BE1019614A3 - Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden bij weefmachines. - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden bij weefmachines. Download PDF

Info

Publication number
BE1019614A3
BE1019614A3 BE2009/0396A BE200900396A BE1019614A3 BE 1019614 A3 BE1019614 A3 BE 1019614A3 BE 2009/0396 A BE2009/0396 A BE 2009/0396A BE 200900396 A BE200900396 A BE 200900396A BE 1019614 A3 BE1019614 A3 BE 1019614A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
weft thread
reed
weaving
thread
wire
Prior art date
Application number
BE2009/0396A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol filed Critical Picanol
Priority to BE2009/0396A priority Critical patent/BE1019614A3/nl
Priority to EP10734447.5A priority patent/EP2449158B1/en
Priority to CN201080029746.5A priority patent/CN102471958B/zh
Priority to PCT/EP2010/003960 priority patent/WO2011000561A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1019614A3 publication Critical patent/BE1019614A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3066Control or handling of the weft at or after arrival
    • D03D47/308Stretching or holding the weft

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van een doorheen een geleidingskanaal (4) in een weefvlak (69) van een weefmachine ingebrachte inslagdraad (75) met een pneumatische zuigmond (6), een draadklem (7) en een geleidingselement (8) voor het geleiden van de inslagdraad (75), waarbij dat het geleidingselement (8) is aangebracht om de inslagdraad (75) over een beperkte hoek (A) ten opzichte van de insertierichting (B) af te buigen en waarbij de zuigmond (6) is aangebracht om de inslagdraad (75) onder deze hoek (A) op te vangen. Weefmachine die een dergelijke inrichting bevat.

