BE1019609A3 - Opslagelement voor inslagdraad. - Google Patents
Opslagelement voor inslagdraad. Download PDFInfo
- Publication number
- BE1019609A3 BE1019609A3 BE2009/0268A BE200900268A BE1019609A3 BE 1019609 A3 BE1019609 A3 BE 1019609A3 BE 2009/0268 A BE2009/0268 A BE 2009/0268A BE 200900268 A BE200900268 A BE 200900268A BE 1019609 A3 BE1019609 A3 BE 1019609A3
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- storage element
- cavity
- weft thread
- wall
- exit
- Prior art date
Links
Classifications
-
- D—TEXTILES; PAPER
- D03—WEAVING
- D03D—WOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
- D03D47/00—Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
- D03D47/28—Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
- D03D47/30—Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
- D03D47/3006—Construction of the nozzles
- D03D47/3013—Main nozzles
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B65—CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
- B65H—HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL, e.g. SHEETS, WEBS, CABLES
- B65H51/00—Forwarding filamentary material
- B65H51/20—Devices for temporarily storing filamentary material during forwarding, e.g. for buffer storage
- B65H51/205—Devices for temporarily storing filamentary material during forwarding, e.g. for buffer storage by means of a fluid
-
- D—TEXTILES; PAPER
- D03—WEAVING
- D03D—WOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
- D03D47/00—Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
- D03D47/34—Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means
- D03D47/36—Measuring and cutting the weft
-
- D—TEXTILES; PAPER
- D03—WEAVING
- D03D—WOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
- D03D47/00—Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
- D03D47/34—Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means
- D03D47/36—Measuring and cutting the weft
- D03D47/368—Air chamber storage devices
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B65—CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
- B65H—HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL, e.g. SHEETS, WEBS, CABLES
- B65H2701/00—Handled material; Storage means
- B65H2701/30—Handled filamentary material
- B65H2701/31—Textiles threads or artificial strands of filaments
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Textile Engineering (AREA)
- Looms (AREA)
Abstract
Opslagelement dat een door wanden (33,34,41,42) begrensde holte (40) voor het opslaan van inslagdraad (1) bevat, die een ingang (21) voor het toevoeren van inslagdraad (1) naar de holte (40), een tegenover de ingang (21) gelegen uitgang (22) voor het verwijderen van inslagdraad (1) uit de holte (40) en een nabij de uitgang (22) aangebrachte afsluitinrichting (6) voor het afsluiten van de uitgang (22) van de holte (40) bevat, waarbij de afsluitinrichting (6) kan samenwerken met een wand van de holte (40) voor het afsluiten van de uitgang (22) van de holte (40). Inrichting met een opslagelement en weefmachine.
Description
Opslagelement voor inslagdraad.
De uitvinding betreft een opslagelement, meer in het bijzonder een opslagelement met een door zijwanden begrensde holte voor het opslaan van inslagdraad voor een weefmachine, waarbij het opslagelement een ingang voor het toevoeren van inslagdraad naar de holte en een tegenover de ingang gelegen uitgang voor het verwijderen van inslagdraad uit de holte bevat, waarbij de dwarsbreedte van de holte verkleint volgens de langsrichting van de holte naar de uitgang toe. De uitvinding betreft tevens een inrichting voor het voeden van inslagdraad naar een weefmachine die een opslagelement volgens de uitvinding bevat. De uitvinding betreft tevens een weefmachine die een inrichting voor het voeden van inslagdraad volgens de uitvinding bevat. De uitvinding betreft tevens een werkwijze voor het voeden van inslagdraad bij een weefmachine volgens de uitvinding.
Een inrichting voor het voeden of toevoeren van inslagdraden aan een weefvak van een luchtweefmachine is bijvoorbeeld gekend uit US 4,947,898 of US 4,821,781. Hierbij bevat deze inrichting een opslagelement, ook accumulator of voorraadopslag of opslageenheid genoemd, dat een cilindrische vorm of kokervorm vertoont en dat voorzien is van openingen. Volgens US 4,947,898 of US 4,821,781 is het opslagelement voorzien van een holte en een klemelement voor inslagdraad dat nabij de uitgang van de holte is aangebracht, dat kan gesloten worden voor het opslaan van inslagdraad en dat kan geopend worden voor het vrijgeven van inslagdraad. Een blaasinrichting, ook blazer of injector genoemd, blaast inslagdraad in het cilindervormige opslagelement, waarbij wegens de openingen de inslagdraad zich opstapelt in het kokervormige opslagelement volgens windingen. Een dergelijke inrichting laat toe inslagdraad onder lage spanning in het opslagelement op te slaan, zodat de inslagdraad onder lage spanning uit het opslagelement kan verwijderd worden, wat toelaat hogere weefsnelheden te bereiken of inslagdraad met minder luchtverbruik en lagere spanning in het weefvak te brengen.
Daar de inslagdraad zich hierbij in het opslagelement opstapelt in de vorm van windingen, kunnen proppen gevormd worden, die ook bundels kunnen genoemd worden. Zoals beschreven in CH 678 865, kunnen deze uit het opslagelement verwijderd worden als proppen. Indien deze proppen niet gestrekt of ontwonden worden gedurende de insertie en voor het aanslaan van de inslagdraad, kan dit resulteren in weeffouten.
WO 86/07102 toont een opslagelement met een holte met een aanpasbare hoogte. De dwarsbreedte van de holte vergroot van de ingang naar de uitgang en de inslagdraad wordt opgestapeld in het opslagelement volgens windingen. Wegens het verbreden van de holte wordt de weerstand voor het verwijderen van een inslagdraad verlaagd. Het draadoog aan de uitgang is echter nadelig voor het verwijderen van inslagdraden uit het opslagelement. Bovendien is een opslagelement met een dwarsbreedte die vergroot naar de uitgang toe nog meer vatbaar voor het vormen van proppen.
US 3,712,526 beschrijft een opslagelement met een platte holte die evenwijdige zijwanden vertoont. De holte is gebogen en bevat openingen ter hoogte van de onderwand. De uitgangsopening is kleiner dan de dwarsbreedte van de holte aan de uitgang, en proppen kunnen gevormd worden gedurende het verwijderen van inslagdraad uit het opslagelement. In US 3,712,526 vertoont de holte een geperforeerde onderwand waardoor lucht uit de holte kan ontsnappen. De uitgang van de holte kan gesloten worden door een afsluitelement dat een luchtstroom langsheen de uitgang van de holte belemmert, maar dat de doorgang van inslagdraad toelaat. Het afsluitelement wordt gemonteerd in een horizontaal opgestelde groef die loodrecht op de langsrichting van het opslagelement verloopt.
GB 2092188 toont een opslagelement met een holte die vernauwend is naar de uitgang toe. De hoogte en de breedte van de holte zijn echter relatief groot, zodat de inslagdraad opgestapeld wordt in windingen, en tevens proppen gevormd worden. Tevens zijn de openingen aan de ingang en de uitgang relatief klein. De kleine opening aan de uitgang veroorzaakt echter wrijving met de inslagdraad en voorzieningen dienen getroffen te worden om sleet aan deze opening te vermijden. De wrijving is naast de proppen eveneens nadelig voor het weven.
Het is een doel van de uitvinding een opslagelement te vormen met een holte waarbij stof wordt verhinderd zich op te hopen nabij de holte.
Deze opgave wordt opgelost door een opslagelement dat een door wanden begrensde holte voor het opslaan van inslagdraad bevat, die een ingang voor het toevoeren van inslagdraad naar de holte, een tegenover de ingang gelegen uitgang voor het verwijderen van inslagdraad uit de holte en een nabij de uitgang van het opslagelement aangebrachte afsluitinrichting voor het afsluiten van de uitgang van de holte bevat, waarbij de afsluitinrichting kan samenwerken met een wand van de holte voor het afsluiten van de uitgang van de holte en waarbij de voornoemde wand voorzien is van een impact compenserende contactzone voor het reduceren van een impact van de afsluitinrichting op de voornoemde wand bij het afsluiten van de uitgang van de holte.
Door het voorzien van een beweegbare afsluitinrichting die kan samenwerken met een wand van de holte kan de uitgang van de holte luchtdicht afgesloten worden. Tijdens het sluiten kan door de afsluitinrichting een impact gegenereerd worden op de voornoemde wand. In het bijzonder indien het opslagelement een aantal wanden bevat die tot een behuizing worden samengevoegd die de holte begrenst, kan een dergelijke impact voor gevolg hebben dat de wand waarop de impact plaats vindt zich iets van de andere wanden zou liften, met andere woorden zich over een kleine afstand weg van de andere wanden zou bewegen. Hierbij zou een weinig perslucht tussen die wanden kunnen ontsnappen. Door dit ontsnappen van perslucht kan stof dat mee beweegt met die perslucht zich tussen die wanden ophopen, zodat de afstand tussen die wand en de andere wanden zich na verloop van tijd wijzigt. Volgens de uitvinding wordt een impact compenserende contactzone voorzien om te verzekeren dat een impact wordt beperkt of dat een impact zich niet doorheen het opslagelement verspreidt of voortplant. Door de voornoemde uitvinding wordt vermeden dat de wand waarop de afsluitinrichting een impact uitoefent zich iets lift. Op die manier wordt vermeden dat stof zich kan ophopen nabij de wand waarop de afsluitinrichting inwerkt.
Bij voorkeur is een spleet volgens een patroon aangebracht doorheen de wand die de contactzone bevat. Deze spleet is bij voorkeur zo smal als mogelijk om te vermijden dat inslagdraden de spleet kunnen binnentreden. Bijvoorbeeld kan de spleet een breedte van enkele tienden van een millimeter vertonen, bijvoorbeeld kleiner dan 0,4mm, meer in het bijzonder ongeveer 0,lnnm. Indien de spleet met behulp van een laser wordt aangebracht, kan de breedte ongeveer 0,04mm zijn. De breedte kan gekozen worden afhankelijk van de dikte van de bijhorende wand. De vorm van het patroon is hierbij aangepast om een goed reduceren en/of een goede demping van de krachten te wijten aan een impact toe te laten. Bij een impact kan hierbij enkel de impact compenserende contactzone zich iets liften, terwijl wordt vermeden dat de wand zich lift.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de van een impact compenserende contactzone voorziene wand gevormd door de bovenwand van het opslagelement. Hierbij kan deze wand een beweegbaar opgestelde wand zijn.
De afsluitinrichting kan een beweegbaar afsluitelement bevatten, dat bijvoorbeeld gevormd wordt door een plunjer van een klemelement voor het klemmen van een inslagdraad nabij de uitgang van de holte van het opslagelement.
