<Desc/Clms Page number 1>
BESCHRIJVING behorende bij een
UITVINDINGSOCTROOIAANVRAGE ten name van :
Rubbermaid Commercial Products, Inc., gevestigd te : Winchester, Virginia, Verenigde Staten van Amerika, voor :
Instelbare werktafel.
Onder inroeping van het recht van voorrang op grond van octrooiaanvrage No. 703,582, ingediend in de Verenigde Staten van Amerika d. d. 20 februari 1985, ten name van James F. Hampshire, Hugh F. Groth en John M. Collins.
<Desc/Clms Page number 2>
De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op een instelbare werktafel en meer in het bijzonder op een rekeninrichtingswerktafel met een werkoppervlak, dat in één of meer vlakken kan worden ingesteld.
Werktafels met instelbare oppervlakken zijn bekend. Meer in het bijzonder omvatten dergelijke tafels een voet, welke is voorzien van een werkoppervlak, dat verticaal en in hoekrichting kan worden ingesteld ter centrering met de zichtlijn van een bedienende persoon.
In het Amerikaanse octrooischrift 3690608 is een instelbare voet beschreven, welke is voorzien van een telescoperende verticale stijl met aan de bovenzijde een kantelmechanisme om een tafelstelsel op de wijze van een kolom te ondersteunen. Het kantelmechanisme is voorzien van een wormwiel, dat in ingrijping is met een met het tafelstelsel verbonden tandwiel.
Bij de werking van dit type voet doet zich een aantal problemen voor. Omdat het wormwiel het werktafelstelsel ondersteunt en het daardoor ondersteunde tandwiel direkt beïnvloedt, ligt de mechanische overbrengingsverhouding van het mechanisme vast op een verhouding van een op een. Voorts werkt het mechanisme niet gemakkelijk over het gehele instelgebied, waarbij het gemak van het bedrijven varieert met de belastingsverdeling en de hoekpositie van de tafel. Het gevolg daarvan is, dat het op sommige momenten lastig blijkt te zijn het wormwiel te roteren.
Er zijn aan deze voet en andere bekende voeten andere tekortkomingen inherent. De mechanische overbrenging, welke wordt verkregen met het kantelmechanisme, kan over het bedrijfsgebied van het mechanisme niet worden gevarieerd of aangepast. Voorts vallen de rotatieas van de tafel en de krukas van de roteerbare bedieningsinrichting niet met elkaar samen, waardoor de instelling ongemakkelijk is. Ten slotte voorziet de kolomondersteuning van het tafelstelsel niet in een hoog niveau van koppeltegenwerking, hetgeen leidt tot een tafelstelsel, dat ten gevolge van trillingen ongewenste bewegingen kan uitvoeren.
Er zijn ook oppervlakken bekend, die in verticale richting instelbaar zijn door de werking van een koppelstelsel van het schaar-
<Desc/Clms Page number 3>
type. Het Amerikaanse octrooischrift 3611453 beschrijft een instelbaar bed met aan de zijkant gemonteerde schaararmen om een bedoppervlak naar boven te bewegen en naar voren en naar achteren te kantelen. Dergelijke bekende instelmechanismen zijn evenwel lastig te bedrijven en zijn niet goed geschikt voor voeten, welke beenruimte onder het tafeloppervlak vereisen. Bovendien voorzien dergelijke tafelstelsels niet in een economische verdeling van componenten tussen hoek-en verticale instelmechanismen zonder dat iets wordt opgeofferd aan de bedrijfsonafhankelijkheid van elk mechanisme.
De uitvinding voorziet derhalve in een instelbare werktafel van het in het algemeen boven omschreven type. De werktafel omvat een gestel met zich op een afstand van elkaar bevindende zijden, een horizontale as, die tussen de zijden van het gestel wordt ondersteund, en een tafeloppervlakstelsel, dat roteerbaar op de as is gemonteerd.
Er zijn in ingrijping zijnde hoekinstelorganen aanwezig om het tafeloppervlakstelsel in selectieve hoekposities om de as te roteren. De ingrijpingsinstelorganen omvatten een heugel en tandwiel, welke zodanig zijn opgesteld, dat deze een nokplaat beïnvloeden, die het tafelstelsel roteerbaar met de as verbindt. De beweging van het tandwiel wordt bestuurd door een roteerbare besturingsknop waarvan de rotatieas samenvalt met de harUrijn van de as. De heugel is voorzien van naar binnen gerichte pennen, welke in ingrijpingsgleuven in de nokplaat grijpen. Bij een lineaire beïnvloeding van de heugel bewegen de pennen zich tegen nokvlakken, welke de nokplaatgleuven bepalen en delen aan de nokplaat een rotatiekoppel mede.
De op deze wijze verkregen mechanische overbrenging kan op een eenvoudige wijze worden gevarieerd door de afmeting van het tandwiel, de diameter van de roteerbare regelknop of de vorm van de nokgleuven te kiezen. Het stelsel met pen en gleuf voorziet in een sterke mate van koppeltegenwerking teneinde de invloed van trillingen tot een minimum terug te brengen. Het ingrijpingsmechanisme voorziet voorts in een zelfwerkende wrijvingsvergrendeling.
