Een niet weergegeven opnemer die de uitgetrokken stand van aanslaglijst 21 detecteert geeft een signaal aan de besturingsinrichting 8 van de afdrukinrichting 1 om de aflegtafel 19a uit te sluiten voor het afleggen van vellen waarvan het formaat kleiner is dan de met de uitgetrokken stand van de aanslaglijst 21 correponderende stand.

Zoals hiervoor uiteengezet kan de afdrukinrichting 1 dus ingericht zijn voor: 1006471 10 - het afleggen van bij de afdrukinrichting 1 gestarte afdrukopdrachten (kopieeropdrachten en interactieve printopdrachten) op de onderste aflegtafel 16, 16a of 16b tot een vooraf bepaald maximum (respectievelijk 1.500,1.000 of 500 vel). De afdrukken van verschillende opdrachten kunnen daarbij van elkaar 5 gescheiden worden door bannerpages voorafgaande aan elke opdracht, - het afleggen van tijdens een onderbreking van een lopende afdrukopdracht gemaakte afdrukken op de direct boven de onderste aflegtafel 16a gelegen aflegtafel 17a tot een vooraf bepaald maximum (bijvoorbeeld 250 vel), waarbij bedrukte vellen van de onderbroken afdrukopdracht niet vooraf hoeven te worden uitgenomen, 10 - het afleggen van groot-formaat afdrukken op een daartoe aangepaste bovenste aflegtafel 19a tot een vooraf bepaalde maximum (bijvoorbeeld 500 vel), - het afleggen van vanaf een op afstand van de afdrukinrichting gelegen werkstation 3 gestarte afdrukopdrachten (automatische printopdrachten) op de direct op de onder de bovenste aflegtafel 19a gelegen aflegtafel 18a tot een vooraf bepaald maximum 15 (bijvoorbeeld 500 vel).

Vanwege de verschillende aflegplaatsen waar afdrukken van een afdrukopdracht terecht kunnen komen verdient het aanbeveling de aflegeenheid 15 te voorzien van een beeldscherm waarop aangegeven wordt van welke aflegtafel afdrukken van een elke bepaalde afdrukopdracht uitneembaar zijn.

20 In plaats van de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen van de aflegeenheid 15, waarbij elke aflegtafel afzonderlijk in hoogte verstelbaar is, is ook een uitvoeringsvorm denkbaar waarbij de bovenste drie aflegtafels als een geheel in hoogte verstelbaar zijn. Deze eenvoudigere en goedkopere uitvoeringsvorm behoudt het voordeel dat niet de gehele aflegcapaciteit van de afgelegenheid 15 onder het door uitvoerrollenpaar 13 25 gevormde uitvoerniveau hoeft te passen, maar is verder minder flexibel, bijvoorbeeld omdat de bij Fig. 5 weergegeven aflegsituatie niet meer realiseerbaar is.

1006471

Claims (5)

1. Afdrukinrichting (1) voor het bedrukken van vellen en het selectief afleggen van die bedrukte vellen op onafhankelijk van elkaar in hoogte verstelbare dragers (16, 5 17,18,19) met hulp van een op een vaste plaats opgesteld vellenaflegorgaan (13), waarbij elke drager (16,17,18,19) beweegbaar is tussen een hoogste en een laagste aflegstand waarin vellen op de betreffende drager (16,17, 18,19) aflegbaar zijn en elke drager (16,17,18, 19) positioneerbaar is in een parkeerstand waarin vellen niet op de betreffende drager (16,17,18,19) aflegbaar zijn en waarbij de parkeerstand 10 van de onderste drager (16) niet hoger ligt dan de laagste aflegstand van de onderste drager (16) en de parkeerstand van boven de onderste drager (16) gelegen dragers (17,18,19) hoger ligt dan het vast opgestelde vellenaflegorgaan, met het kenmerk, dat de afdrukinrichting (1) is voorzien van een insteltoets (5) voor het instellen van de afdrukinrichting op het afleggen van bedrukte vellen op de onderste 15 drager (16).

2. Afdrukinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de insteltoets is gevormd door een starttoets (6) op de afdrukinrichting (1) die bij bediening tevens bedrukking van op de onderste drager (16) af te leggen vellen start.

3. Afdrukinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de 20 parkeerstand van de onderste drager (16a) op een vaste, voorafbepaalde afstand onder de laagste aflegstand van de onderste drager (16a) ligt.

4. Afdrukinrichting volgens een der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bovenste drager (19) van de onafhankelijk van elkaar verstelbare dragers (16, 17,18,19) in zijn onderste aflegstand plaatsbaar is wanneer zich tussen ten minste 25 twee lager dan het vast opgestelde vellenaflegorgaan (13) gepositioneerde dragers (16a, 17a en/of 17a, 18a) geen vellen bevinden.

5. Afdrukinrichting volgens een der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bovenste drager (19a) van de onafhankelijk van elkaar verstelbare dragers aanpasbaar is voor het dragen van vellen die een groter formaat hebben dan vellen die 30 aflegbaar zijn op de onder de bovenste drager (19a) gelegen dragers (16,17,18). 100 6471