Volgens een uitvoeringsvorm kan minstens een eerste wand van de holte, bijvoorbeeld de bovenwand, voorzien zijn van openingen waardoor lucht kan ontsnappen die in de holte werd geblazen. Bij voorkeur zijn alle openingen voorzien in deze eerste wand aangebracht in het gebied van de holte. Met andere woorden is bij voorkeur geen enkele van de openingen gedeeltelijk of volledig bedekt door bijvoorbeeld gedeelten nabij wanden van de holte. Volgens een uitvoeringsvorm is de holte vernauwend, waarbij de dwarsdoorsnede van de holte afneemt volgens de langsrichting van het opslagelement naar de uitgang van de holte toe. Wanneer de holte vernauwend is, kunnen de openingen bijvoorbeeld volgens lijnen aangebracht worden, die bijvoorbeeld geneigd zijn ten opzichte van de langsrichting van de holte.
Wanneer inslagdraad in het opslagelement wordt opgeslagen en/of wanneer inslagdraad uit het opslagelement wordt verwijderd bestaat een gevaar dat inslagdraad niet goed doorheen het opslagelement wordt getransporteerd. Volgens een uitvoeringsvorm zijn zijwanden van de holte minstens gedeeltelijk luchtdoorlatend, bijvoorbeeld zijn de zijwanden voorzien van openingen. De openingen kunnen met een persluchtbron verbonden worden en perslucht kan via de openingen in de holte geblazen worden.
Het is een ander doel van een uitvinding het vormen van lussen inslagdraad in een holte van een opslagelement volgens de uitvinding te verbeteren.
Deze opgave wordt opgelost door een opslagelement dat een door wanden begrensde holte voor het opslaan van inslagdraad bevat, waarbij een eerste wand van de holte, bijvoorbeeld de bovenwand, voorzien is van openingen waardoor in de holte geblazen lucht kan ontsnappen, waarbij een tweede tegenover de eerste wand gelegen wand luchtdoorlatend is, meer in het bijzonder de tweede wand is voorzien van openingen of perforaties, en waarbij de tweede wand is verbonden met een persluchtbron om perslucht in de holte te blazen.
De openingen of perforaties kunnen gevormd worden door middel van een laser. Door lucht in de holte te blazen via de tweede wand die tegenover de eerste wand is gelegen wordt de verspreiding of verdeling van de luchtstroom binnenin de holte bevorderd. Daarbij wordt het opslaan van inslagdraad in de holte verbeterd, meer in het bijzonder de schikking van de lussen inslagdraad naast elkaar. De luchtstroming uit de voornoemde openingen kan een component bevatten die gericht is naar de uitgang van het opslagelement toe.
Wanneer perslucht in de holte van het opslagelement wordt geblazen via de ingang en/of via een luchtdoorlatende wand, kan het gebeuren, bijvoorbeeld afhankelijk van het type inslagdraad dat aangewend wordt, dat de lucht niet voldoende langsheen de openingen in de wanden uit de holte kan ontsnappen. Om de geleiding van de lucht in de holte te verbeteren kunnen volgens een uitvoeringsvorm in langsrichting van de holte groeven voor het geleiden van lucht aangebracht worden ter hoogte van een wand, bijvoorbeeld in de tweede wand die tegenover de eerste wand is gelegen die voorzien is van openingen waar doorheen lucht uit de holte kan ontsnappen. Bij voorkeur is de tweede wand hierbij eveneens minstens gedeeltelijk luchtdoorlatend, meer in het bijzonder voorzien van openingen of perforaties om perslucht via de tweede wand in de holte te blazen. Bijvoorbeeld kan de lucht hierbij in de holte geblazen worden via de tweede wand ter hoogte van de groeven, meer in het bijzonder via openingen of perforaties die ter hoogte van de groeven zijn aangebracht. Door lucht in de holte te blazen ter hoogte van de groeven en door het aanbrengen van de groeven in langsrichting van de holte kan de luchtgeleiding in de holte verder verbeterd worden. Daarbij wordt zeker gesteld dat de lucht niet gevangen wordt in de holte en dat een schikking van de lussen inslagdraad in de holte verbeterd wordt.
De voornoemde uitvindingen zijn op zich zelfstandige uitvindingen die al dan niet kunnen gecombineerd worden met de hierna beschreven uitvindingen.
Het is een doel van de uitvinding een opslagelement te vormen dat kan vermijden dat proppen het opslagelement verlaten, welke proppen aanleiding kunnen geven tot fouten in het weefsel, zoals lusjes in de inslagdraad die in het weefsel worden ingeweven. Het is een verder doel van de uitvinding te voorzien in een inrichting voor het voeden van inslagdraden en in een weefmachine met een bijhorend opslagelement.
Deze opgave wordt opgelost door een opslagelement dat een door zijwanden begrensde holte voor het opslaan van inslagdraad bevat, waarbij inslagdraad via een ingang in het opslagelement wordt toegevoerd en via een tegenover de ingang gelegen uitgang uit het opslagelement wordt verwijderd, waarbij inslagdraad tussen de zijwanden in de holte wordt opgeslagen, waarbij de dwarsbreedte tussen de zijwanden van deze holte lichtjes afneemt volgens de langsrichting van de holte in de richting van de ingang naar de uitgang toe, de holte vertoont een nagenoeg platte vorm en de dwarsbreedte tussen de zijwanden van de holte neemt lichtjes af in de richting naar de uitgang toe, zodat de tussen de zijwanden in de holte opgeslagen inslagdraad door de zijwanden van de holte verhinderd wordt te verschuiven in de holte in de richting van de ingang naar de uitgang. De platte vorm en de in de richting naar de uitgang toe lichtjes naar elkaar toe gaande zijwanden van de holte laten toe inslagdraad volgens een zigzag patroon met een aantal zigzag lussen tussen de zijwanden in de holte op te slaan, waarbij elke zigzag lus door de in de richting naar de uitgang toe lichtjes naar elkaar toe gaande zijwanden verhinderd wordt om doorheen de holte te verschuiven in dè richting naar de uitgang toe. Dit laat toe dat over de lengte van het opslagelement elk deel van een in de holte van het opslagelement opgeslagen inslagdraad door de zijwanden van de holte van het opslagelement wordt verhinderd doorheen het opslagelement te schuiven. De platte vorm van de holte is vooral voordelig voor het zigzag geordend opslaan van inslagdraad in de holte terwijl de inslagdraad in de holte wordt toegevoerd. Met plat wordt hierbij bedoeld dat de hoogte voldoende klein is om te verhinderen dat inslagdraad in windingen wordt opgeslagen, wat in de praktijk betekent dat bij inslagdraden zoals aangewend bij luchtweefmachines de hoogte in de orde van grootte van l,2mm en bij voorkeur kleiner is dan l,4mm.
De zijwanden van de holte zijn lichtjes geneigd ten opzichte van de langsrichting van de holte, zodat de dwarsbreedte lichtjes afneemt naar de uitgang toe. Volgens de uitvinding wordt een "lichte neiging" bepaald als een neiging met een hoek van niet meer dan 8°, bij voorkeur niet meer dan 5°, en in het bijzonder een hoek van minder dan 3° tussen de zijwanden van de holte.
Bij voorkeur is een klemelement voor een inslagdraad nabij de uitgang van het opslagelement aangebracht, welk klemelement kan gesloten worden vooraf aan het opslaan van inslagdraad in het opslagelement en kan geopend worden voor het verwijderen van inslagdraad uit het opslagelement. Het klemelement kan tevens dienen om het opslagelement nabij de uitgang af te sluiten. Een werkwijze van het sturen van het klemelement en/of een werkwijze voor het sturen van het opslaan en het verwijderen van inslagdraad in en uit het opslagelement kan gebeuren zoals beschreven in bijvoorbeeld US 4,947,898.
Door een opslagelement met een relatief nauwe of platte holte te voorzien die een lichtjes afnemende dwarsbreedte naar de uitgang toe vertoont, kan elke in zigzag lussen in de holte opgeslagen inslagdraad verhinderd worden in pakketten door te schuiven naar de uitgang toe. Het opslagelement volgens de uitvinding biedt als voordeel dat elk deel van de in het opslagelement opgeslagen inslagdraad tijdens het verwijderen ervan uit het opslagelement op zijn plaats wordt gehouden, zodat bij het verwijderen van inslagdraad uit de holte van het opslagelement verhinderd wordt dat garenpakketjes, propjes, knoopjes of lusjes gevormd worden die doorheen het opslagelement schuiven of het opslagelement verlaten en die na het inbrengen van de inslagdraad in een weefvak nog in het weefsel kunnen voorhanden zijn. Daar de dwarsbreedte van de holte slechts lichtjes afneemt, komt het gedeelte inslagdraad dat verwijderd wordt uit de holte bijna niet in aanraking met de zijwanden van het opslagelement, zodat geen wrijving ter hoogte van de zijwanden ontstaat die het verwijderen van inslagdraad uit het opslagelement kan bemoeilijken. Het feit dat de zijwanden van het opslagelement vanaf de ingang naar de uitgang beperkt naar elkaar toe convergeren, laat nog steeds toe om de inslagdraad geordend zigzag op te slaan tussen de zijwanden. Met geordend zigzag opslaan wordt bedoeld dat inslagdraad opgeslagen worden zonder dat inslagdraad gedeeltelijk over elkaar wordt gelegd.
Door de convergerende opstelling van de zijwanden wordt vermeden dat gedeelten van de inslagdraden in de vorm van een garenpakket of prop kunnen doorschuiven in het vernauwende opslagelement omdat de afstand tussen de zijwanden van de holte continu afneemt naar de uitgang toe en op die manier elk garenpakket op zijn plaats wordt gehouden. Daardoor wordt verhinderd dat de inslagdraden in de vorm van een garenpakket of prop naar de uitgang van het opslagelement kunnen bewegen. De vernauwende dwarsdoorsnede laat toe het nabij de ingang in het opslagelement gelegen gedeelte van de inslagdraden op zijn plaats te houden, terwijl inslagdraad via de uitgang verwijderd wordt. Dit is vooral voordelig indien tijdens het verwijderen van inslagdraad nog inslagdraad door middel van de blaasinrichting aan het opslagelement wordt toegevoerd. Dit betekent dat het mogelijk is inslagdraad via de ingang in de holte toe te voeren, terwijl in de holte opgeslagen inslagdraad reeds via de uitgang uit de holte wordt verwijderd. Door de blaasinrichting die nabij de ingang van het opslagelement is opgesteld, wordt de inslagdraad volgens de bewegingsrichting van de ingang naar de uitgang gedwongen, wat tevens voordelig is voor het vermijden dat gedeelten van inslagdraden over elkaar komen te liggen.