Description

Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden bij weefmachines.
De uitvinding betreft een inrichting voor het vangen en strekken van inslagdraden, een weefmachine voorzien van een dergelijke inrichting en een werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden.
Het is bekend inrichtingen voor het vangen en strekken van een doorheen een geleidingskanaal in een weefvak van een weefmachine ingebrachte inslagdraad aan te wenden. Hierbij wordt een einde van een ingebrachte inslagdraad vast gehouden na aankomst aan de overzijde van het weefvak en voor het inbinden van deze inslagdraad in de kettingdraden.
EP 1722019 Al beschrijft een strekinrichting voor inslagdraden bij een luchtweefmachine die een strekblazer bevat die is aangebracht aan een achterzijde van een riet en die een vangkanaal voor inslagdraden bevat dat is aangebracht aan de voorzijde van het riet. Het einde van de ingebrachte inslagdraad wordt dwars op de insertierichting afgebogen naar het vangkanaal door een luchtstroom vanuit de strekblazer.
Om te vermijden dat het doorheen het weefvak ingebrachte einde van de inslagdraad dat zich voorbij de weefselkant uitstrekt, wordt teruggetrokken in het weefvak of in het weefsel, is het bekend om zogenaamde "vangdraden" te voorzien. Over het algemeen worden er een klein aantal vangdraden voorzien. Dergelijke vangdraden lopen naast een weefvak parallel aan de kettingdraden. De vangdraden houden de einden van de ingebrachte inslagdraden die uitsteken voorbij de weefselkant vast tot deze einden worden afgesneden door een afvalschaar of dergelijke.
Voor dit doel vormen de vangdraden gewoonlijk een apart weefvak, dat vroeger kan worden gesloten dan het weefvak gevormd door kettingdraden. Dit laat toe de inslagdraad zo vroeg als mogelijk met de vangdraden in te binden en tevens de inslagdraad met een gewenste spanning vereist voor het weven in te binden.
Bij het gebruik van vangdraden moeten echter aparte gaapvormingsmiddelen voor vangdraden worden voorzien. Daarnaast zijn de vangdraden zelf afval, moeten aparte bobijnen met vangdraden worden voorzien en is een inrichting nodig voor het afsnijden van de vangdraden van het weefsel.
DE 8804276 UI beschrijft een pneumatische draadkiem voor het vasthouden van een doorheen het weefvak ingebracht einde van een inslagdraad vooraf aan het inbinden van de inslagdraad door middel van kettingdraden. IT 1251847 beschrijft een draadkiem geplaatst op een weeflade voor het vasthouden van een vrij einde van een ingebrachte inslagdraad.
US 4,976,292 beschrijft een inrichting voor het vasthouden van ingebrachte einden van inslagdraden die een aantal afwisselend bovenaan en onderaan geplaatste bladen bevat waartussen een ingebracht einde van een inslagdraad door middel van wrijving wordt vastgehouden.
US 3,901,286 beschrijft een weefmachine waarbij een inslagdraad vanaf één zijde wordt ingebracht en kan samenwerken met een ter hoogte van de tegenoverliggende zijde of overzijde aangebrachte inrichting. Deze inrichting wordt gedragen door de weeflade en is aangepast om de doorheen het weefvak ingebrachte inslagdraad op te vangen, te grijpen en te strekken. Hierbij bevat deze inrichting een geleidingselement en een luchtinjector, waarbij deze aan het uiteinde van het geleidingskanaal van het riet zijn aangebracht en waarbij de uitlaat van het geleidingselement loodrecht op het geleidingskanaal in het riet naar de luchtinjector toe is gebogen. Hierbij strekt zich een sleuf in de zijwand van vernoemde luchtinjector uit vanaf de zuigopening langs een deel van de lengte van de injector en bevindt een draadkiem zich in een vaste positie tussen de weefselkant en de luchtinjector. Wanneer het riet in de aanslagpositie is, is de draadkiem gepositioneerd in de baan van het einde van de ingebrachte inslagdraad dat zich uitstrekt van de weefselkant naar de luchtinjector toe.
US 3,908,710 beschrijft een weefmachine met een blaasinrichting aan één zijde en aan de overzijde een op de weeflade aangebrachte inrichting voor het vangen en strekken van doorheen het weefvak ingebrachte inslagdraden. Aan het riet is een geleidingselement aangebracht dat verplaatsbaar volgens de insertierichting aan het riet is aangebracht. Dit geleidingselement is aangebracht in het verlengde van het geleidingskanaal in het riet en eindigt loodrecht op de insertierichting en volgens de aanslagrichting van het riet. Naar de aanslagzijde toe is het ontvangstkanaal open over zijn volledige lengte. Tevens zijn een door de weeflade aandrijfbare draadkiem, een schaar en een dwars op de insertierichting aangebrachte pneumatische zuigmond voorzien.
JP 51-88664 beschrijft een inrichting voor het vangen en strekken van inslagdraden ingebracht doorheen een weefvak die een veerkrachtige draadkiem en een zuigmond gemonteerd op de weeflade bevat. Daarbij is de zuigmond geplaatst om een zuigkracht uit te oefenen loodrecht op een insertierichting van een inslagdraad. Een geleidingselement met ventilatieopeningen is aangebracht ter hoogte van het geleidingskanaal van het riet om de inslagdraad dwars af te buigen naar de zuigmond en de draadkiem toe.
WO 2009/007076 Al beschrijft een inrichting voor het inleggen van een einde van een ingebrachte inslagdraad en een pneumatische kantinlegger die meebeweegt met de weeflade. Een houdblazer is voorzien die een ingebrachte inslagdraad houdt tot deze wordt ingelegd door de kantinlegger. De pneumatische kantinlegger blaast op het ingelegde einde van de inslagdraad tot deze is ingebonden door de kettingdraden.
Het is de opgave van de uitvinding om te voorzien in een inrichting voor het vangen en strekken van inslagdraden, in een weefmachine met een dergelijke inrichting en in een werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden, waarbij de inslagdraad met een voldoende spanning wordt vastgehouden tot het vrije eind ervan is afgesneden, waarbij het vrije eind kort wordt gehouden en waarbij het gebruik van vangdraden kan worden vermeden.
Deze opgave wordt opgelost door een inrichting voor het vangen en strekken van een doorheen een geleidingskanaal in een weefvak van een weefmachine ingebrachte inslagdraad, waarbij aan de weeflade een pneumatische zuigmond, een draadkiem voor inslagdraden en een geleidingselement voor het geleiden van een inslagdraad vanuit het geleidingskanaai naar de zuigmond zijn aangebracht, en waarbij het geleidingselement is aangebracht om de inslagdraad over een beperkte hoek ten opzichte van de insertierichting af te buigen en waarbij de zuigmond is aangebracht om de inslagdraad onder deze hoek op te vangen.
De inrichting volgens de uitvinding laat toe dat het vrije einde van de ingebrachte inslagdraad bij aanslag van de inslagdraad verder voorbij de aanslaglijn wordt getrokken zodat bij het aanslaan een spanning op de inslagdraad wordt uitgeoefend. Dit is voordelig om een sterke en regelmatige weefselkant te vormen. De sterke en regelmatige weefselkant wordt onder meer bereikt doordat het eind van de ingebrachte inslagdraad naar een positie voorbij de aanslaglijn wordt gebracht en doordat de inslagdraad in die positie met een voldoende spanning wordt vastgehouden. Een positie voorbij de aanslaglijn wordt gedefinieerd als een positie op een afstand van de aanslaglijn in de richting weg van het riet naar het weefsel toe. Door de inslagdraad voorbij de aanslaglijn te bewegen kan de inslagdraad onder grotere spanning door het riet worden aangeslagen. Het bewegen van de ingebrachte inslagdraad naar een positie voorbij de aanslaglijn zorgt voor een additionele spanning in de inslagdraad en het houden van de inslagdraad in deze gespannen toestand is voordelig voor het bekomen van een sterke en regelmatige weefselkant.
