NL1004807C2 - Scheerapparaat. - Google Patents

Description

Titel: Scheerapparaat.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een scheerapparaat volgens de aanhef van conclusie 1.

Er is reeds een soortgelijk scheerapparaat bekend, dat door aanvraagster wordt vervaardigd en verkocht. Een 5 dergelijk scheerapparaat omvat een scheersysteem met meerdere scheerkoppen, welk systeem zwenkbaar gelegerd is. Deze zwenkbaarheid is daarbij met een verplaatsing van ongeveer 20° uit de ruststand gegeven. Bij de door aanvraagster vervaardigde en verkochte scheerapparaten 10 dient deze zwenkbaarheid ertoe, de scheerkoppen tijdens het scheren tegelijkertijd en onafhankelijk van het besturen van het scheerapparaat tegen het te scheren huidoppervlak aan te leggen. Een dergelijk scheerapparaat is bijvoorbeeld ook in de aanvrage met het nummer DE 36 10 726 Al beschreven.

15 Eveneens is een scheerapparaat van andere producenten bekend, waarbij meerdere scheerkoppen als zogenoemde "Floater" zijn uitgevoerd. Deze scheerkoppen zijn daarbij langs de langsrichting van het scheerapparaat beweegbaar. Hierbij komt het in het geval van een verschillend sterke 20 verticale verplaatsing van de verschillende scheerkoppen eveneens tot een zwenking van de tangente, die alle scheerkoppen raakt en die in het optimale geval door het huidoppervlak wordt gevormd.

Eveneens is het ook denkbaar, dat slechts één scheerkop 25 aanwezig is, die bijvoorbeeld zwenkbeweegbaar is gelegerd. Eveneens is het denkbaar, dat één scheerkop zowel zwenkbaar als ook verticaal beweegbaar is uitgevoerd.

Ten opzichte van deze bekende stand der techniek bezitten de maatregelen volgens conclusie 1 het voordeel, 30 dat voor de gebruiker tenminste duidelijk wordt, wanneer een optimale positie van de scheerkop tegen het te scheren huidoppervlak onder bepaalde omstandigheden niet meer aanwezig is. Dit is dan het geval, wanneer de maximale 100 4807 - 2 - verplaatsing uit de ruststand is bereikt, zodat een afgehoekte geleiding van het scheerapparaat door een verdere verplaatsing niet meer kan worden gecompenseerd. Wanneer zich de gebruiker van het scheerapparaat voor een spiegel 5 scheert, kan hij onder bepaalde omstandigheden zien, of en hoe ver een scheerkop uit zijn ruststand is verplaatst. Eventueel is het echter ook onmogelijk, wanneer de scheerkop van het scheerapparaat bijvoorbeeld door de hand die de scheerkop leidt, is verdekt. Door middel van een aanvullend 10 optisch middel, zoals bijvoorbeeld een controlelampje, kan dan de verplaatsing uit de ruststand worden getoond. Dit kan eveneens akoestisch en/of haptisch plaatsvinden, bijvoorbeeld door een desbetreffende toerentalverandering van de motor van het scheerapparaat.

15 Bij de onderhavige uitvinding wordt dus bij een scheerapparaat met een beweegbaar scheersysteem door middel van akoestische, haptische en/of aanvullende optische middelen de verplaatsing van ten minste één scheerkop uit de ruststand getoond. Hierbij kan de verplaatsing tot een 20 maximale waarde worden beperkt. Een controle is echter ook bij bepaalde omstandigheden dan zinvol, wanneer een dergelijke beperking niet bestaat.