De uitvinding biedt tevens als voordeel dat inslagdraad die met lage spanning in het opslagelement is opgeslagen, met lage spanning of met hogere snelheid in een weefvak kan gebracht worden. Dit laat bij luchtweefmachines onder meer toe de weefsnelheid te verhogen of het persluchtverbruik nodig voor het inbrengen van een inslagdraad te verlagen. Het persluchtverbruik kan verlaagd worden door de druk van de perslucht te verlagen en/of door de hoeveelheid toegevoerde perslucht te verminderen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm neemt de dwarsbreedte tussen de zijwanden van de holte continu af vanaf de ingang naar de uitgang van de holte. Het afnemen vanaf de ingang naar de uitgang toe, laat toe het opslagelement eenvoudig uit te voeren. Bij voorkeur zijn de zijwanden van de holte van het opslagelement konisch versmallend vanaf de ingang naar de uitgang uitgevoerd. Dergelijk konisch versmallend opslagelement belet dat een garenpakket kan doorschuiven bij het vullen en/of tijdens het leegtrekken van het opslagelement. Dit betekent dat door het konisch versmallende gedeelte de in de holte zigzag opgeslagen lussen van de inslagdraad op hun plaats worden gehouden door de zijwanden van het opslagelement. Volgens een alternatief, zijn de zijwanden voorzien van trapjes, waarbij de dwarsbreedte tussen de zijwanden van de holte discontinu of in stappen afneemt. Het voorzien van wanden met trapjes kan voordelig zijn voor het vermijden dat opgeslagen inslagdraad, meer in het bijzonder zigzag opgeslagen lussen inslagdraad, doorheen de holte kunnen doorschuiven.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de zijwanden van de holte zodanig aangebracht, dat gezien in bovenaanzicht, de holte een hoofdzakelijk gelijkbenige trapézoïdale vorm vertoont. Dit is eenvoudig om uit te voeren. Om het in zigzag vorm leggen van inslagdraad in de holte te bevorderen wordt de dwarsbreedte van de holte nabij de uitgang hierbij relatief smal uitgevoerd, zodanig dat de lange zijde van de zigzag vorm nagenoeg loodrecht op de bewegingsrichting van de inslagdraad of op de langsrichting van de holte staat. De dwarsbreedte van de holte nabij de uitgang is smaller dan de dwarsbreedte van de ingang van de holte. De uitgang dient echter voldoende groot te zijn om een inslagdraad niet te hinderen wanneer die uit de holte wordt verwijderd en om wrijving van de inslagdraad met de uitgang te vermijden. Een relatief kleine dwarsbreedte nabij de uitgang is ook voordelig om het starten van het zigzag opslaan van inslagdraad in de holte te bevorderen, terwijl een grotere dwarsbreedte nabij de ingang toelaat meer inslagdraad in het opslagelement op te slaan, hetgeen bijvoorbeeld bij bredere weefmachines van belang kan zijn.
Volgens een uitvoeringsvorm neemt tevens de hoogte van de holte van het opslagelement lichtjes af volgens langsrichting van de holte naar de uitgang toe. Volgens een eenvoudige uitvoeringsvorm neemt de hoogte tussen de bovenwand en de onderwand konisch af vanaf de ingang naar de uitgang toe. Deze afnemende hoogte van de holte laat een betrouwbaar ordenen van de inslagdraad volgens een zigzag patroon tijdens het opslaan toe, is voordelig om overlapping van de zigzag lussen te voorkomen en is voordelig om het doorschuiven van pakketten inslagdraad te vermijden. Dit is tevens voordelig om te verhinderen dat een garenpakket of prop doorheen het opslagelement kan schuiven. Volgens een uitvoeringsvorm is de hoogte tussen de bovenwand en de onderwand instelbaar. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van dikteplaatjes of regelschroefjes. Het aanwenden van dikteplaatjes is voordelig om de bovenwand en de onderwand op een bepaalde afstand van elkaar aan te brengen. De dikteplaatjes kunnen zowel balkvormig uitgevoerd worden als met nagenoeg continu variabele dikte volgens hun langsrichting.
Bij een opslagelement volgens de uitvinding biedt een kleine ruimte ter hoogte van de uitgang tevens het voordeel dat de inslagdraad zonder risico ter hoogte van de uitgang in zigzag vorm kan opgeslagen worden. Hierbij biedt de relatief grotere ruimte nabij de ingang het voordeel dat hierdoor relatief veel inslagdraad in het opslagelement kan opgeslagen worden. De afmetingen nabij de uitgang dienen echter voldoende groot te zijn om het verwijderen van inslagdraden niet te hinderen, terwijl de afmetingen nabij de ingang voldoende beperkt dienen te zijn om eveneens toe te laten de inslagdraden geordend in zigzag vorm op te slaan. Uit testen is gebleken dat een in de holte zigzag geordend opgeslagen inslagdraad, bij het uit de holte verwijderen zich centraal in de holte opstelt en nagenoeg niet wrijft met de zijwanden en de uitgang van het opslagelement.
Volgens een uitvoeringsvorm worden de zijwanden van de holte gevormd door platen, waarbij de hoogte van de holte bepaald wordt door de dikte van de platen. De platen kunnen een licht konische vorm vertonen om toe te laten een holte te vormen met een afnemende hoogte naar de uitgang toe. De afmetingen van de holte, meer in het bijzonder van de platen kunnen gekozen worden in functie van de eigenschappen van de te weven inslagdraad.
Voor inslagdraden zoals aangewend bij gebruikelijke weefsels, kan de dwarsbreedte aan de ingang in de orde van grootte tussen 7mm en 10mm gekozen worden, bij voorkeur tussen 8mm en 9mm. Hierbij kan de dwarsbreedte aan de uitgang in de orde van grootte tussen lmm en 5mm, bij voorkeur tussen 2mm en 4mm gekozen worden. De lengte van de holte kan ongeveer 100mm vertonen, terwijl de hoogte van de holte in de orde van grootte tussen 0,5mm en l,5mm, bij voorkeur tussen 0,8mm en l,2mm kan gekozen worden. Nabij de ingang kan de hoogte kleiner zijn dan l,5mm, bijvoorbeeld l,2mm, terwijl nabij de uitgang de hoogte groter kan zijn dan 0,5mm, bijvoorbeeld 0,8mm. Deze voorkeurdragende afmetingen zijn geschikt voor de meest gebruikelijke inslagdraden die met luchtweefmachines geweven worden. De hoogte van de holte, meer in het bijzonder de hoogte tussen de bovenwand en de onderwand kan zodanig gekozen worden om toe te laten dat knopen of verdikkingen die plaatselijk aanwezig zijn in een inslagdraad doorheen de holte van het opslagelement volgens de uitvinding kunnen passeren.
Volgens een uitvoeringsvorm zijn de bovenwand en/of de onderwand en/of de zijwanden van de holte van het opslagelement luchtdoorlatend uitgevoerd. Bij voorkeur bevat het opslagelement een bovenwand en een onderwand, waarbij openingen of perforaties zijn aangebracht in de bovenwand en/of in de onderwand om het opslaan of het vullen van de holte met inslagdraad volgens een zigzag patroon te ondersteunen. De openingen of perforaties kunnen bijvoorbeeld tussen 10% en 20% van het wandoppervlak innemen. Hierbij kunnen zowel de bovenwand, de onderwand als de zijwanden van perforaties voorzien worden. De perforaties kunnen een doormeter hebben tussen 0,4mm en 0,8mm. De perforaties dienen voldoende klein te zijn om te verhinderen dat inslagdraad in de perforaties kan binnendringen of erin terecht kan komen. De perforaties dienen voldoende groot zijn zodat perslucht of stof doorheen de perforaties kunnen verwijderd worden. Tevens dienen de perforaties glad uitgevoerd te worden om het verwijderen van stof niet te bemoeilijken. De verdeling van de perforaties volgens de bewegingsrichting van de inslagdraad, dit is vanaf de ingang naar de uitgang van het opslagelement kan volgens een gekozen patroon zijn. Dit patroon kan gekozen worden, bijvoorbeeld constant, variabel, regelmatig of niet regelmatig.
De perforaties nabij de uitgang zijn voordelig om de inslagdraad tijdens het opslaan in het opslagelement naar de uitgang van het opslagelement te brengen, terwijl perforaties nabij de ingang voordelig zijn om perslucht en stof te laten ontsnappen wanneer het opslagelement al gedeeltelijk gevuld is. De luchtdoorlatendheid van het opslagelement is vooral voordelig om het opslagelement met inslagdraad te vullen, meer in het bijzonder om de inslagdraad geordend in het opslagelement op te slaan.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat het opslagelement openingen in de zijwanden. Hierbij kunnen voorzieningen getroffen worden om perslucht via de openingen in de zijwand in het opslagelement te blazen. Dit kan de luchtstroming in het opslagelement beïnvloeden, zodanig dat inslagdraad meer geordend volgens zigzag patroon in het opslagelement wordt ingebracht en opgeslagen.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat het opslagelement een beweegbaar opgestelde wand, bijvoorbeeld een draaibaar ondersteunde bovenwand. Hierbij kan deze wand geopend worden om het opslagelement te reinigen. Hiertoe kan een draaias evenwijdig met de langsas van de holte aangebracht worden om toe te laten de wand volgens deze draaias te wentelen. Volgens een uitvoeringsvorm kan een wand, · bijvoorbeeld de bovenwand transparant uitgevoerd worden om een visuele controle mogelijk te maken.
De opgave wordt verder opgelost door een inrichting die een opslagelement volgens de uitvinding en een blaasinrichting bevat, waarbij de blaasinrichting nabij de ingang van het opslagelement is aangebracht voor het voeden van inslagdraad naar het opslagelement en voor het blazen van inslagdraad van de ingang naar de uitgang van het opslagelement.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de blaasinrichting een buis waarvan de uitgang nabij de ingang van het opslagelement is opgesteld, ook vulbuis genoemd, om een inslagdraad naar en in het opslagelement te blazen. Dergelijke vulbuis kan een vorm van een buis voor een klassieke hoofdblazer van een luchtweefmachine hebben, en kan zowel cilindrisch als konisch uitgevoerd worden. Bij voorkeur is een dergelijke vulbuis konisch divergerend uitgevoerd in de richting naar de uitgang toe, zoals een buis van een bij luchtweefmachines aangewende hoofdblazer. Bij voorkeur is de buis voldoende lang om inslagdraad met een gelijkmatige luchtstroom in het opslagelement te kunnen blazen, bijvoorbeeld kan de buis een lengte vertonen tussen 100mm en 300mm, bijvoorbeeld 200mm. Een gelijkmatige luchtstroming is voordelig voor het zigzag ordenen van inslagdraad in het opslagelement.
De kracht van de luchtstroom van de blaasinrichting dient voldoende te zijn om een inslagdraad zo vlug als noodzakelijk in het opslagelement te blazen, maar mag niet te sterk zijn voor het vermijden dat inslagdraad op elkaar geblazen wordt tijdens het opstapelen van inslagdraad in het opslagelement. Verder wordt de kracht niet te sterk gekozen zodat de inslagdraad niet naar de uitgang wordt geblazen wanneer de opgeslagen inslagdraad al uit het opslagelement wordt verwijderd. De licht naar elkaar toe in de richting naar de uitgang toe vernauwende zijwanden van het opslagelement volgens de uitvinding laten toe met grotere kracht te blazen, zonder dat inslagdraden op elkaar worden geblazen of doorheen het opslagelement worden geblazen tijdens het verwijderen van de inslagdraad. Bij voorkeur kunnen de druk van de perslucht toegevoerd aan de blaasinrichting, het debiet van perslucht dat aan het opslagelement wordt toegevoerd en de blaastijd aangepast ^ worden aan de inslagdraad, aan de snelheid waarmee geweven wordt, aan andere condities en aan dergelijke.
