BE1017893A5 - Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad. - Google Patents

Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad. Download PDF

Info

Publication number
BE1017893A5
BE1017893A5 BE2007/0589A BE200700589A BE1017893A5 BE 1017893 A5 BE1017893 A5 BE 1017893A5 BE 2007/0589 A BE2007/0589 A BE 2007/0589A BE 200700589 A BE200700589 A BE 200700589A BE 1017893 A5 BE1017893 A5 BE 1017893A5
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
weft thread
guide element
entrance
stretching device
insertion channel
Prior art date
Application number
BE2007/0589A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Te Strake Textile Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Te Strake Textile Bv filed Critical Te Strake Textile Bv
Priority to BE2007/0589A priority Critical patent/BE1017893A5/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1017893A5 publication Critical patent/BE1017893A5/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3066Control or handling of the weft at or after arrival
    • D03D47/308Stretching or holding the weft

Abstract

Weefmachine, werkwijze en strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad (6) bij een weefmachine, waarbij de strekinrichting (10) een buisvormig geleidingselement (11) bevat dat langs beide einden (12, 13) open is en dat ter hoogte van een U-vormig insertiekanaal (3) van een riet (1) aanbrengbaar is, waarbij het buisvormige geleidingselement (11) een ingangsgedeelte (19) bevat dat vanaf een ingang (14) voor een inslagdraad (6) vernauwt naar een nagenoeg recht geleidingsgedeelte (25) van het geleidingselement (11) toe.