Dit laat toe een sterke en regelmatige weefselrand te vormen zonder gebruik van zogenaamde vangdraden. Daar de draadkiem en de zuigmond voor het riet kunnen aangebracht worden, kan de inrichting volgens de uitvinding zowel met een zogenaamd doorlopend of continu riet als met een riet dat eindigt met het weefsel aangewend worden. Uiteraard kan naast een riet dat eindigt met het weefsel eveneens nog een additioneel riet, ook rietelement te noemen, naast het riet worden geplaatst dat samen met het riet een geleidingskanaal voor inslagdraden vormt.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding geleidt het geleidingselement een inslagdraad vanuit een geleidingskanaal in het riet naar een nabij het riet aangebrachte zuigmond. Hierbij kan het geleidingselement in een geleidingskanaal van het riet aangebracht worden of kan het geleidingselement bevestigd worden aan de zuigmond, waarbij het geleidingselement zodanig is aangebracht dat het geleidingselement aansluit tegen het geleidingskanaal van het riet. Deze uitvoeringsvormen zijn bijzonder voordelig daar een zogenaamd doorlopend riet kan aangewend worden. Dit laat ook toe dat de inrichting volgens de uitvinding langsheen het riet in verschillende posities kan aangebracht worden die aangepast zijn aan de breedte van het te weven weefsel. Met behulp van een dergelijk riet en een inrichting volgens de uitvinding kan weefsel met een willekeurige breedte geweven worden. Het geleidingselement laat toe een inslagdraad af te buigen naar de zuigmond. Hierbij wordt het geleidingselement aangebracht in een positie die volgens de insertierichting van de inslagdraad voor de zuigmond ligt.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding bevat het geleidingselement een voor de zuigmond aangebracht geleidingsdeel dat onder een hoek van ongeveer 15° tot ongeveer 45° ten opzichte van de insertierichting is aangebracht, in het bijzonder een hoek van ongeveer 35°. Volgens een uitvoeringsvorm bevat het geleidingselement een gedeelte, in het bijzonder een tunnelvormig gedeelte, dat is aangebracht in het geleidingskanaal van het riet. Bij voorkeur heeft het tunnelvormig gedeelte een naar het weefsel en naar de draadkiem gerichte opening over zijn volledige lengte, meer in het bijzonder heeft het geleidingselement een U-vormige dwarsdoorsnede over zijn volledige lengte die toelaat dat een inslagdraad het geleidingselement kan verlaten in een richting weg van het geleidingskanaal in het riet naar het weefsel toe. Hierdoor is het geleidingselement eenvoudig te vervaardigen.
Optioneel kan het geleidingselement van gaten of gleuven voorzien worden.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt de inlaat van de zuigmond hoofdzakelijk in lijn aangebracht met het nabij de zuigmond opgesteld en naar de zuigmond gericht geleidingsdeel van het geleidingselement. Dit laat toe het in de zuigmond opgevangen einde van de inslagdraad doorheen de zuigmond te geleiden. Volgens een uitvoeringsvorm wordt de zuigmond aangebracht om een inslagdraad uit het geleidingskanaal in het riet in een richting naar het weefsel toe te brengen. Bijvoorbeeld zijn het nabij de zuigmond gelegen geleidingsdeel van het geleidingselement en de zuigmond aangebracht onder een beperkte hoek van ongeveer 35° ten opzichte van de richting van het geleidingskanaal. Het aanbrengen van de zuigmond onder een hoek laat toe het strekken van de inslagdraad reeds vanaf het opvangen van de inslagdraad te laten plaatsvinden, waarbij het voortbewegen van de inslagdraad tevens benut wordt om de inslagdraad te strekken. Dit betekent dat de snelheid van de inslagdraad benut wordt voor het strekken van de inslagdraad en dat de zuigmond een kracht, in het bijzonder een zuigkracht op de inslagdraad kan uitoefenen met een component wezenlijk volgens de insertierichting, wat voordelig is om snel te kunnen weven. Indien de zuigmond onder een hoek wordt aangebracht, is een rand nabij de inlaat van de zuigmond die naar het weefvak is gericht verder van het riet aangebracht dan de tegenoverliggende rand van de inlaat. Dit is voordelig voor het geleiden en positioneren van een inslagdraad die uit het geleidingskanaal van het riet wordt afgebogen.
Volgens een uitvoeringsvorm buigt het geleidingselement een ingebrachte inslagdraad af uit het geleidingskanaal van het riet voor de inslagdraad de zuigmond bereikt. Dit is voordelig om de weefsnelheid te verhogen en voor het strekken van de inslagdraad.
Volgens een uitvoeringsvorm is de zuigmond aangebracht nabij het riet om een inslagdraad in de draadkiem te brengen, in het bijzonder is een ring-jet zuigmond aangebracht om een inslagdraad in de draadkiem te brengen. De zuigmond is aangebracht op de weeflade en beweegt met het riet. Bij een ring-jet zuigmond wordt een zuigwerking verkregen door te blazen voorbij de inlaat van de zuigmond. Bij voorkeur wordt de diameter van de inlaat voldoende groot gekozen om inslagdraden gemakkelijk doorheen de zuigmond te laten passeren. Nadat de draadkiem de door de zuigmond opgenomen ingebrachte inslagdraad heeft geklemd, kan de zuigwerking van de zuigmond worden onderbroken. Daardoor kan een luchtverbruik voor de zuigwerking aanzienlijk worden verminderd.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt een draadkiem aangebracht om een ingebrachte inslagdraad op een afstand van het riet nabij de zuigmond te klemmen. Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt een zuigmond aangebracht om de inslagdraad naar de draadkiem te brengen. Volgens de insertierichting van de inslagdraad kan het geleidingselement minstens gedeeltelijk voor de draadkiem aangebracht worden, wat toelaat de inslagdraad voor de draadkiem af te buigen en de weefsnelheid te verhogen.
Volgens een uitvoeringsvorm is het geleidingselement minstens gedeeltelijk voor de draadkiem aangebracht in de insertierichting, dit betekent volgens de bewegingsrichting van de inslagdraad. Dit laat toe dat een inslagdraad reeds uit het geleidingskanaal wordt gebracht voor deze de zuigmond bereikt. Dit laat toe dat de inslagdraad vroeger in de weefcyclus in de draadkiem kan geklemd worden en verder weg uit het geleidingskanaal van het riet kan gebracht worden, dit wil zeggen dichter naar de aanslaglijn toe wordt bewogen voor de inslagdraad door de draadkiem wordt geklemd.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt de draadkiem aangepast om in eerder welke positie van de weeflade te worden aangestuurd, meer in het bijzonder is de draadkiem een pneumatisch bevolen draadkiem. Een onafhankelijk stuurbare draadkiem laat toe om ogenblikken van klemmen en/of loslaten naar wens te kiezen, bijvoorbeeld afhankelijk van het aankomstmoment van de ingebrachte inslagdraad, afhankelijk van het moment dat een bepaalde, bijvoorbeeld de voorlaatste winding van een voorafwikkelaar wordt afgetrokken en/of afhankelijk van kenmerken van de ingebrachte inslagdraad. De draadkiem kan worden aangestuurd op een passend moment in de weefcyclus, waarbij het moment kan worden opgeslagen in een controle-eenheid of variabel kan worden gecontroleerd door een controle-eenheid in functie van een aankomst van een inslagdraad gedetecteerd door een inslagdraaddetector en/of van andere parameters. Volgens een uitvoeringsvorm wordt de inslagdraad bijvoorbeeld geklemd wanneer de top van de inslagdraad zijn uiterste positie buiten het weefvak heeft bereikt. Bijvoorbeeld bevat de pneumatische draadkiem een vaste bek en een beweegbare bek, bij voorkeur een onderste vaste bek en een bovenste beweegbare bek. Aan één of aan beide bekken kan een drukelement en/of een synthetische laag zijn aangebracht om een correcte klemwerking te bekomen.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding is een houdinrichting op het gestel van de weefmachine aangebracht ter hoogte van een positie aangepast voor het opnemen van een door de draadkiem geklemde inslagdraad en voor het met een voldoende spanning vasthouden van de opgenomen inslagdraad. Hierbij bevat de houdinrichting een zuigbek die ter hoogte van de aanslaglijn nabij de weefselkant is aangebracht. Hierbij wordt de houdinrichting aangebracht in een positie nabij een draadsnij-inrichting die aangebracht is tussen de houdinrichting en het weefsel. De houdinrichting wordt in een bepaalde positie op de weefmachine aangebracht die zowel is aangepast voor het overnemen van een door de draadkiem geklemde inslagdraad in een positie voorbij de aanslaglijn als om de inslagdraad vast te houden met een voldoende spanning tot het vrije einde van de inslagdraad is afgesneden en/of is ingebonden door de kettingdraden.
