BE1004017A3 - Werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines. Download PDF

Info

Publication number
BE1004017A3
BE1004017A3 BE8900556A BE8900556A BE1004017A3 BE 1004017 A3 BE1004017 A3 BE 1004017A3 BE 8900556 A BE8900556 A BE 8900556A BE 8900556 A BE8900556 A BE 8900556A BE 1004017 A3 BE1004017 A3 BE 1004017A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
weft threads
thread
shed
weft
course
Prior art date
Application number
BE8900556A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE8900556A priority Critical patent/BE1004017A3/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1004017A3 publication Critical patent/BE1004017A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D51/00Driving, starting, or stopping arrangements; Automatic stop motions
    • D03D51/18Automatic stop motions
    • D03D51/34Weft stop motions

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Werkwijze voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines, in het bijzonder bij het inbrengen van minstens twee inslagdraden samen in één gaap, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat in het gedurende het inbrengen van de inslagdraden (2A, 2B) in de gaap (8) uitvoeren van onderscheidende detekties en het verwerken van de gedetekteerde signalen tot een signaal dat aangeeft of alle inslagdraden al dan niet juist werden ingebracht.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het 
 EMI1.1 
 inbrengen van inslagdraden in de gaap bij 0 luchtweefmachines. 



  Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en 
 EMI1.2 
 inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van 0 inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines, in het bijzonder bij het inbrengen van twee of meer inslagdraden samen in   een   weefvak of gaap. 



  Uit de Nederlandse oktrooiaanvrage nr. 67. 12856 is het 
 EMI1.3 
 bekend dat twee of meer inslagdraden in een gaap kunnen C > worden ingebracht, waarbij deze inslagdraden gelijktijdig door de kettingdraden worden ingebonden. 



  Deze weeftechniek stelt echter het probleem dat het 
 EMI1.4 
 onmogelijk is om met een klassieke inslagwachter, met cp andere woorden, een inslagwachter die aan het einde van de gaap is opgesteld, een doeltreffende kontrole op het 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 inslaggebeuren uit te oefenen. Het is inderdaad duidelijk dat indien twee inslagdraden in de gaap worden ingebracht, waarvan   een   op normale wijze het einde van de gaap bereikt en de andere bijvoorbeeld breekt of in de gaap verstrengelt, dit niet door een klassieke inslagwachter kan waargenomen worden. Deze laatste stelt immers de aanwezigheid van de eerste draad vast, met het gevolg dat het weefproces normaal wordt verder gezet zonder dat de fout van de tweede inslagdraad wordt vastgesteld. 



  De huidige uitvinding heeft een werkwijze en inrichting tot doel die aan het voornoemde nadeel een oplossing bieden. 



  Hiertoe betreft de uitvinding een werkwijze voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines, in het bijzonder bij het inbrengen 
 EMI2.1 
 van minstens twee inslagdraden samen in een daardoor CD gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat in het gedurende het inbrengen van de inslagdraden in de gaap uitvoeren van onderscheidende detekties op de respektievelijke inslagdraden en het verwerken van de gedetekteerde signalen tot een signaal dat aangeeft of alle inslagdraden al dan niet juist werden ingebracht. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 



  Volgens een eerste uitvoeringsvorm wordt rechtstreeks of onrechtstreeks het verloop van de beweging van elk van de respektievelijke inslagdraden bepaald en vergeleken met het vooropgestelde verwachte verloop. Het verwachte verloop is hierbij het verloop dat zieh normaal voordoet bij het foutloos inbrengen van een inslagdraad. Wanneer voor   een   van de inslagdraden het door middel van de detektie vastgestelde verloop duidelijk afwijkt van het verwachte verloop, dan is de betreffende inslagdraad foutief ingebracht. 
 EMI3.1 
 



  Volgens een tweede mogelijkheid wordt rechtstreeks of 0 onrechtstreeks het verloop van de beweging van elke inslagdraad bepaald, waarna het verloop van de bewegingen van de verschillende inslagdraden onderling wordt vergeleken. Indien zieh een onderlinge afwijking voordoet die relatief groot is, wordt een uitgangssignaal afgeleverd dat aangeeft dat minstens een inslagdraad foutief is ingebracht. 



  Volgens nog andere uitvoeringsvormen wordt de onderscheidende detektie uitgevoerd door de verschillende inslagdraden te laten samenwerken met verschillende detektors, of nog door een detektor te gebruiken, bijvoorbeeld een inslagwachter, die kan waarnemen. hoeveel 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 inslagdraden er al dan niet in de meetzone aanwezig zijn, een en ander zoals verder nog is uiteengezet. 



  De uitvinding betreft eveneens een inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines, in het bijzonder bij het inbrengen van twee of meer inslagdraden samen in een gaap, waarbij deze inrichting hoofdzakelijk bestaat uit middelen die gedurende het inbrengen van de inslagdraden in de gaap onderscheidende detekties op de verschillende inslagdraden uitvoeren en die de resultaten van deze detekties verwerken tot een uitgangssignaal dat een foutindikatie aangeeft van zodra minstens   een   inslagdraad foutief is ingebracht. 



  Deze werkwijze en inrichting laten toe dat de weefmachine automatisch kan gestopt worden, ook in het geval dat zich slechts in een van de gelijktijdig ingebrachte 
 EMI4.1 
 inslagdraden een storing voordoet. t2 De middelen die een onderscheidende detektie kunnen uitvoeren en de resultaten hiervan kunnen verwerken, kunnen volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 
 EMI5.1 
 



  Met het inzicht 0 aan te tonen, worden hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : 
Figuur 1 op grote schaal een gedeelte van een weefsel weergeeft, alsmede een geopende gaap waarin twee inslag- draden zijn ingebracht, figuur 2 een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuren 3 tot 5 het inslaggebeuren in de inrichting 
 EMI5.2 
 volgens figuur 2 voor verschillende stappen im figuur 6 betrekking heeft op het spanningsverloop in de 0 volgens de inrichting van figuur 2 aan de gaap toegevoerde inslagdraden ; figuur 7 nog een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 8 op grotere schaal een zieht weergeeft van het gedeelte dat in figuur 7 met F8 is aangeduid ;

   figuur 9 nog een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 10 in perspektief en op een grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 9 met F10 is aangeduid ; figuur 11 nog een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 figuur 12 voor een andere toestand van de inslagdraden de inrichting volgens figuur 11 weergeeft ; figuur 13 nog een uitvoeringsvorm van de uitvinding weergeeft ; figuur 14 de inrichting volgens figuur 13 voor een andere stand weergeeft ; figuren 15 en 16 betrekking hebben op nog een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding, zulks voor twee ver- schillende standen. 