Voordelig is bij het scheerapparaat volgens conclusie 2, dat een te hoge informatiestroom naar de gebruiker toe 25 kan worden vermeden. Wanneer er een momentele, in vergelijking geringe verplaatsing plaatsvindt, is nog een relatief grote compensatie van een toenemend afgehoekte geleiding van het scheerapparaat mogelijk door toenemende verplaatsing. Er bestaat dan echter geen noodzaak, aan de 30 gebruiker een desbetreffende informatie te laten toekomen, wanneer echter de bepaalde minimale verplaatsing is bereikt, kan deze minimale verplaatsing zo gekozen zijn, dat mogelijkerwijs geen verdere compensatie van een toenemend afgehoekte geleiding van het scheerapparaat door een 35 toenemende verplaatsing mogelijk is. Wanneer de gebruiker dan informatie over dit tijdstip krijgt, kan hij een desbetreffende correctie van de geleiding van het . j07 - 3 - scheerapparaat toepassen. Bij een maximale verplaatsing van 20° kan deze minimale verplaatsing ongeveer 15° bedragen.

Bij de uitvoering van een scheerapparaat volgens conclusie 3 wordt dit signaal pas dan uitgezonden, wanneer 5 de maximale verplaatsing daadwerkelijk is bereikt. Tot dat moment wordt dus een scheerwerking ongestoord door andere signalen mogelijk gemaakt.

Bij het scheerapparaat volgens conclusie 4 is het voordelig, dat de gebruiker voortdurend een informatie met 10 betrekking tot de verplaatsing verkrijgt.

Bij het scheerapparaat volgens conclusie 5 is het voordelig, dat de controleweergave voor de gebruiker van het scheerapparaat goed waarneembaar is. De toerentalverandering is zowel akoestisch als ook haptisch voor de gebruiker 15 waarneembaar.

Bij het scheerapparaat volgens conclusie 6 wordt overeenkomstig tot de uitvoeringsvorm volgens conclusie 2 bij het bereiken van een bepaalde verplaatsing een goed waarneembaar signaal aan de gebruiker uitgezonden, dat deze 20 toestand weergeeft.

Bij het scheerapparaat volgens conclusie 7 wordt een eveneens goed waarneembare toerentalvariatie uitgezonden. Hierbij is de klokfreqentie zodanig ingesteld, dat de in fase werkende toerentalschommeling goed kan worden 25 onderscheiden van een functrestoring. Bijvoorbeeld blijkt hierbij een frequentie in de grootte van 1 Hz voordelig te zijn.

Het scheerapparaat volgens conclusie 8 omvat hierbij een zwenkbeweging van ten minste één scheerkop.

30 Een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding is in de tekening weergegeven. Hierbij toont: fig. 1 een eerste uitvoeringsvoorbeeld voor het bepalen van de verplaatsing, fig. 2 een schakelschema van de elektrische schakeling 35 overeenkomstig het uitvoeringsvoorbeeld uit fig. 1, fig. 3 een afwijkende uitvoeringsvorm van dit schakelschema uit fig. 2, . π 7 w j - 4 - fig. 4 een andere mogelijkheid voor het bepalen van de verplaatsing, fig. 5 een mogelijkheid voor het bepalen van de verplaatsing met een inverse weergave ten opzichte van het 5 uitvoeringsvoorbeeld uit fig. 4, fig. 6 een zijaanzicht van een zwenkbare scheerkop-drager met een capacitieve bepaling van de verplaatsing, fig. 7 een bovenaanzicht van de zwenkbare scheerkop-drager uit fig. 6, 10 fig. 8 een schakelschema van de bijbehorende elektrische schakeling, fig. 9 de verandering van de capaciteit van de condensatoropstelling, die bij een verplaatsing van de zwenkbare scheerkopdrager overeenkomstig fig. 8 wordt 15 verkregen, fig. 10 een zijaanzicht van een zwenkbare scheerkopdrager met een capacitieve bepaling van de verplaatsing, fig. 11 een bovenaanzicht van de zwenkbare scheerkop-20 drager uit fig. 10, fig. 12 een zijaanzicht van een zwenkbare scheerkopdrager met een capacitieve bepaling van de verplaatsing, die een continue bepaling van de verplaatsing mogelijk maakt, fig. 13 een bovenaanzicht van de zwenkbare scheerkop-25 drager uit fig. 12, fig. 14 de verandering van de capaciteit van de condensatoropstelling, die bij een verplaatsing van de zwenkbare scheerkopdrager volgens fig. 12 wordt verkregen, fig. 15 een zijaanzicht van een zwenkbare scheerkop-30 drager met een inductieve bepaling van de verplaatsing, fig. 16 een bovenaanzicht van de zwenkbare scheerkopdrager uit fig. 15, fig. 17 een zijaanzicht van een zwenkbare scheerkopdrager met een bepaling van de verplaatsing door middel van 35 een magneetveldsensor, fig. 18 een bovenaanzicht van de zwenkbare scheerkopdrager uit fig. 17, 1004807 - 5 - fig. 19 een zijaanzicht van een zwenkbare scheerkop-drager met een optische bepaling van de verplaatsing, fig. 20 een bovenaanzicht van de zwenkbare scheerkop-drager uit fig. 19, 5 fig. 21 een uitvoeringsvoorbeeld van een toerental- variatie van de motor, en fig. 22 een verder uitvoeringsvoorbeeld van een toerentalvariatie van de motor.