Wanneer een weeflade van de weefmachine voorwaarts beweegt voor het aanslaan van de ingebrachte inslagdraad die wordt vastgehouden door de draadkiem, wordt de inslagdraad in een passende positie gebracht voor een overgave aan de houdinrichting. De draadkiem laat de inslagdraad los nabij de aanslag en de inslagdraad wordt vervolgens onder spanning gehouden door de houdinrichting. Wanneer het weven verder gaat, beweegt het weefsel ten opzichte van de stationaire houdinrichting. Tijdens deze beweging wordt de inslagdraad met voldoende spanning vastgehouden door de houdinrichting tot het vrije einde van de inslagdraad door de draadsnij-inrichting nabij de weefselkant is afgesneden. Wanneer de weefmachine is voorzien van een breedhouder voor het weefsel kan de draadsnij-inrichting op een steun van een breedhouder zijn gemonteerd. Door het monteren van de draadsnij-inrichting op de breedhouder is het mogelijk om de inslagdraden aanvaardbaar kort af te snijden, terwijl toch voldoende plaats beschikbaar blijft voor het monteren van de houdinrichting.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de houdinrichting een houdblazer ter hoogte van de zuigbek van de houdinrichting voor het uitoefenen van een kracht op de inslagdraad. Een kracht, in het bijzonder een zuigkracht uitoefenen, laat toe om een voldoende spanning in de inslagdraad aan te houden zelfs wanneer een ingebrachte inslagdraad meebeweegt met het weefsel en zijn positie ten opzichte van de stationaire houdinrichting wijzigt door een beweging van het weefsel. Volgens een uitvoeringsvorm heeft de houdinrichting een zuigbek met een aantal op elkaar aansluitende openingen, waarbij een opening gericht is naar het riet, een zijdelingse opening gericht is naar het weefsel en een zijdelingse opening gericht is weg van het weefsel, waarbij de zijdelingse opening van de zuigbek nabij het weefsel langer is dan een zijdelingse opening verder verwijderd van het weefsel.
Volgens een uitvoeringsvorm is de houdinrichting, in het bijzonder de zuigbek, aangepast voor het ontvangen en verwijderen van afgesneden draadeinden. Hierbij dient de houdinrichting om het einde van de inslagdraad gespannen te houden en om de afgesneden draadeinden te verwijderen. De zuigbek heeft bijvoorbeeld een breedte van minstens 8 mm.
Volgens nog een andere uitvoeringsvorm bevat het geleidingselement verder een vlak deel dat tussen de lamellen van een riet kan aangebracht worden. Dit laat toe het geleidingselement eenvoudig aan het riet vast te maken, bijvoorbeeld door lijmen en dergelijke. Het vlak deel kan eveneens aan de achterzijde van het riet vastgemaakt worden, bijvoorbeeld door het gebruik van een boutverbinding en/of een klemverbinding. Het vlak deel dient hierbij eveneens om een mogelijke opening tussen de lamellen van het riet en het geleidingselement af te dekken om te voorkomen dat een inslagdraad vast raakt tussen het riet en het geleidingselement. Volgens nog een uitvoeringsvorm bevat het geleidingselement een bevestigingsdeel dat bijvoorbeeld toelaat om het geleidingselement vast te maken aan de voorzijde van het riet, bijvoorbeeld door het gebruik van een boutverbinding en/of een klembevestiging.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt ter hoogte van het riet een draadwachter aangebracht voor het controleren indien een inslagdraad zich uitstrekt naar het geleidingselement en/of de zuigmond. Een dergelijke draadwachter kan bestaan uit een draadwachter, zoals beschreven in EP 0943024, waarvan de inhoud hierbij is opgenomen in de aanvraag.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt op de zuigmond een geleidingsbuis aangesloten met een uitlaat die gericht is naar het geleidingskanaal van het riet. Deze opstelling laat toe om een uit het geleidingskanaal opgezogen inslagdraad terug in het geleidingskanaal van het riet te blazen, bijvoorbeeld naar een draadwachter aangebracht in het riet, zoals beschreven in EP 0943024. Dit kan toelaten een verkeerd ingebrachte inslagdraad te verwijderen. Volgens een andere uitvoeringsvorm wordt een inslagdraad naar een tweede zuigmond gebracht voor het verwijderen van verkeerd ingebrachte inslagdraden, die is aangebracht naast het riet zoals is beschreven in EP 0310804, waarvan de inhoud hierbij eveneens is opgenomen in de aanvraag.
Deze opgave wordt eveneens opgelost door een weefmachine die een inrichting voor het vangen en strekken van een inslagdraad volgens de uitvinding bevat.
De opgave wordt eveneens opgelost door een werkwijze voor het vangen en strekken van een doorheen een geleidingskanaal in een weefvak van een weefmachine ingebrachte inslagdraad, waarbij aan de weeflade een pneumatische zuigmond, een draadkiem voor inslagdraad en een geleidingselement voor het geleiden van een inslagdraad vanuit het geleidingskanaal naar de zuigmond zijn aangebracht, en waarbij de inslagdraad door een geleidingselement over een beperkte hoek ten opzichte van de insertierichting wordt afgebogen en onder deze hoek in een zuigmond wordt opgevangen. Hierbij kan het zich naar de zuigmond toe uitstrekkend draadeinde van de inslagdraad door een draadkiem geklemd worden, kan het geklemde draadeinde voor aanslag naar een positie voorbij het verlengde van de aanslaglijn bewogen worden, kan het voornoemde draadeinde opgenomen worden door een houdinrichting voorzien op het gestel van de weefmachine en kan het voornoemde draadeinde na aanslag met een voldoende spanning vastgehouden worden door de houdinrichting.
Door een ingebrachte inslagdraad aan de overzijde van het weefvak uit het geleidingskanaal in het riet af te buigen kan de inslagdraad weg van het riet in de richting naar de aanslaglijn bewogen worden, opgenomen worden door een zuigmond terwijl die verder in de richting naar de aanslaglijn kan bewegen en vervolgens door een draadkiem geklemd worden. Hierbij wordt de inslagdraad voor het aanslaan van de inslagdraad weg van het riet in de richting naar de aanslaglijn toe bewogen, wat toelaat de inslagdraad bijkomend te strekken bij het aanslaan. Vervolgens kan de geklemde inslagdraad door een houdinrichting overgenomen worden en na vrijgeven door de draadkiem in de houdinrichting opgenomen worden. Bij het verder weven beweegt het weefsel ten opzichte van de houdinrichting en wordt de aangeslagen inslagdraad met voldoende spanning verder vastgehouden door de houdinrichting tot de inslagdraad voldoende door de kettingdraden wordt ingebonden en het vrije einde van de inslagdraad wordt afgesneden.
Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding vloeien voort uit de hierna volgende beschrijving van de in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvormen, waarbij:
Figuur 1 een bovenaanzicht van een gedeelte van een weefmachine met een inrichting volgens de uitvinding weergeeft;
Figuur 2 een zicht volgens pijl F2 in figuur 1 loodrecht op het riet weergeeft, waarbij de weeflade met het riet in een achterste positie is gepositioneerd;
Figuur 3 een zicht volgens pijl F3 in figuur 2 van een aan het gestel van de weefmachine aangebrachte houdinrichting weergeeft;
Figuur 4 een zicht volgens pijl F4 in figuur 3 van een houdinrichting weergeeft;
Figuur 5 een vereenvoudigd zicht volgens pijl F5 in figuur 2 van een aan de weeflade aangebrachte draadkiem weergeeft; Figuur 6 een zicht volgens pijl F6 in figuur 5 van een draadkiem weergeeft;
Figuur 7 een vereenvoudigd zicht volgens pijl F7 in figuur 2 van een geleidingselement weergeeft;
Figuur 8 een vereenvoudigde doorsnede volgens lijn VIII-VIII in figuur 7 weergeeft;
Figuur 9 een variante van figuur 2 weergeeft;
Figuren 10 tot 17 in verschillende standen de uitvoeringsvorm van figuur 2 weergegeven om een werkwijze volgens de uitvinding te illustreren.
In figuren 1 en 2 wordt een gedeelte van een luchtweefmachine weergegeven die een riet 1 en een inrichting 2 volgens de uitvinding bevat. Het riet 1 is samengesteld uit meerdere lamellen 3 met een U-vormige profilering die naast elkaar zijn aangebracht en die samen een U-vormig geleidingskanaal 4 voor inslagdraden vormen. Tijdens het weven wordt een inslagdraad in een weefvak gebracht door middel van een luchtstroom in het U-vormige geleidingskanaal 4 die de inslagdraad transporteert doorheen het U-vormige geleidingskanaal 4 in het riet 1. Deze luchtstroom wordt gegenereerd door een (niet weergegeven) hoofdblazer, alsook door een aantal langs het geleidingskanaal 4 opgestelde (niet weergegeven) bijblazers. Het riet 1 wordt op gekende wijze aan een schematisch weergegeven weeflade 5 bevestigd. Het riet 1 is hierbij doorlopend uitgevoerd en strekt zich uit tot voorbij de inrichting 2 volgens de uitvinding.
Aan de weeflade 5 zijn tevens een nabij het riet 1 aangebrachte pneumatische zuigmond 6, een draadkiem 7 voor inslagdraden en een in het geleidingskanaal 4 aangebracht geleidingselement 8 voor het geleiden van een inslagdraad vanuit het geleidingskanaal 4 naar de zuigmond 6 bevestigd.
Volgens insertierichting B is het geleidingselement 8 voor de zuigmond 6 gepositioneerd en laat toe een inslagdraad vanuit het geleidingskanaal 4 naar de zuigmond 6 te geleiden.
