BE1016639A6 - Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden. - Google Patents

Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden. Download PDF

Info

Publication number
BE1016639A6
BE1016639A6 BE2005/0303A BE200500303A BE1016639A6 BE 1016639 A6 BE1016639 A6 BE 1016639A6 BE 2005/0303 A BE2005/0303 A BE 2005/0303A BE 200500303 A BE200500303 A BE 200500303A BE 1016639 A6 BE1016639 A6 BE 1016639A6
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
speed
weft thread
weaving machine
irregularity
weft
Prior art date
Application number
BE2005/0303A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2005/0303A priority Critical patent/BE1016639A6/nl
Priority to AT06754173T priority patent/ATE497039T1/de
Priority to CN2006800210728A priority patent/CN101198733B/zh
Priority to EP06754173A priority patent/EP1891257B1/en
Priority to DE602006019859T priority patent/DE602006019859D1/de
Priority to PCT/EP2006/005406 priority patent/WO2006133833A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1016639A6 publication Critical patent/BE1016639A6/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/34Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means
    • D03D47/342Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means knot detection
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/34Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D51/00Driving, starting, or stopping arrangements; Automatic stop motions
    • D03D51/14Driving, starting, or stopping arrangements; Automatic stop motions for reducing speed temporarily

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)
  • Yarns And Mechanical Finishing Of Yarns Or Ropes (AREA)

Abstract

Weefmachine en werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad (2,3,4) bij een weefmachine, waarbij een bepaalde inslagdraad (2,3,4) met een lagere snelheid dan de normale snelheid voor die bepaalde inslagdraad (2,3,4)in een weefvak (8) wordt gebracht, in geval een knoop of onregelmatigheid (39,41) in een bepaalde inslagdraad (2,3,4) werd gedetecteerd.