Zoals uit fig. l blijkt omvat een in detail niet nader 10 weergegeven scheerapparaat een stroom- resp. spanningsbron 101. De ene aansluiting van de spanningsbron 101 is daarbij door middel van een lagermoer 102 van de scheerkopdrager-bevestiging 103 van het scheerapparaat elektrisch verbonden. De schroef 104 wordt daarbij in de lagermoer 103 15 gedraaid, teneinde de scheerkopdrager 105 zwenkbeweegbaar om de door de schroef 104 en de overeenkomstige (niet weergegeven) schroef op de andere zijde van de scheerkopdrager-bevestiging 103 gevormde as te legeren. Hierbij wordt tussen de scheerkopdragerbevestiging 103 en de zwenkbeweegbaar 20 gelegerde scheerkopdrager 105 een contactelement 106 ingezet e.e.a. zodanig, dat tussen dit contactelement 106 en de lagermoer 101 een elektrische verbinding wordt tot stand gebracht. De onderste uiteinden van de beide benen 107 en 108 van het contactelement 106 grijpen daarbij in de 25 uitsparingen lil en 112 van de scheerkopdrager 105. Hierdoor ontstaat een mechanische verbinding van het contactelement 106 met de scheerkopdrager 105 e.e.a. zodanig, dat het contactelement 106 dezelfde zwenkbeweging uitvoert als de scheerkopdrager 105.

30 In het in fig. 1 getoonde uitvoeringsvoorbeeld sluiten de beide benen 107 en 108 van het contactelement 106 een hoek in, die ongeveer overeenkomt met de dubbele verplaatsing van de scheerkopdrager 105 in één richting. De onderste uiteinden van de beide benen 107 en 108 werken daarbij 35 telkens samen met een contactpen 109 of 110 e.e.a. zodanig, dat bij contact met één van de contactpennen 109 of 110 met de desbetreffende onderste uiteinden van het overeenkomstige 1004807 - 6 - been 107 of 108 een elektrische verbinding wordt verkregen. Deze contactpennen 109 en 110 zijn daarbij in het uit-voeringsvoorbeeld uit fig. 1 op hun beurt elektrisch met telkens één lichtdiode 113, 114 verbonden. Deze lichtdioden 5 zijn dan op hun beurt met een andere aansluiting van de spanningsbron verbonden.

Raakt nu één van de onderste uiteinden van de benen 107 of 108 van het contactelement 106 één der contactpennen 109 of 110 aan, dan wordt de desbetreffende lichtdiode 113, 114 10 met de spanningsbron 101 verbonden en begint te schijnen.

Het is hierbij bijvoorbeeld ook mogelijk, de beide contactpennen 109 en 110 kort te sluiten resp. slechts in één contactpen 109 te voorzien en dan ook overeenkomstig slechts in één lichtdiode 113 te voorzien. Er wordt dan 15 slechts aangeduid, dat de maximale verplaatsing van de scheerkopdrager 105 bereikt is en niet meer in welke richting deze maximale verplaatsing bereikt wordt.