Zoals verduidelijkt in figuur 2 bevat het geleidingselement 8 een geleidingsdeel 9, meer in het bijzonder eindigt het geleidingselement 8 volgens de insertierichting B met een geleidingsdeel 9 dat onder een beperkte hoek A van ongeveer 35° ten opzichte van de insertierichting B is aangebracht. Het geleidingsdeel 9 laat de inslagdraad toe over een beperkte hoek ten opzichte van de insertierichting B af te buigen in de richting naar de zuigmond 6. De zuigmond 6 kan een inslagdraad die beweegt onder deze hoek opvangen en verder doorheen de zuigmond 6 geleiden. De inlaat 10 van de zuigmond 6 is hoofdzakelijk in het verlengde van het geleidingsdeel 9 opgesteld. De zuigmond 6 is volgens de aanslagrichting C voor het riet 1 bevestigd en laat toe een inslagdraad vanuit het geleidingskanaal 4 volgens de aanslagrichting C te bewegen, dit betekent een inslagdraad naar het weefsel 11 te bewegen. De rand 36 nabij de inlaat 10 van de zuigmond 6 die naar het weefsel 11 is gericht is verder van het riet 1 gepositioneerd dan de tegenoverliggende rand 37 van de inlaat 10.
De draadkiem 7 is aangebracht om een ingebrachte inslagdraad die zich uitstrekt tot in de zuigmond 6 nabij de zuigmond 6 op een afstand van het riet 1 te klemmen. Hierbij bevindt de zuigmond 6 zich in een zodanige positie dat een door de zuigmond 6 opgenomen inslagdraad zich naar de draadkiem 7 beweegt om zich ter hoogte van de draadkiem 7 te bevinden.
De inrichting bevat tevens een houdinrichting 12 die op het gestel van de weefmachine is aangebracht. De houdinrichting 12 is ter hoogte van een positie nabij de aanslaglijn 14 en nabij de weefselkant 15 bevestigd die aangepast is voor het opnemen van een door de draadkiem 7 geklemde inslagdraad en voor het met een voldoende spanning vasthouden van de opgenomen inslagdraad. De houdinrichting 12 bevat een zuigbek 13 die ter hoogte van de aanslaglijn 14 van het weefsel 11 nabij de weefselkant 15 is aangebracht. Nabij de weefselkant 15 is in een positie tussen de weefselkant 15 van het weefsel 11 en de houdinrichting 12 een schematisch weergegeven draadsnij-inrichting 16 aangebracht. De draadsnij-inrichting 16 kan bestaan uit een gekende schaar die bijvoorbeeld door een motor is aangedreven, bijvoorbeeld een schaar van het type zoals gekend uit DE 2435397. Verder bevat de inrichting nog een draadwachter 17 om de aankomst van een inslagdraad voorbij het weefvak te detecteren. De draadsnij-inrichting 16 kan aan een steun van een breedhouder 38 bevestigd worden.
De zuigmond 6 wordt bijvoorbeeld door een ring-jet zuigmond gevormd waarbij de zuigwerking verkregen wordt door de blaaskracht van een aantal blaasmondstukken 18 die blazen in een doorgang 19 van de zuigmond 6 die tegenover de inlaat 10 van de zuigmond 6 is gelegen. Bij een geleidingskanaal 4 met een hoogte van ongeveer 6mm kan als doormeter van de inlaat 10 bijvoorbeeld 8mm gekozen worden. De blaasmondstukken 18 worden van perslucht voorzien via een toevoerleiding 20 die via een afsluitventiel 21 op een persluchtbron 22 is aangesloten. Op de zuigmond 6 wordt een afzuigbuis 23 bevestigd om weefstof en dergelijke te verwijderen. Een andere uitvoeringsvorm van een ring-jet zuigmond is bijvoorbeeld bekend uit LIS 3880198. De zuigmond 6 wordt met een bevestigingsstuk 24 op de weeflade 5 bevestigd, terwijl de toevoerleiding 20 via een koppelstuk 25 aangesloten wordt op de zuigmond 6. Bij deze uitvoeringsvorm laat het bevestigingsstuk 24 toe de zuigmond 6 onder meerdere hoeken in te stellen, bijvoorbeeld onder een beperkte hoek tussen 15° en 45° en bijvoorbeeld ongeveer 35°. Wanneer de zuigmond 6 onder een bepaalde hoek ingesteld wordt, kan een passend bijhorend geleidingselement 8 aangebracht worden. Indien een bepaald geleidingselement 8 wordt aangebracht, kan de zuigmond 6 onder een passende bijhorende hoek ingesteld worden.
De in figuren 3 en 4 weergegeven houdinrichting 12 bevat een zuigbek 13 die gevormd wordt door een buis 26 die aan het voorste uiteinde gedeeltelijk afgesloten wordt door wanden 27 en 28 waartussen een sleufvormige opening 29 is voorzien. Op de opening 29 sluiten twee sleufvormige openingen 30 en 31 aan die zich elk over een bepaalde afstand volgens langsrichting langsheen de buis 26 uitstrekken. De opening 30 die naar de zuigmond 6 is gericht strekt zich uit over een kleinere afstand volgens de langsrichting van de buis 26 dan de opening 31 die naar het weefsel 11 is gericht. De buis 26 ter hoogte van de openingen 29 tot 31 vertoont bijvoorbeeld een breedte van 8mm. De openingen 29 tot 31 zijn zodanig gepositioneerd dat een inslagdraad in de openingen 29 tot 31 terecht komt tijdens het aanslaan van de inslagdraad. Verder bevat de zuigbek 13 een blazer 32 die via een afsluitventiel 33 is aangesloten op een persluchtbron 34. De zuigwerking van de zuigbek 13 wordt bijvoorbeeld verkregen door de luchtstraal 35 uit de blazer 32 die blaast op de schuine wand 27 en/of door een zuigwerking die uitgeoefend wordt via de afvoerbuis 64 die aangesloten is op de buis 26. De persluchtbron 34 kan uiteraard vervangen worden door de persluchtbron 22. De houdinrichting 12 is via een bevestigingselement 72 in een instelbare positie aan het gestel 73 van de weefmachine bevestigd, meer in het bijzonder met de zuigbek 13 nabij de aanslaglijn 14 om toe laten een inslagdraad op te nemen.
De in figuren 5 en 6 weergegeven draadkiem 7 bevat een onderste vast opgestelde bek 39 en een bovenste beweegbare bek 40 die pneumatisch aangedreven wordt. De bek 39 bevat bijvoorbeeld een sleetvaste en elastische synthetische laag. De bek 40 is eendelig uitgevoerd met een hefboomsarm 41 die in beide richtingen door een pneumatische cilinder 42 of 43 kan aangedreven worden. De cilinders 42, 43 worden respectievelijk via een afsluitventiel 44, 45 met een persluchtbron 46 verbonden. De persluchtbron 46 kan vervangen worden door de persluchtbron 22 of 34. De afsluitventielen 44 en 45 kunnen gestuurd worden door de stuureenheid 47 van de weefmachine.
De stuureenheid 47 kan tevens nog verschillende andere onderdelen van de weefmachine sturen, in het bijzonder onder meer de afsluitventielen 21 en 33. De stuureenheid 47 werkt eveneens samen met de draadwachter 17 om toe te laten de afsluitventielen 21, 33, 44 en 45 op een passend ogenblik in de weefcyclus of bij eender welke positie van de weeflade 5 te sturen. De pneumatisch bevolen draadkiem 7 is aangepast om toe te laten in eerder welke positie van de weeflade te worden aangestuurd. De draadkiem 7 bevat verder een steun 48 die met een bevestigingselement 49 en een klemelement 50 aan een dwarsbalk 51 van de heen en weer bewegende weeflade 5 is bevestigd, welke dwarsbalk 51 tevens het riet 1 draagt. Het riet 1 bevat een U-vormig geleidingskanaal 4 dat onder meer begrensd wordt door een aanslagvlak 77 voor het aanslaan van inslagdraden tegen de aanslaglijn 14. De weeflade 5 bevat verder nog een ladeas 52 en steunelementen 53 die de dwarsbalk 51 en de ladeas 52 verbinden. De bek 40 is draaibaar om een as 54 aan de steun 48 bevestigd.
Het in figuren 7 en 8 weergegeven geleidingselement 8 bevat een tunnelvormig gedeelte 55, meer in het bijzonder een U-vormig gedeelte met verticale wanden 58, 59 en 60, een bovenwand 61 en een onderwand 62 dat ter hoogte van het geleidingskanaal 4 in de lamellen 3 van het riet 1 is gepositioneerd. Het gedeelte 55 bevat een ingang 63 die nagenoeg aansluit op de wanden van het geleidingskanaal 4. Het geleidingselement 8 eindigt volgens de bewegingsrichting van de inslagdraad met het geleidingsdeel 9, welk geleidingsdeel 9 hoofdzakelijk wordt gevormd door een verticale wand 60. De wand 60 sluit via de verticale wand 59 aan op de verticale wand 58, welke wand 58 nagenoeg aansluit op het geleidingskanaal 4. De verticale wand 59 vertoont een hoek met de insertierichting B die ongeveer de helft bedraagt van de hoek A van de verticale wand 60 en laat toe een inslagdraad geleidelijk af te buigen langsheen de wanden 58, 59 en 60 van het geleidingselement 8. Het gedeelte 55 bevat over zijn volledige lengte een opening 56 die gericht is naar het weefsel 1 en naar de draadkiem 7. Verder bevat het geleidingselement 8 een vlak deel 57 dat tussen lamellen 3 van een riet 1 kan aangebracht worden, bijvoorbeeld ertussen kan gelijmd worden om het geleidingselement 8 aan het riet 1 te bevestigen. Het vlak deel 57 is nabij de ingang 63 gelegen. De opening 56 laat toe dat een inslagdraad zich volgens richting D uit het geleidingselement 8 kan bewegen. In figuur 7 wordt tevens een weefvak 69 weergegeven dat gevormd wordt tussen kettingdraden 70 en 71.