Description

Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een weefmachine, meer in het bijzonder bij een grijperweefmachine.
Grijperweefmachines zijn gekend waarbij meerdere inslagdraden opeenvolgend volgens een bepaald patroon door middel van grijpers in een weefvak worden gebracht. Bij de meeste grijperweefmachines blijft de inslagdraad tussen opeenvolgende inbrengen verbonden met de weefselrand en wordt de inslagdraad bij het begin van een inbreng van de weefselrand geknipt door een inslagschaar. Een dergelijke inslagschaar is onder meer beschreven in US 3621885.
Een grijperweefmachine bevat meestal een draadwachter om een gebroken inslagdraad vast te stellen, die opgesteld is tussen een draadvoorraad zoals een bobijn en het weefvak. Tevens kan een grijperweefmachine detectiemiddelen bevatten om een onregelmatigheid zoals een knoop, een verdunning, een verdikking en dergelijke in een inslagdraad te detecteren.
Het is gekend het einde van een bobijn waarvan inslagdraad wordt getrokken, te verbinden of te knopen aan het begin van een reservebobijn en tussen beide bobijnen een bobijnwisselsensor te voorzien om een dergelijke verbinding of knoop te detecteren.
Het is gekend uit EP 656.437 BI het inbrengen van een bepaalde inslagdraad te onderbreken nadat een knoop in die inslagdraad werd gedetecteerd, zodat een lengte inslagdraad die een knoop bevat niet in het weefvak wordt gebracht. Dit biedt als voordeel dat een weefsel zonder knopen kan vervaardigd worden. De voornoemde werkwijze kan toegepast worden wanneer een bepaald type inslagdraad vanaf meerdere voedingskanalen kan voorzien worden. Bij de voornoemde werkwijze gaat een lengte inslagdraad verloren, hetgeen vooral bij dure garens een nadeel kan zijn. Bij zwakke inslagdraden kan de tussenafstand tussen twee knopen hierbij in de orde van grootte van de lengte inslagdraad zijn, die dient verwijderd te worden. Dit kan voor gevolg hebben dat gedurende lange tijd geen inslagdraad vanaf het betreffende voedingskanaal wordt gevoed. Bovendien is de lengte inslagdraad die verwijderd wordt met de werkwijze volgens EP 656.437 BI meestal aanzienlijk groter dan strikt noodzakelijk om de knoop te verwijderen, daar een veiligheidsmarge in acht dient genomen te worden gezien de positie van de knoop niet exact kan bepaald worden en afhankelijk is van de voorraad inslagdraad op een voorafwikkelaar.
Indien men toelaat dat het weefsel knopen mag bevatten en het inbrengen van een bepaalde inslagdraad nadat een knoop in die inslagdraad werd gedetecteerd niet onderbreekt, ontstaat bij grijperweefmachines en in het bijzonder bij snellopende grijperweefmachines het gevaar dat door het met behulp van een grijper continu trekken op een inslagdraad die een knoop bevat, deze inslagdraad ter hoogte van die knoop zal breken.
De uitvinding heeft als doel het breken van een inslagdraad tijdens het inbrengen van een inslagdraad, meer in het bijzonder tijdens het inbrengen van een inslagdraad door middel van minstens één grijper in een grijperweefmachine te verbeteren.
Tot dit doel bevat een werkwijze volgens de uitvinding het inbrengen van een bepaalde inslagdraad met een lagere snelheid dan de normale snelheid voor die bepaalde inslagdraad, in geval een knoop of onregelmatigheid in een bepaalde inslagdraad werd gedetecteerd.
De uitvinding biedt als voordeel dat vermeden wordt dat een knoop of onregelmatigheid in een bepaalde inslagdraad aanleiding geeft tot een draadbreuk en zodoende stops van de weefmachine door draadbreuken vermeden worden. Het aanwezig zijn van knopen of onregelmatigheden in een weefsel vormt bij sommige weefsels geen probleem. Verder vereist de werkwijze niet noodzakelijk extra mechanische of pneumatische middelen om een knoop te verwijderen vooraleer die ingeweven zou worden.
De uitvinding is vooral voordelig voor het weven van zwakke inslagdraden die ten gevolge van de voorbereidende processen zoals spinnen, bobineren, twisten en dergelijke reeds een aanzienlijk aantal knopen bevatten. Bij dergelijke inslagdraden zijn meestal de knopen eveneens relatief zwak en kunnen vanaf een bepaalde garenspanning uit elkaar getrokken worden.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat een werkwijze het inbrengen van een bepaalde inslagdraad met een lagere snelheid nadat de knoop of onregelmatigheid werd gedetecteerd en vooraleer de knoop of onregelmatigheid wordt ingebracht. Dit laat toe de snelheid pas te verlagen een zekere tijd of een zeker aantal inbrengen na het vaststellen van een knoop of onregelmatigheid.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat een werkwijze het inbrengen van een bepaalde inslagdraad met een lagere snelheid minstens tot het ogenblik dat de knoop of onregelmatigheid is ingebracht. Dit laat toe de snelheid terug te verhogen wanneer een knoop of onregelmatigheid met zekerheid is ingebracht.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat een werkwijze het verlagen van de snelheid van de weefmachine, nadat een knoop of onregelmatigheid in die bepaalde inslagdraad werd gedetecteerd. Deze werkwijze is bijzonder geschikt om toegepast te worden bij een weefmachine waarbij de snelheid van de inslagdraad bepaald wordt door de snelheid van de weefmachine, meer in het bijzonder bij een weefmachine zoals een grijperweefmachine.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat een werkwijze het detecteren van een knoop of onregelmatigheid die zich tussen de draadvoorraad en de weefselrand bevindt. Dit kan gebeuren met behulp van detectiemiddelen voor het bepalen van een knoop of onregelmatigheden die een bobijnwisselsensor bevatten die tussen twee bobijnen is opgesteld en die een signaal levert wanneer overgeschakeld wordt van de ene bobijn naar de andere bobijn. Dergelijke detectiemiddelen kunnen ook een draadsensor bevatten die een knoop of onregelmatigheid in een inslagdraad kan detecteren. Een onregelmatigheid kan bestaan uit een knoop, een verdunning, een verdikking en dergelijke. In geval een onregelmatigheid aanwezig is, kan men aannemen dat de lokale treksterkte van de inslagdraad aanzienlijk lager is dan de nominale treksterkte van de inslagdraad, dit betekent de treksterkte wanneer geen onregelmatigheid aanwezig is. Bij sommige inslagdraden bestaan de onregelmatigheden normalerwijze uit knopen.
