BE1021694B1 - Hulpblaasmondstuk voor een weefmachine - Google Patents

Hulpblaasmondstuk voor een weefmachine Download PDF

Info

Publication number
BE1021694B1
BE1021694B1 BE2013/0358A BE201300358A BE1021694B1 BE 1021694 B1 BE1021694 B1 BE 1021694B1 BE 2013/0358 A BE2013/0358 A BE 2013/0358A BE 201300358 A BE201300358 A BE 201300358A BE 1021694 B1 BE1021694 B1 BE 1021694B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
blowing nozzle
auxiliary blowing
outflow opening
air jet
weaving machine
Prior art date
Application number
BE2013/0358A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol filed Critical Picanol
Priority to BE2013/0358A priority Critical patent/BE1021694B1/nl
Priority to PCT/EP2014/060016 priority patent/WO2014187732A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1021694B1 publication Critical patent/BE1021694B1/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3006Construction of the nozzles
    • D03D47/302Auxiliary nozzles

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Weefmachine met een hulpblaasmondstuk (8) en hulpblaasmondstuk (8) voor het ondersteunen van een inslagdraad in een weefmachine, welk hulpblaasmondstuk (8) een holle naald (11) bevat, waarbij de naald (11) nabij de punt (12) van het hulpblaasmondstuk (8) een elliptische uitstroomopening (25) bevat, waarbij de hoogte van de uitstroomopening (25) volgens de lengteas (27) van het hulpblaasmondstuk (8) kleiner is dan de breedte van de uitstroomopening (25) dwars op de lengteas (27) van het hulpblaasmondstuk (8).