In figuur 9 wordt een variante uitvoeringsvorm beschreven waarbij op de zuigmond 6 een geleidingsbuis 65 is aangesloten met een uitlaat 66 die gericht is naar het geleidingskanaal 4. Dit laat toe een foutief ingebrachte inslagdraad met een tweede draadwachter 67 te detecteren en/of een foutieve inslagdraad af te voeren. Bij deze uitvoeringsvorm wordt het geleidingselement 8 met een steun 68 bevestigd aan zuigmond 6 zodat het geleidingselement 8 ter hoogte van het geleidingskanaal 4 wordt opgesteld. Bij de uitvoeringsvorm van figuur 9 wordt het geleidingselement 8 opgesteld ter hoogte van een riet 74, ook rietelement te noemen, dat in het verlengde van het riet 1 voor het aanslaan van inslagdraden is opgesteld. Het riet 74 vertoont hierbij nagenoeg dezelfde vorm als het riet 1 zodat een doorlopend geleidingskanaal 4 wordt gevormd langsheen de rieten 1 en 74. Uiteraard kunnen meer dan twee rieten naast elkaar in eikaars verlengde worden opgesteld om samen een doorlopend geleidingskanaal 4 te vormen. Volgens een niet weergegeven variante kan het geleidingselement 8 eveneens met een steun aan het riet 1 of 74 bevestigd worden. De inrichting volgens de uitvinding is niettemin bijzonder geschikt om samen te werken met een doorlopend riet 1, zodat het aanbrengen van een additioneel riet 74 kan vermeden worden. Bij deze uitvoeringsvorm vertoont de zuigbek 13 van de houdinrichting 12 een vernauwende vorm in een richting weg van de blaasinrichting 32.
De werkwijze volgens de uitvinding waarbij een inslagdraad 75 door een geleidingselement 8 over een beperkte hoek A ten opzichte van de insertierichting B wordt afgebogen en onder deze hoek A in een zuigmond 6 wordt opgevangen wordt verder uitgelegd aan de hand van figuren 10 tot 17.
Een inslagdraad 75 wordt doorheen het geleidingskanaal 4 in het weefvak 69 ingebracht tot een positie voorbij de weefselkant 15. Hierbij wordt het draadeinde 76 van de ingebrachte inslagdraad 75 door het geleidingselement 8 onder een beperkte hoek A uit het geleidingskanaal 4 van het riet 1 afgebogen voor de inslagdraad 75 de zuigmond 6 bereikt en door de zuigmond 6 wordt opgevangen. Hierbij wordt een positie bereikt zoals weergegeven in figuur 10. Tijdens het opvangen wordt het afsluitventiel 21 voor de zuigmond 6 geactiveerd zodat de zuigmond 6 een kracht kan uitoefenen op de inslagdraad 75. Door de beperkte hoek A waarmee de inslagdraad 75 wordt afgebogen, wordt de inslagdraad 75 hoofdzakelijk met zijn insertiesnelheid naar de zuigmond 6 geleid, wat toelaat de inertie van de bewegende inslagdraad 75 en de luchtstroming doorheen het geleidingskanaal 4 aan te wenden om de inslagdraad 75 te strekken. De vorm van het geleidingselement 8 laat hierbij toe de inslagdraad 75 samen met de luchtstroming doorheen het geleidingskanaal 4 progressief af te buigen, waardoor de inslagdraad 75 en de luchtstroming nagenoeg met dezelfde snelheid als doorheen het weefvak 69 verder bewegen tot in de zuigmond 6. Door de kracht van de zuigwerking van de zuigmond 6 en de inertie van de inslagdraad 75 wordt de inslagdraad 75 weg van het geleidingskanaal 4 en uit het geleidingselement 8 bewogen, zodat opeenvolgend een positie bereikt wordt zoals weergegeven in figuur 11.
Vervolgens wordt de inslagdraad 75 verder bewogen tot het draadeinde 76 van de inslagdraad 75 zich tussen de bekken 39, 40 van de draadkiem 7 bevindt, zoals weergegeven in figuur 12. Bij deze positie worden de afsluitventielen 44, 45 zodanig gestuurd dat de draadkiem 7 gesloten wordt. Daar de draadkiem 7 pneumatisch bevolen wordt, kan de draadkiem 7 op eender welk ogenblik in de weefcyclus gesloten worden, wat toelaat de draadkiem 7 te sluiten op een ogenblik dat het draadeinde 76 zich in de draadkiem 7 bevindt. De draadkiem 7 wordt bijvoorbeeld gesloten na een ingestelde tijdsvertraging nadat een draadwachter van een (niet weergegeven) voorafwikkelaar bijvoorbeeld het afwikkelen van de voorlaatste of laatste winding detecteert en/of na een ingestelde tijdsvertraging nadat de draadwachter 17 een aangekomen inslagdraad 75 detecteert. Dit laat toe elke inslagdraad 75 op een gepast ogenblik in de weefcyclus te klemmen. Wanneer de draadkiem 7 de inslagdraad 75 klemt zoals weergegeven in figuur 13, kan het afsluitventiel 21 van de zuigmond 6 gesloten worden waardoor de zuigwerking van de zuigmond 6 kan ophouden vanaf een positie zoals weergegeven in figuur 13. Dit laat toe het luchtverbruik van de zuigmond 6 te beperken. Tevens kan het aansturen van de bijblazers onderbroken worden vanaf het ogenblik dat de draadkiem 7 de inslagdraad 75 klemt. Dit laat toe het luchtverbruik van de bijblazers aanzienlijk te beperken in vergelijking met gekende weefmachines waarbij de bijblazers bijvoorbeeld blijven blazen tot de inslagdraad nagenoeg ingebonden is.
Ondertussen beweegt het riet 1 met de inrichting 2 en de geklemde inslagdraad 75 naar de aanslaglijn 14 toe, zodat het geklemde draadeinde 76 voorbij het verlengde van de aanslaglijn 14 beweegt en de inslagdraad 75 contact maakt met de aanslaglijn 14 zoals weergegeven in figuur 14. Vervolgens beweegt het riet 1 verder naar de aanslaglijn 14 toe en wordt het draadeinde 76 verder voorbij de aanslaglijn 14 getrokken, zodat een verlenging aan het draadeinde 76 wordt opgelegd en een bijkomende spanning op de inslagdraad 75 wordt uitgeoefend daar de inslagdraad 75 ter hoogte van de weefselrand 15 om het weefsel 11 wordt omgebogen. Om de spanning in de inslagdraad 75 nog te verhogen kan hierbij de inslagdraad 75 tevens ter hoogte van de opening 30 omgebogen worden, zoals weergegeven in figuur 15. Het aanleunen van de inslagdraad 75 tegen de opening 30 laat tevens toe de inslagdraad 75 tegenover de blazer 32 te positioneren. Vervolgens wordt de inslagdraad 75 door het aanslagvlak 77 van het riet 1 volledig tegen de aanslaglijn 14 aangeslagen, zoals weergegeven in figuur 16. Terwijl de inslagdraad 75 aangeslagen wordt, wordt de inslagdraad 75 eveneens door de kettingdraden 70, 71 ingebonden. Hierbij laat de inrichting 2 volgens de uitvinding toe de inslagdraad 75 onder voldoende spanning te hoogte van de weefselrand 15 te houden terwijl die aangeslagen wordt, zodat een goede inweving van de inslagdraad 75 ter hoogte van de weefselrand 15 kan bekomen worden.
Vanaf de positie van figuur 15 bevindt de inslagdraad 75 zich ter hoogte van de zuigbek 13 van de houdinrichting 12, waarbij een kracht door de zuigbek 13 wordt uitgeoefend op de inslagdraad 75. Bij het vervolgens weg van de aanslaglijn 14 bewegen van het riet 1 of na het aanslaan van de inslagdraad 75 wordt de inslagdraad 75 met een voldoende spanning vastgehouden door de houdinrichting 12. Vervolgens wordt de draadkiem 7 geopend, meer in het bijzonder wordt de draadkiem bijvoorbeeld geopend kort na het aanslaan van de inslagdraad 75 en vooraleer de inslagdraad 75 door de draadkiem 7 weg van de aanslaglijn 14 zou getrokken worden. Hierbij wordt het draadeinde 76 verder opgenomen en onder spanning gehouden door de houdinrichting 12, zoals weergegeven in figuur 17. Een houdinrichting 12 houdt hierbij meerdere inslagdraden voorbij de weefselkant 15 vast tot die nabij de weefselkant 15 afgesneden worden door de draadsnij-inrichting 16. Vervolgens wordt het afgesneden draadeinde 73 via de afvoerbuis 64 van de houdinrichting 12 verwijderd. Vervolgens kan de weefcyclus van figuren 10 tot 17 terug herhaald worden.
In geval van zwak garen kan de draadkiem 7 bijvoorbeeld reeds geopend worden vooraleer de inslagdraad 75 tegen de aanslaglijn 14 aangeslagen wordt, waardoor verhinderd wordt dat de spanning in het zwakke garen te hoog zou oplopen. Na het openen van de draadkiem 7 wordt de inslagdraad 75 hierbij ook verder gehouden door de houdinrichting 12. Volgens nog een variante kan de klemkracht waarmee de draadkiem 7 de inslagdraad 75 klemt volgens een waarde ingesteld worden, bijvoorbeeld op een waarde die toelaat de inslagdraad 75 voldoende te klemmen en/of die toelaat dat de inslagdraad 75 doorheen de draadkiem 7 glijdt bij een te hoge spanning in de inslagdraad 75. De klemkracht kan ook volgens een patroon ingesteld worden, bijvoorbeeld hoog bij het aanvangen van het klemmen en lager wanneer het riet 1 zich meer nabij de aanslaglijn 14 bevindt.
De inrichting, de weefmachine en de werkwijze volgens de uitvinding beperken zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen. De inrichting, de weefmachine en de werkwijze kunnen eveneens binnen de beschermingsomvang van de conclusies volgens variante uitvoeringsvormen, vormen en afmetingen uitgevoerd worden. Tevens zijn combinaties van de weergegeven uitvoeringsvormen mogelijk die onder de beschermingsomvang van de conclusies vallen.