Volgens een uitvoeringsvorm kan de blaasinrichting ook elementen bevatten en aangebracht worden om perslucht langsheen de zijwanden van het opslagelement te blazen.
Dergelijke blaasinrichting kan via openingen in de zijwanden blazen. Door perslucht langs de zijwanden in de holte te blazen, kan het opstapelen van inslagdraad in zigzag vorm en het verwijderen van de zigzag opgeslagen inslagdraad verbeterd worden.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de inrichting een overgangselement dat aangebracht is tussen de blaasinrichting en het opslagelement, meer in het bijzonder dat de uitgang van de vulbuis met de ingang van het opslagelement verbindt. Hierbij kan dit overgangselement, ook transfer element te noemen, aansluiten op de uitgang van de vulbuis en op de ingang van het opslagelement. Het opslagelement volgens de uitvinding vertoont een platte vorm nabij de ingang, terwijl de uitgang of het uiteinde van de vulbuis van de blaasinrichting een cilindervormige uitgang vertoont. Dit overgangselement vormt een overgang tussen het uiteinde van de blaasinrichting en de platte ingang van het opslagelement. Een overgangselement dat opgesteld is tussen de vulbuis en het opslagelement biedt als voordeel dat een continue luchtstroming vanaf de vulbuis naar het opslagelement wordt bekomen, die toelaat een inslagdraad met een gunstige luchtstroming in het opslagelement te brengen. Een overgangselement dient om een luchtstroming en een inslagdraad vanaf de vulbuis van de blaasinrichting naar het opslagelement te geleiden. Tevens dient het overgangselement om stofophoping tussen de blaasinrichting en het opslagelement te vermijden.
Volgens een uitvoeringsvorm zijn de wanden van het overgangselement luchtdoorlatend, meer in het bijzonder voorzien van openingen. Deze openingen zijn volgens de bewegingsrichting van de inslagdraad nagenoeg in het midden van het overgangselement aangebracht. Voorkeurdragend zijn nabij de ingang en de uitgang van het overgangselement geen openingen voorzien. Daar het oppervlak van de dwarsdoorsnede van de uitgang van de blaasinrichting en het oppervlak van de dwarsdoorsnede van de ingang van het opslagelement meestal verschillend zijn uitgevoerd, zal de dwarsdoorsnede van het overgangselement zich continu wijzigen tussen de uitgang van de blaasinrichting en de ingang van het opslagelement. De openingen in het overgangselement laten toe perslucht te laten ontsnappen en een drukopbouw te compenseren indien de dwarsdoorsnede van het overgangselement afneemt volgens de bewegingsrichting van de inslagdraad vanaf de ingang naar de uitgang van het overgangselement. De openingen dienen voldoende klein te zijn om te verhinderen dat inslagdraad blijft haperen in het overgangselement.
Volgens een uitvoeringsvorm vertoont het oppervlak van de uitgang van de blaasinrichting en het oppervlak van de ingang van het opslagelement dezelfde dwarsdoorsnede, waarbij het overgangselement zodanig kan uitgevoerd worden dat het oppervlak van de dwarsdoorsnede van het overgangselement volgens de bewegingsrichting van de inslagdraad constant blijft. In dit geval kan ook afgezien worden van openingen in de wanden van het overgangselement.
Volgens een uitvoeringsvorm kan het overgangselement dat aansluit op de vulbuis eendelig uitgevoerd worden met de vulbuis. Volgens een uitvoeringsvorm kan het overgangselement dat aansluit op de vulbuis eendelig uitgevoerd worden met het opslagelement. Volgens een uitvoeringsvorm kan het overgangselement als apart element uitgevoerd worden en bevestigd worden tussen de vulbuis en het opslagelement. Niets belet het overgangselement over een zekere afstand in het opslagelement te laten binnendringen.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de inrichting minstens een sensor om het voeden van het opslagelement met inslagdraad en/of om het verwijderen van inslagdraad vanuit het opslagelement waar te nemen. Sensoren kunnen aangebracht worden langsheen het opslagelement om het voorhanden zijn van inslagdraad ter hoogte van een bepaalde positie te meten, meer in het bijzonder ter hoogte van de sensor te meten. De informatie van deze sensoren kan gebruikt worden voor het sturen van de hoofdblazers, hulpblazers en de blaasinrichting volgens de uitvinding. Indien zoals volgens de uitvinding het doorschuiven van zigzag in het opslagelement opgeslagen inslagdraad wordt verhinderd, verstrekken dergelijke sensoren een betrouwbare informatie en kan een effectief stuursysteem op basis van informatie van dergelijke sensoren bekomen worden.
De opgave wordt verder opgelost door een weefmachine die een inrichting voor het voeden van inslagdraad volgens de uitvinding bevat. De weefmachine wordt hoofdzakelijk gevoed met inslagdraden in nagenoeg spanningsvrije toestand, die opgeslagen worden in een opslagelement volgens de uitvinding.
Een uitvinding betreft ook een werkwijze die gebruik maakt van een inrichting volgens de uitvinding, waarbij inslagdraad wordt verhinderd in het opslagelement te schuiven, terwijl inslagdraad aan het opslagelement wordt toegevoerd en terwijl inslagdraad uit het opslagelement wordt verwijderd. Een werkwijze voor het voeden van een inslagdraad naar een weefmachine is voorzien, waarin de inslagdraad wordt gevuld in en verwijderd uit een opslagelement, de inslagdraad wordt opgeslagen in het opslagelement volgens een zigzag patroon met een aantal zigzag lussen, de afmetingen van de zigzag lussen nemen toe volgens de langsrichting van het opslagelement naar de ingang van het opslagelement toe, meer in het bijzonder nemen toe vanaf de uitgang naar de ingang van het opslagelement of nemen af vanaf de ingang naar de uitgang van het opslagelement, en dat de zigzag lussen opeenvolgend afgewikkeld en verwijderd worden uit het opslagelement. Door de afnemende afmetingen van de lussen naar de uitgang toe, worden de lussen verhinderd doorheen of in de holte van het opslagelement te schuiven. Daardoor worden de lussen ontwonden vooraleer het opslagelement te verlaten en worden weeffouten vermeden. Hierbij kan inslagdraad gelijktijdig gevuld worden via de ingang en verwijderd worden via de uitgang van het opslagelement.
De voornoemde uitvindingen zijn op zich zelfstandige uitvindingen die al dan niet kunnen gecombineerd worden met de andere voornoemde uitvindingen, die op zich ook zelfstandige uitvindingen zijn.
Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding vloeien voort uit de hierna volgende beschrijving van de in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvormen.
Figuur 1 toont een perspectief aanzicht van een weefmachine met vier inrichtingen volgens de uitvinding.
Figuur 2 toont in perspectief een inrichting volgens de uitvinding met een opslagelement.
Figuur 3 toont een ander perspectief van de inrichting van figuur 2.
Figuur 4 toont vergroot een gedeelte van figuur 3.
Figuur 5 toont de inrichting van figuur 4 in geopende toestand.
Figuur 6 toont een gedeelte van een variante inrichting volgens de uitvinding.
Figuur 7 toont een langsdoorsnede van een inrichting volgens figuur 6.
Figuur 8 toont vergroot een gedeelte van de langsdoorsnede van figuur 7.
Figuur 9 toont een dwarsdoorsnede volgens lijn IX-IX van het opslagelement volgens figuur 7.
Figuur 10 toont een dwarsdoorsnede volgens lijn X-X van het opslagelement volgens figuur 7.
Figuur 11 toont een toestand bij het vullen van een opslagelement volgens de uitvinding.
Figuur 12 toont een toestand bij het begin van het verwijderen uit het opslagelement van figuur 11 terwijl het opslagelement verder gevuld wordt.
Figuur 13 toont een toestand bij het einde van het vullen en het verder verwijderen uit het opslagelement van figuur 11. Figuur 14 toont een toestand bij het einde van het verwijderen uit het opslagelement van figuur 11.
Figuur 15 toont nog een inrichting volgens de uitvinding in ontmantelde toestand.
Figuur 16 toont in perspectief nog een inrichting volgens de uitvinding.
Figuur 17 toont de inrichting van figuur 16 in ontmantelde toestand.
Figuur 18 een dwarsdoorsnede van een variante inrichting volgens de uitvinding weergeeft.
Figuur 19 de dwarsdoorsnede van figuur 18 in een andere stand weergeeft.
Figuur 20 een zijaanzicht van een inrichting volgens figuren 18 en 19 in een eerste stand weergeeft.
Figuur 21 het zijaanzicht van figuur 21 in een andere stand weergeeft.
Figuur 22 een variante van figuur 18 weergeeft.
Figuur 23 toont een variante van figuur 5.
Figuur 24 toont een gedeelte van een variante van figuur 23. Figuur 25 toont een gedeeltelijke dwarsdoorsnede van de variante van figuur 24.
Figuur 26 toont een variante van figuur 23.
Figuur 27 toont een gedeelte van een langsdoorsnede van de variante van figuur 26.
Figuur 28 toont een variante van figuur 26.
De in figuur 1 weergegeven weefmachine bevat niet weergegeven draadvoorraden of bobijnen, vier voorafwikkelaars 11, 12, 13 en 14, eventueel nabij elke voorafwikkelaar een schematisch weergegeven draadrem 15, vier inrichtingen 10 volgens de uitvinding voor het voeden en opslaan van inslagdraad, vier hoofdblazers 16, 17, 18 en 19 die naast het weefvak 28 zijn opgesteld en meerdere bijblazers 29 die in het weefvak 28 kunnen binnentreden. Een uitvoeringsvorm voor de hoofdblazers 16 tot 19 en hun opstelling ten opzichte van het weefvak 28 is meer in detail beschreven in EP 985.062 BI, waarvan de beschrijving deel uitmaakt van deze beschrijving. De hoofdblazers en de bijblazers kunnen op een weeflade aangebracht worden om heen en weer met de weeflade te bewegen. De draadrem 15 kan volgens een variante uitvoeringsvorm een aparte draadrem zijn die tussen een voorafwikkelaar en een inrichting 10 volgens de uitvinding opgesteld wordt. De voorafwikkelaars en de draadremmen kunnen via een stuureenheid gestuurd worden. Naast of in plaats van een draadrem 15 kan ook een draadcompensator of draaddemper voorzien worden. Tussen elke inrichting 10 volgens de uitvinding en een bijhorende met de weeflade mee bewegende en nabij het weefvak 28 opgestelde hoofdblazer kan eventueel nog minstens een vast opgestelde hoofdblazer en/of een draadrem voorzien worden. Een dergelijke tussen de inrichting 10 en het weefvak 28 opgestelde draadrem kan dienen om een inslagdraad die uit een inrichting 10 wordt getrokken, te remmen tijdens het einde van de insertie van die inslagdraad.