Description

Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad.
Deze uitvinding heeft betrekking op een strekinrichting voor het strekken van een in een weefvak ingebrachte inslagdraad bij een weefmachine, waarbij de strekinrichting een buisvormig geleidingselement bevat dat langs beide einden open is en dat aanbrengbaar is ter hoogte van een U-vormig insertiekanaal van een riet, waarbij het geleidingselement in het insertiekanaal aanbrengbaar is en waarbij het geleidingselement in gebruik vanaf een ingangsgedeelte over een afstand nagenoeg aansluit tegen de wanden van het insertiekanaal.
Een strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad bij een weefmachine wordt aan het einde van het weefvak van een weefmachine opgesteld om een in het weefvak ingebrachte inslagdraad op te vangen en gespannen te houden. Dit laat onder meer toe te vermijden dat een ingebrachte inslagdraad in het weefvak terugspringt bij het einde van de insertie en dat de inslagdraad gespannen kan gehouden worden tijdens het aanslaan van de inslagdraad.
Strekinrichtingen voor het strekken van een inslagdraad zijn onder meer bekend uit US 3.908.710, US 4.096.889 en US 4.465.110. De voornoemde strekinrichtingen vertonen het nadeel dat een inslagdraad dwars ten opzichte van zijn bewegingsrichting volgens het insertiekanaal in een houdkanaal dient geblazen te worden. Hierdoor wordt de in het insertiekanaal aanwezige luchtstroom voor het draadtransport doorheen het insertiekanaal niet benut tijdens de strekwerking en nadelig beïnvloed.
Het is gekend uit BE 1.000.989 om een strekinrichting met een gekromd, buisvormig kanaal aan te brengen nabij een U-vormig insertiekanaal van een riet. Het gekromde kanaal verzekert een goede strekwerking bij een beperkt luchtverbruik, daar er geen luchtstroom langs de voorzijde van het U-vormige insertiekanaal en tussen de tanden van het riet kan ontsnappen. Deze strekinrichting streeft contact na tussen het gekromde kanaal en de inslagdraad. Hierdoor is dit kanaal onderhevig aan sleet wat niet alleen tot beschadiging van dit kanaal kan leiden, maar tevens tot beschadiging van de inslagdraad kan leiden. Verder wordt door de gekromde vorm van het kanaal de luchtstroom doorheen het insertiekanaal omgebogen waardoor deze luchtstroom aan snelheid verliest en zodoende minder goed wordt benut voor de strekwerking. Tevens wordt de inslagdraad door de gekromde vorm van het kanaal vertraagd, meer in het bijzonder door het wrijvingscontact met het kanaal. Dit is nadelig voor het snel strekken van de inslagdraad.
Uit US 3.880.198 is een strekinrichting gekend die in een U-vormig insertiekanaal van een riet wordt aangebracht. De aanwezigheid van een blaasmond in het insertiekanaal beperkt de beschikbare ruimte voor het opnemen van een inslagdraad in de strekinrichting. Tevens stoort een dergelijke strekinrichting de in het insertiekanaal aanwezige luchtstroom aanzienlijk.
Uit EP 707.101 is een strekinrichting gekend die een cilindrisch buisvormig element bevat dat in een U-vormig insertiekanaal kan aangebracht worden. Hierbij is ter hoogte van een zijwand van dit buisvormige element een blaasmond voorzien die een relatief grote hoek met het buisvormige element maakt. Dergelijke blaasmond kan onvoldoende bijdragen tot het strekken van een inslagdraad. Tevens wordt de inslagdraad met een aanzienlijke kracht tegen een wand van het buisvormige element geblazen. Hierdoor wordt de inslagdraad niet alleen vertraagd, maar is de strekinrichting tevens onderhevig aan aanzienlijke sleet. Hierbij is tevens de ruimte beperkt voor het opnemen van een inslagdraad in de strekinrichting.
De uitvinding heeft een strekinrichting tot doel die de voornoemde nadelen niet vertoont.
Een doel wordt daardoor bekomen, dat de strekinrichting een buisvormig geleidingselement bevat dat volgens bewegingsrichting van de inslagdraad in een U-vormig insertiekanaal aanbrengbaar is, dat in gebruik vanaf een ingangsgedeelte over een afstand nagenoeg aansluit tegen het U-vormige insertiekanaal en dat het buisvormige geleidingselement van de strekinrichting een ingangsgedeelte bevat dat vanaf een ingang voor een inslagdraad vernauwt, meer in het bijzonder vanaf de ingang naar een nagenoeg recht geleidingsgedeelte van het geleidingselement toe.
Een strekinrichting volgens de uitvinding biedt als voordeel dat gedurende het strekken van een inslagdraad de luchtstroming in het insertiekanaal en de luchtstroming van de strekinrichting ongehinderd het buisvormige element kunnen binnenstromen,, waarna de opgevangen inslagdraad onder spanning wordt gehouden doordat de luchtstroom doorheen het geleidingselement een trekkracht uitoefent op het uiteinde van de inslagdraad. Het vernauwende ingangsgedeelte draagt ertoe bij dat niet alleen de aanwezige luchtstroom in het insertiekanaal, maar ook de luchtstroom van de strekinrichting ongehinderd het buisvormige element kan binnendringen. Het feit dat zowel de inslagdraad als de luchtstroom door het nagenoeg recht geleidingsgedeelte van het buisvormige element ongehinderd hun bewegingsverloop kunnen verderzetten, zorgt voor een goede en snelle strekfunctie bij een beperkt luchtverbruik. De strekinrichting volgens de uitvinding laat tevens toe dat een inslagdraad nagenoeg over de volledige ruimte van het insertiekanaal kan beschikken om in het buisvormige element te worden opgevangen. Door het rechte geleidingsgedeelte wordt de inslagdraad niet omgebogen. Hierdoor komt de inslagdraad nagenoeg niet in contact met de strekinrichting, waardoor de strekinrichting niet aan sleet onderworpen wordt. Het langs beide einden open en nagenoeg recht buisvormig geleidingselement stoort de luchtstroming doorheen dit geleidingselement niet.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat het ingangsgedeelte een wand die in gebruik niet aansluit tegen het insertiekanaal en die toelaat dat het ingangsgedeelte vernauwt. Dergelijke wand is voordelig om toe te laten een inslagdraad in het buisvormige geleidingselement op te vangen. Dergelijke wand is tevens voordelig om toe te laten een inslagdraad uit het buisvormige geleidingselement te verwijderen. Bovendien is een dergelijke wand voordelig om een inslagdraad uit de strekinrichting te verwijderen.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de strekinrichting een eerste blaasinrichting die onder een hoek met de lengterichting van het recht geleidingsgedeelte blaast. Dit laat toe zonder de luchtstroming in het insertiekanaal wezenlijk te storen in het buisvormige geleidingselement te blazen en een- goede trekkracht voor het strekken te bekomen. Om een goede trekkracht te bereiken is vastgesteld dat een hoek bij voorkeur kleiner is dan 45° en groter is dan 5°. Een betere trekkracht kan bekomen worden bij een hoek kleiner dan 30° en groter dan 20°. Tevens is gebleken dat een nagenoeg optimale trekkracht kan bekomen worden bij een hoek van bijvoorbeeld 25°, indien de blaasinrichting waarmee geblazen wordt nabij de ingang van het geleidingselement is opgesteld. Dit betekent dat de luchtstroming doorheen de strekinrichting voldoende inwerkt op een uiteinde van de inslagdraad om die te strekken, zonder de inslagdraad tegen een wand van het geleidingselement van de strekinrichting te blazen.
Volgens een volgende uitvoeringsvorm bevat een eerste blaasinrichting minstens één blazer die in gebruik ter hoogte van de ingang van het geleidingselement aanbrengbaar is, teneinde via de ingang in het ingangsgedeelte te blazen. Volgens een uitvoeringsvorm bevat de strekinrichting een eerste blaasinrichting die nagenoeg blaast volgens een wand van het ingangsgedeelte die in gebruik niet aansluit tegen het insertiekanaal en die toelaat dat het ingangsgedeelte vernauwt. Dit biedt een goede trekkracht aangezien de luchtstroom ongehinderd en onder een gewenste hoek onmiddellijk in het buisvormige geleidingselement wordt gebracht.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de eerste blaasinrichting een blazer die geïntegreerd is in een houder voor het buisvormige geleidingselement. Dit laat toe een compacte strekinrichting te vormen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de strekinrichting volgens de uitvinding een tweede blaasinrichting die in gebruik nagenoeg dwars op de lengterichting van het recht geleidingsgedeelte blaast en die in bewegingsrichting van een inslagdraad stroomopwaarts voor de ingang van het ingangsgedeelte aanbrengbaar is. Dergelijke tweede blaasinrichting kan na het aanslaan van de inslagdraad in een luchtstroom voorzien die nagenoeg dwars op de bewegingsrichting van de inslagdraad is gericht en voor de ingang van de strekinrichting ingrijpt, zodat een in de strekinrichting aanwezig draadeinde uit de strekinrichting kan geblazen worden. Dit is vooral voordelig indien dit draadeinde relatief lang is.