  In figuur 1 is schematisch de vorming van een weefsel 1 weergegeven waarbij dit, zoals bekend gevormd wordt door inslagdraden 2 tussen kettingdraden 3 en 4 in te binden. 



  In   figuur l   zijn verder schematisch de lade 5 met het   hierop   gemonteerde riet 6 en de bijblazers 7   afgebeeld.   



  De huidige uitvinding houdt verband met weefprocessen waarbij twee of meer inslagdraden, respektievelijk 2A en 2B, gelijktijdig in de gaap 8 worden gebracht, samen door het riet 6 tegen de doeklijn 9 worden aangeslagen en 
 EMI6.1 
 vervolgens gelijktijdig het wisselen van een aantal 0 kettingdraden 3-4 worden ingebonden. 



  Om op doeltreffende wijze te kunnen kontroleren of alle gelijktijdig ingebrachte inslagdraden telkens korrekt worden ingebracht, worden volgens de huidige uitvinding middelen aangewend die onderscheidende detekties op de 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 verschillende inslagdraden 2A en 2B kunnen uitvoeren en die de resultaten van deze detekties verwerken tot een uitgangssignaal dat een foutindikatie aangeeft van zodra minstens een inslagdraad foutief is ingebracht. Deze middelen kunnen van verschillende aard zijn en worden hierna aan de hand van verschillende voorbeelden beschreven. 



  In de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 worden de inslagdraden 2A en 2B vanaf inslagdraadtoevoermiddelen 10, gevormd door voorraadspoelen 11, garenaftrekrollen 12, een draadvoorbereidingsinrichting 13 en een draadrem 14 aan hoofdblazers 15 toegevoerd en in de gaap 8 gebracht. Voor 
 EMI7.1 
 de draadvoorbereidingsinrichtingen 13 wordt hiertoe t > gebruik gemaakt van het type zoals beschreven in de Europese oktrooiaanvrage nr 268 313 van aanvraägster, waarbij de inslaggarens 2A en 2B door middel van een blaasmond 16 helicoldaal tegen de binnenwand van een koker 17 worden gelegd, waarbij deze koker bij voorkeur aan zijn voorste uiteinde afgesloten is door middel van de draadrem 14. 



  Verder zijn in figuur 2 de aandrijvingen 18 van de 
 EMI7.2 
 garenaftrekrollen 12, de aandrijvingen 19 voor het openen 0 en sluiten van de draadremmen 14, de lade 5 met het riet 6, de aandrijving 20 van de lade 5, de sturing 21 van de 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 weefmachine, of minstens van de inslagdraadtoevoermiddelen 10 en van de hoofdblazers 15, en een klassieke aan het einde van de gaap 8 geplaatste inslagwachter 22 aangeduid. 



  De hoofdblazers 15 en de inslagwachter 22 zijn op de lade gemonteerd. De overige onderdelen zijn op klassieke wijze op steunen 23 bevestigd, verbonden met het frame van de weefmachine. 



  Omdat bij het samen in   een   gaap inbrengen van twee inslagdraden 2A en 2B een doeltreffende kontrole zou 
 EMI8.1 
 kunnen worden uitgeoefend, wordt volgens de huidige CD uitvinding gebruik gemaakt van een inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap die hoofd. zakelijk bestaat uit middelen die gedurende het inbrengen van de inslagdraden onderscheidende detekties op de respektievelijke inslagdraden uitvoeren en die de resultaten van deze detekties verwerken tot een uitgangssignaal dat een foutindikatie aangeeft van zodra minstens   een   inslagdraad 2A of 2B foutief is ingebracht, zodanig dat de weefmachine kan worden gestopt en/of een andere ingreep kan plaatsvinden.

   Bij voorkeur bestaan deze middelen uit,. enerzijds, elementen voor het rechtstreeks of onrechtstreeks meten of vaststellen van het verloop van de beweging van de respektievelijke inslagdraden 2A en 2B, en anderzijds, een met deze 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 elementen gekoppelde eenheid 24 voor het verwerken van de gemeten waarden. 



  Volgens figuur 2 bestaan de voornoemde elementen voor het rechtstreeks of onrechtstreeks meten van het verloop van de beweging van de inslagdraden 2A en 2B uit in de baan van de respektievelijke inslagdraden geplaatste draadspanningsdetektors 25, verbonden met de eenheid 24. 



  Volgens een eerste uitvoeringsvorm wordt gebruik gemaakt van een eenheid 24 die het spanningsverloop gemeten aan elk van de draadspanningsdetektors 25 met een vooropgesteld verloop dat kenmerkend is voor een normale inslaginbreng vergelijkt. De eenheid 24 maakt deel uit van de algemene sturing 21, een en ander zodanig dat wanneer een duidelijke afwijking optreedt tussen een gedetekteerd spanningsverloop en het vooropgestelde verloop, de weefmachine wordt stop gezet door onder andere de aandrijving 20 uit te schakelen. Het is duidelijk dat het vooropgestelde verloop en/of de toegestane afwijkingen ten opzichte van dit verloop door middel van een inleeseenheid 26 in het geheugen van de eenheid 24 kunnen worden ingebracht.

   Het is duidelijk dat bovendien een supplementaire kontrole kan worden uitgevoerd door middel van de klassieke inslagwachter 22. 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 



  Volgens een tweede uitvoeringsvorm wordt gebruik gemaakt van een eenheid 24 die elk spanningsverloop gemeten aan de draadspanningsdetektors 25 voor de samen ingebrachte inslagdraden 2A en 2B onderling vergelijkt en een foutindikatie aflevert wanneer zieh hiertussen een welbepaalde afwijking voordoet. 