De uitvinding betreft tevens een weefmachine, meer in het bijzonder een grijperweefmachine waarbij een werkwijze volgens de uitvinding wordt aangewend, die een aandrijfeenheid, bijvoorbeeld een aandrijfmotor, bevat waarvan de snelheid stuurbaar is.
Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 een grijperweefmachine volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 een verloop van de snelheid van de weefmachine in functie van de tijd weergeeft; figuur 3 een verloop van de breukkans van een inslagdraad en de snelheid van de weefmachine in functie van de trekspanning in de inslagdraad weergeeft.
In figuur 1 is een grijperweefmachine weergegeven die een voeding 1 voor de inslagdraden 2, 3 en 4 bevat. De voeding 1 bevat bijvoorbeeld drie voedingskanalen 5, 6 en 7, die bedoeld zijn om tijdens opeenvolgende inbrengen een bepaalde inslagdraad in het weefvak 8 te brengen. Hierbij blijft de inslagdraad van elk voedingskanaal tussen opeenvolgende inbrengen verbonden met de rand 9 en wordt bij het begin van een inbreng van een inslagdraad van een bepaald voedingskanaal van de rand 9 losgemaakt door een schematisch weergeven inslagschaar 10 die bijvoorbeeld aangedreven wordt door de weefmachine. De rand 9 bevindt zich hierbij ter hoogte van de eerste kettingdraad 11. In geval er geweven wordt zonder afval is de rand 9 tevens de weefselrand.
De inslagschaar 10 is opgesteld ter hoogte van de rand 9 en van de aanslaglijn 12 van het weefsel. De inslagschaar 10 is bedoeld om een inslagdraad tijdens het begin van zijn inbreng in het weef vak 8 van de rand 9 los te maken. Daarnaast bevat de weefmachine een stuureenheid 14 die onder meer een draadpresentator 13 stuurt. De draadpresentator 13 staat in om inslagdraden vanaf een bepaald voedingskanaal 5, 6 of 7 aan een grijper, meer in het bijzonder aan de gevergrijper 15 te presenteren. De gevergrijper 15 neemt aldaar de gepresenteerde inslagdraad op, brengt de opgenomen inslagdraad naar het midden van het weefvak 8 en geeft die inslagdraad op gekende wijze over aan een nemergrijper 40 (zoals in figuur 1 in streeplijn weergegeven). De nemergrijper 40 brengt vervolgens op gekende wijze de overgenomen inslagdraad verder naar de overzijde van het weefvak 8.
De voeding 1 bevat hierbij tevens een draadwachter 16 om gebroken inslagdraden te detecteren, meer in het bijzonder om een gebroken inslagdraad 2, 3 of 4 te detecteren. Het voedingskanaal 5 bevat twee bobijnen 17, 18, het voedingskanaal 6 bevat twee bobijnen 19, 20 en het voedingskanaal 7 bevat twee bobijnen 21, 22. Zoals schematisch aangeduid werd het einde van de in werking zijnde bobijnen 17, 19 en 21 geknoopt aan het begin van een bijhorende reservebobijn 18, 20 of 22. Verder bevat elk voedingskanaal 5, 6 of 7 een bijhorende voorafwikkelaar 23, 24 of 25. Tussen de bobijnen zijn bobijnwisselsensoren 26, 27 en 28 opgesteld om een overgang van de ene naar de andere bobijn vast te stellen. Voor elke voorafwikkelaar 23, 24, 25 is tevens nog een draadsensor 29, 30, 31 opgesteld om een knoop of onregelmatigheid in een inslagdraad te detecteren.
De bobijnen zijn vast opgesteld op een bobijnstand 32. Op die bobijnstand 32 worden tevens de voorafwikkelaars bevestigd. Nabij de aanslaglijn 12 van het weefsel 33 is tevens een geleidingsbaar 34 voorzien die bedoeld is om een inslagdraad tussen de rand 9 en een grijper 15 naar de inslagschaar 10 te geleiden. Tevens is een riet 35 weergegeven. De draadpresentator 13 bevat meerdere draadpresentatienaalden 36, 37 en 38 die elk met een draadgeleider zijn voorzien.
Volgens de uitvinding bevat de grijperweefmachine een stuureenheid 14 die kan samenwerken met detectiemiddelen die bepalen wanneer een knoop of onregelmatigheid zich tussen een bobijn en de rand 9 bevindt, meer in het bijzonder met de bobijnwisselsensoren 26, 27 of 28 en/of met de draadsensoren 29, 30 of 31. De bobijnwisselsensoren 26, 27 en 28 leveren een signaal wanneer overgeschakeld wordt van de ene bobijn naar de andere bobijn, waardoor die signalen ook representatief zijn voor een aldaar aanwezige knoop 39. De draadsensoren 29, 30 of 31 kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van het principe van diktemeting en zijn hierbij in staat een verschillend signaal af te leveren wanneer een knoop 41 of onregelmatigheid in de inslagdraad voorbij de draadsensor komt dan in geval een normale inslagdraad voorbij komt. Dergelijke draadsensor 29, 30 of 31 wordt bij voorkeur toegepast wanneer naast de knopen ontstaan door het knopen van twee bobijnen, zich tevens andere knopen 41 of onregelmatigheden in de aanwezige inslagdraad op de bobijnen bevinden. Dit laatste is vooral het geval bij zwakke inslagdraden.
Hierbij valt op te merken dat de voornoemde detectiemiddelen bij voorkeur zodanig zijn opgesteld dat de lengte inslagdraad tussen de detectiemiddelen en de rand 9 groter is dan de lengte van een in te brengen inslagdraad. Dit laat toe de knoop of onregelmatigheid te detecteren vooraleer die in het weefvak 8 wordt gebracht. Aangezien een zekere voorraad 42, 43 en 44 met inslagdraad zich op de voorafwikkelaar 5, 6 of 7 bevindt zal steeds voldoende inslaglengte aanwezig zijn wanneer de voornoemde detectiemiddelen voor de voorafwikkelaar zijn opgesteld.
De gevergrijper 15 en de nemergrijper 40 worden door middel van gri jperbanden 50 en 51 op gekende wijze doorheen een door kettingdraden 52 gevormd weefvak 8 getransporteerd. De kettingdraden 52 worden door middel van gekende gaapvormingsmiddelen volgens een patroon op en neer bewogen. De grijperbanden 50 en 51 worden bijvoorbeeld volgens een bepaald bewegingsverloop aangedreven door middel van een grijperaandrijving 53 en 54. Dergelijke grijperaandrijvingen 53 en 54 worden aangedreven door een aandrijfas 55 en zijn onder meer gekend uit EP 077.087 Al en FR 2315558 Al. De aandrijfas 55 wordt synchroon aangedreven door middel van de aandrijfas 56 van de aandrijfmotor 57 van de weefmachine. Hierbij leggen de grijperaandrijfmiddelen 53, 54 een bewegingsverloop aan de grijpers 15, 40 op dat bepaald wordt door de hoekpositie van de aandrijfas 56. Het bewegingsverloop van de ingebrachte inslagdraad wordt hierbij bepaald door het bewegingsverloop van de grijper 15 of 40 die samenwerkt met de inslagdraad.