De uitvinding betreft tevens een weefmachine die gebruik maakt van of uitgerust is met een strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad volgens de uitvinding.
De uitvinding betreft tevens een werkwijze die gebruik maakt van een strekinrichting volgens de uitvinding.
Een doel van de uitvinding wordt bekomen, door een werkwijze voor het strekken van een inslagdraad die in een insertiekanaal van een riet van een weefmachine wordt ingebracht, die het vangen bevat van een ingebrachte inslagdraad in een buisvormig geleidingselement dat aan een einde van een U-vormig insertiekanaal van een riet is aangebracht en die het strekken bevat van de inslagdraad door een luchtstroming die stroomt doorheen het geleidingselement, waarbij een luchtstraal in de ingang van het geleidingselement vanaf de open zijde van het insertiekanaal wordt geblazen.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt een eerste luchtstraal geblazen naar de ingang van het geleidingselement onder een hoek die kleiner is dan 45° en die groter is dan 5° met de bewegingsrichting van de inslagdraad vanaf de open zijde van het insertiekanaal van het riet, bij voorkeur onder een hoek die kleiner is dan 30° en die groter dan 20°. Volgens een uitvoeringsvorm wordt de eerste luchtstraal van stroomopwaarts voor en nabij de ingang van het geleidingskanaal geblazen. De eerste blaasinrichting laat toe een inslagdraad voordelig door middel van de strekinrichting te strekken. Volgens een uitvoeringsvorm wordt voor de ingang van het geleidingselement een tweede luchtstraal dwars tot de bewegingsrichting van de inslagdraad in het insertiekanaal geblazen naar de open zijde van het insertiekanaal. De tweede blaasinrichting laat toe een gestrekte inslagdraad na het aanslaan ervan uit het geleidingselement te blazen. De luchtstralen worden bijvoorbeeld gevormd door een persluchtstraal uit een blazer.
Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding vloeien voort uit de hierna volgende beschrijving van de in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden en de volgconclusies, waarbij:
Figuur 1 schematisch, in perspectief een deel van een weefmachine met een strekinrichting volgens de uitvinding toont.
Figuur 2 een vooraanzicht van de strekinrichting uit figuur 1 toont.
Figuur 3 een dwarsdoorsnede volgens lijn III-III in figuur 2 toont.
Figuur 4 een zijaanzicht van de strekinrichting uit figuur 1 toont.
Figuur 5 een dwarsdoorsnede volgens lijn V-V in figuur 2 toont.
Figuur 6 een aanzicht in perspectief van het buisvormige element van de strekinrichting uit figuur 1 toont.
Figuur 7 een variante uitvoeringsvorm van de strekinrichting volgens de uitvinding toont.
Figuur 8 nog een variante uitvoeringsvorm van de strekinrichting volgens de uitvinding toont.
Figuur 9 een diagram met een mogelijke aansturing van de verschillende blazers toont.
In figuren 1 tot 5 wordt een gedeelte van een weefmachine, meer in het bijzonder van een luchtweefmachine weergegeven.
De weefmachine bevat een riet 1 en een strekinrichting 10 voor het strekken van een inslagdraad volgens de uitvinding. Het riet 1 is samengesteld uit meerdere lamellen 2 met een U-vormige profilering die naast elkaar zijn aangebracht en die samen een U-vormig insertiekanaal 3 vormen. Voor de duidelijkheid werd in „ figuren 1 tot 3 slechts een beperkt aantal lamellen 2 weergègeven. Tijdens het weven wordt een inslagdraad 6 in een weefvak gebracht door middel van een luchtstroom in het U-vormige insertiekanaal 3 die de inslagdraad 6 transporteert doorheen het U-vormige insertiekanaal 3 van het riet 1. Deze luchtstroom, meer in het bijzonder persluchtstroom wordt gegenereerd door een niet weergegeven hoofdblazer, alsook door een aantal langs het insertiekanaal 3 opgestelde blazers, bijvoorbeeld bijblazers 4. Dergelijke bijblazers 4 worden bijvoorbeeld op regelmatige afstanden op de weeflade 5 bevestigd. Een inslagdraad 6 beweegt zich tijdens een insertie hoofdzakelijk volgens de bewegingsrichting M van de inslagdraad 6 of de insertierichting in het U-vormige insertiekanaal 3 van het riet 1 en dit vanaf een niet weergegeven insertiezijde naar de tegenoverliggende zijde waar een strekinrichting 10 voor de inslagdraad 6 is aangebracht.
De strekinrichting 10 zoals weergegeven in figuren 1 tot 5 bevat een hoofdzakelijk recht buisvormig geleidingselement 11 dat aan beide einden 12, 13 open is. Het buisvormige geleidingselement 11 is in het U-vormige insertiekanaal 3 van het riet 1 aangebracht. Dit geleidingselement 11 wordt in het insertiekanaal 3 gehouden door middel van houders 15, 16 die door middel van bevestigingselementen 17, 18 op de weeflade 5 zijn bevestigd. De bevestigingselementen 17, 18 zijn bijvoorbeeld analoog uitgevoerd als de gekende bevestigingselementen voor een bijblazer 4, bijvoorbeeld zoals gekend uit US 5020574. Het geleidingselement 11 kan hierbij heen en weer samen met het riet 1 bewegen. Het buisvormige geleidingselement 11 vormt een kanaal waarin een inslagdraad 6 kan bewegen.
In figuren 1 tot 5 is zichtbaar dat het buisvormige geleidingselement 11 nagenoeg aansluit tegen de wanden 7, 8 en 9 van het U-vormige insertiekanaal 3. De houders 15 en 16 sluiten aan tegen het buisvormige geleidingselement 11 op een plaats die niet aansluit tegen de wanden 7, 8 en 9 van het U-vormige insertiekanaal 3. Het buisvormige geleidingselement 11 bevat een ingangsgedeelte 19 dat een ingang 14 voor een inslagdraad 6 en een luchtstroom bevat. Het buisvormige geleidingselement 11 bevat een nagenoeg recht buisvormig geleidingsgedeelte 25 dat volgens bewegingsrichting M van de inslagdraad 6 na het ingangsgedeelte 19 is opgesteld. Het ingangsgedeelte 19 vernauwt vanaf de ingang 14 naar het recht buisvormige geleidingsgedeelte 25 toe. Dit betekent dat het ingangsgedeelte 19 zoals weergegeven in figuur 6 een buisvorm aanneemt die nabij de ingang 14 een radiale uitstulping of vleugel bevat die naar het geleidingsgedeelte 25 toeloopt. Dit betekent dat het geleidingselement 11 een recht geleidingsgedeelte 25 vertoont en een verbreed ingangsgedeelte 19, waarbij de verbreding in gebruik zich uitstrekt ter hoogte van de open zijde 35 van het insertiekanaal 3. De ingang 14 van het buisvormige Of kokervormige geleidingselement 11 stemt in hoofdzaak overeen met de dwarsdoorsnede van het insertiekanaal 3. Ter hoogte van de ingang 14 sluit een ingangsgedeelte 19 aan dat een iets trechtervormige vorm vertoont die ter hoogte van de open zijde 35 van het insertiekanaal 3 kan aangebracht worden.
Bij het einde van een insertie van een inslagdraad 6 dringt het voorste uiteinde 6A van de inslagdraad 6, via de ingang 14 in het buisvormige geleidingselement 11 binnen. Hierbij strekt het uiteinde 6A van de inslagdraad 6 zich uit doorheen het ingangsgedeelte 19 en doorheen het geleidingsgedeelte 25 van het geleidingselement 11. Vervolgens wordt de inslagdraad 6 door het riet 1 naar een niet weergegeven aanslaglijn bewogen, teneinde de inslagdraad 6 ter hoogte van het U-vormige insertiekanaal 3 tegen de aanslaglijn aan te slaan. Daarna wordt de inslagdraad ingebonden en beweegt het riet 1 zich opnieuw weg van de aanslaglijn. Door deze beweging van de strekinrichting 10 met de weeflade 5 weg van de aanslaglijn en door het feit dat de inslagdraad in het weefsel is ingebonden wordt het uiteinde 6A van de inslagdraad 6 uit het buisvormige geleidingselement 11 verwijderd.