  Het gebruik van een draadvoorbereidingsinrichting 13 van 
 EMI10.1 
 het voornoemde type is bijzonder voordelig om tot een CD karakteristiek spanningsverloop te komen waarin duidelijk afwijkingen merkbaar zijn in het geval dat zieh storingen in de inslagdraadtoevoer voordoen. Hierbij wordt een zeer karakteristiek spanningsverloop verkregen wanneer de werkwijze wordt toegepast zoals beschreven in de Europese oktrooiaanvrage nr. 268. 313 van aanvraagster, die stapsgewijze nogmaals in de figuren 3 tot 5 voor de twee inslagdraden 2A en 2B wordt weergegeven. 



  De inslagdraden 2A en 2B worden kontinu door middel van de 
 EMI10.2 
 door de sturing gestuurde garenaftrekrollen 12 af de 0 voorraadspoelen 11 gewikkeld zodanig dat op het moment dat de inslagdraden 2A en 2B in de gaap dienen ingebracht te worden een hoeveelheid draad Q in elke koker 17 aanwezig is die overeenstemt met een lengte inslagdraad die kleiner is dan de benodigde inslaglengte L. Volgens figuur 3 zijn 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 de draadremmen 5 geopend waardoor de inslagdraden 2A en 2B gelijktijdig in de gaap 8 worden gebracht. 



  Wanneer de draadeinden 27 van de gelijktijdig ingebrachte inslagdraden 2A en 2B zich op een korte afstand voor het einde 28 van de gaap 8 bevinden, raken de hoeveelheden Q op en worden de inslagdraden 2A en 2B rechtstreeks vanaf hun respektievelijke voorraadspoelen 11 toegevoerd, waarbij een situatie ontstaat, zoals weergegeven in figuur 4. Op het moment dat de draadeinden 27 het einde 28 van de gaap 8 bereiken, worden de draadremmen 14 terug gesloten zodat een toestand ontstaat zoals in figuur 5. 



  Vanaf dat ogenblik beginnen zich nieuwe draadvoorraden Q te vormen totdat terug een toestand is ontstaan zoals weergegeven in figuur 2 waarna de volgende insertie kan aanvangen. 



  De werkwijze volgens de figuren 3 tot 5 resulteert in een karakteristiek spanningsverloop zoals weergegeven in   figuur 6 ; PI stelt   hierbij de spanningspiek voor die ontstaat bij het inschakelen van de hoofdblazers 15. Een tweede piek P2 ontstaat wanneer de hoeveelheden Q zijn uitgeput en de inslagdraden 2A en 2B plots afgeremd worden om vervolgens aan de snelheid die bepaald is door de garenaftrekrollen 12 verder in de gaap 8 gebracht te worden. Een grotere spanningspiek P3 ontstaat wanneer bij 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 het einde van het inslaggebeuren de draadremmen 14 worden gesloten en de inslagdraden 2A en 2B tot stilstand komen. 



  Wanneer het riet 6 naar voor beweegt om de ingebrachte inslagdraden 2A en 2B aan te slaan, worden deze aan een supplementaire kracht onderworpen, die voorgesteld is door een spanningspiek P4. Het is duidelijk dat wanneer zieh 
 EMI12.1 
 een afwijking in het spanningsverloop voordoet, deze er 0 doorgaans in zal bestaan dat een of meer van de voornoemde pieken Pl tot P4 zieh niet voordoen, waardoor de voornoemde werkwijze en het hieruit resulterende spanningsverloop bijzonder geschikt is om op basis van vergelijkingen een kontrole uit te oefenen. Ter verduidelijk worden hierna verschillende voorbeelden beschreven. 



  Uit de sturing van de inrichting zijn de ogenblikken   TI, T3   en T4 bekend daar deze respektievelijk overeenstemmen met het bekrachtigen van de betreffende hoofdblazer 15, het sluiten van de draadrem 14 en een welbepaalde positie van de lade 5. Bij een normaal ingebrachte inslagdraad moeten de spanningspieken P1, P3 en P4 dan ook op deze ogenblikken waargenomen worden. Bij een goede sturing van de garenaftrekrollen 12 doet spanningspiek P2 zieh voor op 
 EMI12.2 
 een ogenblik woorden wanneer voor elk van de inslagdraden 2A en 2B de spanningspieken Pl, P3 en P4 op de gekende ogenblikken 

 <Desc/Clms Page number 13> 

   TI, T3   en T4 voorkomen en P2 zieh voordoet voor P3, dan zijn de inslagdraden 2A en 2B juist ingebracht. 
 EMI13.1 
 



  In het geval dat een onderlinge vergelijking van het CP spanningsverloop van de twee inslagdraden 2A en 2B wordt uitgevoerd, is het bekend dat de spanningspieken Pl tot P4 voor beide inslagdraden 2A en 2B ongeveer gelijk zullen zijn aan elkaar. De   spanningspieken komen echter voor   beide inslagdraden niet noodzakelijk op dezelfde ogenblikken voor daar de inserties niet noodzakelijk gelijktijdig aanvangen. De spanningspieken P4 komen wel gelijktijdig voor daar beide inslagdraden samen worden aangeslagen. In de eenheid 24 wordt in dit geval de grootte van de respektievelijke spanningspieken Pl tot P4, enerzijds gemeten aan de inslagdraad 2A en anderzijds gemeten aan de inslagdraad 2B, onderling vergeleken.

   Zijn 
 EMI13.2 
 de overeenkomstige spanningspieken in grootte aan t) t > elkaar gelijk en komt de spanningspiek P4 voor beide inslagdraden gelijktijdig voor, dan wordt aangenomen dat de inslaginbreng juist is gebeurd. In het geval van een duidelijke afwijking wordt de weefmachine gestopt. 