Volgens een ander aspect van de uitvinding omvat de werktafel schaararmen om de ondersteuningsas naar boven en naar beneden te bewegen. Volgens de uitvinding wordt de horizontale as door zowel het hoekinstelmechanisme als het verticale instelmechanisme gebruikt, terwijl de beide instellingen desondanks onafhankelijk van elkaar kunnen wor-
<Desc/Clms Page number 4>
den uitgevoerd. De schaararmen hebben een compacte configuratie, zijn fijn instelbaar en zijn zelf-vergrendelend. Voorts tillen de schaararmen belastingen op een van zijde naar zijde gebalanceerde wijze op, waardoor de contructieve stabiliteit wordt verbeterd.
Derhalve beoogt de uitvinding te voorzien in een instelbaar werktafelstelsel met gemakkelijk te wijzigen hoekinstelorganen.
Voorts is een oogmerk van de uitvinding het verschaffen van een instelbaar werktafelstelsel met hoekinstelorganen, welke voorzien in een constante mechanische overbrenging over het bedrijfsgebied van het mechanisme.
Een verder doel van de uitvinding is het verschaffen van een op een geschikte wijze instelbaar werktafelstelsel.
Een ander oogmerk van de uitvinding is het verschaffen van een in hoekrichting instelbaar werktafelstelsel met een kantelmechanisme, dat voorziet in een sterke mate van koppeltegenwerking, waardoor de invloed van trillingen tot een minimum wordt teruggebracht.
Een verder oogmerk van de uitvinding is het verschaffen van een instelbaar werktafelstelsel met, met elkaar samenwerkende hoeken verticale instelorganen.
Een ander doel is het verschaffen van een instelbaar werktafelstelsel met verticale instelorganen, welke zelf-vergrendelend zijn, fijn instelbaar zijn, en welke belastingen in een gebalanceerde configuratie naar boven bewegen.
Een verder doel is het verschaffen van een instelbaar werktafelstelsel, dat op een economische en gemakkelijke wijze kan worden vervaardigd en op een eenvoudige wijze kan worden gemonteerd.
Deze en andere oogmerken worden verkregen met een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding, welke hierna zal worden beschreven en in de tekening is weergegeven.
Daarbij toont : fig. l een gemonteerd perspectivisch aanzicht van de instelbare voet volgens de uitvinding ; fig. 2 een gedeeltelijk uiteengenomen perspectivisch aanzicht daarvan ; fig. 3 een uiteengenomen perspectivisch aanzicht van de bepaalde verticale en hoek-instelcomponenten volgens de uitvinding ;
<Desc/Clms Page number 5>
fig. 4 een gemonteerd perspectivisch aanzicht van het verticale en hoek-instelmechanisme volgens de uitvinding ; fig. 5 een verticaal schematisch zijaanzicht van het hoekinstelmechanisme, weergegeven in de balans-of niveauconfiguratie ; en fig. 6 een verticaal zijaanzicht van het hoek-instelmechanisme, weergegeven in fig. 5, waarbij de werktafel in een scherp gekantelde toestand is aangegeven.
In fig. l is de rekenmachinevoet 2 in het algemeen afgebeeld als omvattende een rechthoekige grondplaat 4, twee zich op een afstand van elkaar bevindende verticale ondersteuningskolommen 6, die zich vanuit tegenover elkaar gelegen zijden van de grondplaat 4 naar boven uitstrekken, een werkoppervlakstelsel 8, dat aan de voorzijde van de voet 2 is opgesteld, een tafeloppervlakstelsel 10, dat aan de achterzijde van de voet is opgesteld, en een naar achteren hellend voetsteunplatform 12, dat de grondplaat 4 tussen de kolommen 6 overspant. Een uit rubber bestaande anti-glijmat 14 is aan de buitenvlakken van het werkoppervlakstelsel 8, het tafeloppervlakstelsel 10 en het voetsteunplatform 12 bevestigd.
Het is duidelijk, dat het werkoppervlak 8 bestemd is voor het opnemen van de toetsenbordconsole van een rekeninrichting of woordverwerkingsstelsel en in verticale richting instelbaar is voor een aanpassing aan de bedienende persoon. Het tafeloppervlak 10, dat een monitor of kathodestraalbuis opneemt, kan zowel in verticale zin als roteerbaar om een horizontale hartlijn volgens de uitvinding worden ingesteld voor het verkrijgen van een centrering met de zichtlijn van de bedienende persoon.
Zoals aangegeven in fig. 2 is de voet 2 in wezen symmetrisch om de verticale middenhartlijn daarvan. Derhalve zullen ter toelichting constructieve componenten, waaruit de linkerzijde van de voet bestaat, van dezelfde verwijzingen worden voorzien als de spiegelbeeldelementen, waaruit het rechtergedeelte van de voet is opgebouwd.