De weefmachine bevat een aandrijfeenheid 45 waarvan de snelheid stuurbaar is. De aandrijfeenheid 45 bevat een aandri j fmotor 57. Een hoeksensor 58 is voorzien om de hoekpositie van de aandrijfas 56 van de aandrijfmotor 57 te bepalen. Die hoeksensor 58 is verbonden met de stuureenheid 14. Het is duidelijk dat volgens een variante de aandrijfas 55 kan samenvallen met de aandrijfas 56. De aandrij fmotor 57 wordt door middel van de stuureenheid 14 met een bepaald snelheidsverloop gestuurd. Dit kan gebeuren op een wijze zoals beschreven in EP 1.032.867 BI of WO 03/032481. Gedurende een weefcyclus voor het inbrengen van een inslagdraad kan de aandrij fmotor 57 met een bijhorend snelheidsverloop gestuurd worden. Op die manier kan een inslagdraad met een bijhorend snelheidsverloop in een weefvak gebracht worden, dat afhankelijk is van en bepaald wordt door het snelheidsverloop van de aandrijfmotor.
Verder bevat de weefmachine een ingave-eenheid 46 om gegevens in de stuureenheid 14 in te geven. Die gegevens bevatten het patroon waarmee opeenvolgende inslagdraden 2, 3 of 4 dienen ingebracht te worden en het patroon van de snelheid waarmee de aandrij fmotor 57 voor opeenvolgende inslagdraden dient gestuurd te worden. Hierbij wordt opgemerkt dat zoals later nog verduidelijkt zal worden elk type inslagdraad 2, 3 of 4 tijdens opeenvolgende inbrengen tevens met een verschillende snelheid kan worden ingebracht. Dit laatste door de snelheid van de aandrijfmotor 57 passend te sturen.
Bijvoorbeeld wordt met de ingave-eenheid 46 volgend patroon voor het weven ingegeven. De weefmachine zal bijvoorbeeld met volgend patroon door de stuureenheid 14 gestuurd worden.
Insertie Inslagdraad Toerental wee£machine 1 2 550 toeren/minuut 2 3 500 toeren/minuut 3 4 450 toeren/minuut 4 2 500 toeren/minuut 5 4 450 toeren/minuut 6 3 500 toeren/minuut 7 2 550 toeren/minuut 8 2 550 toeren/minuut
Indien de draadsensor 29 bijvoorbeeld een knoop 41 vaststelt en een bijhorend signaal aan de stuureenheid 14 stuurt, zal een werkwijze volgens de uitvinding toegepast worden. Daar de voorafwikkelaar 23 nog een voorraad 42 bevat, dient de stuureenheid 14 niet onmiddellijk te reageren.
De werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een weefmachine volgens de uitvinding bevat het inbrengen van een bepaalde inslagdraad met een lagere snelheid dan de normale snelheid voor die bepaalde inslagdraad wanneer een knoop of onregelmatigheid werd gedetecteerd.
In het weergegeven voorbeeld wordt bij de vierde, zevende en achtste insertie de snelheid voor het inbrengen van de inslagdraad 2 verlaagd, bijvoorbeeld door de snelheid van de weefmachine te beperken tot 500 toeren/minuut en op die manier de snelheid van de bijhorende inslagdraad evenredig te beperken. In dit geval wordt de weefmachine bijvoorbeeld met volgend patroon door de stuureenheid 14 gestuurd worden.
Insertie Inslagdraad Toerental weefmachine 1 2 500 toeren/minuut 2 3 500 toeren/minuut 3 4 450 toeren/minuut 4 2 500 toeren/minuut 5 4 450 toeren/minuut 6 3 500 toeren/minuut 7 2 500 toeren/minuut 8 2 500 toeren/minuut
Daar de snelheid waarmee de inslagdraad in een weefvak 8 wordt gebracht evenredig daalt met de verlaagde snelheid van de aandrij fmotor 57, zal tevens de spanning in de inslagdraad dalen. Bij grijperweefmachines is de spanning in de inslagdraad immers rechtstreeks afhankelijk van de snelheid van de weefmachine. Door de snelheid van de weefmachine te laten dalen, is het mogelijk de spanning in de inslagdraad te laten dalen zodat die spanning met zekerheid onder de verwachte sterkte van de knoop blijft. Dit laat toe breuken van inslagdraden door breuken ter hoogte van zwakke knopen of onregelmatigheden te vermijden.
Hierbij wordt opgemerkt dat bij het weergegeven voorbeeld bij de vierde insertie het toerental 500 toeren/minuut voor het inbrengen van de inslagdraad 2 niet wordt verlaagd. Dit toerental wordt niet verlaagd daar dit reeds voor de detectie van de knoop reeds zo laag was. Dit toerental voor de vierde insertie werd laag ingesteld om het verschil in toerental met de vorige en/of de volgende insertie te beperken.
Indien men volgens een variante kiest om de snelheid voor de inslagdraad 2 te verlagen naar 400 toeren/minuut, dan zal bijvoorbeeld de snelheid voor alle inserties van de inslagdraad 2 verlaagd worden, zoals aangeduid met volgend patroon.
Insertie Inslagdraad Toerental weefmachine 1 2 400 toeren/minuut 2 3 500 toeren/minuut 3 4 450 toeren/minuut 4 2 400 toeren/minuut 5 4 450 toeren/minuut 6 3 500 toeren/minuut 7 2 400 toeren/minuut 8 2 400 toeren/minuut
In dit laatste geval is het aangewezen om ook het toerental voor het inbrengen van andere inslagdraden te verlagen, bijvoorbeeld om het verschil in toerental tussen twee inserties te beperken, zodat een patroon wordt bekomen waarbij het verschil in snelheid tussen twee opeenvolgende inserties relatief beperkt blijft.
Insertie Inslagdraad Toerental weefmachine 1 2 400 toeren/minuut 2 3 450 toeren/minuut 3 4 450 toeren/minuut 4 2 400 toeren/minuut 5 4 450 toeren/minuut 6 3 450 toeren/minuut 7 2 400 toeren/minuut 8 2 400 toeren/minuut
Daar er een draadvoorraad 42 aanwezig is, laat de uitvinding toe te wachten om de normale snelheid vl voor het inbrengen van een inslagdraad te verlagen tot de verlaagde snelheid v2. Zoals verduidelijkt in figuur 2, kan dit wachten vanaf het ogenblik tl dat een knoop wordt gedetecteerd tot het ogenblik t2 waarbij de knoop normalerwijze nog niet wordt ingebracht. Het ogenblik t3 stelt het ogenblik voor dat de knoop wordt ingebracht. Vanaf het ogenblik t4 waarbij de knoop met zekerheid werd ingebracht kan men de snelheid terug verhogen van de verlaagde snelheid v2 tot de normale waarde vl. Daar normaal draadvoorraad 42 aanwezig is voor minstens drie en hoogstens vijf inserties van een bepaalde inslagdraad 2, is het bijvoorbeeld mogelijk nog twee inserties te wachten om de snelheid te verlagen. Om zeker te zijn dat de knoop werd ingebracht kan men pas de snelheid verhogen nadat bijvoorbeeld zeven inserties werden ingebracht.