  Het is duidelijk dat een kombinatie van beide voornoemde kontroles, alsmede nog andere kontroles door middel van de   eenheid¯24   mogelijk zijn. 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 



  In figuur 7 is een variante weergegeven waarbij de draadvoorbereidingsinrichtingen 13 bestaan uit klassieke voorafwikkelaars, gevormd door vaste wikkeltrommels 29, door middel van aandrijvingen 30 roterend aangedreven wikkelarmen 31 en een elektro-magnetisch bevolen blokkeerpen 32 om op de gewenste ogenblikken een gewenst aantal wikkelingen van de wikkeltrommel 29 vrij te laten die dan via een hulphoofdblazer 33 en de hoofdblazer 15 in de gaap 8 worden gebracht. De elementen voor het rechtstreeks of onrechtstreeks meten van het verloop van de beweging van de inslagdraden 2A en 2B bestaan in dit geval uit draadspanningsdetektors 34 die aan de respektievelijke blokkeerpennen 32 zijn bevestigd, zoals 
 EMI14.1 
 in detail is weergegeven in figuur 8".

   Deze detektors 34 0 laten toe het ogenblik te meten van het einde van de insertie van een inslagdraad alsmede de grootte van de krachtpieken bij het afremmen van de inslagdraad te kontroleren. In de eenheid 24 kan dan een kontrole plaatsvinden, hetzij door de   meetwaarde   van de respektievelijke inslagdraden 2A en 2B met elkaar te vergelijken, hetzij door de gemeten waarden te vergelijken met een vooropgestelde waarde of referentiewaarde, zowel qua grootte als voor wat betreft het ogenblik waarop een welbepaalde waarde voorkomt. 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 



  Het ogenblik wanneer een blokkeerpen 32 wordt geopend, is bekend. Hieruit kan dan ook voor een foutloze inbreng de tijd worden berekend wanneer de bijhorende draadspanningsdetektor 34 een krachtpiek moet waarnemen. 



  De grootte van de kracht die bij een normale inslagdraad op de draadspanningsdetektor 34 wordt uitgeoefend, is ook bekend. Wanneer de meetgegevens van de draadspanningsdetektors 34 duidelijk afwijken van deze bekende gegevens, wordt door de eenheid 24 een foutindikatie afgeleverd. 



  Het is duidelijk dat ook de signalen van de beide draadspanningsdetektors 34 met elkaar kunnen worden vergeleken. Supplementair kan ook nog het signaal van de inslagwachter 22 worden gebruikt. 



  Anderzijds kunnen de elementen voor het rechtstreeks of onrechtstreeks meten en opvolgen van het verloop van de beweging van een inslagdraad 2A of 2B ook bestaan uit meerdere wikkeldetektors 35 die langs de omtrek van de wikkeltrommel 29 vast staan opgesteld en die waarnemen wanneer de betreffende inslagdraad 2A of 2B passeert, zodanig dat deze ogenblikken en/of de grootte van de tijdintervallen tussen deze ogenblikken kunnen worden gemeten. Wanneer een inslagdraad 2A of 2B verstrengelt of afbreekt gedurende de insertie in de gaap 8, heeft dit 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 tot gevolg dat de snelheid van de gebroken of verstrengelde inslagdraad beinvloed wordt.

   De voornoemde ogenblikken waarop de inslagdraad door de wikkeldetektor 35 wordt waargenomen, alsmede de tijdintervallen tussen de opeenvolgende detekties, wijken in zulk geval af van de ogenblikken en tijdintervallen-die zieh voordoen bij een normaal ingebrachte inslagdraad. Volgens de uitvinding wordt deze afwijking door middel van de eenheid 24 vastgesteld, hetzij door de gemeten resultaten te vergelijken met referentiegegevens, of hetzij door de gegevens van de verschillende inslagdraden 2A en   2B   met elkaar te vergelijken. 



  Het is duidelijk dat de draadspanningsdetektors 34 en de wikkeldetektors 35 ook in kombinatie kunnen worden aangewend. 



  In de uitvoeringsvorm volgens figuur 9 bestaan de middelen voor het uitvoeren van onderscheidende detekties en voor het verwerken van de resultaten hiervan hoofdzakelijk uit, enerzijds, twee of meer volgens de bewegingsrichting van de inslagdraden achter elkaar geplaatste draaddetektors 36 en 37 die zieh aan het einde 28 van de gaap 8 situeren en, anderzijds, de eenheid 24. 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 



  De draaddetektors 36 en 37 kunnen hetzij naast het riet 6 worden gemonteerd, hetzij in het riet worden ingebouwd zoals weergegeven in figuur 10, waarbij zij met het draadtransportkanaal 38 in het U-vormige riet 6 samenwerken. 
 EMI17.1 
 



  De inslagdraadtoevoermiddelen zodanig opgevat dat de verschillende inslagdraden 2A en 2B uit fase in de gaap 8 worden gebracht, met andere woorden niet gelijktijdig worden ingebracht doch met een klein tijdsverschil, waarbij tevens in een verschil V in de inslaglengte wordt voorzien, zodanig dat de kortste inslagdraad 2A uitsluitend in het bereik komt van de eerste draaddetektor 36, terwijl de langste in'slagdraad 2B tevens in het meetbereik komt van de tweede draaddetektor 37. Het kleine verschil V van de inslagdraadlengten kan bij voorbeeld bekomen worden door wikkeltrommels 29 met verschillende diameters te gebruiken. 



  De inslagdraadtoevoermiddelen 10, en dus ook de sturing 
 EMI17.2 
 21, zijn zodanig opgevat dat eerst de kortste inslagdraad C > 2A wordt ingebracht, met andere woorden dat eerst de blokkeerpen 32A wordt geopend. Bij een normale insertie wordt dan eerst de draaddetektor 36 geaktiveerd en kort daarna de tweede draaddetektor 37. Indien zulke 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 opeenvolgende detektie plaats vindt, interpreteert de eenheid 24 dit als een korrekt uitgevoerde insertie. 



  In de figuren 11 en 12 is een variante van de inrichting volgens figuur 9 weergegeven, waarbij het niet noodzakelijk is dat de verschillende inslagdraden 2A en 2B uit fase in de gaap 8 worden ingebracht. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van een werkwijze en inrichting waarbij de samen in   een   gaap 8 te brengen inslagdraden 2A en 2B elk in een meetzone worden gebracht, zodanig dat zij afzonderlijk kunnen worden gedetekteerd. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van twee detektie-inrichtingen 39 en 40 die gevormd zijn door steunen 41 en 42, hieraan gemonteerde draaddetektors 43 en 44, blaasmonden 45   en'46   en kleppen 47 en 48 om deze blaasmonden in en uit te schakelen. De steunen 41 en 42 bevinden zieh loodrecht ten opzichte van het verlengde van het draadtransportkanaal 38.