Zoals weergegeven in figuren 1 tot 8 bevat het buisvormige geleidingselement 11 een vernauwend ingangsgedeelte 19 in bewegingsrichting M vanaf de ingang 14. Dit biedt het voordeel dat de inslagdraad 6 en de aanwezige luchtstroming in het U-vormige insertiekanaal 3 ongehinderd het buisvormige geleidingselement 11 nabij de ingang 14 voor de inslagdraad 6 kunnen binnendringen. Door het feit dat het buisvormige geleidingselement 11 nagenoeg aansluit op de wanden 7, 8 en 9 van het U-vormige insertiekanaal 3, kunnen de inslagdraad 6 en de aanwezige luchtstroming in het insertiekanaal 3 hun rechtlijnige beweging nagenoeg ongehinderd verderzetten doorheen het buisvormige geleidingselement 11. Dit zorgt voor het optimaal aanwenden van de aanwezige luchtstroming in het insertiekanaal 3 waardoor een zekere strekwerking met een gereduceerd luchtverbruik mogelijk wordt. Verder wordt de rechtlijnige beweging van de luchtstroming in het insertiekanaal 3 en de inslagdraad 6 gewoon verdergezet, waardoor de beweging van de inslagdraad 6 niet onnodig wordt vertraagd en de strekfunctie goed en snel kan worden gerealiseerd, zodat grotere productiesnelheden van de weefmachine mogelijk worden. Het verderzetten van de rechtlijnige beweging van de inslagdraad 6 zorgt er ook voor dat de inslagdraad 6 niet onnodig belast wordt op wrijving of ombuiging waardoor het gevaar voor breuk of beschadiging gereduceerd wordt en de kwaliteit van het geproduceerde weefsel optimaal is. Bijkomend zorgt het vernauwende ingangsgedeelte 19 ter hoogte van de ingang 14 van het buisvormige geleidingselement 11 ervoor dat naast de aanwezige luchtstroming in het insertiekanaal 3 die zich volgens de bewegingsrichting M van de inslagdraad 6 beweegt ook de luchtstroming van de eerste blaasinrichting 20 die onder een hoek met de bewegingsrichting M met de inslagdraad 6 aan het insertiekanaal 3 worden toegevoegd ongehinderd het buisvormige geleidingselement 11 ter hoogte van de ingang 14 kan binnendringen. Hierdoor wordt deze bijkomende luchtstroming vanaf de eerste blaasinrichting 20 benut zodat een goede strekwerking kan worden bekomen bij een gereduceerd luchtverbruik.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zoals weergegeven in figuren 1 tot 5 is de eerste blaasinrichting 20 uitgevoerd als een bijblazer 4 en een in de houder 16 aangebrachte blazer 21 als blaaselementen. De blazer 21 sluit bijvoorbeeld aan op het vernauwende gedeelte 19 van het buisvormige geleidingselement 11 en is nabij de ingang 14 opgesteld. De blazer 21 is in bewegingsrichting M van de inslagdraad 6 stroomopwaarts voor de ingang 14 opgesteld. Doordat de blazer 21 van de eerste blaasinrichting 20 in de houder 16 is aangebracht, meer in het bijzonder in de houder 16 is geïntegreerd die het buisvormige geleidingselement 11 in het U-vormige insertiekanaal 3 van het riet 1 houdt, wordt de blazer 21 op eenvoudige wijze, steeds correct ten opzicht van het ingangsgedeelte 19 nabij de ingang 14 gepositioneerd. Tevens kan een dergelijke blazer 21 dicht nabij de ingang 14 opgesteld worden, waardoor de luchtstroming uit de blazer 21 optimaal in een strekwerking kan voorzien. Ook bij het verplaatsen van de strekinrichting 10 volgens de uitvinding naar een andere positie langsheen de weeflade 5, bijvoorbeeld voor het weven van een weefsel met een andere weefbreedte, blijft de onderlinge positie van de blazer 21 ten opzichte van het ingangsgedeelte 19 van het buisvormige geleidingselement 11 behouden.
De blazer 21 blaast een luchtstraal 39 gericht onder een hoek A met de bewegingsrichting M van de inslagdraad 6. Om een goede strekwerking te bekomen wordt een hoek A voor de luchtstraal 39 nagestreefd die kleiner is dan 45° en groter is dan 5°, bij voorkeur kleiner dan 30° en groter dan 20°. Een optimale strekwerking bij een dergelijke blazer 21 wordt bekomen bij nagenoeg 25°. Het ingangsgedeelte 19 van de strekinrichting 10 bevat een wand 26 die in gebruik niet aansluit tegen de wanden 7, 8 en 9 van het insertiekanaal 3 en die in gebruik ter hoogte van de open zijde 35 van het insertiekanaal 3 is opgesteld en die toelaat dat het ingangsgedeelte 19 vernauwt. De wand 26 vertoont bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld een gekromde vorm. Volgens deze uitvoeringsvorm blaast de eerste blaasinrichting 20, meer in het bijzonder de blazer 21 nagenoeg volgens de voornoemde wand 26 van het ingangsgedeelte 19. De wand 26 en het vernauwende ingangsgedeelte 19 zijn aangepast voor het instromen van een luchtstraal 39 van de eerste blaasinrichting 20 die gericht is vanaf de open zijde 35 van het insertiekanaal 3 naar de ingang 14. Daar het recht geleidingsgedeelte 25 volgens de bewegingsrichting M van de inslagdraad 6 is opgesteld en aansluit tegen de wanden 7, 8 en 9 van het insertiekanaal 3, blaast de voornoemde eerste blaasinrichting 20 tevens onder een hoek A met de lengterichting van het recht geleidingsgedeelte 25. De weergegeven hoek A wordt gezien in een richting naar het riet 1. Volgens een langsrichting van de lamellen 2 van het riet 1 wordt de luchtstraal 39 vanuit de blazer 21 nagenoeg centraal ten opzichte van de ingang 14 van het geleidingselement 11 gericht. Hiertoe is de blazer 21 zoals weergegeven in figuur 5 nagenoeg centraal ten opzichte van het geleidingselement 11 opgesteld. Een goede werking kan bekomen worden met een blazer 21 die een luchtkanaal 38 voor het geleiden van een luchtstraal bevat, waarbij het luchtkanaal 38 een doorstroomdiameter van ongeveer 2mm vertoont, bij gebruik van een persluchtdruk van 5 tot 7 bar.
Volgens een uitvoeringsvorm van de strekinrichting 10 zoals weergegeven in figuur 7 wordt deze bijkomende luchtstroom gegenereerd door eerste blaasinrichting 20 die een bijblazer 4 als blaaselement bevat, die bijvoorbeeld een luchtstraal 40 blaast onder een hoek B ten opzichte van de bewegingsrichting M van de inslagdraad 6, teneinde een luchtstroming in het U-vormige insertiekanaal 3 en doorheen het geleidingselement 11 te genereren. Zoals duidelijk zichtbaar in figuur 7 laat het vernauwende ingangsgedeelte 19 toe dat deze bijkomende luchtstroming ongehinderd het buisvormige geleidingselement 11 kan binnenstromen. Om een goede strekwerking te bekomen wordt een hoek B van de luchtstraal nagestreefd die kleiner is dan 45° en groter is dan 5°. Bij deze uitvoeringsvorm is de hoek B in de orde van grootte en bijvoorbeeld iets kleiner dan 20°. Indien bij deze uitvoeringsvorm de bijblazer 4 tussen de kettingdraden beweegt, blaast de bijblazer 4 naar de ingang 14 volgens een richting iets naar de wanden 7 en 8 toe.
Volgens een uitvoeringsvorm zoals weergegeven in figuur 8 van de strekinrichting 10 bevat de eerste blaasinrichting 20 een blazer 22 als blaaselement die opgesteld is nabij de ingang 14 van het vernauwende ingangsgedeelte 19 van het buisvormige geleidingselement 11. De blazer 22 samen met de bijblazers 4 genereren een luchtstroming doorheen het geleidingselement 11. De bijkomende luchtstroming of luchtstraal 41 uit deze blazer 22 wordt via het ingangsgedeelte 19 ongehinderd onder een hoek C ten opzichte van de bewegingsrichting M van de inslagdraad 6 nagenoeg rechtstreeks in het buisvormige geleidingselement 11 gebracht. Om een goede strekwerking te bekomen wordt een hoek C voor de luchtstraal 41 nagestreefd die kleiner is dan 45° en groter is dan 5°, bij voorkeur kleiner dan 30° en groter dan 20°. Een optimale strekwerking wordt bij een dergelijke blazer 22 bekomen bij nagenoeg 25°. De wand 26 van het ingangsgedeelte 19 is aangepast om de luchtstraal 41 te geleiden. Een goede werking kan bekomen worden met een blazer 22 met een doorstroomopening van ongeveer 2mm bij gebruik van een persluchtdruk van 5 tot 7 bar. Indien de blazer 22 niet ter hoogte van de kettingdraden is opgesteld, kan de blazer 22 volgens langsrichting van de lamellen 2 hoger opgesteld worden dan een klassieke bijblazer 4, waardoor de luchtstraal uit die blazer 22 in een vlak nagenoeg loodrecht op het langsvlak van de lamellen 2 van het riet 1 en iets naar de wand 8 toe kan gericht zijn.
Omdat de bijkomende luchtstroming uit een blazer 21, 22 rechtstreeks en onder een optimale hoek in het buisvormige geleidingselement 11 wordt toegevoegd, wordt een optimale strekwerking bekomen bij een gereduceerd luchtverbruik. De bijkomende luchtstroming kan immers niet langs de open zijde 35 van het U-vormige insertiekanaal 3 en ook niet tussen de lamellen 2 van het riet 1 ontsnappen. Het vernauwende ingangsgedeelte 19 laat ook toe dat de blazer 21, 22 zodanig kan worden opgesteld dat ook de bijkomende luchtstroming die door een bijblazer 4 onder een hoek ten opzichte van de bewegingsrichting M van de inslagdraad 6 wordt toegevoegd nagenoeg ongehinderd via de ingang 14 aan het buisvormige geleidingselement 11 kan worden toegevoerd. Dat naast de aanwezige luchtstroming in het U-vormige insertiekanaal 3 ook de bijkomende luchtstromingen van de bijblazers 4 en van de blazer 21, 22 ongehinderd en onder een bepaalde hoek via de ingang 14 aan het buisvormige geleidingselement 11 kunnen worden toegevoerd zorgt ervoor dat een goede strekwerking bij een gereduceerd luchtverbruik mogelijk wordt.