Eveneens kan bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 1 ook een andere weergave-inrichting worden bediend in 20 plaats van de lichtdioden.

Fig. 2 toont een schakelschema van een elektrische schakeling overeenkomstig het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 1, waarbij dezelfde verwijzingscijfers als bij fig. 1 ook dezelfde onderdelen weergeven.

25 Fig. 3 toont een variatie van dit schakelschema uit fig. 2, waarbij slechts één contactpen 109 en één lichtdiode 113 worden toegepast.

Fig. 4 toont een andere mogelijkheid voor het bepalen van de verplaatsing. Een scheerkopdrager 405 verandert 30 daarbij de positie van een stoter 401 als gevolg van een zwenkbeweging van de scheerkopdrager 405. De uitsparing 406 van de scheerkopdrager 405 definieert hierbij de besturings-curve van de stoter 401, langs welke curve de stoter bij een zwenkbeweging van de scheerkopdrager 405 wordt bewogen. De 35 stoter 401 wordt daarbij door middel van een bladveer 402 tegen het bovenste vlak van de uitsparing 406 van de scheerkopdrager 405 gedrukt. Deze bladveer 402 omvat daarbij 100 48 07 - 7 - bijvoorbeeld een niet weergegeven elektrische verbinding met een aansluiting van een spanningsbron. Het deze bladveer 402 behorende contactelement 403 is vast aan het scheerapparaat bevestigd en bijvoorbeeld met een weergave-inrichting 5 verbonden, die op haar beurt met de andere aansluiting van de spanningsbron elektrisch is verbonden.

Als gevolg van de verandering van de positie van de stoter 401 als gevolg van een zwenkbeweging van de scheer-kopdrager 405 vindt bij het bereiken resp. overschrijden van 10 een bepaalde minimumverplaatsing van de scheerkopdrager 405 uit de ruststand een elektrische verbinding plaats van de bladveer 402 met het contactelement 403. De weergave-inrichting wordt hierdoor met de spanningsbron verbonden, zodat het bereiken van een bepaalde minimumverplaatsing door 15 de weergave-inrichting wordt aangeduid. Deze bepaalde minimumverplaatsing kan daarbij overeenkomen met de maximale verplaatsing van de scheerkopdrager 405 of ook met een verplaatsing, die kleiner is dan deze maximale verplaatsing.

Een dergelijke uitvoeringsvorm volgens fig. 4 is 20 bijvoorbeeld voordeligerwijs geschikt voor een uitvoeringsvorm met een beweging van ten minste één scheerkop in een langsrichting, omdat dat de bewegingsrichting van de scheerkop en van de stoter direct overeenkomen en verdere maatregelen voor het realiseren van een besturingscurve 25 achterwege kunnen worden gelaten.

Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 5 is de bladveer 502 met het contactelement 503 elektrisch verbonden, wanneer zich de scheerkopdrager 505 in een bepaald gebied rond de ruststand bevindt, dat als werkgebied wordt 30 aangeduid. Wanneer de verplaatsing van de scheerkopdrager 505 een bepaalde minimumverplaatsing overschrijdt, wordt de stoter 501 zover naar beneden bewogen, dat de elektrische verbinding van de bladveer 502 met het contactelement 503 wordt onderbroken. De beweging van de stoter 501 wordt ook 35 bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 5 zoals in het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 4 door de van tevoren bepaalde besturingscurve door het aanliggen van de stoter i 00430? - 8 - 501 in het bovenste aanlegvlak van de uitsparing in de scheerkopdrager 505 bepaald. In dit uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 5 wordt dus één signaal uitgezonden, wanneer de verplaatsing van de scheerkopdrager 505 zodanig is, dat zich 5 de verplaatsing van de scheerkopdrager 505 in het werkgebied bevindt. Voor het overige komt het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 5 overeen met het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 4.