Description

Hulpblaasmondstuk voor een weefmachine.
De uitvinding betreft een hulpblaasmondstuk voor het ondersteunen van een inslagdraad in een weefmachine, welk hulpblaasmondstuk een holle naald bevat, waarbij de naald een punt en een uitstroomopening voor een luchtstraal bevat, waarbij de uitstroomopening voorzien is in een zijwand die aansluit op de punt en aangebracht is om een luchtstraal naar een insertiekanaal te richten wanneer het hulpblaasmondstuk aan een weefmachine is gemonteerd. De uitvinding betreft tevens een weefmachine waarin een dergelijk hulpblaasmondstuk is aangebracht.
Een dergelijk hulpblaasmondstuk is onder meer gekend uit ÜS 3,978,896, US 4,794,958, US 5,020,574 en US 6,536,482. Dergelijke hulpblaasmondstukken zijn bedoeld om een inslagdraad te ondersteunen tijdens het inbrengen van de inslagdraad in het weefvak van een weefmachine. Hiertoe zijn meerdere dergelijke hulpblaasmondstukken verspreid over de breedte van het insertiekanaal van het riet van de weefmachine aangebracht, die telkens een luchtstraal leveren die het transport van een doorheen het insertiekanaal geblazen inslagdraad ondersteunt. De hulpblaasmondstukken zijn daarbij in een bepaalde positie ten opzichte van het insertiekanaal aangebracht. De luchtstralen uit de uitstroomopeningen zijn gericht naar een inslagdraad, meer in het bijzonder hoofdzakelijk volgens lengterichting van het insertiekanaal. De naar de inslagdraad gerichte luchtstralen bevatten tevens een schuin naar boven gerichte component, meer in het bijzonder een component gericht naar de bovenste wand en naar de achterwand van het insertiekanaal. Bij het weven bewegen de hulpblaasmondstukken zich bij iedere inbreng van een inslagdraad doorheen het onderste vlak kettingdraden in het weefvak. Het is tevens gekend dat een luchtstraal uit een hulpblaasmondstuk met één enkele cirkelvormige uitstroomopening ongunstig is, meer in het bijzonder beïnvloed wordt door de voedingsdruk aan het hulpblaasmondstuk. Om dit te verbeteren is het gekend de één enkele cirkelvormige uitstroomopening te vervangen door meerdere kleine uitstroomopeningen, welke kleine uitstroomopeningen echter onderhevig zijn aan stof, waardoor de luchtstraal uit een dergelijk hulpblaasmondstuk tevens nadelig beïnvloed wordt.
Het is een doel van de uitvinding een hulpblaasmondstuk van het voornoemde type zo te verbeteren dat de luchtstraal minder nadelig beïnvloed wordt, en zodoende een regelmatige luchtstraal bekomen wordt, waardoor de luchtstraal met een goed rendement op een inslagdraad kan blazen en zodoende het luchtverbruik verminderd wordt. '
Deze opgave wordt opgelost door het hulpblaasmondstuk van conclusie 1 en de weefmachine van conclusie 8.
Volgens de uitvinding is nabij de punt van het hulpblaasmondstuk een elliptische uitstroomopening aangebracht, ook ellipsvormige uitstroomopening genoemd, waarbij de hoogte van de uitstroomopening volgens de lengteas van het hulpblaasmondstuk kleiner is dan de breedte van de uitstroomopening dwars op de lengteas van het hulpblaasmondstuk.
De elliptische uitstroomopening wordt bepaald door een formule : x2/a2 + y2/b2 = 1 waarbij x de positie met betrekking tot het centrum van de uitstroomopening dwars op de lengteas is, waarbij y de positie met betrekking tot het centrum van de uitstroomopening volgens de lengteas is, waarbij a en b constanten zijn, en waarbij a kleiner is dan b.
De luchtstraal stromende uit de uitstroomopening divergeert in verticale richting en in horizontale richting. Het is het basisidee van de uitvinding om te voorzien in een elliptische uitstroomopening om te bekomen dat op een afstand van de uitstroomopéning de uitstrekking van de uitstomende divergerende luchtstraal in verticale richting en in horizontale richting hoofdzakelijk gelijkaardig is, waardoor op een afstand van de uitstroomopening een luchtstraal met een hoofdzakelijk cirkelvormige dwarsdoorsnede wordt bekomen die kan inwerken op een inslagdraad. Bij een cirkelvormige uitstroomopening zoals gekend uit de stand van de techniek, divergeert de luchtstraal sterk in verticale richting omwille van ombuiging ter hoogte van de uitstroomopening, terwijl de luchtstraal in horizontale richting minder sterk divergeert. Door het sterk divergeren in verticale richting wordt een luchtstraal bekomen die minder gunstig op een inslagdraad kan inwerken. Door de elliptische vorm