Een luchtstraal in vrije lucht zorgt er voor dat omgevingslucht versneld wordt door vermenging of uitwaaiering van de luchtstraal. Door volgens de uitvinding de luchtstraal 39, 41 vanuit een blazer 21 of 22 nabij de ingang 14 aan te brengen, wordt hoofdzakelijk lucht van. de luchtstroming doorheen het U-vormige insertiekanaal 3 aangezogen, die met een zekere snelheid volgens bewegingsrichting M beweegt, eerder dan omgevingslucht die zich buiten het insertiekanaal 3 bevindt. Hierdoor wordt de luchtstroming doorheen het insertiekanaal 3 tevens optimaal benut om door middel van het geleidingselement 11 een goede strekwerking te bekomen. Bovendien wordt de luchtstraal uit de blazer 21 of 22 nagenoeg niet vertraagd door omgevingslucht, hetgeen voordelig is voor de strekwerking.
Verder kan de weergegeven strekinrichting 10 volgens de uitvinding een tweede blaasinrichting 23 bevatten. De tweede blaasinrichting 23 blaast in gebruik nagenoeg dwars op de lengterichting van het recht gelèidingsgedeelte 25 en is in bewegingsrichting M van een inslagdraad 6 stroomopwaarts voor de ingang 14 aanbrengbaar. De tweede blaasinrichting 23 wordt door middel van een aan het riet 1 bevestigbare houder 24 aan het riet 1 bevestigd en bevat minstens één blaasmond 27 die vanaf aan de achterzijde 28 van het riet 1 een bijkomende luchtstroom of luchtstraal 42 kan genereren, die dwars ten opzichte van de bewegingsrichting M van de inslagdraad 6 en ter hoogte van het U-vormige insertiekanaal 3 doorheen het riet 1 vanaf de achterzijde 28 van het riet 1 naar de voorzijde of open zijde 35 van het riet 1 stroomt. Zoals weergegeven in figuur 2 kunnen twee blaasmonden 27 een luchtstraal blazen dwars tot de bewegingsrichting M doorheen het insertiekanaal 3 naar de open zijde 35 van het insertiekanaal 3 toe. De tweede blaasinrichting 23 wordt gezien volgens de bewegingsrichting M van de inslagdraad 6 voor de ingang 14 van het buisvormige geleidingselement 11 aangebracht.
Bij de uitvoeringsvorm van de strekinrichting 10 zoals weergegeven in figuren 1 tot 5 wordt de eerste blaasinrichting 20 van perslucht voorzien via een toevoerleiding 29 die de blazer.
21 via een ventielinrichting verbindt met een persluchtbron, terwijl de tweede blaasinrichting 23 via een toevoerleiding 30 en een ventielinrichting verbonden wordt met een persluchtbron. De bijblazers 4 en/of de eerste blaasinrichting 20 van de strekinrichting 10 zoals weergegeven in figuur 8 worden op een gekende wijze via een ventielinrichting verbonden met een persluchtbron.
De werking voor deze blaasinrichtingen 20, 23 wordt verduidelijkt aan de hand van het stuurschema voor de blaasinrichtingen 20, 23 zoals weergegeven in figuur 9. Het stuurschema in figuur 9 geeft de volgende stuursignalen weer voor de uitvoeringsvorm van figuur 3, meer in bijzonder het stuursignaal 31 voor een ventielinrichting van de tweede blaasinrichting 23, het stuursignaal 32 voor een ventielinrichting van de in houder 16 aangebrachte eerste blaasinrichting 20, het stuursignaal 33 voor een ventielinrichting van de bijblazer 4. Hierbij wordt aangenomen dat er bij een stuursignaal geblazen wordt. Het stuurschema van figuur 9 is enkel bij wijze van voorbeeld opgesteld, waarbij het einde van de insertie IE van de inslagdraad 6 plaatsvindt bij ongeveer 250°. De kruising van het weefvak CR waarbij de inslagdraad 6 wordt ingebonden vindt plaats bij ongeveer 340°. Het riet 1 bevindt zich tijdens de aanslag, bij ongeveer 0° of 360°, in zijn voorste dode punt waarbij de inslagdraad 6 tegen het weefsel wordt aangeslaan. Uit dit stuurschema blijkt duidelijk dat zowel de bijblazer 4 als de eerste blaasinrichting 20 geactiveerd worden kort voor het einde van de insertie. Bij dit voorbeeld wordt de bijblazer 4 geactiveerd bij ongeveer 235° en de eerste blaasinrichting 20 bij ongeveer 240°. De bijblazer 4 en de eerste blaasinrichting 20 blijven samen geactiveerd tot ongeveer 310° om een terugspringen van de inslagdraad 6 te vermijden. Vanaf ongeveer 310° tot de kruising van het weefvak CR bij ongeveer 340° volstaat de luchtstroming van de eerste blaasinrichting 20 om de inslagdraad 6 gestrekt te houden. Na de aanslag wordt het riet 1 weg van de aanslaglijn bewogen en wordt het einde van de in het weefsel ingebonden inslagdraad 6 uit het buisvormige geleidingselement 11 verwijderd. Bij de uitvoeringsvorm van figuur 3 wordt de inslagdraad 6 bij het verwijderen geleid langsheen een geleidingsvlak 34 van het bevestigingselement 16, waardoor deze inslagdraad 6 niet kan inwerken tegen de wand 26 van het ingangsgedeelte 19. Het geleidingsvlak 34 kan voorzien worden van een sleetvaste deklaag, bijvoorbeeld een keramische deklaag of coating. Hierdoor is de wand 26 nagenoeg niet aan sleet onderworpen. Uiteraard is het mogelijk de binnenkant van de wand 26 van een sleetvaste deklaag te voorzien.
Indien het uiteinde 6A van de inslagdraad 6 dat zich uitstrekt doorheen het geleidingselement 11 echter langer is dan de afstand tussen het geleidingselement 11 in de verst van de aanslaglijn verwijderde positie en de weefselrand of indien dit uiteinde 6A door de beweging van de strekinrichting 10 slechts gedeeltelijk uit het geleidingselement 11 wordt verwijderd, kan het voorvallen dat het uiteinde 6A van de inslagdraad 6 die in het weefsel werd ingebonden zich nog in het buisvormige geleidingselement 11 bevindt wanneer reeds een volgende inslagdraad 6 van een volgende insertie ter hoogte van de ingang 14 het buisvormige geleidingselement 11 binnendringt. Dit kan ervoor zorgen dat deze volgende inslagdraad 6 gehinderd wordt door het einde van de vorige in het weefsel ingebonden inslagdraad 6, of er mee verstrikt raakt, wat tot weeffouten kan leiden. Om het voorgaande te vermijden wordt na de aanslag de tweede blaasinrichting 23 kortstondig geactiveerd, bijvoorbeeld van ongeveer 40° tot 60°. Dit resulteert in een luchtstroom die dwars ten opzichte van de bewegingsrichting M van de inslagdraad 6, ter hoogte van het U-vormige insertiekanaal 3 doorheen het riet 1 van de achterzijde 28 van het riet 1 naar de voorzijde of open zijde 35 van het riet 1 stroomt waardoor het uiteinde 6A van de vorige in het weefsel gebonden inslagdraad 6 met grote zekerheid uit het buisvormige geleidingselement 11 en het U-vormige inslagkanaal 3 wordt verwijderd voordat een nieuwe inslagdraad 6 het buisvormige geleidingselement 11 bereikt. Het is duidelijk dat de tweede blaasinrichting 23 van de uitvoeringsvormen zoals weergegeven in figuur 7 en 8 op een zelfde manier kan worden aangestuurd en kan functioneren als de tweede blaasinrichting 23 van de uitvoeringsvorm volgens figuren 1 tot 5.
De tweede blaasinrichting 23 leunt aan tegen het riet 1 zonder de tanden van het riet 1 open te sperren. Volgens een voordelige uitvoeringsvorm sluit de tweede blaasinrichting 23 via een elastisch element 36 aan tegen het riet 1. Dit elastische element 36 wordt bijvoorbeeld gevormd door een van een opening voorziene ovalen ring in rubber of poly-urethaan die tussen de minstens één blaasmond 27 van de tweede blaasinrichting 23 en riet 1 kan aangebracht worden. Dit element 36 dat een tussenstuk vormt, laat toe dat een luchtstraal uit de tweede blaasinrichting 23 zich dwars tussen de lamellen 2 van het riet 1 richt en zich naar de open zijde 35 van het insertiekanaal 3 uitstrekt.
Het is duidelijk dat niet weergegeven variante uitvoeringsvormen van de weergegeven strekinrichting 10 volgens de uitvinding mogelijk zijn, bijvoorbeeld uitvoeringsvormen waarbij de tweede blaasinrichting 23 achterwege wordt gelaten. Dit is zonder meer mogelijk indien er geen gevaar bestaat dat het uiteinde 6A van de inslagdraad 6 na de aanslag niet uit het buisvormige geleidingselement 11 verwijderd wordt.