Een gegoten frontale afsluiting 16, vervaardigd uit een gebruikelijk kunststofmateriaal, is voorzien van ingesneden onderbenen 18 met gereduceerde dwarsdoorsnede, welke in de bovenste kraag van een gegoten huls 20 passen. Twee zich op een afstand van elkaar bevindende uit kunststof bestaande legerplaten 22 strekken zich in ver-
<Desc/Clms Page number 6>
ticale richting vanuit tegenover elkaar gelegen zijden van de grondplaat 4 naar boven uit, waarbij elk is omsloten door een uit kunststof bestaande huls (zie fig. 1). Elk van de verticale legerplaten 22 bezit een verticale gebogen tandheugelgleuf 24, welke zich in het algemeen langs de binnenste bodemzijde daarvan uitstrekt.
Er zijn twee horizontale metalen scharnierarmen 26 aanwezig waarvan een binnenste uiteinde star door middel van lassen of dergelijke aan tegenover elkaar gelegen uiteinden van een horizontale torsieas 28 is bevestigd. De uiteinden van de torsie-as 28 zijn zodanig roteerbaar in de verticale legerplaten 22 gemonteerd, dat de as 28 de breedte van de voet overspant en vrij om de horizontale longitudinale hartlijn daarvan kan roteren. Een rotatie van de as 28 veroorzaakt, dat de horizontale scharnierarmen 26 synchroon daarmede verticaal roteren.
Nog steeds verwijzende naar fig. 2, is een ondersteuningsarmstelsel 30 aanwezig voor bevestiging aan elk van de respectieve scharnierarmen 26. Elk ondersteuningsstelsel 30 omvat een in verticale richting roteerbare grendel-vrijgeefschoep 32, die met het horizontale segment van een L-vormige ondersteuningsplaat 34 is gekoppeld. Een scharnierbaar tandwielstelsel 36 is op het onderste distale uiteinde van het verticale segment van de L-vormige plaat 34 gemonteerd en via een langwerpige verbindingsstang 38 met de schoep 32 gekoppeld. Het tandwielstelsel 36 bevindt zich in de verticale gebogen gleuven 24 van de verticale legerplaten 22. Vanuit binnenhoeken van het werkstelseloppervlak 8 steekt naar voren een paar rechthoekige ondersteuning- armen 40 uit. De armen 40 zijn boven de scharnierarmen 26 van de voet gemonteerd en nemen de schoep 32 op.
Bij het beinvloeden van schoepen 32 komt het scharnierbare tandwielstelsel 36 vrij van het gebogen tandheugelsegment en wordt het werkoppervlakstelsel derhalve voor een verticale herpositionering vrijgegeven.
Onder gecombineerde verwijzing naar de fig. 2 en 3 omvat de voet volgens de uitvinding voorts een hefarmstelsel 42, bestaande uit evenwijdige en zich op een afstand van elkaar bevindende schaararmen 44 en 46. De schaararmen 44,46 snijden elkaar in de centrale sectie daarvan en zijn in dit punt van elkaar gescheiden door een afstandsblok 50. De onderste segmenten van de schaararmen 44,46 zijn gekoppeld
<Desc/Clms Page number 7>
en worden door een paar trekveren 48 in convergente spanning gebracht.
Van elk van de schaararmen 44,46 kunnen de bovenste uiteinden met de tegenover elkaar gelegen zijden van een kubus-vormig blok 52, resp. 54 worden gekoppeld. De bovenste uiteinden van de schaararmen zijn aan het blok bevestigd door middel van een vasthoudpen 53. Elk van de kubus-vormige vasthoudblokken 52,54 bezit een dwarse actiale boring voor het glijdend opnemen van een as daarin.
De ondereinden van elk van het paar schaararmen 44,46 zijn verder gekoppeld met tegenover elkaar gelegen zijden van een tweede stel vasthoudblokken 56,58. De onderste armeinden zijn aan de blokken bevestigd door middel van een tweede vasthoudpen 59, die door gecentreerde openingen steekt. Elk van de onderste vasthoudblokken 55, 58 is voorzien van een van schroefdraad voorziene axiale boring voor het daarin opnemen van een leidschroef. De schaararmen, die om het afstandsblok 50 kunnen scharnieren, kunnen zich daardoor vrij in verticale richting uitstrekken en terugtrekken.
Er is een langwerpige doorgaande as 60 met glad oppervlak aanwezig, die zich door de bovenste vasthoudblokken 52,54, tussen de zijden van de voet 2 uitstrekt. De doorgaande as 60 heeft op deze wijze een horizontale oriëntatie ten opzichte van de voet en overspant in hoofdzaak de gehele breedte van de voet tussen de zijden daarvan. Het is duidelijk, dat de vasthoudblokken 52,54 glijdbaar langs de hartlijn van de doorgaande as 60 convergeren en divergeren.
Een leidschroef 62 is onder en evenwijdig aan de doorgaande as 60 opgesteld en overspant eveneens de breedte van de voet tussen de zijden daarvan. De leidschroef 62 steekt door de onderste van schroefdraad voorziene vasthoudblokken 56,58 en bezit eindgedeelten 64, die roteerbaar worden vastgehouden in de verticale legerplaten 22 van de voet.