van de uitstroomstroomopening volgens de uitvinding, en een verschillende divergentie van de luchtstraal in de verticale richting en in de horizontale richting, is het mogelijk door gepaste keuze van de waarden a en b een luchtstraal te bekomen die, in een gebied op een afstand van de uitstroomopening, welk gebied gebruikt wordt voor het blazen op een getransporteerde inslagdraad, zich hoofdzakelijk gelijkaardig uitstrekt in verticale richting als in horizontale richting. Met andere woorden, de gepaste keuze van de waarden a en b laat toe bij een bepaalde voedingsdruk een luchtstraal met een hoofdzakelijk cirkelvormige dwarsdoorsnede te bekomen ter hoogte van een gebied waar de luchtstraal inwerkt op een inslagdraad. Een luchtstraal uit een elliptische uitstroomopening kan hierdoor met een hogere kracht inwerken op een inslagdraad, waardoor niet alleen de kracht waarmee de luchtstraal blaast op een inslagdraad verhoogt, maar tevens het luchtverbruik nodig om een inslagdraad te ondersteunen daalt. Het voordeel van een dergelijke elliptische uitstroomopening ten opzichte van een cirkelvormige uitstroomopening met hetzelfde uitstroomoppervlak is dat de dwarsdoorsnede van de luchtstraal ter hoogte van het bereiken van de getransporteerde inslagdraad meer cirkelvormig is en dus met meer kracht kan inwerken op de getransporteerde inslagdraad.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm worden de waarden a en b zodanig gekozen dat bij een bepaalde druk de horizontale halfwaarde en de verticale halfwaarde van de uitstromende divergerende luchtstraal gelijk zijn bij een bepaalde afstand tussen de uitstroomopening en een gebied waar de luchtstraal inwerkt op een inslagdraad. In de context van de uitvinding wordt met halfwaarde van de luchtstraal bedoeld de dwarsafstand tot het centrum van de luchtstraal, in een vlak loodrecht op de luchtstraal op een afstand tussen de uitstroomopening en een gebied waar de luchtstraal inwerkt op een inslagdraad, waar de kracht van de luchtstraal de helft bedraagt van de kracht die in het centrum van de luchtstraal wordt uitgeoefend. Dit biedt als voordeel dat de kracht die de luchtstraal op een inslagdraad kan inwerken groter is dan bij een luchtstraal waarbij deze halfwaarden aanzienlijk verschillen.
Volgens een uitvoeringsvorm vertoont de bovenkant van de punt van het hulpblaasmondstuk een vorm die gelijkaardig is aan de vorm van de bovenrand van de elliptische uitstroomopening. . Dit betekent dat de bovenrand van de uitstroomopening een vorm vertoont die gelijkaardig is aan de bovenkant van de punt. Volgens een uitvoeringsvorm strekt de bovenkant van de punt van de holle naald zich hoofdzakelijk evenwijdig uit met de bovenrand van de uitstroomopening.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt de vorm van de bovenkant van de punt van het hulpblaasmondstuk bepaald uitgaande van de vorm van de elliptische uitstroomopening en door een formule : x2/(a+c)2 + y2/(b+c)2 = 1 waarbij x de positie met betrekking tot het centrum van de uitstroomopening dwars op de lengteas is, waarbij y de positie met betrekking tot het centrum van de uitstroomopening volgens de lengteas is, waarbij a en b constanten zijn die de uitstroomopening bepalen zoals voornoemd vermeld, en waarbij c een constante is voor het bepalen van de bovenkant.
Hierbij wordt de waarde c zo klein als mogelijk gekozen, maar toch voldoende volgens de wanddikte van het hulpblaasmondstuk. Dit laat toe dat de ellips, meer in het bijzonder het centrum van de ellips, zo hoog mogelijk in het' hulpblaasmondstuk kan aangebracht worden, met andere woorden zo dicht mogelijk bij de top van het hulpblaasmondstuk. Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt de afstand tussen de bovenrand van de uitstroomopening en de bovenkant van de punt bepaald door de wanddikte van het hulpblaasmondstuk.