In figuur 6 wordt het buisvormige geleidingselement 11 afzonderlijk weergegeven. Het vernauwende ingangsgedeelte 19 aan of nabij de ingang 14 is duidelijk zichtbaar. Het buisvormige geleidingselement 11 kan worden vervaardigd uit flexibel materiaal, bijvoorbeeld uit PA (poly-amide), PU (poly-urethaan), POM (poly-oxymethyleen) en door middel van bijvoorbeeld spuitgieten. Volgens een variante kan het ingangsgedeelte 19 ook gevormd worden door het rekken of het plastisch vervormen van een kokervormig element of buisje. Dit laat toe het geleidingselement 11 eenvoudig te vervaardigen. Dit biedt het voordeel dat, ongeacht de vorm . die het buisvormige geleidingselement 11 voor het aanbrengen in het insertiekanaal 3 van het riet 1 aanneemt, het buisvormige geleidingselement 11 na het inbrengen in het U-vormige insertiekanaal 3 van het riet 1 nagenoeg kan aansluiten tegen de wanden 7, 8 en 9 van het U-vormige insertiekanaal 3. Het geleidingselement 11 is bedoeld om ter hoogte van de aangeduide wand 37 ter hoogte van de wand 8 van het insertiekanaal 3 aangebracht te worden en met de wand 26 ter hoogte van de open zijde 35 van het insertiekanaal 3 aangebracht te worden. Dit aanbrengen kan gebeuren zonder dat er gevaar bestaat voor sleet aan de lamellen 2 van het riet 1 bij het aanbrengen van het buisvormige geleidingselement 11 of het houden van het buisvormige geleidingselement 11 tijdens het weven. Dergelijke materialen laten ook toe om een doorzichtig buisvormig geleidingselement 11 te vervaardigen, hetgeen toelaat een visuele inspectie van de strekwerking uit te voeren of bijvoorbeeld een inspectie toe te laten met behulp van een optische inslagwachter die aangebracht wordt ter hoogte van het buisvormige geleidingselement 11 van de strekinrichting 10. Het buisvormige geleidingselement 11 kan volgens een variante uit niet flexibel materiaal worden vervaardigd, bijvoorbeeld staal of aluminium. Deze materialen bieden het voordeel dat ze eenvoudig kunnen worden voorzien van of gecoat met een sleetvaste deklaag aan de binnenkant. Verder is het voorkeurdragend om een buisvormig geleidingselement 11 uit dergelijke niet flexibele materialen aan de buitenkant te voorzien van of te coaten met een kunststof om sleet aan de lamellen 2 van het riet 1 bij het inbrengen van het buisvormige geleidingselement 11 of tijdens het weven te vermijden. Hiertoe kan het geleidingselement 11 ook van een flexibel omhulsel voorzien worden.
De buitenomtrek van het buisvormige geleidingselement 11 stemt over een gedeelte overeen met de vorm van het U-vormige insertiekanaal 3 van het riet 1, zodat het eenvoudig ter hoogte van het U-vormige insertiekanaal 3 van het riet 1 kan aangebracht worden. Zoals zichtbaar in figuur 5 vertoont de weergegeven nagenoeg ovale buisvorm bijvoorbeeld een diameter in de orde van grootte van het insertiekanaal 3, dit betekent bijvoorbeeld een buitendiameter in de orde van grootte van ongeveer 6,5mm en een binnendiameter in de orde van grootte van 3,5mm tot 6,0mm, bijvoorbeeld 5,5mm. De wanddikte van het buisvormige geleidingselement 11 bedraagt bijvoorbeeld 0,2 mm tot l,5mm, bijvoorbeeld 0,5mm. De lengte van het buisvormige geleidingselement 11 bedraagt bijvoorbeeld ongeveer tussen 50mm en 70mm. Volgens een variante kan de wanddikte van het geleidingselement 11 volgens de omtrek van het geleidingselement 11 verschillend gekozen worden, bijvoorbeeld dunner op plaatsen waar het aanleunt tegen de wanden 7, 8 of 9 van het insertiekanaal 3 en dikker op overige plaatsen. Tevens kan de wanddikte afnemen vanaf de ingang 14, meer in het bijzonder vanaf het einde 12 naar het einde 13 toe, teneinde een divergerende binnendiameter te bekomen, met andere woorden een binnendiameter die toeneemt volgens de stromingsrichting van de luchtstroom of volgens bewegingsrichting M van de inslagdraad 6, hetgeen voordelig is voor de strekwerking. Tevens zijn combinaties van de voornoemde wanddiktes eveneens mogelijk.
Het spreekt voor zich dat een afgebroken inslagdraad 6 ongehinderd doorheen de langs beide einden 12, 13 open strekinrichting 10 volgens de uitvinding kan bewegen. Dit laat toe op een eenvoudige manier een afgebroken inslagdraad te detecteren. Hierbij wordt tevens het gevaar vermeden dat een dergelijke inslagdraad in de strekinrichting blijft vasthaken. Het is duidelijk dat het geleidingselement 11 volgens de uitvinding toelaat een relatief, grote trekkracht op een inslagdraad uit te oefenen, waardoor een goede strekwerking van de inslagdraad kan bekomen worden.. Het vernauwende ingangsgedeelte 19 en het blazen onder een hoek A, B, C is voordelig voor het uitoefenen van voldoende trekkracht door middel van het geleidingselement 11. De in het insertiekanaal 3 aanwezige luchtstroming wordt niet omgebogen door het geleidingselement 11, waardoor geen snelheidsverlies in de luchtstroming optreedt en een optimale trekkracht op de inslagdraad wordt gegarandeerd.
Volgens een niet weergegeven variante kan het geleidingselement 11 slechts over een bepaalde afstand in het insertiekanaal 3 aangebracht worden, waarbij het geleidingselement 11 vanaf het einde 12 en nabij het einde 12 over een afstand aansluit met het insertiekanaal 3 en over een afstand nabij het einde 13 voorbij het riet 1 uitsteekt. Hierbij strekt het geleidingselement 11 zich zowel uit in als in het «* verlengde van het insertiekanaal 3. Dit laat toe met de strekinrichting 10 een goede strekwerking te bekomen, zelfs in geval het geleidingselement 11 voorbij het riet 1 uitsteekt.
De strekinrichting 10 volgens de uitvinding is bijzonder geschikt om aangebracht te worden ten opzichte van de weeflade 5 in een positie volgens de bewegingsrichting M die aangepast is aan de weefbreedte. De strekinrichting 10 is eveneens bijzonder geschikt om tegen de wanden van het insertiekanaal 3 aan te sluiten en laat toe de inslagdraad 6 te strekken zonder die om te buigen. Het voorzien van een blazer 22 in de houder 16 voor het geleidingselement 11 laat ook een compacte constructie toe.
Niettegenstaande het geleidingselement 11 bij de weergegeven uitvoeringsvoorbeelden eendelig is uitgevoerd, kan volgens een variante het geleidingselement 11 ook gevormd worden door een ingangsgedeelte 19 dat tegen een geleidingsgedeelte 25 is opgesteld, zodanig dat het ingangsgedeelte 19 en het geleidingsgedeelte 25 tegen elkaar aansluiten. Hierbij kan het ingangsgedeelte 19 eveneens aan het geleidingsgedeelte 25 gelijmd worden om een eendelig geleidingskanaal 11 te vormen. Volgens voornoemde varianten kan het ingangsgedeelte 19 en het geleidingsgedeelte 25 uit een verschillend materiaal vervaardigd worden, bijvoorbeeld kan het ingangsgedeelte 19 uit een meer sleetvast materiaal vervaardigd worden dan het geleidingsgedeelte 25 of omgekeerd.
De strekinrichting 10 volgens de uitvinding is niet alleen voordelig voor het strekken van een inslagdraad, maar laat ook toe te strekken met een beperkt luchtverbruik, een goede weefsel kwaliteit te bekomen en de afvallengte van de inslagdraden te beperken. Bovendien kan de strekinrichting 10 samenwerken met een riet 1 dat zogenaamd doorlopend is, meer in het bijzonder dat zich uitstrekt voorbij de rand van het weefsel. Tevens kan het geleidingskanaal 11 van de strekinrichting 10 licht uitgevoerd worden, waardoor het bijzonder geschikt is om bij snellopende weefmachines aangewend te worden. De relatief grote ingang 14 voor een inslagdraad 6 laat toe de inslagdraad 6 op te vangen zelfs indien die inslagdraad 6 niet centraal doorheen het insertiekanaal 3 getransporteerd wordt. In bewegingsrichting kan zowel voor als na het geleidingskanaal 11 een draadwachter opgesteld worden, waarbij de draadwachter voor het geleidingskanaal 11 de aanwezigheid van een correct ingebracht inslagdraad kan detecteren en de draadwachter erna een gebroken of te lange inslagdraad kan detecteren.
De strekinrichting 10 volgens de uitvinding kan eenvoudig bij eender welke weefmachine met een riet 1 die van een U-vormig insertiekanaal 3 is voorzien, aangebracht worden. De strekinrichting 10 kan tevens in een nagenoeg willekeurge positie ten opzichte van het riet 1 bevestigd worden, die aangepast is aan de weefbreedte van het te weven weefsel. -
De termen eerste en tweede zoals gebruikt bij eerste en tweede blaasinrichting zijn niet bedoeld om een volgorde aan te duiden en werden toegevoegd om aan te duiden dat blaasinrichtingen met een verschillende functie worden beschreven. Deze termen eerste en tweede zijn bedoeld om aan te geven dat de strekinrichting volgens de uitvinding een eerste en/of tweede blaasinrichting kan bevatten.
Een strekinrichting 10 voor het strekken van een inslagdraad 6, een werkwijze en een weefmachine volgens de in de conclusies weergegeven uitvinding zijn niet beperkt tot de weergegeven en beschreven uitvoeringsvoorbeelden, maar kunnen eveneens varianten en combinaties ervan bevatten die onder de conclusies vallen.