Zoals verduidelijkt in figuren 2 tot 14 bevat de inrichting 10 een opslagelement 20 met een ingang 21 en een uitgang 22 voor een inslagdraad. De inrichting 10 bevat tevens een blaasinrichting 23 die een vulbuis 24 bevat die nabij de ingang 21 van het opslagelement 20 is aangebracht en die blaast in de richting naar de uitgang 22. De inrichting 10 bevat een overgangselement 25 dat tussen de vulbuis 24 en de ingang 21 is aangebracht en dat het uiteinde of de uitgang 26 van de vulbuis 24 met de ingang 21 van het opslagelement 20 verbindt. De blaasinrichting 23 met relatief lange vulbuis 24 blaast inslagdraad met een gelijkmatige luchtstroming in het opslagelement 20. De blaasinrichting 23 blaast inslagdraad via de ingang 21 in het opslagelement 20 en blaast inslagdraad vanaf de ingang 21 naar de uitgang 22 van het opslagelement 20. De ingang 36 van het overgangselement 25 sluit nagenoeg aan op de uitgang 26 van de vulbuis 24, terwijl de uitgang 37 van het overgangselement 25 nagenoeg aansluit op de ingang 21 van het opslagelement 20. Het overgangselement 25 bestaat bij deze uitvoeringsvorm uit een buisvormig element met een relatief dunne wand. Het overgangselement 25 kan tevens openingen 38 bevatten die toelaten dat perslucht kan ontsnappen. Het overgangselement 25 is aangebracht in het verlengde van de vulbuis 24 en sluit aan op de uitgang 26 van de vulbuis 24.
Zoals schematisch verduidelijkt in figuur 7 bevat de blaasinrichting 23 een behuizing 30 met een luchttoevoer 31 en een inzetstuk 32 dat in een langsboring van de behuizing 30 is aangebracht. Bij de blaasinrichting 23 wordt gelijkaardig zoals beschreven in EP 985.062 BI, een inslagdraad doorheen het inzetstuk 32 geleid en wordt vanaf de luchttoevoer 31 tussen het inzetstuk 32 en de behuizing 30 perslucht naar de vulbuis 24 toe geblazen, teneinde perslucht en inslagdraad doorheen de vulbuis 24 te geleiden. De ingang 27 van de vulbuis 24 wordt in de behuizing 30 aangebracht. De lengte van de vulbuis 24 is voldoende lang om een gelijkmatige of constante luchtstroming nabij de uitgang 26 van de vulbuis 24 te bekomen en om voldoende kracht te kunnen genereren om een voldoende hoge vulsnelheid te bekomen. Praktisch vertoont een vulbuis 24 een lengte tussen 100mm en 300mm, en bijvoorbeeld 200mm. De vulbuis 24 heeft een nagenoeg ronde dwarsdoorsnede en is bij voorkeur iets divergerend uitgevoerd naar het uiteinde 26 toe om de luchtstroming doorheen de vulbuis 24 te verbeteren. De vulbuis 24 vertoont bijvoorbeeld een doormeter tussen 3mm en 4mm. De vulbuis 24 dient om inslagdraad naar het opslagelement 20 te blazen.
De kracht waarmee de blaasinrichting 23 blaast, dient zodanig te zijn dat inslagdraad met een voldoende vulsnelheid in het opslagelement 20 wordt gebracht. De blaasinrichting 23 is hierbij gelijkaardig uitgevoerd als een hoofdblazer voor een weefmachine. Indien geen gebruik wordt gemaakt van het opslagelement 20 volgens de uitvinding, kan de blaasinrichting 23 fungeren als een hulphoofdblazer voor een weefmachine. De tijd, het debiet en/of de druk waarmee perslucht aan de blaasinrichting 23 wordt toegevoerd kan ingesteld en geregeld worden zodanig dat de inslagdraad op het gewenste ogenblik en met de gewenste snelheid naar het opslagelement 20 wordt gebracht. De tijd, het debiet en/of de druk kunnen tijdens het weven automatisch in functie van weefpa ra meters aangepast worden.
Het opslagelement 20 bevat een door zijwanden 41, 42 begrensde holte 40 voor het opslaan van inslagdraad, een ingang 21 voor het toevoeren van inslagdraad naar de holte 40 en een tegenover de ingang 21 gelegen uitgang 22 voor het verwijderen van inslagdraden uit de holte 40. Hierbij kan inslagdraad in de holte 40 opgeslagen worden. Zoals verduidelijkt in figuren 9 en 10 vertoont de holte 40 een nagenoeg platte vorm. Zoals verduidelijkt in figuren 5 en 6 neemt de dwarsbreedte tussen de zijwanden 41, 42 van de holte 40 lichtjes af volgens de langsrichting L van de holte 40 naar de uitgang 22 toe, meer in het bijzonder neemt de dwarsbreedte continu af vanaf de ingang 21 van de holte 40 naar de uitgang 22 van de holte 40. De zijwanden 41, 42 maken deel uit van platen 43, 44. Hierbij wordt de hoogte van de holte 40 bepaald door de dikte van de platen 43, 44. Zoals zichtbaar in figuren 11 tot 14 vertonen de platen 43, 44 een vorm zodat de holte 40 met de zijwanden 41, 42 vernauwend naar de uitgang 22 toe is en een hoofdzakelijk gelijkbenige trapézoïdale vorm vertoont.
De hoogte van de holte 40 van het opslagelement 20 kan volgens langsrichting L van de holte 40 naar de uitgang 22 toe lichtjes afnemen, bijvoorbeeld van l,2mm naar 0,8mm. Dit wordt bereikt daar de dikte van de platen 43, 44 afneemt naar de uitgang 22 toe. De hoogte van het opslagelement 20 kan eveneens op een andere wijze instelbaar zijn, bijvoorbeeld met regelschroeven, dikteplaatjes en dergelijke. Bij de weergegeven uitvoeringsvormen van figuren 2 tot 5 en figuren 11 tot 17 is de bovenwand 33 van de holte 40 luchtdoorlatend uitgevoerd, terwijl bij de weergegeven uitvoeringsvorm van figuren 6 tot 10 zowel de bovenwand 33 als de onderwand 34 van de holte 40 luchtdoorlatend zijn uitgevoerd. Hierbij zijn meerdere openingen 35 in de bovenwand 33 en in de onderwand 34 aangebracht. Het van openingen 35 voorzien opslagelement 20 is zodoende luchtdoorlatend. De openingen 35 zijn aangebracht ter hoogte van de holte 40 van het opslagelement 20 om het opslaan van inslagdraad in het opslagelement 20 te bevorderen.
Het opslagelement 20 bevat hierbij tevens een beweegbaar opgestelde bovenwand 33. Dit laat toe het opslagelement 20 te openen, bijvoorbeeld om te reinigen of voor controle. Dit kan bijvoorbeeld door de bovenwand 33 openklapbaar op te stellen. Tevens kan hierbij het opslagelement doorzichtig uitgevoerd worden om een visuele controle mogelijk te maken. Bijvoorbeeld kan hiertoe een wand van het opslagelement 20 dat naar de weverszijde is gericht doorzichtig uitgevoerd worden. De bovenwand 33 is aangebracht in een gestel 51 dat met relatief grote speling om een draaias 39 draaibaar is opgesteld, welke draaias 39 nagenoeg evenwijdig met de langsrichting L van het opslagelement 20 is opgesteld. Een speling is voorzien om toe te laten platen 43, 44 met verschillende diktes te kunnen aanwenden zonder de positie van de draaias 39 te moeten wijzigen.
Nabij de uitgang 22 van het opslagelement 20 is een klemelement 45 aangebracht voor het klemmen van een inslagdraad. Het opslagelement 20 is aangebracht tussen het overgangselement 25 en het klemelement 45. Het klemelement 45 dient hierbij tevens om in gesloten toestand de uitgang 22 van het opslagelement 20 af te sluiten of om in gesloten toestand het ontsnappen van perslucht via de uitgang 22 te vermijden, dit betekent de uitgang 22 nagenoeg luchtdicht af te sluiten. Het klemelement 45 kan zoals meer in detail weergegeven in figuren 7 en 8 een plunjer 46 bevatten die met een elektromagneet 47 bevolen wordt en die contact kan maken met een aanslag 48 die aangebracht is op het gestel 51 dat de bovenwand 33 draagt. De plunjer 46 is aangebracht in een gestel 49 dat met bouten 57, 58 bevestigd wordt aan het gestel 50 van de inrichting 10. Aan dit gestel 50 zijn tevens de draaias 39, de blaasinrichting 23 en de onderwand 34 bevestigd. Op het gestel 49 kan nog een in een element 64 bevestigd draadoog 52 aangebracht worden tussen het klemelement 45 en een bijhorende hoofdblazer om de inslagdraad te geleiden.
De platen 43, 44 kunnen tevens met bouten 57, 58 aangebracht worden aan het gestel 50. Hierbij worden de platen 43, 44 met positioneerpinnen 59 ten opzichte van het gestel 50 gepositioneerd en respectievelijk met een bout 57, 58, die met speling doorheen de bijhorende plaat 43, 44 gaat, bevestigd aan het gestel 50. Het gestel 51 kan zoals weergegeven in figuur 5, minstens een magneet 60, 61 bevatten die toelaat het gestel 51 ten opzichte van het gestel 50 in gesloten toestand te houden. Hierbij wordt de magneetkracht voldoende sterk gekozen zodat tijdens het blazen het gestel 51 van het opslagelement 20 zich niet opent, maar toch voldoende beperkt blijft om toe te laten het gestel 51 manueel te openen. Uiteraard kan het gestel 51 volgens een niet weergegeven variante in gesloten toestand gehouden worden met behulp van veren, klemmen of andere vergrendelingselementen.