Hierdoor kan de uitstroomopening van het hulpblaasmondstuk volgens de uitvinding dicht bij het insertiekanaal en zodoende dicht bij een inslagdraad aangebracht worden, zodat het luchtverbruik beperkt wordt. Dit is mogelijk daar de bovenrand van de elliptische uitstroomopening dicht bij de bovenkant van de gesloten punt van het hulpblaasmondstuk kan aangebracht worden. Hierdoor kan de bovenrand van de elliptische uitstroomopening tevens dichter bij het insertiekanaal van het riet aangebracht worden. Dit is niet alleen voordelig voor het luchtverbruik, maar laat tevens toe een luchtstraal voordelig naar een inslagdraad te richten zodat de luchtstraal met een grote kracht op een inslagdraad kan inwerken. Dit betekent dat doordat de uitstroomopening hoger is aangebracht, de blaashoek van de luchtstraal kleiner kan gekozen worden. In de context van de uitvinding betekent de blaashoek de hoek tussen de luchtstraal en het insertiekanaal. Hierbij kan de blaashoek in horizontale richting evenals in verticale richting kleiner gekozen worden. Dit resulteert in een luchtstraal die meer gericht is volgens de lengterichting van het insertiekanaal die de bewegingsrichting van de inslagdraad bepaalt en zodoende met meer kracht kan inwerken om een inslagdraad in te brengen. Bij een hulpblaasmondstuk volgens de uitvinding bedraagt volgens een uitvoeringsvorm de blaashoek in horizontale richting 6° en in verticale richting 8,1°. Bovendien laat dit toe de uitstroomopening van het hulpblaasmondstuk meer evenwijdig met de kettingdraden op te stellen, waardoor het hulpblaasmondstuk minder verdraaid hoeft te worden ten opzichte van de kettingdraden en zodoende tevens minder wrijving op de kettingdraden uitoefent.
Bovendien laat het hulpblaasmondstuk tevens toe dat de luchtstraal minder blaast op de kettingdraden, daar de uitstroomopening dichter bij de bovenkant van de punt is aangebracht, meer in het bijzonder dat de onderrand van de uitstroomopening dichter bij de punt van het hulpblaasmondstuk is aangebracht. Om het in het weefvak en uit het weefvak bewegen doorheen het onderste vlak kettingdradenvlak van de hulpblaasmondstukken te vergemakkelijken, wordt volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding voorzien dat de bovenkant van de gesloten punt afgerond is en aansluit op de zijwand die de uitstroomopening bevat.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt voorzien dat de binnenruimte van de holle naald egaal uitmondt in de uitstroomopening.
Door de uitvinding is het mogelijk de voor de luchtstraal benodigde doorsnedevlakken van de uitstroomopening dichter bij de punt van de holle naald aan te brengen. Dit biedt tevens het voordeel dat de uitstroomopening bij het binnentreden in het weefvak vroeger aan de kettingdraden voorbij beweegt en bij het naar buiten bewegen uit het weefvak later aan de kettingdraden voorbij beweegt, zodat meer tijd beschikbaar is om een luchtstraal uit het hulpblaasmondstuk te laten stromen om te blazen op een inslagdraad, zonder dat deze luchtstraal blaast op de kettingdraden.
Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding vloeien voort uit de hierna volgende beschrijving van de in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvormen en de afhankelijke conclusies.
Figuur 1 toont in schematische weergave een gedeelte van een weefmachine met meerdere hulpblaasmondstukken, meer in het bijzonder een gedeelte van een luchtweefmachine,
Figuur 2 toont een doorsnede langs de lijn II-II, waarbij het riet en de hulpblaasmondstukken zich in de achterste positie bevinden,
Figuur 3 toont een zijaanzicht van een hulpblaasmondstuk volgens de uitvinding in vergrootte schaal,
Figuur 4 toont een - doorsnede van het in figuur 3 weergegeven hulpblaasmondstuk,
Figuur 5 toont een perspectief aanzicht van het hulpblaasmondstuk volgens figuren 3 en 4, gemonteerd langsheen het riet in een weefmachine, Figuur 6 toont een perspectief aanzicht van het hulpblaasmondstuk volgens figuren 3 en 4, waarbij de luchtstraal gericht is naar een testtoestel.
De in figuren 1 en 2 weergegeven weefmachine bevat een riet 3 dat uit een aantal tanden bestaat, die telkens een doorsnede bevatten om een U-vormig insertiekanaal 4 te vormen, ook geleidingskanaal genoemd. Langsheen dit insertiekanaal 4 worden inslagdraden 1, 2 in een weefvak 21 ingebracht, dat gevormd wordt tussen een bovenste vlak kettingdraden 17 en een onderste vlak kettingdraden 18. De inslagdraden 1 of 2 worden elk door een hoofdblaasspuitmondstuk 5, 6 in het insertiekanaal 4 geblazen. Het verder transporteren van de inslagdraden 1 of 2 wordt ondersteund door luchtstralen 7 die door hulpblaasmondstukken 8 in het insertiekanaal 4 worden geblazen. De luchtstralen 7 zijn hoofdzakelijk volgens lengterichting van het insertiekanaal 4 gericht en bevatten een licht schuin naar boven gerichte component die naar de bovenste wand 15 en naar de achterwand 16 van het insertiekanaal 4 op de inslagdraden 1, 2 is gericht. Het riet 3, de hoofdblaasspuitmondstukken 5, 6 en de houders 9 van de hulpblaasmondstukken 8 zijn aan een ladeprofiel 10 van een weeflade bevestigd, zoals dat bijvoorbeeld uit US 5,020,574 is gekend. Een houder 9 wordt meer in detail weergegeven in figuren 5 en 6. Het ladeprofiel 10 is bijvoorbeeld via ladebenen aan een niet weergegeven as van de weeflade bevestigd, die heen en weer wordt aangedreven.