Claims (17)

1. Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad (6) bij een weefmachine, waarbij de strekinrichting (10) een buisvormig geleidingselement (11) bevat dat volgens bewegingsrichting (M) van de inslagdraad (6) in een U-vormig insertiekanaal (3) aanbrengbaar is en dat in gebruik vanaf een ingangsgedeelte (19) over een afstand nagenoeg aansluit tegen het U-vormige insertiekanaal (3), daardoor gekenmerkt dat het buisvormige geleidingselement (11) een ingangsgedeelte (19) bevat dat vanaf een ingang (14) voor een inslagdraad (6) vernauwt.
2. Strekinrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het ingangsgedeelte (19) een wand (26) bevat die in gebruik niet aansluit tegen het insertiekanaal (3) en die toelaat dat het ingangsgedeelte (19) vernauwt.
3. Strekinrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (11) een ingangsgedeelte (19) en een nagenoeg recht geleidingsgedeelte (25) bevat, waarbij het geleidingselement (11) in gebruik vanaf een ingangsgedeelte (19) over een afstand nagenoeg aansluit tegen de wanden (7, 8, 9) van het U-vormige insertiekanaal (3).
4. Strekinrichting volgens één van conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat aan het geleidingselement (11) een ' eerste blaasinrichting (20) is toegevoegd voor het genereren van een luchtstraal stromende in het geleidingselement (11) volgens bewegingsrichting (M) van de inslagdraad (6), waarbij het buisvormige geleidingselement (11) een vanaf de ingang (14) vernauwend ingangsgedeelte (19) bevat, dat aangepast is voor het instromen van een luchtstraal (39, 40, 41) van de eerste blaasinrichting (20) die gericht is vanaf de open zijde (35) van het insertiekanaal (3) naar de ingang (14) van het geleidingselement (11).
5. Strekinrichting volgens één van conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de strekinrichting (10) een eerste blaasinrichting (20) bevat die onder een hoek (A, B, C) met de lengterichting van het recht geleidingsgedeelte (25) blaast.
6. Strekinrichting volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de hoek (A, B, C) kleiner is dan 45° en groter is dan 5°, bijvoorbeeld kleiner is dan 30° en groter is dan 20°.
7. Strekinrichting volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de eerste blaasinrichting (20) minstens één blazer (21, 22) bevat die in gebruik ter hoogte van de ingang (14) van het geleidingselement (13) aanbrengbaar is, teneinde via de ingang (14) in het ingangsgedeelte (19) te blazen.
8. Strekinrichting volgens één. van de conclusies 3 tot 7, daardoor gekenmerkt dat het ingangsgedeelte (19) van de strekinrichting (8) een wand (26) bevat die in gebruik niet aansluit tegen het insertiekanaal (3) en die toelaat dat het ingangsgedeelte (19) vernauwt en dat de strekinrichting (10) een eerste blaasinrichting (20) bevat die nagenoeg volgens de voornoemde wand (26) van het ingangsgedeelte (19) blaast.
9. Strekinrichting volgens één van de conclusies 1 tot 8, daardoor gekenmerkt dat de eerste blaasinrichting (10) een blazer (21) bevat die geïntegreerd is in een houder (16) voor het buisvormige geleidingselement (11).
10. Strekinrichting volgens één van de conclusies 4 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de strekinrichting (10) een tweede blaasinrichting (23) bevat die in gebruik nagenoeg dwars op de lengterichting van het recht geleidingsgedeelte (25) blaast en die volgens bewegingsrichting (M) van een inslagdraad (6) stroomopwaarts voor de ingang (14) aanbrengbaar is.
11. Strekinrichting volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat de tweede blaasinrichting (23) met een houder (24) aan het riet (1) wordt bevestigd.
12. Strekinrichting volgens conclusie 10 of 11, daardoor gekenmerkt dat de tweede blaasinrichting (23) via een elastisch element (36) op de achterkant van het riet (1) aansluit.
13. Weefmachine voorzien van een strekinrichting (10) voor het strekken van een inslagdraad (6), daardoor gekenmerkt dat de weefmachine een strekinrichting (10) voor het strekken van een inslagdraad (6) volgens één van de conclusies 1 tot 12 bevat.
14. Werkwijze voor het strekken van een inslagdraad (6) die in een insertiekanaal (3) van een riet (1) van een weefmachine wordt ingebracht, die het vangen bevat van een ingebrachte inslagdraad (6) in een buisvormig geleidingselement (11) dat volgens een U-vormig insertiekanaal (3) van een riet (1) is aangebracht en die het strekken bevat van de inslagdraad (6) door een luchtstroming die stroomt doorheen het geleidingselement (11), daardoor gekenmerkt dat een luchtstraal (39, 40, 41) in de ingang (14) van een vernauwend ingangsgedeelte (14) van het geleidingselement (11) vanaf de open zijde (35) van het insertiekanaal (3) wordt geblazen.
15. Werkwijze volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat een eerste luchtstraal (39, 40, 41) wordt geblazen naar de ingang (14) van het geleidingselement (11) onder een hoek (A, B, C) die kleiner is dan 45° en die groter is dan 5° met de bewegingsrichting (M) van de inslagdraad (6) vanaf de open zijde (35) van het insertiekanaal (3) van het riet (1), bij voorkeur onder een hoek die kleiner is dan 30° en die groter dan 20°.
16. Werkwijze volgens conclusie 14 of 15, daardoor gekenmerkt dat de eerste luchtstraal (39,41) van stroomopwaarts voor en nabij de ingang (14) van het geleidingskanaal (11) wordt geblazen.
17. Werkwijze volgens één van de conclusies 14 tot 16, daardoor gekenmerkt dat stroomopwaarts voor de ingang (14) van het geleidingselement (11) een tweede luchtstraal (42) dwars tot de bewegingsrichting (M) van de inslagdraad (6) in het insertiekanaal (3) wordt geblazen naar de open zijde (35) van het insertiekanaal (3).
BE2007/0589A 2007-12-10 2007-12-10 Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad. BE1017893A5 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2007/0589A BE1017893A5 (nl) 2007-12-10 2007-12-10 Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE200700589 2007-12-10
BE2007/0589A BE1017893A5 (nl) 2007-12-10 2007-12-10 Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1017893A5 true BE1017893A5 (nl) 2009-10-06