De fig. 6 t/m 8 tonen een eerste uitvoeringsvoorbeeld 10 van een capacitieve bepaling van de verplaatsing. Hierbij toont fig. 6 een zijaanzicht van een zwenkbare scheerkopdrager en fig. 7 een bovenaanzicht van deze zwenkbare scheerkopdrager. Fig. 8 toont een schakelbeeld van de bijbehorende elektrische schakeling en fig. 9 de verandering 15 van de capaciteit van de condensatoropstelling, welke verandering wordt verkregen bij een verplaatsing van de zwenkbare scheerkopdrager uit de ruststand.

Hierbij omvat de zwenkbare scheerkopdrager 605 een eerste opstelling van condensatorplaten 603. De tegenover-20 gestelde platen 602 van de condensatoropstelling zijn daarbij in het scheerapparaathuis 601 aangebracht. Bij een verplaatsing van de zwenkbare scheerkopdrager 605 uit de ruststand wordt daarbij de capaciteit veranderd overeenkomstig de weergave in fig. 9. Bij het bereiken van een 25 bepaalde verplaatsing staan de condensatorplaten 602 en 603 niet meer tegenover elkaar en de capaciteit is op de waarde 0 gevallen. Hierdoor kan dan het bereiken van een bepaalde verplaatsing worden herkend, die bijvoorbeeld de maximale verplaatsing kan zijn.

30 Uit het schakelbeeld volgens fig. 8 blijkt, dat de platenopstelling 603 in de scheerkopdrager 605 weliswaar volgens de figuren 6 en 7 als een plaat is uitgevoerd, maar elektrisch als telkens één plaat in twee condensatoren werkt. Door de verkregen serieschakeling van de conden-35 satoren wordt vermeden, dat een elektrische verbinding moet plaatsvinden tussen het scheerapparaathuis 601 en de zwenkbare scheerkopdrager 605. Door de verplaatsing van de •j .. :jü? - 9 - scheerkopdrager veranderen namelijk de in serie geschakelde capaciteiten en door het evalueren van de verandering van de capaciteiten kan dan het bereiken van een bepaalde verplaatsing worden herkend.

5 Fig. 10 toont een zijaanzicht van een zwenkbare scheer kopdrager met een capacitieve bepaling van de verplaatsing, waarbij in tegenstelling tot de uitvoeringsvorm volgens fig. 6 de capaciteit dan maximaal wordt, wanneer de verplaatsing van de scheerkopdrager 605 de bepaalde 10 verplaatsing bereikt of overschrijdt. Dit wordt bereikt, doordat de condensatorplaat zodanig tweedelig is uitgevoerd, dat een deel in overlapping met de condensatorplaten 602 komt, wanneer de verplaatsing van de scheerkopdrager 605 in de ene richting de bepaalde verplaatsing bereikt of 15 overschrijdt en dat het andere deel in overlapping met de condensatorplaten 602 komt, wanneer de verplaatsing van de scheerkopdrager 605 in de andere richting de bepaalde verplaatsing bereikt of overschrijdt.

De tweedelige uitvoering van de condensatorplaat 603 20 blijkt ook uit het bovenaanzicht van de zwenkbare scheerkopdrager uit fig. 10, die in fig. ll is weergegeven.

Fig. 12 toont een zijaanzicht van een zwenkbare scheerkopdrager met een capacitieve bepaling van de verplaatsing, die een continue bepaling van de verplaatsing 25 mogelijk maakt. Daarbij zijn in de ruststand van de zwenkbare scheerkopdrager 605 de condensatorplaten 603 in de zwenkbare scheerkopdrager pas half in overlapping met de condensatorplaten 602, die vast in het scheerapparaathuis 601 zijn aangebracht. Bij een verplaatsing van een zwenkbare 30 scheerkopdrager 605 naar de ene richting toe neemt daarbij de overlapping van de condensatorplaten 602 en 603 en daarmee ook de capaciteit van de condensatoropstelling af, totdat deze bij de maximale verplaatsing in deze richting de waarde 0 heeft bereikt. Bij een verplaatsing van de zwenk -35 bare scheerkopdrager 605 naar de andere richting toe, neemt daarbij de overlapping van de condensatorplaten 602 en 603 en daarmee ook de capaciteit van de condensatoropstelling - 10 - toe, totdat bij de maximale verplaatsing in deze richting de maximale overlapping van de condensatorplaten 602 en 603 is bereikt en daarmee ook de maximale capaciteit.