Het bovenste kettingdradenvlak 17 en het onderste kettingdradenvlak 18 lopen samen in de aanslaglijn 19, waartegen de inslagdraden door het riet 3 worden aangeslagen, zodat een weefsel 20 wordt gevormd. Het aanslaan van een inslagdraad gebeurt door de achterwand 16 van het U-vormig insertiekanaal 4, dat bij het middendeel 24 van het riet 3 hoort. Het bovenste deel 23 van de tanden van het riet 3 vormt een bovenste wand 15 van het insertiekanaal 4. De onderste wand 14 van het insertiekanaal 4 wordt door het onderste deel 22 van de tanden van het riet 3 gevormd. De hulpblaasmondstukken 8 worden door middel van de beweging van de weeflade bij elke inbreng van een inslagdraad doorheen de kettingdraden van het onderste vlak kettingdraden 18 in het weefvak 21 en na het aanslaan van de inslagdraad doorheen het onderste vlak kettingdraden 18 terug uit het weefvak 21 bewogen. Hierbij beweegt de punt 12 van het hulpblaasmondstuk 8 volgens een baan 31.
Zoals verduidelijkt in figuren 3 en 4 is het hulpblaasmondstuk 8 als een holle naald 11 uitgevoerd, die nabij zijn punt 12 in een zijwand 26 voorzien is van een uitstroomopening 25 volgens de uitvinding. Met andere woorden is de holle naald 11 van de hulpblaasmondstuk 8 in het bereik van de gesloten punt 12 voorzien van een uitstroomopening 25 die aangebracht is in een zijwand 26 van het hulpblaasmondstuk 8, welke zijwand 26 aansluit nabij de gesloten punt 12. Zoals verduidelijkt in figuren 2 en 3 is de lengteas 27 van de holle naald 11, als het hulpblaasmondstuk 8 aan de weefmachine is gemonteerd, tegenover het insertiekanaal 4 onder een hoek ten opzichte van het riet 3 aangebracht. Wanneer het hulpblaasmondstuk 8 aan een weefmachine is gemonteerd, is de bovenkant 13 van de punt 12 hoofdzakelijk nabij het insertiekanaal 4 van het riet 3 is aangebracht en is de uitstroomopening 25 aangebracht om een luchtstraal 7 naar het insertiekanaal 4 te richten.
De luchtstraal 7 stromende uit de elliptische uitstroomopening 25 divergeert in verticale richting en in horizontale richting. De uitstromende luchtstraal 7 divergeert sterker in de verticale richting dan in de horizontale richting, waarbij het verschil in divergentie afhankelijk is van de druk van de perslucht toegevoerd aan het hulpblaasmondstuk 8. Om een regelmatige luchtstraal 7 in het insertiekanaal 4 te bekomen, om op een getransporteerde inslagdraad 1, 2 te blazen, heeft het hulpblaasmondstuk 8 volgens de uitvinding een uitstroomopening 25 met een hoogte H volgens de lengteas 27 die kleiner is dan de breedte B.
Meer in het bijzonder bevat het hulpblaasmondstuk 8 nabij de punt 12 een elliptische uitstroomopening 25, waarbij de hoogte H van de uitstroomopening 25 volgens de lengteas 27 van het hulpblaasmondstuk 8 kleiner is dan de breedte B van de uitstroomopening 25 dwars op de lengteas 27 van het hulpblaasmondstuk 8. De elliptische uitstroomopening 25 wordt bepaald door een formule : x2/a2 + y2/b2 = 1 waarbij x de positie met betrekking tot het centrum 30 van de uitstroomopening 25 dwars op de lengteas 27 is, waarbij y de positie met betrekking tot het centrum 30 van de uitstroomopening 25 volgéns de lengteas 27 is, waarbij a en b constanten zijn, en waarbij a kleiner is dan b.
Bij een hulpblaasmondstuk 8 volgens de uitvinding waarbij perslucht op een toevoerdruk van 5 bar wordt toegevoerd, zoals veelgebruikt in weefmachines, bedraagt volgens een uitvoeringsvorm de hoogte H in de orde van grootte van 1,41 mm, terwijl de breedte B in de orde van grootte van 1,57 mm bedraagt. Een dergelijk hulpblaasmondstuk 8 kan probleemloos aangewend worden bij een toevoerdruk tussen 4 bar en 6 bar, niettegenstaande het hulpblaasmondstuk 8 ontworpen is om gebruikt te worden bij een toevoerdruk van 5 bar.