   De draaddetektors 43 en 44 zijn in de steunen 41 en 42 gemonteerd, meer speciaal langs de zijden 49 en 50 die zijn weggericht van het riet 6. De blaasmonden 45 en 46 staan vrijwel tegenover de steunen 41 en 42 opgesteld, een weinig stroomafwaarts hiervan volgens de bewegingszin van de inslagdraden. De kleppen 47 en 48 worden bevolen door de sturing 21 en de hiermee gekoppelde eenheid 24 interpreteert de door middel van de draaddetektors 43 en 44 gegenereerde signalen. 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 Volgens figuur 11 worden inslagdraden 2A en 2B ingebracht die bij voorkeur een lengteverschil V vertonen. De sturing van de kleppen 47 en 48 gebeurt vervolgens zodanig dat de juiste inslagdraad aan de juiste detektor wordt toegevoerd. Door de eenheid 24 wordt dan nagegaan of op de juiste ogenblikken aan de respektievelijke draaddetektors 43 en 44 een signaal wordt waargenomen.

   Is dit niet het geval, dan betekent dit dat een foutieve inslag heeft plaatsgevonden, waardoor een signaal aan de algemene sturing 21 van de weefmachine wordt doorgegeven zodanig dat de weefmachine wordt stilgezet. 



  Het voorgaande betekent dat, wanneer de inslag voltooid is,   of geacht   is voltooid te zijn, eerst de blaasmond 46 en vervolgens de blaasmond 45 ingeschakeld wordt zodat een toestand ontstaat, zoals weergegeven in figuur 12 waardoor de beide inslagdraden 2A en 2B onderscheidelijk gedetekteerd worden. 



  In de uitvoeringsvorm volgens figuren 13 en 14 bestaan de middelen om een onderscheidende detektie uit te voeren en de resultaten hiervan te interpreteren uit, enerzijds, twee naast elkaar, tegenoverliggend aan de hoofdblazers 15 opgestelde draadgeleidingselementen, zoals zuigmonden 51 en 52, die voorzien zijn van draaddetektors 53 en 54, en anderzijds, een eenheid 24 gekoppeld met de sturing 21 die 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 toelaat dat de hierna nog beschreven funkies kunnen worden uitgevoerd. De sturing 21 beveelt de inschakelmiddelen 55 en 56 van de zuigmonden 51 en 52, 
 EMI20.1 
 alsmede, zoals algemeen bekend bij een weefmachine, een aantal bedieningen van de blokkeerpennen 32, de luchttoevoer in de hoofdblazers 15 en de aandrijving 20 van de lade 5. 



  Opgemerkt wordt dat de hoofdblazers 15 met de lade mee bewegen, terwijl de zuigmonden 51 en 52 vast aan het frame 23 zijn verbonden. 
 EMI20.2 
 



  De hierbij toegepaste werkwijze bestaat erin dat de CD inslagdraadtoevoermiddelen worden dat 0 de verschillende inslagdraden 2A en 2B uit fase in de gaap 8 worden gebracht en dus ook uit fase het uiteinde van de gaap bereiken en dat minstens tussen de ogenblikken waarop de draadeinden het uiteinde van de gaap 8 bereiken, de lade 5 met het riet Î naar voor wordt verplaatst zodanig dat de inslagdraden 2A en 2B elk in een verschillende   zuigmond,   respektievelijk 51 en 52 worden opgevangen en daar worden gedetekteerd. Bij voorkeur wordt eerst de zuigmond 51 in werking gesteld zodanig dat de inslagdraad 2A die eerst het uiteinde van de gaap 8 bereikt, hierin wordt opgenomen en wordt de tweede zuigmond 52 iets later in werking gesteld om dan de tweede inslagdraad 2B aan te 

 <Desc/Clms Page number 21> 

 zuigen.

   Het is duidelijk dat de eenheid 24 zodanig is opgevat dat zij een foutindikatie weergeeft van zodra minstens   een   van de beide draaddetektors   53   en 54 op de gepaste   ogenbLikken geen   draad waarneemt. 
 EMI21.1 
 



  Het een goede meting alleen mogelijk HeL is duL wanneer de insertie en de ladebeweging juist -esynchron, gesynchroniseerd uit te voeren. 



  Volgens de uitvoeringsvorm van figuren 15 en   16 wordt   
 EMI21.2 
 gebruik gemaakt van een bij voorkeur op de lade 5 gebru. 1 57 d i-. e gevoel. -, zorir d e gemoateerde hoeveelheid de ho -siagdraad die zich inslagdraad die zijn meetzone bevindt. De IL detektor 57 is aangesloten op een eenheid 24 om, zoals voornoemd, de   meetwaarde   te verwerken en te interpreteren. 



  De eenheid 24 kan tevens gekoppeld zijn met de sturing 21 van de   weef machine zulks   om in funktie van de uit te voeren meting een   welbepaald   inslaggebeuren te re liseren. 
 EMI21.3 
 



  Volgens een eerste mogelijkheid kan gebruik gemaakt worden CD C) van een eenheid 24 die   reageert   op wijzigingen in het toegevoerde   signaal 53.   Zo kan een eerste wijziging gedetekteerd worden wanneer de eerste inslagdraad 2A in 
 EMI21.4 
 tweede het bereik van de detektor 57 komt, en 

 <Desc/Clms Page number 22> 

 een tweedewijziging wanneer overgegaan wordt van een toestand volgens figuur 15 naar de toestand in figuur   1ó,   met andere woorden wanneer ook de tweede inslagdraad 2B in heL bereik van de deteklor 57 komt. Het is duidelijk dat hiertoe de inslagdraden 2A en 2B uit fase in de gaap moeten worden ingebracht. De eenheid 24 levert een foutindikatie af van zodra deze wijzigingen zich niet op 
 EMI22.1 
 de gepaste ogenblikken in het signaal 58 voordoen. 