Family

ID=39761018

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2007/0589A BE1017893A5 (nl) 2007-12-10 2007-12-10 Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1017893A5 (nl)

Cited By (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2348144A1 (en) 2010-01-26 2011-07-27 ITEMA (Switzerland) Ltd. Pneumatic stretching device of the weft thread for air-jet weaving looms, with a weft deflecting head arranged inside the launch channel of the reed
CN102634916A (zh) * 2012-04-06 2012-08-15 经纬纺织机械股份有限公司 首纬纱线伸展装置
WO2015177155A1 (en) * 2014-05-22 2015-11-26 Picanol Stretching device for a weft thread
BE1023208B1 (fr) * 2014-10-27 2016-12-21 Kabushiki Kaisha Toyota Jidoshokki Appareil d'un métier à tisser à jet d'air pour appliquer une tension sur un fil de trame
EP3936649A1 (en) * 2020-07-07 2022-01-12 Kabushiki Kaisha Toyota Jidoshokki Weft yarn tensioning device

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3880198A (en) * 1972-05-10 1975-04-29 Rueti Te Strake Bv Weaving machine
EP0707101A2 (de) * 1994-10-04 1996-04-17 Antonio Bortolamai Einrichtung zum Eintragen des Schussfadens in das Webfach einer Luftdüsenwebmaschine
EP1722019A1 (en) * 2004-02-19 2006-11-15 Kabushiki Kaisha Nikkyo Seisakusho Weft tension device for jet looms

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3880198A (en) * 1972-05-10 1975-04-29 Rueti Te Strake Bv Weaving machine
EP0707101A2 (de) * 1994-10-04 1996-04-17 Antonio Bortolamai Einrichtung zum Eintragen des Schussfadens in das Webfach einer Luftdüsenwebmaschine
EP1722019A1 (en) * 2004-02-19 2006-11-15 Kabushiki Kaisha Nikkyo Seisakusho Weft tension device for jet looms

Cited By (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2348144A1 (en) 2010-01-26 2011-07-27 ITEMA (Switzerland) Ltd. Pneumatic stretching device of the weft thread for air-jet weaving looms, with a weft deflecting head arranged inside the launch channel of the reed
WO2011092085A1 (en) 2010-01-26 2011-08-04 Itema (Switzerland) Ltd Pneumatic stretching device of the weft thread for air-jet weaving looms, with a weft deflecting head arranged inside the launch channel of the reed
CN102634916A (zh) * 2012-04-06 2012-08-15 经纬纺织机械股份有限公司 首纬纱线伸展装置
CN102634916B (zh) * 2012-04-06 2013-09-18 经纬纺织机械股份有限公司 首纬纱线伸展装置
WO2015177155A1 (en) * 2014-05-22 2015-11-26 Picanol Stretching device for a weft thread
BE1021879B1 (nl) * 2014-05-22 2016-01-25 Picanol Strekinrichting voor een inslagdraad
CN106460260A (zh) * 2014-05-22 2017-02-22 必佳乐公司 用于纬纱的拉伸装置
CN106460260B (zh) * 2014-05-22 2018-11-13 必佳乐公司 用于纬纱的拉伸装置
BE1023208B1 (fr) * 2014-10-27 2016-12-21 Kabushiki Kaisha Toyota Jidoshokki Appareil d'un métier à tisser à jet d'air pour appliquer une tension sur un fil de trame
EP3936649A1 (en) * 2020-07-07 2022-01-12 Kabushiki Kaisha Toyota Jidoshokki Weft yarn tensioning device

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1017893A5 (nl) Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad.
BE1019614A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden bij weefmachines.
US8079255B2 (en) Yarn testing apparatus
JPS5838544B2 (ja) シヨクキ
BE1005230A3 (nl) Inrichting voor het strekken van een inslagdraad bij weefmachines.
JPH0116940B2 (nl)
NL8004551A (nl) Werkwijze voor het inbrengen en strekken van een afgemeten inslagdraadstuk in het weefvak van een spoelloze weefmachine.
US20050034775A1 (en) Jet weaving machine
CN104822869B (zh) 用于监控纬纱的装置和方法
BE1021879B1 (nl) Strekinrichting voor een inslagdraad
US7681389B2 (en) Suction air nozzle for a textile machine
BE1024755B1 (nl) Afvaleinde-strekinrichting voor een weefmachine
JP2005264416A5 (nl)
US4090536A (en) Weaving loom comprising a pneumatically operated storage device
KR20090046835A (ko) 리본 바늘 직기
JP2005264416A (ja) ジェットルームにおける緯糸張力付与装置
BE1000989A3 (nl) Inrichting voor het strekken van een inslagdraad bij weefmachines.
JP4140759B2 (ja) 水噴射式織機の緯入れ安定化装置
CS203139B2 (en) Jet weaving loom
JP6042079B2 (ja) たて糸の保持を改良したアイを有するヘルド
BE1021694B1 (nl) Hulpblaasmondstuk voor een weefmachine
BE1020142A3 (nl) Draadklem voor een inslagdraad bij een weefmachine.
RU1784680C (ru) Устройство дл образовани закладной кромки ткани на бесчелночном ткацком станке
BE897670A (fr) Machine a tisser et procede permettant d'inserer un fil de trame dans sa foule
JP2009249804A (ja) ジェット織機の緯糸押し込み装置

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20091231