Elk van de verticale legerplaten 22, als aangegeven in fig. 3, heeft een in het algemeen rechthoekige configuratie met naar binnen gekeerde bovenste en onderste uitsteeksels 70,72, welke daaruit voor een later te beschrijven doel uitsteken. De legerplaten 22 zijn star aan de grondplaat van de voet bevestigd en voorzien in een algemene constructieve ondersteuning langs de zijkanten van de voet. De uiteinden 64 van de leidschroef 62 steken door de legerplaten 22 en nemen
<Desc/Clms Page number 8>
een plaat 68 op. Het is duidelijk, dat door een rotatie van de leidschroef de onderste vasthoudblokken 56,58 zich op een selectieve wijze langs de leidschroef naar binnen of naar buiten bewegen, waardoor de verticale reikwijdte van de schaararmen 44,46 wordt vergroot of verkleind.
Omdat de bovenste uiteinden van de schaararmen zodanig zijn gelegerd, dat zij tegen de doorgaande as 60 rusten, veroorzaakt een uitsteken en terugtrekken van de schaararmen, dat de doorgaande as 60 zich naar boven en naar beneden beweegt.
Op de legerplaten 22 van de voet (waarvan de linker in fig. 3 is weergegeven) is een paar T-vormige steunplaten 74 gemonteerd, waarbij elk van de steunplaten is voorzien van een bovenste horizontaal gedeelte 76 met een zich daarover uitstrekkend horizontaal naar binnen open kanaal 78. Het kanaal 78 wordt bepaald door een onderste kanaalwand 80 en een bovenste kanaalwand 82. De bovenste horizontale sectie 76 van de steunplaat dient verder voor het verschaffen van een cirkelvormige opening 84, die in het algemeen boven het horizontale kanaal 78 is gelegen.
Een verticale centrale sectie 86 strekt zich vanuit de horizontale sectie 76 van de steunplaat 74 naar beneden uit en bezit een naar binnen open axiale holte 88. In de verticale centrale sectie 86 is een rechthoekige longitudinale gleuf 10 aanwezig voor het opnemen van het bovenste uitsteeksel 70 van de legerplaat 22.
Een onderste verticale sectie 92 zet zich uit de centrale sectie 86 naar beneden voort en bezit eveneens een naar binnen open axiale holte 94. Een onderste rechthoekige longitudinale gleuf 96 strekt zich door de onderste verticale sectie 92 uit en dient voor het daarin opnemen van het onderste uitsteeksel 72. Het is duidelijk, dat de steunplaat 74 op een bekende wijze als één geheel uit een in de handel verkrijgbaar kunststofmateriaal kan worden gegoten.
Een paar horizontale, in het algemeen half-elliptische nokplaten 98 is als integrale componenten van het tafeloppervlakstelsel 10 aanwezig (waarbij de linkse van de nokplaten 98 in fig. 3 is weergegeven). Elke nokplaat 98 bezit een in het algemeen plat bovenvlak en een naar boven concaaf gebogen ondervlak, welke elkaar bij tegenover elkaar gelegen nokplaateinden ontmoeten. De nokplaat 98 is voorzien van ingesneden eindlippen 100, die elk zijn voorzien van een montage-
<Desc/Clms Page number 9>
opening 102. Het is duidelijk, dat de bovenste platte oppervlakkken van de nokplaten dienen voor het ondersteunen van een horizontale oppervlakteplaatcomponent 154 van het tafeloppervlakstelsel 10 en verder dat de ingesneden lipopeningen 102 (niet afgebeelde) montageschroeven opnemen, welke de oppervlakteplaat 154 stevig aan de nokplaten bevestigen.
Als gevolg daarvan omvat het werktafelstelsel 10 in wezen een horizontale bovenste oppervlakteplaat 154 met tegenover elkaar gelegen zijden waaraan zich naar beneden uitstrekkende verticale nokplaten 98 zijn bevestigd.
Nog steeds verwijzende naar de fig. 2 en 3, bezit elke nokplaat 98 voorts een centrale opening 104 met een cirkelvormige configuratie, waarvan de afmetingen zodanig zijn, dat deze de doorgaande as 60 van de voet daarin kan opnemen. Elke nokplaat 98 is verder voorzien van een paar naar boven concaaf gebogen nokgleuven 106,108, welke zich in het algemeen onder en aan de tegenover elkaar gelegen zijden van de centrale opening 104 bevinden. De nokgleufsegmenten 106, 108 worden bepaald door bovenste en onderste nokvlakken 106A en 106B en 108A, 108B. De nokgleufsegmenten 106,108 bezitten elk een samengestelde kromming, welke later zal worden toegelicht.
Terwijl de segmenten 106,108 bij de in fig. 3 afgebeelde voorkeursuitvoeringsvorm als gescheiden zijn weergegeven, is het duidelijk, dat de noksegmenten kunnen bestaan uit gedeelten van een continue samengestelde nokgleuf, welke zich vanuit één uiteinde van de nokplaat 98 naar het andere uitstrekt, indien dit gewenst is. Bovendien kan een enkele gleuf in één zijde van de plaat 98 worden gebruikt indien de hoekinstelling moet worden beperkt tot een kwadrant van 90 . De nokplaten 98 kunnen integraal worden vervaardigd uit in de handel verkrijgbaar, betrekkelijk hard kunststofmateriaal, dat op een conventionele wijze wordt gegoten.