Zoals weergegeven in figuren 7 en 8 kan de inrichting 10 een sensor 53 bevatten om het vullen van het opslagelement 20 met inslagdraad en/of om het verwijderen van inslagdraad vanuit het opslagelement 20 waar te nemen. Hierbij kan de sensor 53 een optische sensor zijn die de aanwezigheid van inslagdraad ter hoogte van die sensor 53 kan waarnemen. Indien er slechts een gestrekte inslagdraad in het opslagelement 20 aanwezig is, zal de sensor 53 bijvoorbeeld een laag signaal genereren, terwijl in geval inslagdraad zigzag opgeslagen is ter hoogte van de sensor 53 de sensor 53 een hoog signaal zal genereren. Uiteraard kunnen naast de sensor 53 nog andere gelijkaardige sensoren 54 en 55 aangebracht worden, om inslagdraden ter hoogte van verschillende posities langsheen het opslagelement 20 te kunnen waarnemen. Dit laat toe de positie van zigzag opgeslagen inslagdraad in het opslagelement 20 te bepalen. Op. basis van signalen van de sensoren kunnen zowel de instellingen van de blaasinrichting 23 als de instelling van hoofdblazers 16 tot 19 en de bijblazers 29 ingesteld en geregeld worden. Hiertoe kan de blaasinrichting 23 via een door een stuureenheid 3 gestuurd ventielsysteem 4 met perslucht vanaf een persluchtbron 5 voorzien worden. De stuureenheid 3 is eveneens verbonden met het klemelement 45, meer in het bijzonder met de elektromagneet 47. De sensoren 53, 54, 55 zijn verbonden met de stuureenheid 3. Dergelijke sensor kan ook de hoeveelheid verwijderde inslagdraad uit het opslagelement 20 vaststellen en aangewend worden om bijblazers passend te sturen op een wijze zoals gekend uit WO 2007/057217. Een voordeel van een opslagelement 20 waarbij inslagdraden niet doorschuiven volgens bewegingsrichting van de inslagdraad is dat het signaal van de sensoren 53, 54, 55 die opgesteld zijn langsheen het opslagelement 20 relatief nauwkeurig is en niet beïnvloed wordt door doorschuivende ga ren pakketten in het opslagelement 20. Het verhinderen van doorschuiven laat ook toe harder te blazen met een blaasinrichting 23 zonder dat inslagdraad op elkaar wordt geblazen of in pakketten doorheen het opslagelement 20 wordt geblazen.
Figuren 9 en 10 tonen de platte vorm van het opslagelement 20 en de dwarsbreedte die vermindert vanaf de ingang 21 naar de uitgang 22 toe. Met een platte vorm wordt hierbij bedoeld een vorm waarbij de hoogte van het opslagelement 20 wezenlijk kleiner is dan de dwarsbreedte van het opslagelement 20.
De werking voor het voeden van inslagdraad met behulp van de inrichting 10 volgens de uitvinding wordt aan de hand van figuren 11 tot 14 nader uitgelegd. Hierbij wordt inslagdraad 1 gevuld in en verwijderd uit een opslagelement 20. Bij de stand van figuur 11 is het klemelement 45 gesloten, wordt inslagdraad 1 toegevoerd in het opslagelement 20 en opgeslagen volgens een zigzag patroon met een aantal zigzag lussen 2 in het opslagelement 20. Tijdens het toevoeren van inslagdraad 1 blaast de blaasinrichting 23 en is de pin 56 van de bijhorende voorafwikkelaar (figuur 1) geopend om inslagdraden aan de voorafwikkelaar vrij te laten. De afmetingen van de zigzag lussen 2, meer in het bijzonder de breedte van de zigzag lussen neemt toe volgens de längsrichting van het opslagelement 20 naar de ingang 21 van het opslagelement 20 toe. Vervolgens wordt een bij de inrichting 10 horende hoofdblazer bekrachtigd met perslucht. Vervolgens wordt het klemelement 45 geopend zodat tegelijkertijd inslagdraad via de uitgang 22 uit het opslagelement 20 wordt verwijderd en via de ingang 21 in het opslagelement 20 wordt opgeslagen. Tijdens het verwijderen van inslagdraad 1 worden de zigzag lussen 2 opeenvolgend afgewikkeld en verwijderd uit het opslagelement 20. Hierbij blaast de blaasinrichting 23 verder en wordt een stand van figuur 12 bereikt. Vervolgens wordt verder inslagdraad 1 volgens bewegingsrichting van de inslagdraad 1 via een ingang 21 aan het opslagelement 20 toegevoerd, terwijl inslagdraad 1 via een tegenover de ingang 21 gelegen uitgang 22 uit het opslagelement 20 wordt verwijderd. Volgens de uitvinding wordt de tussen de zijwanden 41, 42 in de holte 40 in lussen 2 opgeslagen inslagdraad 1 door de zijwanden 41, 42 van de holte 40 verhinderd te verschuiven in de holte 40 in de richting naar de uitgang 22 toe. Vervolgens wordt de pin 56 van de bijhorende voorafwikkelaar gesloten zodat verhinderd wordt dat inslagdraad 1 verder vrijgelaten wordt aan de voorafwikkelaar en wordt een stand van figuur 13 bereikt, waarbij het vullen van het opslagelement 20 wordt beëindigd. Vervolgens wordt de nog in het opslagelement 20 aanwezige inslagdraad 1 verder verwijderd tot de stand van figuur 14 bereikt wordt. Dan wordt het klemelement 45 terug gesloten terwijl de bijhorende hoofdblazer niet meer verder bekrachtigd wordt. Hierbij kan de hoofdblazer al eerder niet meer bekrachtigd zijn of kan het bekrachtigen ervan beëindigd worden terwijl het klemelement 45 terug gesloten wordt. Vervolgens kan de voornoemde cyclus opnieuw herhaald worden. Een werkwijze voor het aansturen van de pin 56 van de voorafwikkelaar, de blaasinrichting 23, het klemelement 45 en de bijhorende hoofdblazer is eveneens beschreven in US 4,947,898.
Volgens de uitvinding wordt de blaaskracht van de blaasinrichting 23 zodanig ingesteld dat het vullen van het opslagelement 20 nagenoeg eindigt op het ogenblik van het eindigen van het verwijderen van inslagdraad uit het opslagelement 23. Het is hierbij de bedoeling dat de blaasinrichting 23 nagenoeg continu blaast en nagenoeg continu inslagdraad naar het opslagelement 20 toevoert. Tot dit doel kunnen ook signalen van de sensoren 53, 54 en 55 aangewend worden. De sensoren kunnen op een gunstige positie aangebracht worden om het sturen van de blaasinrichting 23 voordelig te beïnvloeden, bijvoorbeeld verdeeld over de lengte van het opslagelement. Tevens kunnen windingssignalen van een voorafwikkelaar hiertoe aangewend worden, met andere woorden een signaal dat een voorafwikkelaar op gekende wijze afgeeft telkens dat een winding afgetrokken wordt. Niets belet echter om de hoeveelheid in het opslagelement 20 toegevoerde inslagdraad te meten, bijvoorbeeld met een bewegingssensor. Om perslucht te sparen kan het voordelig zijn met een zo laag mogelijke druk, dit betekent met zo laag mogelijke kracht, op een inslagdraad te blazen om die naar het opslagelement 20 te brengen. Voor het vormen van zigzag lussen in het opslagelement 20 werd echter vastgesteld dat de druk van de perslucht toch voldoende hoog dient te zijn, dit betekent dat de zigzag lussen beter gevormd kunnen worden indien inslagdraad met voldoende snelheid in het opslagelement wordt gebracht.
De uitvinding biedt tevens als voordeel dat indien geweven wordt met meerdere kanalen, dit wil zeggen dat gebruik gemaakt wordt van meerdere inrichtingen 10 volgens de uitvinding die volgens een patroon inslagdraad aan een weefvak 28 toevoeren. Hierbij kan het vullen van het opslagelement 20 gedurende meerdere weefcycli plaatsvinden, terwijl het verwijderen van inslagdraad uit het opslagelement 20 gedurende slechts één enkele weefcyclus plaats vindt.
Het is duidelijk dat indien een bijkomende draadrem tussen de voorafwikkelaar en de inrichting 10 volgens de uitvinding wordt opgesteld of indien nabij een hoofdblazer een draadkiem is opgesteld, dat die passend gestuurd worden, met andere woorden zodanig dat die remmen en klemmen op een ogenblik dat dient geremd of geklemd te worden. De blaaskracht van de hoofdblazers kan ook geregeld en ingesteld worden.
Voor het kiezen van de afmetingen van het opslagelement 20 werd rekening gehouden met de natuurlijke buigradius van de inslagdraden, dit is de radius die inslagdraden kunnen innemen indien deze in lussen 2 worden opgeslagen. Er is gebleken dat een holte 40 met een afnemende dwarsbreedte, dit is de dwarsbreedte loodrecht op de langsrichting L, vanaf een dwarsbreedte in de orde van grootte kleiner dan 10mm en een hoogte loodrecht op deze dwarsbreedte in de orde van grootte kleiner dan l,5mm mogelijk is. Bij voorkeur wordt echter gebruik gemaakt van een opslagelement met een dwarsbreedte van 9mm nabij de ingang 21, een dwarsbreedte van 4mm nabij de uitgang 22, een hoogte van l,2mm nabij de ingang 21 en een hoogte van 0,8mm nabij de uitgang 22. Volgens een variante kan de hoogte ook een constante waarde hebben, bijvoorbeeld lmm. Hierbij kunnen de openingen 35 in de bovenwand 33 en in de onderwand 34 volgens een regelmatig patroon aangebracht worden, bijvoorbeeld zoals weergegeven in de figuren.
Volgens een variante mogelijkheid kunnen de zijwanden 41, 42 van de holte 40 van het opslagelement 20 luchtdoorlatend zijn uitgevoerd. Hiertoe kunnen niet weergegeven boringen of uitsnijdingen in de platen 43, 44 aangebracht worden. Deze boringen of uitsnijdingen kunnen eveneens verbonden worden met een persluchtbron om toe te laten perslucht via die boringen of uitsnijdingen zijdelings in de holte 40 te blazen. Volgens een niet weergegeven variante is het mogelijk voor de zijwanden 41 en 42 een ruwere structuur te voorzien, zodat de zijwanden 41 en 42 een grotere wrijvingsweerstand voor de inslagdraden bieden.
De uitvoeringsvorm van figuur 15 stelt een inrichting 10 volgens de uitvinding voor die gelijkaardig is uitgevoerd als de uitvoeringsvorm van figuur 2. Hierbij zijn de platen 43, 44 door magneten 62 aan het gestel 50 aangebracht. Verder wordt een tussenelement 63, bestaande uit dempend materiaal, aangewend dat tussen het gestel 51 en de aanslag 48 kan opgesteld worden. Het overgangselement 25 is hierbij eendelig met de vulbuis 24 uitgevoerd. De bouten 57, 58 kunnen ingrijpen in gleuven voorzien ter hoogte van een uiteinde van de platen 43, 44 zodat de platen 43, 43 onder de bouten 57, 58 kunnen geschoven worden terwijl de bouten 57, 58 reeds gedeeltelijk in het gestel 50 zijn geschroefd. De bovenwand 33 is hierbij geperforeerd, terwijl de onderwand 34 gevormd wordt door een wand van het gestel 50.