Fig. 13 toont een bovenaanzicht van de zwenkbare 5 scheerkopdrager uit fig. 12 en fig. 14 toont een weergave van de verandering van de capaciteit afhankelijk van de verplaatsing van de zwenkbare scheerkopdrager 605 naar de beide richtingen toe.

De voorstaand beschreven toepassing van de 10 condensatoren omvat het voordeel, dat geen elektrische verbinding tussen het scheerapparaathuis 601 en de scheerkopdrager 605 is vereist. Eventueel optredende scheerstof beïnvloedt daarbij hoogstens de diêlektriciteit van de condensatoren, maar leidt niet tot een volledige 15 functiestoring van de opstelling.

Verder werd bij de voorstaand getoonde uitvoerings-voorbeelden slechts de verandering van de capaciteit met de verplaatsing weergegeven. Het evalueren van deze capaciteitsverandering geschiedt in een op zich bekende 20 wijze, doordat bijvoorbeeld deze capaciteit in serie met een weerstand in eerste instantie wordt voorzien van een bepaalde spanning. Aansluitend ontlaat zich dan de capaciteit over de weerstand. Hierbij wordt de tijd geregistreerd, die verloopt totdat de spanning bij de 25 capaciteit een bepaalde onderste waarde heeft bereikt.

Uit bekende spanningen en de opgenomen tijd wordt dan de capaciteit bepaald.

Fig. 15 toont een uitvoeringsvoorbeeld voor een inductieve bepaling van de verplaatsing. Hierbij is een 30 spoelopstelling 1502 voorzien van een ferromagnetische kern, die U-vormig is uitgevoerd. In de zwenkbare scheerkopdrager 605 bevindt zich daarbij op de desbetreffende plaatsen eveneens een ferromagnetisch materiaal, zodat één, tot op de resterende in vergelijking kleine luchtspleten tussen het 35 scheerapparaathuis 601 en de zwenkbare scheerkopdrager 605 na, gesloten ferromagnetisch circuit ontstaat. Hierdoor wordt dan desbetreffend sterk de inductiviteit van de spoel- 1004807 - 11 - opstelling 1502 verandert, hetgeen geëvalueerd kan worden.

In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld wordt een maximale inductiviteit verkregen, wanneer een bepaalde verplaatsing bereikt of overschreden is. Hierbij is echter ook denkbaar, 5 dat bij het bereiken of overschrijden van een bepaalde verplaatsing het ferromagnetische circuit net opent, zodat dan de inductiviteit plotseling wordt verminderd.

Fig. 16 toont een bovenaanzicht van de opstelling uit fig. 15.

10 Fig. 17 toont een uitvoeringsvoorbeeld voor een bepaling van de verplaatsing door middel van een magneet-veldsensor 1702, die in het scheerapparaathuis 601 is aangebracht. Deze magneetveldsensor kan bijvoorbeeld een Hall-sensor of een magnetoresistieve weerstand zijn. In de 15 zwenkbare scheerkopdrager 605 bevindt zich daarbij op de desbetreffende plaatsen een permanente magneet 1703.

Bereikt resp. overschrijdt daarbij de verplaatsing een bepaalde verplaatsing, dan kan dit door middel van de magneetveldsensor worden vastgesteld, omdat zich dan 20 namelijk de permanente magneet van de magneetveldsensor weg beweegt. Eveneens is het ook denkbaar, dat zich de permanente magneet in het registratiegebied van de sensor bevindt, wanneer de verplaatsing de bepaalde verplaatsing bereikt of overschrijdt. Het sensorsignaal is dan dus net 25 geïnverteerd.