Er is een langwerpig tandheugelsegment 110 aanwezig, dat uit een in het algemeen rechthoekig blok met een vierkante dwarsdoorsnede bestaat. Het noksegment 110 heeft een zodanige configuratie, dat langs een naar boven gekeerde zijde daarvan een lineair segment van tandwieltanden 112 aanwezig is. De tandwieltanden 112 strekken zich in hoofdzaak over de lengte van het heugelsegment 110 uit. Vanuit een naar binnen gekeerde zijde strekken zich naar binnen gerichte cilindrische pennen 114,116 uit en wel uit punten, die in hoofdzaak bij de
<Desc/Clms Page number 10>
uiteinden van het tandheugelsegment 110 zijn gelegen. Elk van de cilindrische pennen 114,116 is integraal met het lichaam van het tandheugelsegment 110 gevormd en de pennen hebben bij voorkeur een diameter van 1,27 cm. De afstand tussen de pennen 114,116 bedraagt 16,19 cm (slechts voor de tabel op pag. 19).
Nog steeds verwijzende naar fig. 3, is een complementair cilindrisch aandrijfrondsel 118 aanwezig, dat voorzien is van een ringvormige reeks van ingrijpingstandwieltanden 120, welke zich daarom in hoofdzaak tussen de tandwielonderdeeluiteinden uitstrekken. Voorts is om het rondselonderdeel 118 bij een naar buiten gericht rondseleindgedeelte 124 een ringvormige vasthoudflens 122 aanwezig. Door het eindgedeelte 124 strekt zich in dwarsrichting een boring 126 uit. Het aandrijfrondsel 118 is cilindrisch en is voorzien van een axiale boring 128 die zich over de lengte van het rondselonderdeel uitstrekt.
Meer in het bijzonder verwijzende naar fig. 3 verloopt de montage van de samenstellende hoekinstel-en verticale-instelmechanismen bij de legerplaat 22 als volgt. De steunplaat 74 wordt tegen de legerplaat 22 gepositioneerd, waarbij de bovenste en onderste uitsteeksels 70,72 respectievelijk door de verticale gleuven 90,96 steken. Wanneer de steunplaat 74 op deze wijze is aangebracht, kan de plaat zich vrij in verticale richting naar boven en naar beneden ten opzichte van de legerplaat 22 bewegen. Het vasthouden van de steunplaat 74 tegen de legerplaat 22 wordt verkregen wanneer de bovenste en onderste platen en moeren. 132,134 op de naar binnen gerichte zijde van de steunplaat 74 en in de van schroefdraad voorziene uitsteeksels 70,72 worden gemonteerd.
Het langwerpige tandheugelsegment 110 wordt in de lengterichting in het horizontale kanaal 78 van de steunplaat 74 ingebracht en wordt daarin door de oppervlakken 80,82, welke het kanaal bepalen glijdbaar vastgehouden. Wanneer het heugelsegment op deze wijze is gepositioneerd, kan het in axiale richting langs de door het kanaal 78 bepaalde lineaire baan worden bewogen. De cilindrische pennen 114, 116 zijn naar binnen gericht, als aangegeven in fig. 3. Het complementaire rondselonderdeel 118 wordt via de cirkelvormige opening 84 van de steunplaat 74 ingebracht aangezien de flens 122 tegen het buitenvlak van de steunplaat 74 stuit. Het vasthouden wordt verkregen
<Desc/Clms Page number 11>
door middel van een bevestigingsorgaan 130, dat onder druk passend over het binnenste uiteinde van het rondselonderdeel 118 wordt aangebracht.
Het rondselonderdeel kan om de longitudinale hartlijn daarvan in dwarsrichting ten opzichte van het heugelsegment 110 roteren en de tanden 120 van het ringvormige rondsel worden met de tanden 112 van de tandheugel in ingrijping gehouden. Het is duidelijk, dat door een gerichte rotatie van het rondselonderdeel 118 het heugelonderdeel 110 zich in axiale richting in het kanaal 78 beweegt.
Vervolgens wordt de nokplaat 98 tegen de steunplaat 74 geplaatst, waarbij de cilindrische stijlen 114,116 in de respectieve nokgleufsegmenten 106,108 worden opgenomen. De centrale opening 104 van de nokplaat 98 ligt op één lijn met de opening 84 van de steunplaat en de centrale axiale boring 128 van het rondselonderdeel. Een uiteinde van de doorgaande as 60 wordt via de opening 104 van de nokplaat 98, de opening 84 van de plaat 74 en de axiale boring 128 van het rondselonderdeel 118 ingebracht. De uiteinden van de as 60 ondersteunen daardoor de platen 74.
Er is een cilindrische legerbus 136 aanwezig, welke in het onderste uitsteeksel 72 kan worden gebracht. Een uiteinde van de leidschroef 62 strekt zich door de legerbus 136 uit en treedt aan het buitenoppervlak van de legerplaat 22 uit.
Fig. 4 toont het verticale en angulaire instelonderstelsel.