De uitvoeringsvorm van figuren 16 en 17 stelt nog een variante voor waarbij aan het gestel 50 een steunelement 65 voor de draaias 39 is aangebracht. Verder is een flexibel vergrendelingselement 66 voorzien om het gestel 51 te vergrendelen ten opzichte van het gestel 50. De bovenwand 33 is verstevigd met twee steunplaten 67 die aan het gestel 51 bevestigbaar zijn. De blaasinrichting 23 wordt met een bevestigingselement 68 bevestigd aan het gestel 50 en bevat een aansluiting 69 voor perslucht. Het gestel 50 kan via een moffel 70 en een steunstuk 71 bevestigd worden aan een gestel van de weefmachine. Verder zijn meerdere bouten 72 weergegeven om de elementen aan elkaar te bevestigen. Het overgangselement 25 bevat bij deze uitvoeringsvorm een balkvormige buitenvorm en een binnenvorm zoals bij de overige uitvoeringsvormen, welke binnenvorm aanvangt met een ronde ingang die kan aansluiten op de vulbuis en eindigt met een platte uitgang 37 die kan aansluiten op de ingang van de holte voor het opslaan van inslagdraad. De binnenvorm van het overgangselement 25 kan bijvoorbeeld vervaardigd worden door vonken.
Om toe te laten dat bijvoorbeeld relatief dikke knopen of verdikkingen in de inslagdraad doorheen het opslagelement kunnen passeren, kan bij de uitvoeringsvorm van figuren 16 en 17 de geperforeerde bovenwand 33 bijvoorbeeld in relatief elastisch materiaal uitgevoerd worden, zodat de bovenwand 33 bijvoorbeeld kan vervormen tijdens het passeren van de inslagdraad met een relatief dikke knoop of verdikking doorheen het opslagelement. Volgens een variante kan de bovenwand 33 uit een relatief stijve en geperforeerde plaat uitgevoerd worden, terwijl bijvoorbeeld hierbij de steunplaten 67 uit elastisch materiaal zijn vervaardigd.
In figuren 18 tot 21 wordt een variante weergegeven waarbij de onderwand 34 door middel van een instelinrichting 73 op en neer kan bewogen worden ten opzichte van het gestel 50. Dit laat toe de hoogte van de holte 40 tussen de onderwand 34 en de van openingen 35 voorziene bovenwand 33 in te stellen. De instelinrichting 73 bevat hierbij een draaibaar opgesteld element 74 met een excentrisch gedeelte 77 dat kan ingrijpen in een sleuf 75 die aangebracht is in de onderwand 34. Door het verdraaien van het element 74 kan de hoogte van de holte 40 ingesteld worden tussen de stand van figuur 18 en de stand van figuur 19. Tevens kan nog een klemelement 76 voorzien worden om het element 74 in een bepaalde hoekpositie te klemmen.
De bovenwand 33 is hierbij draaibaar om een draaias 39 die bevestigd is aan een aan het gestel 50 aangebracht steunelement 65. De bovenwand 33 kan via een vergrendelingselement 66 ten opzichte van het gestel 50 vergrendeld worden. Op het element 74 kan een schaal 78 aangebracht worden die een operator toelaat het element 74 ten opzichte van een referentiepunt 79 van het gestel 50 in te stellen.
In figuur 22 wordt een variante weergegeven waarbij het element 74 voor middel van een gestuurde motor 80 kan aangedreven worden. Hierbij kan de motor 80 door een niet weergegeven stuureenheid, die eventueel een terugkoppelsysteem bevat, gestuurd en geregeld worden. Dit laat bijvoorbeeld toe de hoogte van de holte 40 via een stuureenheid in te stellen. Volgens een mogelijkheid kan in het geval dat bijvoorbeeld een knoop gedetecteerd wordt met een sensor die volgens bewegingsrichting van de inslagdraad op een plaats voor de inrichting 10 is aangebracht, bijvoorbeeld ter hoogte van de bobijnen, de motor 80 zodanig bevolen worden dat de hoogte van de holte 40 groot wordt ingesteld door de onderwand 34 weg van de bovenwand 33 te bewegen. Dit laat toe dat een knoop eenvoudig doorheen de inrichting 10 kan passeren, terwijl indien geen knoop voorhanden is de inrichting 10 een zo beperkt mogelijke hoogte kan vertonen.
In figuur 23 wordt een variante weergegeven waarbij een holte 40 begrensd wordt door een bovenwand 33, een onderwand 34 en twee zijwanden 41 en 42 die samen een behuizing vormen. De holte 40 vertoont een ingang 21 en een uitgang 22. Nabij de uitgang 22 is een afsluitinrichting 6 aangebracht die kan samenwerken met een wand, meer in het bijzonder met de bovenwand 33 van het opslagelement 20. Hierbij is de bovenwand 33 zoals bij de uitvoeringsvorm van figuur 5 verdraaibaar ten opzichte van het gestel 50 opgesteld. De afsluitinrichting 6 kan de holte 40 nabij de uitgang 22 nagenoeg luchtdicht afsluiten. De bovenwand 33 is voorzien van een impact compenserende contactzone 7 die contact kan maken met de afsluitinrichting 6 en die toelaat bij het maken van een voornoemd contact de impact van de afsluitinrichting 6 op de bovenwand 33 te reduceren. Hiertoe bevat de bovenwand 33 een spleet 8 met een patroon die aangebracht is nabij de contactzone 7. Deze spleet 8 is gevormd door een smalle opening die zich doorheen de bovenwand 33 uitstrekt en die zo smal als mogelijk is, dit wil zeggen de spleet 8 vertoont een breedte in de orde van grootte van één of meerdere tienden van een millimeter. De breedte van de spleet 8 is zo smal gekozen om te vermijden dat inslagdraden de spleet 8 kunnen binnentreden. De spleet 8 kan door een laserstraal in de bovenwand 33 aangebracht worden. De vorm van het patroon is hierbij aangepast om toe te laten dat ter hoogte van de contactzone 7 krachten die ontstaan door impact van de afsluitinrichting 6 op de bovenwand 33 beperkt worden. Hierbij blijft de bovenwand 33 steeds in contact met de platen 43 en 44, zodat vermeden wordt dat stof zich kan ophopen tussen de bovenwand 33 en één van de platen 43 of 44.
De afsluitinrichting 6 bevat een beweegbaar afsluitelement 9. Hierbij wordt het beweegbaar afsluitelement 9 gevormd door de plunjer 46 van het klemelement 45 die bijvoorbeeld met een niet weergegeven elektromagneet voor het klemelement 45 wordt aangedreven. Hierbij fungeert het afsluitelement 9 tevens als klemelement voor het klemmen van een inslagdraad nabij de uitgang 22 van de holte 40 van het opslagelement 20. Bij deze uitvoeringsvorm kan het afsluitelement 9 direct contact maken met de bovenwand 33, meer in het bijzonder met de contactzone 7 van de bovenwand 33. Uiteraard is het eveneens mogelijk dat het afsluitelement 9 contact maakt met een contactzone 7 die aangebracht is aan de bovenwand 33, bijvoorbeeld een dunne sleetvaste laag die verbonden is met of aangebracht is op de bovenwand 33.
De bovenwand 33 die tevens de spleet 8 bevat, is voorzien van openingen 35 waardoor lucht kan ontsnappen die in de holte 40 werd geblazen. De openingen 35 zijn aangebracht in het gebied van de holte zodat geen enkele van de openingen 35 gedeeltelijk of volledig bedekt wordt door bijvoorbeeld de platen 43, 44 die zich nabij de zijwanden 41, 42 van de holte 40 bevinden. Daar de holte 40 vernauwend is naar de uitgang 22 toe, zijn de openingen 35 volgens lijnen aangebracht, die geneigd zijn ten opzichte van de langsrichting van het opslagelement 20.
Om toe te laten het transporten van inslagdraad doorheen het opslagelement 20 en/of om het vormen van lussen inslagdraad te bevorderen kunnen zoals schematisch weergegeven in figuur 23 de platen 43, 44 met de zijwanden 41, 42 minstens gedeeltelijk luchtdoorlatend zijn. Hiertoe zijn bijvoorbeeld openingen 81 voorzien in de platen 41, 42. De openingen 81 kunnen met een niet weergegeven persluchtbron verbonden worden zodat perslucht gedurende een instelbare periode via de openingen 81 in de holte 40 kan geblazen worden. De perslucht uit de openingen 81 vertoont een component naar de uitgang 22 toe om perslucht in de richting naar de uitgang 22 toe te blazen.
Voor het vormen en/of schikken van lussen inslagdraad in de holte 40 kan de onderwand 34 tevens luchtdoorlatend zijn uitgevoerd. Hiertoe kan de onderwand 34 bijvoorbeeld een aantal openingen 82 bevatten die verbonden zijn met een niet weergegeven persluchtbron om perslucht in de holte 40 te blazen, welke perslucht dan uit de holte 40 kan ontsnappen via de tegenoverliggende van openingen 35 voorziene bovenwand 33. De perslucht uit de openingen 82 vertoont een component naar de uitgang 22 toe om perslucht in de richting naar de uitgang 22 toe te blazen. De openingen 82 kunnen bijvoorbeeld gevormd worden door middel van een laser of kunnen bestaan uit boringen.
Bij de uitvoeringsvorm van figuren 24 en 25 zijn om de luchtgeleiding in de holte 40 en/of om de schikking van lussen inslagdraad in de holte 40 verder te verbeteren in langsrichting van de holte 40 groeven 83 aangebracht. De groeven 83 voor het geleiden van lucht worden aangebracht ter hoogte van de onderwand 34 die gelegen is tegenover de bovenwand 33 waar doorheen lucht uit de holte 40 kan ontsnappen. Hierbij kan de onderwand 34 eveneens van openingen 82 voorzien zijn om perslucht via de onderwand 34 in de holte 40 te blazen. Hierbij zijn de openingen 82 ter hoogte van de groeven 83 aangebracht, meer in het bijzonder ter hoogte van de basis van de groeven 83. De perslucht uit de openingen 83 vertoont een component naar de uitgang 22 toe om perslucht in de richting naar de uitgang 22 toe te blazen. De openingen 82 kunnen met een niet weergegeven persluchtbron verbonden worden zodat perslucht gedurende een instelbare periode via de openingen 82 in de holte 40 kan geblazen worden.
Bij de uitvoeringsvorm van figuren 26 en 27 bevat het gestel 50 kragen 84 en 85 die voorzien zijn van de zijwanden 41 en 42, meer in het bijzonder is het gestel 50 U-vormig uitgevoerd en zijn de zijwanden 41, 42 en de onderwand 34 eendelig uitgevoerd. De openingen 35 zijn volgens evenwijdige lijnen opgesteld zodat geen enkele van de openingen 35 gedeeltelijk of volledig bedekt wordt door bijvoorbeeld één van de kragen 84 en 85. Hiertoe vertonen de rijen een verschillende lengte. Verder bevat het gestel 50 een aantal openingen 82 om lucht in de holte 40 te blazen. Hierbij zijn de openingen 82 zoals verduidelijkt in figuur 27, eveneens zodanig gericht dat de luchtstralen uit die openingen 82 een component naar de uitgang 20 toe bevatten.