Fig. 18 toont een bovenaanzicht van de opstelling uit fig. 16.

Fig. 19 toont een uitvoeringsvoorbeeld voor een optische bepaling van de verplaatsing. Daarbij is een licht-30 uitzend- en ontvangsteenheid 1902 in het scheerapparaathuis 601 aangebracht. Deze lichtuitzend- en ontvangsteenheid werkt daarbij bij voorkeur in het infraroodgebied. Deze lichtuitzend- en ontvangsteenheid 1902 werkt daarbij met een reflexfolie 1903 samen, die bijvoorbeeld door vastplakken op 35 de zwenkbare scheerkopdrager 605 is aangebracht. Wanneer hierbij de bepaalde verplaatsing is bereikt, wordt het door de lichtuitzendeenheid uitgezonden licht door de reflexfolie λ 4 f · f: *7 - ’ : : ï '-> ' ' '·_> < - 12 - weer naar de lichtontvangsteenheid toe teruggereflecteerd. Hiermee is dan het bereiken resp. overschrijden van een bepaalde verplaatsing registreerbaar.

Fig. 20 toon een bovenaanzicht van de opstelling uit 5 fig. 19.

De weergegeven principes van de bepaling van de verplaatsing (of ook andere methoden voor het bepalen van de verplaatsing) laten zich dan combineren met verschillende weergavemogelij kheden.

10 Zo is het bijvoorbeeld mogelijk, een optische weergave door middel van één of meerdere lichtdioden toe te passen. Evenzo is het mogelijk alternatief of aanvullend een akoestisch signaal uit te zenden bijvoorbeeld door een piêzozoemer.

15 Fig. 21 toont een verdere weergavemogelijkheid, die eveneens alternatief of aanvullend ten opzichte van de genoemde weergavemogelijkheden kan worden toegepast. Hierbij vindt een stapsgewijze aandrijving van de motor plaats.

vanaf de schakelaar 2101 wordt een signaal 2102 naar 20 een EN-poort 2109 toegeleid. Vanaf een sensor 2103, die een bepaalde verplaatsing registreert, totdat het signaal 2104 daarvan de waarde 0 bereikt wanneer de bepaalde verplaatsing is bereikt of overschreden, wordt een signaal 2104 naar een OF-poort 2108 toegeleid. Een pulsgenerator 2105 wekt daarbij 25 een gepulseerd signaal 2106 op, waarbij de pulsfrequentie overeenkomt met de frequentie, die zich als toerental-schommeling moet instellen aan de motor bij het bereiken van de bepaalde verplaatsing.

De functiewijze is daarbij als volgt. De drijver 2110 30 van de motor 2111 kan slechts dan door de EN-poort worden bestuurd, wanneer de schakelaar 2101 is ingeschakeld.

Het andere ingangssignaal 2107 van de EN-poort 2109 bezit daarbij tenminste dan de waarde "1", wanneer de bepaalde verplaatsing nog niet is bereikt, omdat dan het 35 ingangssignaal 2104 van de OF-poort 2108 eveneens "l" is. In dit geval wordt de motor dus continu met stroom gevoed.

Λ ^ f - 13 -

Is de bepaalde verplaatsing echter bereikt, verkrijgt het ingangssignaal 2104 van de OF-poort 2108 de waarde "0" en de uitgang van de OF-poort 2108 wordt door het andere ingangssignaal 2106 daarvan bepaald. Dit signaal 2106 5 schommelt daarbij met de pulsfrequentie van de pulsgenerator 2105. Hierdoor schommelt ook het overgangssignaal 2107 van de OF-poort 2108 met deze frequentie en daarmee ook het uitgangssignaal van de EN-poort 2109. De drijver 2110 van de motor 2111 wordt dan stapsgewijs bestuurd met de frequentie 10 van de pulsgenerator 2105.

Wanneer dus de bepaalde verplaatsing is bereikt, wordt de motor slechts nog stapsgewijs bestuurd.