Het is duidelijk dat het detecteren van een knoop in een bepaalde inslagdraad voor gevolg heeft dat bij bepaalde inserties van die inslagdraad de snelheid verlaagd wordt. Die snelheid dient echter niet verlaagd te worden voor alle inserties van die inslagdraad, wanneer de snelheid van voor de detectie van de knoop reeds voldoende laag was. Uiteraard kan een verlagen van de snelheid voor een bepaalde inslagdraad ook voor gevolg hebben dat de snelheid voor een insertie van een andere inslagdraad dient te verlagen om bijvoorbeeld snelheidsvariaties tussen twee opeenvolgende inserties te beperken.
In het weergegeven voorbeeld bevinden de detectiemiddelen 26, 27, 28, 29, 30 en 31 voor het detecteren van een knoop of onregelmatigheid zich tussen een draadvoorraad en de rand 9, meer in het bijzonder tussen de voorafwikkelaar 23, 24 en 25 en een bijhorende bobijn. Dit biedt als voordeel dat het verlagen van de snelheid mogelijk is vooraleer de betreffende inslagdraad zou ingébracht worden.
Door het opeenvolgend volgens een patroon inbrengen van inslagdraden, waarbij elke opeenvolgende inslagdraad met een volgens het patroon bepaalde bijhorende snelheid wordt ingebracht, kan in geval een knoop of onregelmatigheid in een bepaalde inslagdraad wordt gedetecteerd de bijhorende snelheid van minstens één insertie van een bepaalde inslagdraad verlaagd worden, teneinde een breuk van die inslagdraad ter hoogte van de knoop of onregelmatigheid te vermijden. In het weergegeven voorbeeld van een grijperweefmachine wordt de snelheid van de inslagdraad bepaald door de snelheid van de weefmachine, meer in het bijzonder de snelheid van de aandrijfmotor 57. Hierbij wordt het snelheidspatroon van de snelheid van de weefmachine aangepast om de snelheid van de inslagdraad aan te passen.
De weefmachine bevat tevens opslageenheid 47 voor het opslaan van gegevens die verband houden met de snelheid waarmee inslagdraden worden ingebracht, de opeenvolging waarmee inslagdraden worden ingebracht en bijvoorbeeld een voornoemd patroon. De gegevens in de opslageenheid 47 kunnen via de ingave-eenheid 46 ingegeven worden.
In geval één van de detectiemiddelen 26 tot 31 een signaal naar de stuureenheid 14 stuurt, stuurt de stuureenheid 14 tevens een signaal naar een teller 48 die bijvoorbeeld het aantal inbrengen vanaf een bepaald voedingskanaal 5, 6 of 7 telt. Afhankelijk van het aantal getelde inserties zal de stuurheid 14 zoals voornoemd het patroon aanpassen en de snelheid voor het inbrengen van bepaalde inslagdraden op een gepast ogenblik verlagen en vervolgens terug verhogen. Het aantal inserties is uiteraard afhankelijk van de voorraad 42, 43 of 44.
Volgens een variante kan de teller 48 in plaats van het aantal inserties de tijd tellen vanaf een dergelijk signaal. Die nodige tijd is hierbij afhankelijk van de snelheid van de weefmachine en van het patroon. Die tijd kan bepaald worden als de tijd vereist voor het inbrengen van het aantal inserties vanaf een bepaald voedingskanaal. Het voornoemd aantal inserties of de voornoemde tijd kan met een ingave-eenheid 46, bijvoorbeeld een toetsenbord, ingesteld worden.
De uitvinding laat toe verder te blijven weven vanaf elk voedingskanaal 5, 6 en 7 zodat de voeding vanaf geen enkel voedingskanaal dient onderbroken te worden. Het opeenvolgend patroon voor het inbrengen van inslagdraden kan zodoende eveneens behouden blijven. Indien echter een draadbreuk wordt vastgesteld, kan uiteraard het betreffende voedingskanaal uitgeschakeld worden en kan indien het type inslagdraad bij meerdere voedingskanalen van hetzelfde type is, verder geweven worden vanaf de overige voedingskanalen op een wijze zoals gekend uit EP 195.469 B2. In dit geval kan de snelheid van het inbrengen van inslagdraden eveneens verlaagd worden om een volgende draadbreuk te vermijden.
In geval de weefmachine gestopt wordt na een draadbreuk in één of meerdere voedingskanalen kan de wever bij het herstellen van de draadbreuken tevens de knoop of onregelmatigheid uit het uitgeschakelde voedingskanaal verwijderen en met de ingave-eenheid 46 de werkwijze volgens de uitvinding stopzetten. Hierdoor kan na de start van de weefmachine het voedingskanaal waarin de knoop of onregelmatigheid aanwezig was onmiddellijk terug in werking worden gesteld en/of kan onmiddellijk met normale snelheid geweven worden.
De werkwijze volgens de uitvinding kan uiteraard ook uitgeschakeld worden met behulp van ingave-eenheid 46, bijvoorbeeld in geval men inslagdraden weeft waarbij de knopen geen aanleiding geven tot draadbreuken. De teller 48 kan tevens aangewend worden om het aantal knopen of onregelmatigheden te registreren of te tellen. Verder kan de stuureenheid 14 eveneens verbonden worden met een weergave-eenheid of display 49.
Het is duidelijk dat de werkwijze volgens de uitvinding kan toegepast worden bij een weefmachine met eender welk aantal voedingskanalen. Volgens een variante kunnen de voorafwikkelaars 23, 24 en 25 voorzien worden van een gekende windingsdetector met behulp waarvan het aantal windingen op een respectievelijke voorafwikkelaar 23, 24 en 25 bij benadering kan bepaald worden. Op basis van dit aantal windingen kan de stuureenheid 14 het aantal inserties bepalen wanneer de snelheid dient verlaagd te worden en wanneer de snelheid terug kan verhoogd worden. Dit laat toe meer nauwkeurig te bepalen wanneer een knoop of onregelmatigheid in het weefvak 8 zal ingebracht worden en op die manier de tijd of het aantal inserties aan verlaagde snelheid te beperken.
De snelheid hoeft niet alleen verlaagd te worden voor een bepaalde inslagdraad met knopen, maar kan eveneens verlaagd worden voor alle andere inslagdraden die geen knopen bevatten. Uiteraard zal steeds gestreefd worden te weven met zo hoog mogelijke snelheid. Het is immers voordelig zo lang mogelijk met normale snelheid inslagdraad in te brengen, als zo vroeg mogelijk terug met normale snelheid inslagdraad in te brengen.