In het geval de toevoerdruk hoger is, is het voordelig de verhouding van de hoogte H tot de breedte B kleiner te kiezen. In het geval de toevoerdruk lager is, is het voordelig de verhouding van de hoogte H tot de breedte B groter te kiezen. In een uitvoeringsvorm waarbij de toevoerdruk 6 bar is, wordt bijvoorbeeld de hoogte H 1,38 mm gekozen en de breedte B 1,60 mm gekozen. In het geval de toevoerdruk 4 bar is, wordt bijvoorbeeld de hoogte H 1,44 mm gekozen en de breedte B 1,54 mm gekozen.
Volgens een uitvoeringsvorm vertoont de bovenkant 13 van de punt 12 van het hulpblaasmondstuk 8 een vorm die gelijkaardig is aan de vorm van de bovenrand 28 van de elliptische uitstroomopening 25 en/of strekt de bovenkant 13 van de punt 12 van de holle naald 11 zich hoofdzakelijk evenwijdig uit met de bovenrand 28 van de uitstroomopening 25. Zoals weergegeven in figuur 3 wordt de vorm van de bovenkant 13 van de punt 12 van het hulpblaasmondstuk 8 bepaald uitgaande van de vorm van de elliptische uitstroomopening 25 en door een formule : x2/(a+c)2 + y2/(b+c)2 = 1 waarbij x de positie met betrekking tot het centrum 30 van de uitstroomopening 25 dwars op de lengteas 27 is, waarbij y de positie met betrekking tot het centrum 30 van de uitstroomopening 25 volgens de lengteas 27 is, waarbij a en b constanten zijn die de uitstroomopening 25 zoals voornoemd vermeld, en waarbij c een constante is voor het bepalen van de bovenkant 13.
Zoals weergegeven in figuur 5 is de luchtstraal 7 stromende uit de uitstroomopening 25 gericht naar het insertiekanaal 4 en divergeert sterker in de verticale richting dan in de horizontale richting. Zoals weergegeven in figuur 6 wordt een luchtstraal 7 met een hoofdzakelijk cirkelvormige dwarsdoorsnede, ook genoemd cirkelvormige luchtstraal, bekomen in een vlak 33 loodrecht op de luchtstraal 7 en op een bepaalde afstand van de uitstroomopening 25, welke bepaalde afstand bijvoorbeeld gelijk is aan de afstand tussen de uitstroomopening 25 en een gebied waar de luchtstraal 7 inwerkt op een inslagdraad. Indien de hulpblaasmondstukken 8 op een afstand van 7 4 mm van elkaar aan een weefmachine zijn aangebracht, dan is de voornoemde bepaalde afstand bijvoorbeeld tussen 45 mm en 74 mm, en 'bij voorkeur tussen 45 mm en 60 mm. Bij een hulpblaasmondstuk 8 volgens de uitvinding is vastgesteld, dat in geval een luchtstraal met een hoofdzakelijk cirkelvormige dwarsdoorsnede bij de voornoemd bepaalde afstand wordt bekomen, dat deze luchtstraal vanaf die afstand dan verder een hoofdzakelijk cirkelvormige dwarsdoorsnede vertoont. Door de elliptische uitstroomopening 25 wordt een luchtstraal met een hoofdzakelijk cirkelvormige dwarsdoorsnede bekomen op de voornoemde bepaalde afstand. Hierbij zijn de horizontale halfwaarde en de verticale halfwaarde hoofdzakelijk aan elkaar gelijk op de voornoemde bepaalde aftand. In figuur 6 zijn halfwaarden schematisch weergegeven met de omtrek 32. Bij een hulpblaasmondstuk 8 volgens de uitvinding wordt volgens een uitvoeringsvorm ter hoogte van de voornoemd bepaalde afstand een cirkelvormige luchtstraal 7 bekomen met een centrale as 34 en een kegelhoek K in de orde van grootte van 9,2°.
Bovendien laat het hulpblaasmondstuk 8 tevens toe dat de luchtstraal 7 minder blaast op de kettingdraden, daar de uitstroomopening 25 dichter bij de bovenkant van de gesloten punt 12 is aangebracht, meer in het bijzonder de onderrand 29 van de uitstroomopening 25 dichter bij de punt 12 van het hulpblaasmondstuk 8 is aangebracht. Om het in het weefvak 21 en uit het weefvak 21 bewegen doorheen het onderste vlak kettingdradenvlak 18 van de hulpblaasmondstukken 8 te vergemakkelijken, wordt er volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding voorzien dat de bovenkant 13 van de gesloten punt 12 afgerond is en aansluit op de zijwand 26 die de uitstroomopening 25 bevat.
Door de uitvinding is het mogelijk de voor de luchtstraal 7 benodigde doorsnedevlakken van de uitstroomopening 25 dichter bij de punt 12 van de holle naald 11 aan te brengen. Door de vorm van de uitstroomopening 25 biedt de uitstroomopening 25 volgens de uitvinding het voordeel dat de uitstroomopening 25 dicht bij het insertiekanaal 4 kan aangebracht worden, zodat de luchtstraal 7 uit de uitstroomopening 25 met grote kracht op een inslagdraad kan inwerken.
De uitvinding is niet beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen. Variante uitvoeringsvormen wat betreft vormen en afmetingen die binnen de conclusies vallen en combinaties van de beschreven en weergegeven uitvoeringsvormen zijn eveneens mogelijk.