Eveneens is het ook mogelijk, het signaal dat de verplaatsing van de sensor weergeeft, naar een micro-15 processor toe te leiden en door middel van deze microprocessor een desbetreffende toerentalbesturing of toerentalregeling van de motor te realiseren. Dit is in het bijzonder dan zinvol, wanneer het toerental niet plotseling bij het bereiken van een bepaalde verplaatsing veranderd 20 moet worden, maar continu afhankelijk van de verplaatsing.

Fig. 22 toont, dat het toerental van de motor bij een bepaalde verplaatsing 2204 bijvoorbeeld overeenkomstig de curve 2201 plotseling kan worden veranderd. Eveneens is het mogelijk, bij het bereiken van een bepaalde verplaatsing 25 2204 een continue verandering tot het bereiken van de maximale verplaatsing te bereiken. Wanneer de bepaalde verplaatsing de maximale verplaatsing bereikt vindt dan een plotselinge verandering van het toerental plaats.

Eveneens is het ook mogelijk, de toerentalverandering 30 niet pas bij het bereiken van een bepaalde verplaatsing te laten beginnen, maar te voorzien in een toerentalverandering die continu afhankelijk van de verplaatsing uit de ruststand bijvoorbeeld overeenkomstig de curve 2201 plaatsvindt.

Bij de getoonde curven zijn de toerentallen, die 35 minimaal worden verkregen altijd nog groter dan 0. Hierdoor is enerzijds gewaarborgd, dat het scheerapparaat nog altijd scheren mogelijk maakt en dat anderzijds een inklemmen van 1004807 - 14 - haren kan worden vermeden, hetgeen mogelijkerwijs bij een plotselinge totale stilstand van de motor kan optreden.

·*. o i ' ~]”'

Claims (9)

1. Scheerapparaat met ten minste één scheerkop, bestaand uit ten minste één bovenmes en met ten minste één ondermes, waarbij ten minste één scheerkop uit een ruststand beweegbaar is, om tijdens het scheren het tenminste ene bovenmes 5 in hoofdzaak onafhankelijk van het besturen van het scheerapparaat tegen het te scheren huidoppervlak aan te leggen, met het kenmerk, dat door middel van akoestische, haptische en/of aanvullende optische middelen (113, 114, 2111) de verplaatsing van ten minste één scheerkop uit de ruststand 10 wordt aangegeven.

2. Scheerapparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een weergave pas dan plaatsvindt, wanneer een bepaalde minimale verplaatsing uit de ruststand plaatsvindt (107, 108, 401, 402, 403, 501, 502, 503, 901, 2204).

3. Scheerapparaat volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de bepaalde minimale verplaatsing overeenkomt met de maximale verplaatsing (107, 108).

4. Scheerapparaat volgens conclusie l of 2, met het kenmerk, dat de weergave overeenkomstig de graad van de 20 verplaatsing continu verandert (602, 603, 2202, 2203).

5. Scheerapparaat volgens één der conclusies l t/m 4, met het kenmerk, dat de weergave uit een variatie van een toerental van de motor van het scheerapparaat bestaat (2111, 2201, 2202, 2203).

6. Scheerapparaat volgens conclusie 5 in combinatie met conclusie 2, met het kenmerk, dat bij het overschrijden van een gedefinieerde verplaatsing het toerental plotseling wordt gereduceerd (2201).

7. Scheerapparaat volgens conclusie 5, met het kenmerk, 30 dat de variatie van het toerental daaruit bestaat, dat een stapsgewijze toerentalschommeling van de motor van het scheerapparaat met een bepaalde frequentie optreedt (2111).

8. Scheerapparaat volgens één der conclusies 1 t/m 7, met het kenmerk, dat de beweging van de tenminste ene scheerkop 35 een zwenkbeweging is (605). y o J - - 16 -

9. Scheerapparaat volgens één der conclusies l t/m 8, met het kenmerk, dat de beweging van de tenminste ene scheerkop een beweging tenminste in hoofdzaak in langsrichting van het scheerapparaat is. 1004807