Het is duidelijk dat de detectiemiddelen niet beperkt zijn tot de weergegeven detectiemiddelen. Eveneens kunnen dergelijke detectiemiddelen voor het detecteren van knopen of onregelmatigheden voorzien worden aan de uitgang of zelfs na de voorafwikkelaar. In dit geval geniet het de voorkeur onmiddellijk na de detectie van de knoop en zodoende tijdens het inbrengen van die inslagdraad de snelheid onmiddellijk te verlagen. Dit laat toe de kans van een draadbreuk als gevolg van een knoop te verkleinen door de snelheid van het inbrengen van een inslagdraad te verlagen. Indien de knoop te laat gedetecteerd zou worden en zodoende door de gevergrijper 15 reeds gedeeltelijk ingebracht zou zijn, is het toch voordelig tijdens dit inbrengen de snelheid te verlagen. Hierdoor kan bijvoorbeeld nog voorkomen worden dat de inslagdraad door de beweging van de nemergrijper 40 zou breken als gevolg van een knoop of onregelmatigheid.
Hoewel de werkwijze bijzonder geschikt is om toegepast te worden bij grijperweefmachines, waarbij de snelheid van de weefmachine bepalend is voor de snelheid van inbrengen van de inslagdraden, kan de uitvinding ook bij andere types weefmachines aangewend worden. Bijvoorbeeld kan de uitvinding aangewend worden bij luchtweefmachines, waarbij dan niet alleen de snelheid van de weefmachine verlaagd wordt, maar tevens bijvoorbeeld de druk van de perslucht verlaagd of gesmoord wordt teneinde te bekomen dat de inslagdraad trager doorheen het weefvak wordt bewogen. Hoewel de uitvinding bijzonder geschikt is om aangewend te worden bij grijperweefmachines, is de uitvinding uiteraard ook toepasbaar bij grijperschietspoelweefmachines, projectielweefmachines, waterstraalweefmachines, meerfazige weefmachines en andere types weefmachines.
Indien tijdens het weven met verlaagde snelheid nog een knoop in eenzelfde voedingskanaal wordt vastgesteld, kan men verder weven met lagere snelheid tot eveneens de volgende knoop met zekerheid wordt ingeweven. Indien tijdens het weven met verlaagde snelheid tevens een knoop in een ander voedingskanaal wordt vastgesteld, wordt eveneens de snelheid van een inslagdraad van dit ander voedingskanaal volgens de uitvinding aangepast en kan de snelheid van de inslagdraden van de andere voedingskanalen eveneens aangepast worden. In geval van twee of meer draadbreuken gedetecteerd werden, kan men bijvoorbeeld volgens volgend patroon weven.
Insertie Inslagdraad Toerental weefmachine 1 2 400 toeren/minuut 2 3 400 toeren/minuut 3 4 400 toeren/minuut 4 2 400 toeren/minuut 5 4 400 toeren/minuut 6 3 400 toeren/minuut 7 2 400 toeren/minuut 8 2 400 toeren/minuut
Op die manier kunnen alle mogelijke snelheden voor eender welke inslagdraad van een voedingskanaal in de opslageenheid 47 opgeslagen worden en dit in functie van het voedingskanaal en/of de voedingskanalen waar een knoop of onregelmatigheid werd vastgesteld. Die opgeslagen gegevens kunnen verband houden met de snelheid waarmee inslagdraden worden ingebracht en kunnen afhankelijk zijn van de en/of het aantal voedingskanalen waarin knopen of onregelmatigheden werden gedetecteerd.
Het is duidelijk dat met een onregelmatigheid eender welke onregelmatigheid in een inslagdraad wordt bedoeld, bijvoorbeeld een verdunning, een verdikking, een nop, een prop, een knoop, een splitslas of eender welke andere onregelmatigheid. Indien in de voornoemde beschrijving de term knoop werd aangewend, is het duidelijk dat elke vermelding in verband met knoop eveneens voor elke andere onregelmatigheid geldt. Dit betekent dat de term knoop overal in de beschrijving door de term onregelmatigheid kan vervangen worden en dat dit eveneens deel uitmaakt van de beschrijving van deze octrooiaanvraag.
De uitvinding laat toe draadbreuken ten gevolge van knopen te vermijden door gedurende de periode nadat een knoop werd gedetecteerd verder te weven met lagere snelheid tot de knoop hoogstwaarschijnlijk ingeweven werd, en vervolgens de snelheid terug te verhogen tot de oorspronkelijke waarde. Door het weven met lagere snelheid verlaagt ook de spanning in de inslagdraad waardoor de kans op een draadbreuk, in het bijzonder een draadbreuk ter hoogte van een zwakke knoop vermeden kan worden.
Het is duidelijk dat de beschreven snelheden van de weefmachine alleen bij wijze van voorbeeld zijn. De normale snelheid kan uiteraard 700, 800, 900, 1000, 1100 of zelfs 1200 toeren/minuut zijn, terwijl een bijhorende respectievelijke verlaagde snelheid tussen 300 en 800 toeren/minuut kan liggen. De verlaagde snelheid kan bijvoorbeeld 100 tot 400 toeren/minuut lager zijn dan de normale snelheid, met andere woorden de verlaagde snelheid is beduidend lager dan de normale snelheid. Deze verlaagde snelheid kan zowel absoluut als relatief bepaald worden, met andere woorden een bepaalde vermindering in toerental of een relatieve of procentuele vermindering in toerental, bijvoorbeeld een snelheid die ongeveer 25% lager is dan de normale snelheid.
In figuur 3 wordt met verloop 60 de breukkans "f" van een inslagdraad weergegeven in functie van de trekspanning "T" die bijvoorbeeld in cN wordt uitgedrukt. Bij een waarde tA treedt gemiddeld een draadbreuk op, terwijl bij een waarde lager dan tB de kans op een draadbreuk gering is. Die waarde tB is een trekspanning die bereikt kan worden bij een toerental "v" van de weef machine van bijvoorbeeld 700 toeren/minuut. Indien de inslagdraad een knoop 41 bevat heeft de breukkans bij het weergegeven voorbeeld een verloop 61 met een gemiddelde breukwaarde tC en een waarde tD waaronder de kans op een draadbreuk gering is. Die waarde tD is hierbij representatief voor een toerental van bijvoorbeeld 475 toeren/minuut. Dus zonder knoop 41 kan men probleemloos 700 toeren/minuut weven of weven met normale snelheid, terwijl bij een aanwezige knoop men slechts probleemloos 450 toeren/minuut kan weven of weven met lagere snelheid. Bij een grijperweefmachine verloopt het verloop 62 voor de trekspanning in de inslagdraad in functie van het bijhorende toerental nagenoeg lineair.
De werkwijze en weefmachine volgens de uitvinding beperken zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, maar kunnen binnen het kader van de uitvinding in verschillende varianten en combinaties van de weergegeven uitvoeringsvormen worden verwezenlijkt.