  CD Volgens een tweede mogelijkheid plaatsvinden i t ; detektor 57 wordt   gemeten. Hiertoe kan   de   defekter   57 bijvoorbeeld bestaan uit een   kapacii. ieve of in. duki. ieve   voeler. In dit geval is het niet noodzakelijk dat de 
 EMI22.2 
 inslagdraden 2A en 2B een na een in de gaap o worden gebracht.. 



  De huidige uitvinding heeft eveneens betrekking op de aan de hand van de voornoemde inrichtingen beschreven werkwijzen. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in 
 EMI22.3 
 de gaap bij kan volgens verschillende de gaap bL 

 <Desc/Clms Page number 23> 

 weefmachinesvarianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (1)

  1. Konklusies. EMI24.1 ----------- EMI24.2 1. Werkwijze voor het kontroleren van het van machines, inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines, in het bijzonder bij het inbrengen van minstens Lwee inslagdraden samen in een gaap, daardoor gekenmerkt -t dat hoofdzakelijk beStaat in het gedurende het inbrengen van i. io of U c 0 in de gaap (8') de inslagdraden (2A, uitvoeren van onderscheidende en het verwerken cen va ri u'e gedetekteerde signalen tot een signaal dat aangeeft of alle inslagdraden al dan niet juist werden ingebracht.
    2. Werkwijze volgens konklusie l, daardoor gekenmerkt dat de onderscheidende detekties worden verwezenlijkt door het verloop van de bewegingen van de respektievelijke inslagdraden (2A, 2B) te bepalen en vervolgens het bekronen resultaat te vergelijken met een vooropgesteld referentieverloop, waarbij dit referentieverloop het verloop is dat zieh normaal voordoet bij het juist EMI24.3 inbrengen van een inslagdraad, waarbij een foutindikatie 0 0 wordt afgeleverd wanneer minstens een van de bewegingen van de respektievelijke inslagdraden (2A, 2B) een verloop vertoont dat duidelijk afwijkt van het referentieverloop. <Desc/Clms Page number 25> EMI25.1
    3. Werkwijze of 2, daardoor gekenmerkt i volgens konklusie ldat de onderscheidende detekties worden verwezenlijkt docr het verloop van de bewegingen van de respektievelijke inslagdraden (2A, 2B) te bepalen en door vervolgens minstens een onderlinge vergelijking van het verloop van de respektievelijke bewegingen uit te voeren, waarbij een foutindikatie plaatsvindt wanneer een duidelijke afwijking uit deze vergelijking blijkt.
    4. Werkwijze volgens konklusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat het verloop van de bewegingen van de inslagdraden (2A, 2B) wordt bepaald door de spanning in de inslagdraden te meten en op te volgen.
    5. Werkwijze volgens konklusie 4, waarbij de inslagdraden EMI25.2 (2A, een draadvoorbereidingsinrichting (13) door (2A, I middel van een blaasmond (16) helicoldaal tegen u de U 1E) ebinnenwandvaneenkoker (17)wordengelegden intermitterend door middel van draadremmen (14) die in je afsluiting van de kokers (17) voorzien, aan de gaap (3) worden toegevoerd, zodanig dat gedurende het inbrengen van de inslagdraden (2A, 2B) in de gaap (3) zieh verschillende EMI25.3 spanningspieken (Pl, in deze draden voordoen, 0 P2, P3, P4)daardoor gekenmerkt dat het verloop van de bewegingen van de inslagdraden (2A, 2B) wordt gekontroleerd door minstens <Desc/Clms Page number 26> de karakteristieken van minstens een van de voornoemde spanningspieken (P1, P2, P3, P4, P5) te kontroleren.
    6. Werkwijze volgens konklusie l, daardoor gekenmerkt dat de onderscheidende detekties worden verwezenlijkt door de verschillende inslagdraden (2A, 2B) met verschillende lengten in de gaap (8) in te brengen, en door hun draadeinden respektievelijk met opeenvolgend in de lengterichting van de gaap (o) geplaatste draaddetekLorb (36, 37) te laten samenwerken, waarbij de verschillende EMI26.1 (8) worden : Luge'orachL-., zu.'LL%-. s draden uit fase in de gaap (8) opeenvolgend volgens hun lengte en te beginnen met de kortste inslagdraad (2A).
    7. Werkwijze volgens konklusie l, daardoor gekenmerkt dat de onderscheidende detekties worden verwezenlijkt door elke inslagdraad (2A, 2B) aan het einde van de gaap (8) elk in gescheiden meetzones op hun aanwezigheid te kontroleren. ô. Werkwijze volgens konklusie 7, daardoor gekenmerkt dat EMI26.2 van minstens evenveel detektie-inrichtingen (39, CD gebruik gemaakt dan het maximum aantal inslagdraden (2A, worden CD 40) wordtingebracht, waarbij deze detektie-inrichtingen (39, 40) opeenvolgend aan het einde van de gaap, volgens de <Desc/Clms Page number 27> insertierichting staan opgesteld ;
    dat de verschillende inslagdraden (2A, 2B) met verschillende lengten worden ingebracht in de gaap (8) zodanig dat zij zieh met hun draadeinden (27) respektievelijk elk tot nabij hun detektie-inrichting (39, 40) uitstrekken ; en dat vervolgens teneinde de aanwezigheid van alle inslagdraden (2A, 2B) te EMI27.1 kontroleren, de draadeinden (27) opeenvolgend, te beginnen c21 met de langste inslagdraad (2B) in de meetzone van de respektievelijke van de detektie-inrichtingen worden geblazen. 9.
    Nerkwijze volgens konklusie 7, daardoor gekenmerkt dat verschillende inslagdraden (2A, 2B) uit fase in de gaap (8) EMI27.2 worden ingebracht de lade (5) wordt verplaatst CD minstens gedurende de perioden tussen de ogenblikken waarop de inslagdraden (2A, 2B) het uiteinde van de gaap EMI27.3 (3) bereiken of geacht zijn te bereiken, de * j a te verschillende inslagdraden (2A, zulks door de beweging versci- r) en datvan de lade (5), opeenvolgend in naast elkaar gelegen draadgeleidingselementen (51, 52), voorzien van draaddetektors (53, 54) worden opgevangen, waarbij alle inslagdradeu (2A, 2B) op hun aanwezigheid worden gekontroleerd. EMI27.4
    1û. Werkwijze volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat i C > de onderscheidende detekties worden uitgevoerd door het <Desc/Clms Page number 28> uit fase in de gaap (8) inbrengen van de verschillende inslagdraden (2A, 2B) ; het aan het einde van de gaap (8) door middel van een detektor (57) waarnemen van de hoeveelheid aanwezige draad en het kontroleren van de EMI28.1 variaties in het uitgangssignaal (58) van deze detektor CP (57) teneinde de aankomst van de verschillende draadeinden (27) van de respektievelijke inslagdraden (2A, 2B) te kontroleren. EMI28.2
    11. Werkwijze volgens konklusie 1, daardoor dat 0 de onderscheidende detekties worden uitgevoerd door aan het einde van de gaap (8) de absolute hoeveelheid draad, gevormd door de respektievelijke inslagdraden (2A, 2B), te meten, teneinde ze te vergelijken met een voorop gestelde waarde, waarbij in het geval dat een duidelijke afwijking aanwezig is, een foutindikatie wordt afgeleverd.
    12. Inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij weefmachines, die de werkwijze volgens konklusie 1 toepast, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat uit middelen die gedurende het inbrengen van de inslagdraden (2A, 2B) in de gaap (S) onderscheidende detekties op de verschillende inslagdraden (2., A, 2B) uitvoeren en die de resultaten van deze detekties verwerken tot een uitgangssignaal dat een foutindikatie <Desc/Clms Page number 29> aangeeft van zodra minstens een inslagdraad (2A, 2B) foutief is ingebracht.