Claims (15)

1. Inrichting voor het vangen en strekken van een doorheen een geleidingskanaal (4) in een weefvak (69) van een weefmachine ingebrachte inslagdraad (75), waarbij aan een weeflade (5) een pneumatische zuigmond (6) voor het opvangen van de inslagdraad (75), een draadkiem (7) voor het klemmen van de inslagdraad (75) en een geleidingselement (8) voor het geleiden van de inslagdraad (75) vanuit het geleidingskanaal (4) naar de zuigmond (6) zijn aangebracht, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (8) is aangebracht om de inslagdraad (75) over een beperkte hoek (A) ten opzichte van de insertierichting (B) af te buigen en dat de zuigmond (6) is aangebracht om de inslagdraad (75) onder deze hoek (A) op te vangen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (8) een inslagdraad (75) vanuit een geleidingskanaal (4) in een riet (1) naar een nabij het riet (1) aangebrachte zuigmond (6) geleidt.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (8) is aangebracht in een geleidingskanaal (4) van het riet (1).
4. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (8) een voor de zuigmond (6) aangebracht geleidingsdeel (9) bevat dat onder een hoek (A) van ongeveer 15° tot ongeveer 45° ten opzichte van de insertierichting (B) is aangebracht, in het bijzonder een hoek (A) van ongeveer 35°.
5. Inrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de inlaat (10) van de zuigmond (6) hoofdzakelijk in lijn is opgesteld met het voornoemde geleidingsdeel (9) van het geleidingselement (8).
6. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de zuigmond (6) is aangebracht om een inslagdraad (75) uit het geleidingskanaal (4) in het riet (1) in een richting naar het weefsel (11) te brengen.
7. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat een draadkiem (7) is aangebracht om een ingebrachte inslagdraad (75) op een afstand van het riet (1) nabij de zuigmond (6) te klemmen.
8. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 7, daardoor gekenmerkt dat een zuigmond (6) is aangebracht om de inslagdraad (75) naar de draadkiem (7) te brengen.
9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat de draadkiem (7) is aangepast om in eerder welke positie van de weeflade (5) te worden aangestuurd, meer in het bijzonder dat de draadkiem (7) een pneumatisch bevolen draadkiem (7) is.
10. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 9, daardoor gekenmerkt dat een houdinrichting (12) op het gestel (63) van de weefmachine is aangebracht ter hoogte van een positie aangepast voor het opnemen van een door de draadkiem (7) geklemde inslagdraad (75) en voor het met een voldoende spanning vasthouden van de opgenomen inslagdraad (75).
11. Inrichting volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat de houdinrichting (12) een zuigbek (13) bevat die ter hoogte van de aanslaglijn (14) nabij de weefselkant (15) is aangebracht.
12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, daardoor gekenmerkt dat de houdinrichting (12) is aangebracht in een positie nabij een draadsnij-inrichting (16) die aangebracht is tussen de houdinrichting (12) en het weefsel (11).
13. Weefmachine, daardoor gekenmerkt dat de weefmachine een inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 12 bevat.
14. Werkwijze voor het vangen en strekken van een doorheen een geleidingskanaal (4) in een weefvak (69) van een weefmachine ingebrachte inslagdraad (75), waarbij aan de weeflade (5) een pneumatische zuigmond (6) voor het opvangen van de inslagdraad (75), een draadkiem (7) voor het klemmen van de inslagdraad (75) en een geleidingselement (8) voor het geleiden van de inslagdraad (75) vanuit het geleidingskanaal (4) naar de zuigmond (6) zijn aangebracht, daardoor gekenmerkt dat de inslagdraad (75) door een geleidingselement (8) over een beperkte hoek (A) ten opzichte van de insertierichting (B) wordt afgebogen en onder deze hoek (A) in een zuigmond (6) wordt opgevangen.
15. Werkwijze volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat het zich naar de zuigmond (6) toe uitstrekkend draadeinde (76) van de inslagdraad (75) door een draadkiem (7) geklemd wordt, dat het geklemde draadeinde (76) voor aanslag naar een positie voorbij het verlengde van de aanslaglijn (14) wordt bewogen, dat het voornoemde draadeinde (76) wordt opgenomen door een houdinrichting (12) voorzien op het gestel (63) van de weefmachine en dat het voornoemde draadeinde (76) na aanslag met een voldoende spanning vastgehouden wordt door de houdinrichting (12).
BE2009/0396A 2009-07-01 2009-07-01 Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden bij weefmachines. BE1019614A3 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2009/0396A BE1019614A3 (nl) 2009-07-01 2009-07-01 Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden bij weefmachines.
EP10734447.5A EP2449158B1 (en) 2009-07-01 2010-06-30 Device and method for catching and stretching weft threads in weaving machines
CN201080029746.5A CN102471958B (zh) 2009-07-01 2010-06-30 用于在织机中捕捉和拉伸纬纱的设备和方法
PCT/EP2010/003960 WO2011000561A1 (en) 2009-07-01 2010-06-30 Device and method for catching and stretching weft threads in weaving machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2009/0396A BE1019614A3 (nl) 2009-07-01 2009-07-01 Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden bij weefmachines.
BE200900396 2009-07-01