Claims (8)

  1. Conclusies .
    1. Hulpblaasmondstuk voor het ondersteunen van een inslagdraad in een weefmachine, welk hulpblaasmondstuk (8) een holle naald (11) bevat, waarbij de naald (11) een punt (12) en een uitstroomopening (25) voor een luchtstraal (7) bevat, waarbij de uitstroomopening (25) voorzien is in een zijwand (26) die aansluit op de punt (12) en aangebracht is om een luchtstraal (7) naar een insertiekanaal (4) te richten wanneer het hulpblaasmondstuk (8) aan een weefmachine is gemonteerd, daardoor gekenmerkt dat nabij de punt (12) van het hulpblaasmondstuk (8) een elliptische uitstroomopening (25) is aangebracht, waarbij de hoogte van de uitstroomopening (25) volgens de lengteas (27) van het hulpblaasmondstuk (8) kleiner is dan de breedte van de uitstroomopening (25) dwars op de lengteas (27) van het hulpblaasmondstuk (8).
  2. 2. Hulpblaasmondstuk volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de elliptische uitstroomopening (25) wordt bepaald door een formule : x2/a2 + y2/b2 = 1 waarbij x de positie met betrekking tot het centrum (30) van de uitstroomopening (25) dwars op de lengteas (27) is, waarbij y de positie met betrekking tot het centrum (30) van de uitstroomopening (25) volgens de lengteas (27) is, waarbij a en b constanten zijn, en waarbij a kleiner is dan b.
  3. 3. Hulpblaasmondstuk volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de waarden a en b zodanig gekozen dat de horizontale halfwaarde en de verticale halfwaarde van de uitstromende divergerende luchtstraal (7) gelijk zijn bij een bepaalde afstand tussen de uitstroomopening (25) en een gebied waar de luchtstraal (7) inwerkt op een inslagdraad (1, 2).
  4. 4. Hulpblaasmondstuk volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de bovenkant (13) van de punt (12) van het hulpblaasmondstuk (8) een vorm vertoont die gelijkaardig is aan de vorm van de bovenrand (28) van de elliptische uitstroomopening (25).
  5. 5. Hulpblaasmondstuk volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de bovenkant (13) van de punt (12), wanneer het hulpblaasmondstuk (8) aan de weefmachine is gemonteerd, hoofdzakelijk nabij het insertiekanaal (4) van het riet (3) is aangebracht.
  6. 6. Hulpblaasmondstuk volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat hoogte H van het hulpblaasmondstuk (8) in de orde van grootte van 1,41 mm bedraagt, terwijl breedte B in de orde van grootte van 1,57 mm bedraagt.
  7. 7. Hulpblaasmondstuk volgens conclusie -6, daardoor gekenmerkt dat de hoogte H van het hulpblaasmondstuk (8) tussen 1,38 mm en 1,44 mm bedraagt, terwijl de breedte B tussen 1,60 mm en 1,54 mm bedraagt.
  8. 8. Weefmachine, daardoor gekenmerkt dat de weefmachine een hulpblaasmondstuk (8) volgens één van de conclusies 1 tot 7 bevat.
BE2013/0358A 2013-05-22 2013-05-22 Hulpblaasmondstuk voor een weefmachine BE1021694B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2013/0358A BE1021694B1 (nl) 2013-05-22 2013-05-22 Hulpblaasmondstuk voor een weefmachine
PCT/EP2014/060016 WO2014187732A1 (en) 2013-05-22 2014-05-15 Auxiliary nozzle for a weaving machine