    13. Inrichting volgens konklusie 12, daardoor gekenmerkt dat de middelen die de onderscheidende detekties uitvoeren hoofdzakelijk bestaan uit verscheidene elementen voor het rechtstreeks of onrechtstreeks meten en bepalen van het verloop van de beweging van de respektievelijke inslagdraden (2A, 2B) en een eenheid (24) voor het vergelijken van de bekomen resultaten met een EMI29.1 vooropgesteld voordoet bij voorop esteld ver 4 juist inbrengen van een inslagdraad en voor het afleveren verloop, dat zieh normaalvan een foutindikatie wanneer zieh een welbepaalde afwijking voordoet. EMI29.2
    1 Inrichting 14. Inr. L L volgens konklusie 12, daardoor gekenmerktdat de middelen voor het uitvoeren van de onderscheidende detekties hoofdzakelijk bestaan uit elementen voor het rechtstreeks of onrechtstreeks meten en bepalen van het verloop van de beweging van de respektievelijke inslagdraden (2A, 2B) en een eenheid (24) voor het onderling vergelijken van het per inslagdraad bekomen resultaat, ten einde onderlinge afwijkingen vast te stellen, en voor het afleveren van een foutindikatie wanneer zieh een welbepaalde afwijking voordoet. <Desc/Clms Page number 30> 15.
    Inrichting volgens konklusie 13 of 14, daardoor gekenmerkt dat de elementen voor het rechtstreeks of onrechtstreeks meten van het verloop van de beweging van de inslagdraden (2A, 2B) hoofdzakelijk bestaan uit met de voornoemde eenheid (24) gekoppelde draadspanningsdetektors (25) die in de toevoer van de inslagdraden (2A, 2B) zijn EMI30.1 geplaatst en met deze inslagdraden samenwerken nadat zij 0 de draadvoorbereidingsinrichtingen (13) zijn gepasseerd.
    16. Inrichting volgens konklusie 13 of 14, daardoor gekenmerkt dat de elementen voor het rechtstreeks of onrechtstreeks meten van het verloop van de beweging van de draad minstens bestaan uiL met de voornoemde eenheid (24) gekoppelde draadspanningsdetektors (34) die op de EMI30.2 blokkeerpen (32) van in de banen van de inslagdraden 0 (2A, voorafwikkelaars zijn aangebracht.
    0 17. Inrichting volgens konklusie 13 of 14, daardoor gekenmerkt dat de elementen voor het rechtstreeks of onrechtstreeks meten van het verloop van de beweging van de inslagdraden (2A, 2B) gevormd worden door met de voornoemde eenheid (24) gekoppelde wikkeldetektors (35) EMI30.3 die langs de omtrek geplaatst zijn van de wikkeltrommels 0 (29) van voorafwikkelaars die in de baan van de inslagdraden (2A, 2B) zijn aangebracht. <Desc/Clms Page number 31> lo. inrichting volgens konklusie 12, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen hoofdzakelijk bestaan uit een aantal aan het uiteinde van de gaap (8) opeenvolgend na elkaar geplaatste draaddetektors (36, 37 ;
    43, 44) ; inslagdraadtoevoermiddelen (10) en een sturing (21) die toelaten dat de verschillende inslagdraden (2A, 2B) met verschillende lengten worden ingebracht en elk met hun voorste draadeinde (27) in het bereik van een van voornoemde draaddetektors (36, 37 ; 43, 44) worden gepresenteerd ; en een eenheid (24), gekoppeld aan de draaddetektors (36, 37 ; 43, 44) voor het afleveren van een foutindikatie wanneer een van de draadeinden (27) niet EMI31.1 wordt waargenomen dat dit de 0 op het ogenblikrespektievelijke draaddetektor (36, 37; 43,44) dient tebereiken. EMI31.2
    1 Inrichting dat zij voorzien is van een sturing (21) die volgens konklusie 18, daardoor gekenmerkteefmachineonderdelen die voor het draadtransport instaan zodanig stuurt dat de verschillende inslagdraden (2A, 2E) uit fase door de gaap (3) worden getransporteerd zodat bij een foutloze insertie de verschillende inslagdraden (2A, 2B) opeenvolgend het einde van de gaap (3) bereiken, te beginnen met de kortste inslagdraad ; alsmede van een eenheid (24) die opeenvolgend, en in funktie van de ogenblikken waarop de inslagdraden (2A, 2B) het einde van <Desc/Clms Page number 32> de gaap (8) bereiken, de signalen van de draaddetektors (3ó, 37) interpreteert.
    20. Inrichting volgens konklusie 18, in het bijzonder bij EMI32.1 een weefmachine waarbij het draadtransport gebeurt 0 doormiddel van een transponfluldum, waarbij de inslagdraden doorheen een draadtransportkanaal (38) in het riet (6) passeren, daardoor gekenmerkt dat de draaddetektor (43, 44) met hun meetzones naast het verlengde van het draadtransportkanaal (38) zijn gesitueerd ;
    dat per draaddetektor (43, 44) een blaasmond (45,46) is voorzien die de respektievelijke inslagdraden (2A, 2B) tot in de meetzone van de respektievelijke draaddetektors (43, 44) kunnen breagen ; en dat een sturing (21) is voorzien die, nadat geacht is dat alle inslagdraden (2A, 2B) zijn EMI32.2 aangekomen, opeenvolgend de blaasmonden (45, Le i iiel'L te draadeinde (27)..
    21. Inrichting volgens konklusie 12, daardoor gekenmerkt dat de middelen voor het uitvoeren van onderscheidende detekties op de verschillende inslagdraden (2A, 2B) en het verwerken van de resultaten hiervan hoofdzakelijk bestaan uit een aantal aan het uiteinde van de gaap (3) volgens de weefrichting naast elkaar opgestelde draadgeleidingselementen (51, 52) die voorzien zijn van draaddetektors (53, 54) ; een sturing (21) die gekoppeld is <Desc/Clms Page number 33> met de inslagdraadtoevoermiddelen (10) en de aandrijving EMI33.1 (20) van de lade (5), zodanig deze sturing (21) erin CD vooziet. uit -vrjü±zj. eL uaL Ue v e 1 : s C 11. ! L.
    L i. e il u datfaseindegaap (8)wordengebracht,endatdelade(5) gedurende het inbrengen van de inslagdraden naar voor EMI33.2 wordt zodat de respektievelijke inslagdraden elk in een draadgeleidingselement (51, en 0 een net de draaddetektors (53, 54) gekoppelde eenlleid (24) die een foutindikatie aflevert wanneer een van de EMI33.3 inslagdraden (2A, niet wordt waargenomen.
    0 C) 22. Inrichting volgens konklusie 12, daardoor gekenmerkt dat de middelen die gedurende het inbrengen van de inslagdraden (2A, 2B) onderscheidende detekties uitvoeren en het resultaat hiervan verwerken hoofdzakelijk bestaan uit een detektor (57) die gevoelig is voor de hoeveelheid erin aanwezige draad en een eenheid (24) voor het behandelen van de meeLwaarde van deze detektor (57) en het kontroleren van de hoeveelheid gedetekteerde draad, die een foutindikatie aflevert wanneer op het einde van een insertie te weinig inslagdraad (2A, 2B) wordt gedetekteerd.
BE8900556A 1989-05-23 1989-05-23 Werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines. BE1004017A3 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE8900556A BE1004017A3 (nl) 1989-05-23 1989-05-23 Werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE8900556A BE1004017A3 (nl) 1989-05-23 1989-05-23 Werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1004017A3 true BE1004017A3 (nl) 1992-09-08