Het eindgedeelte 64 van de leidschroef 62 wordt opgenomen in een binnenste van een boring voorzien steelgedeelte 140 van een roteerbare bedieningskruk 138. Het steelgedeelte 140 van de bedieningskruk 138 bezit een kruisboring 142, welke een montagepen 144 opneemt teneinde daardoor de bedieningskruk 138 stevig aan de leidschroef 62 te bevestigen. Derhalve veroorzaakt een gerichte rotatie van de bedieningskruk 138 een rotatie in dezelfde richting van de leidschroef 62.
Er is een bedieningsknok 146 aanwezig, welke over het eindgedeelte van de doorgaande as en een eindgedeelte 124 van het aandrijfrondsel 118 past. Een naar binnen gericht steelgedeelte 148 is bij 150 van een kruisboring voorzien voor het opnemen van een montagepen 152. De pen 152 strekt zich door het aseind 124 en het rondselonderdeel 118 uit. De bedieningsknop 146 wordt daardoor star met het aandrijfrondsel 118 verbonden.
<Desc/Clms Page number 12>
Onder een gecombineerde verwijzing naar de fig. 2 en 4 blijkt, dat de oppervlakteplaat 154 van het tafeloppervlakstelsel 10 op de platte naar boven gerichte oppervlakken van de nokplaten 98 is bevestigd. Bij een dergelijke bevestiging strekt een vrij centraal gedeelte van de doorgaande as 60 zich onder de oppervlakteplaat 154 tussen de nokplaten 98 uit. Met dit middengedeelte van de doorgaande as 60 zijn de schaararmen 44,46 glijdbaar gelegerd. De bovenste uiteinden van de schaararmen convergeren langs het middengedeelte van de doorgaande as 60 tijdens een naar boven gerichte uitsteekbeweging van het schaarkoppelstelsel onafhankelijk van en zonder storing van de rotatiebeweging van de nokplaten 98 om de doorgaande as 60. Verder wordt opgemerkt, dat de steunplaten 74 de doorgaande as 60 bij de uiteinden daarvan op een gebalanceerde zijde-naar-zijde-wijze ondersteunen.
Daardoor wordt tijdens een verticale herinstelling van de doorgaande as 60 en tijdens een hoekinstelling van het oppervlaktestelsel 10, dat daarmede is gekoppeld, een constructieve stabiliteit onderhouden.
Thans zal de werking van de bovenbeschreven verticale instelen angulaire instelmechanismen meer gedetailleerd worden toegelicht.
Door een rotatie van de kruk 138 treedt een rotatie in dezelfde richting van de leidschroef 62 op, waardoor de schaararmkoppelstelsels worden uitgestoken en teruggetrokken. De fijnheid van de instelling houdt direkt verband met de dichtheid van de schroefdraad langs de leidschroef en kan daardoor, indien gewenst, worden gevarieerd. Voorts is de dichtheid van de schroefdraad direkt gerelateerd met de door het mechanisme verschafte mechanische overbrenging. Voorts is het duidelijk, dat de schaarkoppelstelsels een compacte constructie hebben en op een geschikte wijze tussen de zijden van de voet passen, zodat zij niets afdoen aan het esthetische uitwendige voorkomen van de voet.
De schroefdraadkoppeling van de onderste uiteinden van de schaararmen met de leidschroef leidt er verder toe, dat het verticale instelmechanisme zelf-vergrendelend is, waardoor ervoor gezorgd wordt, dat het mechanisme zijn verticale positie zal behouden. Ten slotte rust het schaarkoppelstelsel direkt tegen de doorgaande as 60 onder de zijden van de, de belasting ondersteunende steunplaat 154. Daardoor verkrijgt men een doeltreffende gebalanceerde uitoefening van verticaal gerichte krachten op de steunplaat 154.
<Desc/Clms Page number 13>
Onder verwijzing naar de fig. 4,5 en 6 zal thans de werking van het hoek-instelmechanisme worden beschreven. Het is duidelijk, dat de afmeting van de cilindrische pennen 114,116 zodanig is, dat zij nauwsluitend in de noksegmentgleuven 106,108 van de nokplaat 98 worden opgenomen. Wanneer de pennen zich daarin bevinden rusten de pennen 116 tegen de bovenste en onderste oppervlakken, welke de nokgleufsegmenten bepalen. Wanneer de bedieningsknop 146 wordt geroteerd, treedt een overeenkomstige rotatie van het aandrijfrondsel 118 op. Het tandheugelsegment 110 wordt gericht langs een lineaire baan dwars op de longitudinale hartlijn van de as 60 bewogen. Wanneer het heugelsegment 110 zich op deze wijze beweegt, bewegen de cilindrische pennen 114,116 zich langs de nokvlakken 106A, 106B en 108A, 108B, waardoor aan de nokplaten 98 een rotatiekoppel wordt medegedeeld.
De rotatiebeweging wordt derhalve via de heugel en het rondsel omgezet in een lineaire beweging en daarna via de pennen en nokgleuven weer in een rotatiebeweging. Als gevolg daarvan kan een hoekverplaatsingsreductieverhouding tussen de knop 146 en de nokplaten 98 worden verkregen, welke bij voorkeur van de orde van 30 op 1 is, hetgeen de mechanische overbrenging van het mechanisme voorstelt.