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2013/0358A BE1021694B1 (nl) 2013-05-22 2013-05-22 Hulpblaasmondstuk voor een weefmachine

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1021694B1 true BE1021694B1 (nl) 2016-01-08

Family

ID=49054136

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2013/0358A BE1021694B1 (nl) 2013-05-22 2013-05-22 Hulpblaasmondstuk voor een weefmachine

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1021694B1 (nl)
WO (1) WO2014187732A1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP3341499A1 (en) * 2015-08-28 2018-07-04 Minkpapir A/S A pelt board bag and an assembly of a pelt board bag and a pelt board

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS60173143A (ja) * 1984-02-17 1985-09-06 株式会社豊田自動織機製作所 流体噴射式織機における補助ノズル装置
JPS61159386U (nl) * 1985-03-27 1986-10-02
EP0281948A2 (de) * 1987-03-11 1988-09-14 Lindauer Dornier Gesellschaft M.B.H Webmaschine mit pneumatischem Schussfadeneintrag

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS60173143A (ja) * 1984-02-17 1985-09-06 株式会社豊田自動織機製作所 流体噴射式織機における補助ノズル装置
JPS61159386U (nl) * 1985-03-27 1986-10-02
EP0281948A2 (de) * 1987-03-11 1988-09-14 Lindauer Dornier Gesellschaft M.B.H Webmaschine mit pneumatischem Schussfadeneintrag

Also Published As

Publication number Publication date
WO2014187732A1 (en) 2014-11-27

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1021694B1 (nl) Hulpblaasmondstuk voor een weefmachine
CN100489170C (zh) 生产结子线的方法和装置
CN102086556B (zh) 喷气织机的引纬装置
BE1021879B1 (nl) Strekinrichting voor een inslagdraad
BE1017893A5 (nl) Strekinrichting voor het strekken van een inslagdraad.
BE1012608A3 (nl) Spuitmondstuk voor een weefmachine.
BE1021449B1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het bewaken van een inslagdraad
CN205295645U (zh) 一种提花机纱线导向装置
ES2217048T3 (es) Guia de hilo para maquina tricotosa rectilinea.
BE1024804B1 (nl) Inslagdraad geleidingsinrichting voor een luchtstraalweefmachine
KR101276064B1 (ko) 비접촉 평판 이송장치
JP4989098B2 (ja) 水噴射式織機の緯入れ安定化装置
JP6042079B2 (ja) たて糸の保持を改良したアイを有するヘルド
RU2015122746A (ru) Модульный элемент для бобинодержателя
JP2013087410A (ja) たて糸に優しいアイを有するヘルド
BE1022812B1 (nl) Hulpblaasmondstuk voor een weefmachine
US791722A (en) Warp-creel.
BE1013883A5 (nl) Garenwachter lamel.
BE1017456A3 (nl) Een inrichting voor het behoud van de weefselbreedte van een weefsel op een weefmachine.
US985543A (en) Slasher.
EP1400617A2 (en) Running weft control device of air-jet loom
US770244A (en) Apparatus for twisting yarn.
US1498687A (en) Thread guide for spinning machines
BE1024545A1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden
US837746A (en) Loom-temple.

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20230531