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1019614A3 true BE1019614A3 (nl) 2012-09-04

Family

ID=41820969

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2009/0396A BE1019614A3 (nl) 2009-07-01 2009-07-01 Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden bij weefmachines.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP2449158B1 (nl)
CN (1) CN102471958B (nl)
BE (1) BE1019614A3 (nl)
WO (1) WO2011000561A1 (nl)

Families Citing this family (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1020142A3 (nl) * 2011-04-11 2013-05-07 Picanol Draadklem voor een inslagdraad bij een weefmachine.
BE1020533A3 (nl) * 2012-02-08 2013-12-03 Picanol Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van een inslagdraad.
CN102634916B (zh) * 2012-04-06 2013-09-18 经纬纺织机械股份有限公司 首纬纱线伸展装置
BE1021449B1 (nl) * 2012-10-01 2015-11-25 Picanol Naamloze Vennootschap Inrichting en werkwijze voor het bewaken van een inslagdraad
CN103710822B (zh) * 2013-12-30 2015-06-03 苏州尤盛纺织有限公司 离心式捕纬装置
CN104294466B (zh) * 2014-10-22 2016-11-23 吴江市天缘纺织有限公司 螺旋式吸纱器
JP6119715B2 (ja) * 2014-10-27 2017-04-26 株式会社豊田自動織機 エアジェット織機における緯糸張力付与装置
CN105506842A (zh) * 2016-01-20 2016-04-20 浙江兰棉纺织有限公司 真空发生器
CN105671751B (zh) * 2016-04-15 2019-09-13 苏州市丹纺纺织研发有限公司 一种滑动定位式捕纬器

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3908710A (en) * 1971-06-21 1975-09-30 Strake Maschf Nv Weaving machine
JPS5188664U (nl) * 1974-12-27 1976-07-15

Family Cites Families (15)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL7206367A (nl) 1972-05-10 1973-11-13
US3901286A (en) 1973-08-20 1975-08-26 Rueti Te Strake Bv Weft tensioning and cutting means
CH579165A5 (nl) 1974-06-28 1976-08-31 Rueti Ag Maschf
JPS5325023B2 (nl) 1975-01-30 1978-07-24
NL8302456A (nl) 1983-07-11 1985-02-01 Rueti Te Strake Bv Inrichting ter bevestiging van een hulporgaan aan het riet van een spoelloze weefmachine.
DE3730480A1 (de) 1987-09-11 1989-03-30 Picanol Nv Verfahren zum entfernen eines fehlerhaft eingebrachten schussfadens an einer luftwebmaschine
DE8804276U1 (nl) 1988-03-30 1989-08-03 Kloecker-Entwicklungs-Gmbh, 4280 Borken, De
US4976292A (en) 1988-06-27 1990-12-11 Tagawa Kikai Co., Ltd. Weft end tensioning and detecting devices for shuttleless loom
IT1251847B (it) 1991-09-23 1995-05-26 Somet Soc Mec Tessile Dispositivo tenditrana a pinza, per telai di tessitura ad aria
US5335700A (en) * 1992-03-24 1994-08-09 Nissan Motor Co., Ltd. Weft picking system for a fluid jet loom including a roller type traction device
BE1010779A3 (nl) 1996-12-02 1999-01-05 Picanol N V Naamloze Vennoosch Inslagwachter voor een weefmachine.
CN1211517C (zh) * 1997-04-09 2005-07-20 特克斯蒂尔马有限公司 气动引纬的织机
JP2004197281A (ja) * 2002-12-20 2004-07-15 Tsudakoma Corp 織機の糸端吸引装置
JP4410048B2 (ja) 2004-02-19 2010-02-03 株式会社豊田中央研究所 ジェットルームにおける緯糸張力付与装置
BE1017684A3 (nl) 2007-07-12 2009-03-03 Picanol Nv Werkwijze voor het inleggen van een einde van een inslagdraad in een kant van een weefsel en pneumatische kanteninlegger.

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3908710A (en) * 1971-06-21 1975-09-30 Strake Maschf Nv Weaving machine
JPS5188664U (nl) * 1974-12-27 1976-07-15

Also Published As

Publication number Publication date
EP2449158B1 (en) 2017-01-18
CN102471958A (zh) 2012-05-23
WO2011000561A8 (en) 2011-03-17
CN102471958B (zh) 2014-11-26
WO2011000561A1 (en) 2011-01-06
EP2449158A1 (en) 2012-05-09

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1019614A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden bij weefmachines.
US4356692A (en) Method and apparatus for removing an irregularity in a thread
NL8204665A (nl) Spoelloze weefmachine, voorzien van middelen voor het uit het weefvak verwijderen van defecte inslagdraden.
US3908710A (en) Weaving machine
BE1020533A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van een inslagdraad.
US3901286A (en) Weft tensioning and cutting means
US7195039B2 (en) Jet weaving machine
NL8600857A (nl) Werkwijze voor het klemmen, vasthouden en presenteren van inslagdraden bij grijperweefmachines en inrichting hiertoe aangewend.
US4909283A (en) Tucking-in device for weaving machines
US4570683A (en) Yarn holding device
BE1001508A3 (nl) Werkwijze voor het uit de gaap verwijderen van een foutief inslagdraadgedeelte bij weefmachines.
BE1017893A5 (nl) Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad.
JPS6215355A (ja) よこ糸插入方法および無ひ織機
EP2122027A1 (en) A gripper weaving machine provided with a bringer gripper and a deflecting guide
US6401314B1 (en) Method and a device for thread division on a sectional warping machine
US5005609A (en) Pneumatic removal of defective weft filament
BE1020142A3 (nl) Draadklem voor een inslagdraad bij een weefmachine.
BE1021879B1 (nl) Strekinrichting voor een inslagdraad
US5082030A (en) Pneumatic threading-in tubes for repairing warp yarn breaks in a weaving machine
JPH10195739A (ja) 水噴射織機の糸端処理装置
CZ312198A3 (cs) Zařízení k automatickému odstraňování útku z prošlupu na vzduchovém tkacím stroji
CN109642362B (zh) 用于捕捉和拉伸纬线的装置和方法
JP2530132B2 (ja) 無杼織機の不良糸除去装置
JP2632549B2 (ja) 無杼織機の緯糸端処理装置
CN111434814A (zh) 喷气织机的纬纱处理装置

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20200731