De bovengenoemde mechanische overbrenging is, zoals blijkt, constant over het bedrijfsgebied van het mechanisme. Dat wil zeggen, dat de mechanische overbrenging niet varieert met de angulaire plaats van het oppervlaktestelsel 10 om de as 60. Bovendien kan de mechanische overbrenging op een eenvoudige wijze wordt gevarieerd zonder dat de grondconstructie van het mechanisme wordt verlaten. Dit kan worden bereikt door de vorm van de gleuf (het nokvolgorgaan) te wijzigen.
Zo verkleint bijvoorbeeld een meer scherpe gleufboog de angulaire verplaatsingsreductieverhouding en omgekeerd. Deze wijze van variëren van de mechanische overbrenging kan over de lengte waarover de pennen zich in de gleuven bewegen progressief worden uitgevoerd teneinde de mechanische overbrenging, indien gewenst, niet-constant te maken. Zo kan de mechanische overbrenging bijvoorbeeld in een bepaald instelgebied worden gebracht om de instelgevoeligheid te verbeteren of krachten te reduceren. Een andere wijze om de mechanische overbrenging te modificeren bestaat daarin, dat de afmeting van het rondselonderdeel wordt gevarieerd.
Bij deze methode wordt het oorspronkelijke mechanische over-
<Desc/Clms Page number 14>
brengingspatroon van de gleuven behouden, doch varieert het gedeelte van de mechanische overbrenging, bijgedragen door de heugel en het rondsel, op een constante wijze. Een derde wijze om de mechanische overbrenging te variëren, eveneens in een constante verhouding, bestaat daarin, dat de afmeting van de bedieningsknop wordt veranderd.
Al deze wijzigingen kunnen met een minimale vervanging aan onderdelen worden uitgevoerd.
Fig. 5 toont de nokplaten 98 in een horizontale oriëntatie, waarbij het heugelsegment 110 symmetrisch ten opzichte van het aandrijfrondsel is opgesteld. Fig. 6 toont na fig. 5 een voortbeweging van het heugelsegment 110 naar rechts, in responsie op een linkse (betrokken op het vlak van tekening) rotatie van de bedieningsknop 146.
Derhalve roteren de nokplaten 98 in rechtse richting tegengesteld aan de richting van de bedieningsknop 146. Omdat de hartlijn van de bedieningsknop en de hartlijn van de doorgaande as met elkaar samenvallen, kan de bedienende persoon op een geschikte wijze de rotatie van de bedieningsknop met de gewenste hoekpositieverandering van het opper- vlaktestelsel coördineren.
Verder blijkt uit fig. 6, dat wrijving in het stelsel het kantelstelsel in elke willekeurige positie zelf-vergrendelend kan maken.
Wrijvingskrachten, die op de nokpennen 114,116 en ook tussen de heugel 110 en de gleuf 78 worden uitgeoefend, vergrendelen het hellende tafelstelsel 10 in een stationaire positie. De drukhoek tussen de pennen 116,114 en de bovenste en onderste gleufnokvlakken 106A, 106B, 108A, 108B moet onder de boogtangens van de wrijvingscoëfficiënt tussen de heugel 110 en de steunarmvlakken 80,82 (als aangegeven in fig. 3) worden behouden om de zelf-vergrendelende functie te onderhouden.
Zoals boven is vermeld, bezit elk van de gleuven 106,108 een bepaalde samengestelde kromming, bepaald door de hierna volgende tabel, welke de positionering van de pennen 114,116 in de gleuven 106,108 bij bepaalde angulaire tafelposities aangeeft. Fig. 5 toont coördina- ten X-1, Y-1 voor pen 114 en coördinaten X-2, Y-2 voor pen 116, als gemeten vanuit het midden van de as 60 om de constante mechanische overbrenging te bepalen, zoals boven is beschreven.
<Desc/Clms Page number 15>
In de onderstaande tabel zijn de coördinaten (in centimeter) gecorreleerd met de kantelhoek (in graden).