Family

ID=3884174

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE8900556A BE1004017A3 (nl) 1989-05-23 1989-05-23 Werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1004017A3 (nl)

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2040925A (en) * 1931-06-09 1936-05-19 Dreyfus Henry Textile operation
GB1179348A (en) * 1967-09-12 1970-01-28 Webstuhlbau Karl Marx Stadt Improvements in or relating to Face to Face Looms
EP0229432A2 (en) * 1986-01-13 1987-07-22 Tsudakoma Corporation Faulty picking diagnosing system for a fluid jet loom

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2040925A (en) * 1931-06-09 1936-05-19 Dreyfus Henry Textile operation
GB1179348A (en) * 1967-09-12 1970-01-28 Webstuhlbau Karl Marx Stadt Improvements in or relating to Face to Face Looms
EP0229432A2 (en) * 1986-01-13 1987-07-22 Tsudakoma Corporation Faulty picking diagnosing system for a fluid jet loom

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1001819A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor de toevoer van inslagdraden bij weefmachines.
CS202590B2 (en) Method of and apparatus for marking fabrics during the weaving operation
BE1004150A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het toevoeren van inslaggaren aan de gaap bij een weefmachine.
BE1000883A3 (nl) Werkwijze voor het verwijderen van een foutieve inslagdraad uit de gaap van een weefmachine en weefmachine die deze werkwijze toepast
EP0259915B1 (en) Method for repairing a broken warp thread on weaving machines, and the rethreading mechanisms used
BE1016639A6 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden.
BE1013392A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het instellen van een weefmachine.
BE1004017A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines.
JP4234044B2 (ja) むらのあるよこ糸部分の除去によって、欠陥の少ない布を製織する方法
US4998567A (en) Weft thread break detector with a time delay circuit
CN113874571A (zh) 具有检测成绒变化的装置和方法的织机
JP2011528070A (ja) よこ糸の収容要素
CS203977B2 (en) Method of and apparatus for controlling weft inserting means in automatic weaving looms
US4926911A (en) Detection and standby weft supply apparatus break
EP0507739B1 (en) Apparatus for preventing weaving bar in a loom
NL1014537C2 (nl) Werkwijze voor het regelen van een weefinrichting, alsmede een weefinrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze.
US4091512A (en) Deweaving apparatus for textile tapes
JP2968799B2 (ja) 織機の給糸体の内外層排出方法と、それに使用する排出制御装置
US5141030A (en) Warp mending device for feeding a mending yarn to drop wires and a heddle
JP2754195B2 (ja) 織機の給糸体の内外層排出方法と、それに使用する排出制御装置
BE1009172A3 (nl) Grijperweefmachine met inslagdetectiemiddelen.
JP2561268B2 (ja) 流体噴射式織機における緯糸除去方法
BE1019609A3 (nl) Opslagelement voor inslagdraad.
JP2838227B2 (ja) 織機の糸通し用位置決め装置
JPH01148844A (ja) 横糸の切断を直ちに検出する装置

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: PICANOL N.V.

Effective date: 19930531