Claims (10)

1. Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad (2.3.4) bij een weef machine, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het inbrengen in een weefvak (8) bevat van een bepaalde inslagdraad (2,3,4) met een lagere snelheid dan de normale snelheid voor die bepaalde inslagdraad (2,3,4), in geval een knoop of onregelmatigheid (39,41) in een bepaalde inslagdraad (2,3,4) werd gedetecteerd.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het inbrengen bevat van een bepaalde inslagdraad (2,3,4) met een lagere snelheid nadat de knoop of onregelmatigheid (39,41) werd gedetecteerd en vooraleer de knoop of onregelmatigheid (39,41) wordt ingebracht.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het inbrengen bevat van een bepaalde inslagdraad (2,3,4) met een lagere snelheid minstens tot het ogenblik dat de knoop of onregelmatigheid (39,41) is ingebracht.
4. Werkwijze volgens êên van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het verlagen bevat van de snelheid van de weefmachine, nadat een knoop of onregelmatigheid (39,41) in die bepaalde inslagdraad (2.3.4) werd gedetecteerd.
5. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het detecteren bevat van een knoop of onregelmatigheid (39,41) die zich tussen een draadvoorraad (17,18,19,20,21,22) en de rand (9) bevindt.
6. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het opeenvolgend volgens een patroon inbrengen van inslagdraden (2,3,4) bevat, waarbij elke opeenvolgende inslagdraad (2,3,4) met een volgens het patroon bepaalde bijhorende snelheid wordt ingebracht, waarbij in geval een knoop of onregelmatigheid (39,41) in een bepaalde inslagdraad (2,3,4) wordt gedetecteerd de bijhorende snelheid van minstens één insertie van een bepaalde inslagdraad (2,3,4) wordt verlaagd.
7. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het opslaan bevat van meerdere patronen voor het inbrengen van inslagdraden (2,3,4) die gegevens bevatten die verband houden met de snelheid waarmee inslagdraden (2,3,4) worden ingebracht en die afhankelijk zijn van de voedingskanalen (5,6,7) waarin knopen of onregelmatigheden (39,41) gedetecteerd werden.
8. Weefmachine voor het toepassen van een werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 7, daardoor gekenmerkt dat de weefmachine een aandrijf eenheid (45) bevat waarvan de snelheid stuurbaar is.
9. Weefmachine volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de weefmachine een weefmachine is waarbij de snelheid van een inslagdraad (2,3,4) bepaald wordt door de snelheid van de weefmachine, meer in het bijzonder een grijperweefmachine is.
10. Weefmachine volgens conclusie 8 of 9, daardoor gekenmerkt dat de weefmachine een opslageenheid (47) bevat voor het opslaan van gegevens die verband houden met de snelheid waarmee inslagdraden (2,3,4) worden ingebracht en die afhankelijk zijn van de voedingskanalen (5,6,7) waarin knopen of onregelmatigheden (39,41) gedetecteerd werden.
BE2005/0303A 2005-06-15 2005-06-15 Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden. BE1016639A6 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2005/0303A BE1016639A6 (nl) 2005-06-15 2005-06-15 Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden.
AT06754173T ATE497039T1 (de) 2005-06-15 2006-06-07 Verfahren zum einführen von schussfäden und webmaschine zum durchführen dieses verfahrens
CN2006800210728A CN101198733B (zh) 2005-06-15 2006-06-07 用于导入纬纱线的方法
EP06754173A EP1891257B1 (en) 2005-06-15 2006-06-07 Method for introducing weft threads and weaving machine for applying this method
DE602006019859T DE602006019859D1 (de) 2005-06-15 2006-06-07 Verfahren zum Einführen von Schussfäden und Webmaschine zum Durchführen dieses Verfahrens
PCT/EP2006/005406 WO2006133833A1 (en) 2005-06-15 2006-06-07 Method for introducing weft threads