EMI15.1
<tb>
<tb>
Kantel- <SEP> Gleuf <SEP> 106 <SEP> Gleuf <SEP> 108
<tb> hoek <SEP> X1 <SEP> Y1 <SEP> X2 <SEP> Y2
<tb> 15 <SEP> 1,60 <SEP> 3,06 <SEP> 14, <SEP> 34-1, <SEP> 21
<tb> 14 <SEP> 2,12 <SEP> 3,14 <SEP> 13, <SEP> 89-0, <SEP> 84 <SEP>
<tb> 13 <SEP> 2,64 <SEP> 3,21 <SEP> 13, <SEP> 44-0, <SEP> 49
<tb> 12 <SEP> 3,16 <SEP> 3,27 <SEP> 12, <SEP> 97-0, <SEP> 16
<tb> 11 <SEP> 3,69 <SEP> 3,30 <SEP> 12,51 <SEP> 0,15
<tb> 10 <SEP> 4,22 <SEP> 3,32 <SEP> 12,03 <SEP> 0,45
<tb> 9 <SEP> 4,75 <SEP> 3,32 <SEP> 11,55 <SEP> 0,74
<tb> 8 <SEP> 5,28 <SEP> 3,30 <SEP> 11, <SEP> 06 <SEP> 1,01
<tb> 7 <SEP> 5,81 <SEP> 3,27 <SEP> 10,56 <SEP> 1,26
<tb> 6 <SEP> 6,35 <SEP> 3,22 <SEP> 10,06 <SEP> 1,49
<tb> 5 <SEP> 6,88 <SEP> 3,15 <SEP> 9,56 <SEP> 1, <SEP> 71 <SEP>
<tb> 4 <SEP> 7,41 <SEP> 3,06 <SEP> 9,05 <SEP> 1,91
<tb> 3 <SEP> 7, <SEP> 94 <SEP> 2, <SEP> 95 <SEP> 8, <SEP> 54 <SEP> 2, <SEP> 09
<tb> 2 <SEP> 8,47 <SEP> 2,
83 <SEP> 8,02 <SEP> 2, <SEP> 26
<tb> 1 <SEP> 9,00 <SEP> 2,69 <SEP> 7,50 <SEP> 2,41
<tb> o <SEP> 9,52 <SEP> 2,54 <SEP> 6,98 <SEP> 2,54
<tb> - <SEP> 1 <SEP> 10,04 <SEP> 2,36 <SEP> 6,46 <SEP> 2,65
<tb> - <SEP> 2 <SEP> 10,56 <SEP> 2,17 <SEP> 5,93 <SEP> 2,74
<tb> - <SEP> 3 <SEP> 11,07 <SEP> 1,96 <SEP> 5,40 <SEP> 2,82
<tb> - <SEP> 4 <SEP> 11,59 <SEP> 1,73 <SEP> 4,87 <SEP> 2,88
<tb> - <SEP> 5 <SEP> 12,09 <SEP> 1,49 <SEP> 4,35 <SEP> 2,93
<tb> - <SEP> 6 <SEP> 12,59 <SEP> 1,22 <SEP> 3,82 <SEP> 2,95
<tb> - <SEP> 7 <SEP> 13,09 <SEP> 0,95 <SEP> 3,29 <SEP> 2,96
<tb> - <SEP> 8 <SEP> 13,57 <SEP> 0,65 <SEP> 2,77 <SEP> 2,95
<tb> - <SEP> 9 <SEP> 14,06 <SEP> 0,34 <SEP> 2,24 <SEP> 2,92
<tb> - <SEP> 10 <SEP> 14,53 <SEP> 0,01 <SEP> 1,72 <SEP> 2,88
<tb>
<Desc/Clms Page number 16>
Onder verwijzing naar de fig.
5 en 6 bezit elke gleuf 106, 108 een naar boven concave gebogen deel met een relatief grote nietconstante kromtestraal. Elke gleuf bezit derhalve een in het algemeen vlak gedeelte naar het binnenste uiteinde daarvan en een meer scherp gebogen gedeelte bij het buitenste uiteinde daarvan. Elke gleuf is zodanig gedimensioneerd, dat deze de pennen 114,116 met een diameter van 1,27 cm nauwsluitend daarin opneemt, zodat wanneer de pennen zich langs elke gleuf bewegen, een wrijvingssamenwerking tussen de pennen 114,116 en de gleufvlakken 106A, 106B respectievelijk 108A, 108B wordt onderhouden.
De pen-gleufdrukhoeken, verkregen door de vorm van de gleuven 106,108 maken het mechanisme zelf-vergrendelend. De massa, die door elke nokplaat wordt ondersteund, kan worden gesplitst in een krachtvector, die op de pennen 114,116 werkzaam is. Omdat de kromtestraal van elke gleuf groot is, heeft de normale component van deze krachtvector, als via de oppervlakken 106A, 106B, 108A en 108B op de pennen 114,116 uitgeoefend, een betrekkelijk grote waarde. De wrijvingskrachten werken de penbeweging in de gleuven 106,108 tegen, en zijn recht evenredig met de normale krachtscomponent en bezitten derhalve een grote waarde. Derhalve verkrijgt men een positieve wrijvingsvergrendeling, welke automatisch in responsie op de massa, van het tafelstelsel optreedt.
Hoe groter het door de tafel ondersteunde gewicht is, des te groter zijn de normale krachten, die op de pennen werken, en des te steviger is de resulterende vergrendeling.
Ofschoon bij de voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding gebruik wordt gemaakt van dubbele nokpennen 114,116 is het duidelijk, dat, indien gewenst, één nokpen voldoende is. Uit fig. 6 blijkt, dat het pen-en gleufkantelmechanisme volgens de uitvinding voorts voorziet in een grote mate van koppeltegenwerking in verband met de balanswijze waarop de pennen het gewicht van het oppervlaktestelsel ondersteunen en in verband met de restwrijving tussen de pennen en de nokplaten 98. Hierdoor wordt de invloed van trillingen op het oppervlaktestelsel geëlimineerd en verkrijgt men een meer stabiele werkoppervlakconstructie.