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE200500303 2005-06-15
BE2005/0303A BE1016639A6 (nl) 2005-06-15 2005-06-15 Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1016639A6 true BE1016639A6 (nl) 2007-03-06

Family

ID=36950604

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2005/0303A BE1016639A6 (nl) 2005-06-15 2005-06-15 Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden.

Country Status (6)

Country Link
EP (1) EP1891257B1 (nl)
CN (1) CN101198733B (nl)
AT (1) ATE497039T1 (nl)
BE (1) BE1016639A6 (nl)
DE (1) DE602006019859D1 (nl)
WO (1) WO2006133833A1 (nl)

Families Citing this family (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2157218A1 (de) * 2008-08-18 2010-02-24 ITEMA (Switzerland) Ltd. Verfahren und Vorrichtung zur Steuerung einer Webmaschine
EP2175058B1 (de) * 2008-10-10 2011-08-03 Gebrüder Loepfe AG Webmaschine mit Garnqualitätssensor
WO2012068697A2 (en) 2010-11-25 2012-05-31 Uster Technologies Ag A method and apparatus for controlling a jet loom
WO2012068698A2 (en) 2010-11-25 2012-05-31 Uster Technologies Ag A method and apparatus for controlling a jet loom
BR112014000920A2 (pt) 2011-07-15 2017-02-14 Toyota Ind Corp tear com sensor de fios atribuído e método para operação do mesmo
CN111691049B (zh) * 2020-04-29 2022-08-12 广东前进牛仔布有限公司 一种纱线处理工艺及其装置

Family Cites Families (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS59192751A (ja) * 1983-04-11 1984-11-01 ユニチカ株式会社 織機運転方法
JP3089056B2 (ja) * 1991-09-19 2000-09-18 津田駒工業株式会社 多色緯入れ織機における運転回転数制御装置
BE1007850A3 (nl) * 1993-12-01 1995-11-07 Picanol Nv Werkwijze en weefmachine met een voeding voor inslagdraden.
JPH07316953A (ja) * 1994-05-24 1995-12-05 Toyota Autom Loom Works Ltd レピア織機における緯入れ条件設定装置
JPH07316952A (ja) * 1994-05-24 1995-12-05 Toyota Autom Loom Works Ltd レピア織機における緯入れ方法及び装置
DE19740307A1 (de) * 1997-09-13 1999-03-18 Dornier Gmbh Lindauer Computersystem für Webmaschinen mit Datenaustausch für die Garnverarbeitung
JP2005120517A (ja) * 2003-10-16 2005-05-12 Toyota Industries Corp ジェットルームにおける継ぎ目処理方法及び装置、並びにジェットルームにおける糸切断装置

Also Published As

Publication number Publication date
CN101198733B (zh) 2011-06-08
WO2006133833A1 (en) 2006-12-21
EP1891257B1 (en) 2011-01-26
EP1891257A1 (en) 2008-02-27
DE602006019859D1 (de) 2011-03-10
ATE497039T1 (de) 2011-02-15
CN101198733A (zh) 2008-06-11

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1016639A6 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden.
BE1001819A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor de toevoer van inslagdraden bij weefmachines.
BE1007850A3 (nl) Werkwijze en weefmachine met een voeding voor inslagdraden.
BE1004150A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het toevoeren van inslaggaren aan de gaap bij een weefmachine.
US4832091A (en) Method and mechanism for repairing the weft supply on weaving machines in case of an interruption between the supply package and the weft accumulator
CN101676459A (zh) 用于控制织机的方法和设备
BE1000883A3 (nl) Werkwijze voor het verwijderen van een foutieve inslagdraad uit de gaap van een weefmachine en weefmachine die deze werkwijze toepast
BE1013392A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het instellen van een weefmachine.
EP0292044B1 (en) Method of weaving, and a weaving machine which uses this method
EP2230342A1 (en) Storage device and method for storing weft threads in a loom
BE1000898A3 (nl) Werkwijze voor het herstellen van een inslagdraad bij weefmachines.
JP4234044B2 (ja) むらのあるよこ糸部分の除去によって、欠陥の少ない布を製織する方法
BE1023583B1 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad
US5150739A (en) Weft feeding through an accumulator without substantial twist
US4942909A (en) Weft-feeder with automatic adjustment of the delay time, for weft feeders of shuttleless looms
EP2435609B1 (en) Method for inserting a weft thread and airjet weaving machine
BE1016857A3 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine.
US4091512A (en) Deweaving apparatus for textile tapes
BE1004017A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines.
JPH08284045A (ja) 織機の織付け方法と装置
NL8602191A (nl) Werkwijze voor het verwijderen van een foutieve inslagdraad bij een weefproces.
BE1019702A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het voeden van inslagdraad.
BE1018036A3 (nl) Werkwijze en weefmachine met een inrichting voor het vermijden van een inweven.
JP2968799B2 (ja) 織機の給糸体の内外層排出方法と、それに使用する排出制御装置
JP2754195B2 (ja) 織機の給糸体の内外層排出方法と、それに使用する排出制御装置

Legal Events

Date Code Title Description
RE20 Patent expired

Owner name: *PICANOL N.V.

Effective date: 20110615