Bij de uitvoeringsvorm van figuur 28 is een variante voorgesteld waarbij de impact compenserende contactzone 7 gevormd wordt door het aanbrengen van een spleet 8 in de bovenwand 33 met een patroon dat verschillend is van het patroon zoals weergegeven voor de uitvoeringsvormen van figuren 23 tot 27. Bij de uitvoeringsvorm van figuur 28 zijn de openingen 35 in meerdere evenwijdige rijen volgens een bepaalde schikking aangebracht in de bovenwand 33.
Het is duidelijk dat de termen bovenwand en onderwand niet noodzakelijk beduiden dat de bovenwand boven de onderwand en/of de onderwand onder de bovenwand is aangebracht, maar dat de termen bovenwand en onderwand alleen bedoeld zijn om een eerste wand en een tweede wand aan te duiden.
Het is duidelijk dat niet noodzakelijk de bovenwand beweegbaar dient opgesteld te worden, maar dat volgens een variante een andere wand van het opslagelement beweegbaar kan opgesteld worden, bijvoorbeeld de onderwand. Het is duidelijk dat het opslagelement niet noodzakelijk konisch dient te versmallen vanaf de ingang 21 naar de uitgang 20, maar dat het opslagelement eveneens met een ander verloop kan versmallen in de richting naarde uitgang.
Indien een weefmachine gedurende een bepaalde tijd niet geweven heeft, kan vooraleer de weefmachine terug gestart wordt, alle inslagdraad die aanwezig is in de opslagelementen verwijderd worden, om te vermijden dat weeffouten zouden ontstaan ten gevolgde van het door langdurig opslaan in het opslagelement beschadigde inslagdraden. Dit verwijderen kan gebeuren op een wijze zoals gekend is uit EP 421.511 BI of manueel.
Volgens een niet weergegeven variante kan het klemelement 45 vervangen worden door een draadkiem die nabij een hoofdblazer is aangebracht en die het vrijlaten van inslagdraad kan bevelen.
Proefondervindelijk werd vastgesteld bij het weven van een bepaald type inslagdraad bij eenzelfde weefsnelheid dat bij een gekende weefmachine het voorzien van een inrichting volgens de uitvinding resulteert in het feit dat de druk aan de hoofdblazers kan verlaagd worden, bijvoorbeeld van 7 bar naar 6 bar en dat tevens de druk aan de bijblazers kan verlaagd worden, bijvoorbeeld van 6 bar naar 5 bar. Indien met dezelfde drukken wordt geweven, kan bij een bepaald type inslagdraad de weefsnelheid verhoogd worden, bijvoorbeeld van 800 inserties/minuut naar 900 inserties/minuut.
De inrichting volgens de uitvinding is vooral voordelig voor het geordend opslaan van inslagdraad in het opslagelement 20, voor het geordend opgeslagen houden van de inslagdraad in het opslagelement 20 en laat toe inslagdraad eenvoudig uit het opslagelement 20 te verwijderen. Door de openingen 35, door de relatief grote uitgang 22 en door de vernauwende vorm vanaf de ingang 21 naar de uitgang 22 toe is een inrichting 10 volgens de uitvinding relatief ongevoelig voor weefstof, zodat die bijzonder geschikt wordt om aangewend te worden bij weefmachines. De inrichting 10 volgens de uitvinding kan inslagdraad geordend onder lage spanning opslaan, zodat inslagdraad met weinig luchtverbruik aan hoge snelheid foutloos in een weefvak kan gebracht worden.
Het is duidelijk dat de afmetingen van een inrichting 10 volgens de uitvinding in functie van de aangewende inslagdraden kunnen gekozen worden. Niettegenstaande bij de weergegeven weefmachine vier inrichtingen volgens de uitvinding worden aangewend, kan gebruik gemaakt worden van slechts één inrichting volgens de uitvinding of van een ander aantal inrichtingen volgens de uitvinding. Indien bijvoorbeeld geweven wordt vanaf meerdere kanalen, is het mogelijk dat slechts bij enkele van die kanalen of bij alle kanalen een inrichting volgens de uitvinding wordt aangewend.
Aangezien de dwarsbreedte van het opslagelement slechts beperkt afneemt van de ingang 21 naar de uitgang 22 toe, wordt het uit het opslagelement 20 verwijderen van inslagdraad niet bemoeilijkt, en wordt het in het opslagelement 20 opstapelen van inslagdraad tevens niet bemoeilijkt. Tevens is de afnemende dwarsbreedte voordelig voor de luchtstroming in het opslagelement 20, daar die toelaat een voldoende doorstroming van perslucht te behouden ongeacht het ontsnappen van perslucht langsheen de wanden van het opslagelement 20. De dwarsbreedte dient echter voldoende af te nemen om het doorschuiven van pakketten inslagdraad doorheen het opslagelement te vermijden.
Het is duidelijk dat de inrichting volgens de uitvinding bijzonder geschikt is om aangewend te worden bij luchtweefmachines. Uiteraard kan de inrichting volgens de uitvinding ook bij andere types weefmachines aangewend worden, zoals bij waterjet weefmachines, grijperweefmachines, projectielweefmachines en andere types weefmachines.
De weergegeven uitvoeringsvoorbeelden dienen enkel ter verduidelijking van de uitvinding. Varianten zijn zonder meer mogelijk, in het bijzonder met betrekking tot de uitvoeringsvorm van de blaasinrichting, het overgangselement, het opslagelement en het klemelement. Tevens zijn combinaties van de weergegeven uitvoeringsvormen mogelijk die onder de beschermingsomvang van de conclusies vallen.
Claims (7)
1. Opslagelement dat een door wanden (33, 34, 41, 42) begrensde holte (40) voor het opslaan van inslagdraad (1) bevat, die een ingang (21) voor het toevoeren van inslagdraad (1) naar de holte (40), een tegenover de ingang (21) gelegen uitgang (22) voor het verwijderen van inslagdraad (1) uit de holte (40) en een nabij de uitgang (22) aangebrachte afsluitinrichting (6) voor het afsluiten van de uitgang (22) van de holte (40) bevat, daardoor gekenmerkt dat de afsluitinrichting (6) kan samenwerken met een wand van de holte (40) voor het afsluiten van de uitgang (22) van de holte (40) en dat de voornoemde wand voorzien is van een impact compenserende contactzone (7) voor het reduceren van een impact van de afsluitinrichting (6) op de voornoemde wand bij het afsluiten van de uitgang (22) van de holte (40).
2. Opslagelement volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat een spleet (8) volgens een patroon is aangebracht in de wand die de contactzone (7) bevat.
3. Opslagelement volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de van een impact compenserende contactzone (7) voorziene wand gevormd wordt door de bovenwand (33) van het opslagelement (20).
4. Opslagelement volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de afsluitinrichting (6) een beweegbaar afsluitelement (9) bevat, dat gevormd wordt door een plunjer (46) van een klemelement (45) voor het klemmen van een inslagdraad (1) nabij de uitgang (22) van de holte (40) van het opslagelement (20).
5. Opslagelement volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de holte (40) een nagenoeg platte vorm vertoont en dat de dwarsbreedte tussen de zijwanden (41,42) van de holte (40) lichtjes afneemt volgens de langsrichting (L) van de holte (40) naar de uitgang (22) toe, zodat de tussen de zijwanden (41,42) in de holte (40) opgeslagen inslagdraad door de zijwanden (41, 42) van de holte (40) verhinderd wordt te verschuiven in de holte (40) in de richting naar de uitgang (22) toe.
6. Inrichting voor het voeden van inslagdraad naar een weefmachine, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (10) een opslagelement (20) volgens één van de conclusies 1 tot 5 bevat dat een ingang (21) en een uitgang (22) voor inslagdraad (1) bevat.
7. Weefmachine, daardoor gekenmerkt dat de weefmachine een inrichting (10) voor het voeden van inslagdraad (1) volgens conclusie 6 bevat.
Priority Applications (5)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE2009/0268A BE1019609A3 (nl) | 2009-04-28 | 2009-04-28 | Opslagelement voor inslagdraad. |
EP09777200A EP2318580B1 (en) | 2008-07-15 | 2009-07-15 | Storage element for weft thread |
PCT/EP2009/005131 WO2010006774A2 (en) | 2008-07-15 | 2009-07-15 | Storage element for weft thread |
CN200980127433.0A CN102099520B (zh) | 2008-07-15 | 2009-07-15 | 用于纬纱的存储元件 |
JP2011517807A JP5647980B2 (ja) | 2008-07-15 | 2009-07-15 | よこ糸の収容要素 |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE200900268 | 2009-04-28 | ||
BE2009/0268A BE1019609A3 (nl) | 2009-04-28 | 2009-04-28 | Opslagelement voor inslagdraad. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1019609A3 true BE1019609A3 (nl) | 2012-09-04 |
Family
ID=41667505
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE2009/0268A BE1019609A3 (nl) | 2008-07-15 | 2009-04-28 | Opslagelement voor inslagdraad. |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
BE (1) | BE1019609A3 (nl) |
Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
CH678865A5 (en) * | 1991-03-15 | 1991-11-15 | Sulzer Ag | Airjet loom - has pneumatic weft accumulator using airjet tubes |
WO1997012084A1 (en) * | 1995-09-27 | 1997-04-03 | Nuova Roj Electrotex S.R.L. | Device to block the weft yarn during cutting thereof, to be associated to measuring weft feeders |
-
2009
- 2009-04-28 BE BE2009/0268A patent/BE1019609A3/nl not_active IP Right Cessation
Patent Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
CH678865A5 (en) * | 1991-03-15 | 1991-11-15 | Sulzer Ag | Airjet loom - has pneumatic weft accumulator using airjet tubes |
WO1997012084A1 (en) * | 1995-09-27 | 1997-04-03 | Nuova Roj Electrotex S.R.L. | Device to block the weft yarn during cutting thereof, to be associated to measuring weft feeders |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US6247504B1 (en) | Device for tensioning and drawing back warp yarns coming from a creel to a weaving machine | |
JP5647980B2 (ja) | よこ糸の収容要素 | |
EP0742297B1 (en) | Thread-tensioning and pull-back device for weaving machine | |
BR112014005640B1 (pt) | mecanismo de parar fita de urdidura e tear circular | |
CN206624506U (zh) | 经轴架装置的断纱传感器 | |
NL8602192A (nl) | Werkwijze voor het herstellen van een kettingbreuk bij weefmachines en herbedradingsinrichtingen hierbij aangewend. | |
US4073450A (en) | Device for holding yarn bobbins | |
BE1019609A3 (nl) | Opslagelement voor inslagdraad. | |
BE1018606A3 (nl) | Inrichting voor het voeden van inslagdraad. | |
US7681389B2 (en) | Suction air nozzle for a textile machine | |
CA2402411C (en) | A method and means for textile manufacture | |
BE1016639A6 (nl) | Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden. | |
US4326322A (en) | Beaming machine | |
BE1021879B1 (nl) | Strekinrichting voor een inslagdraad | |
BE1018091A3 (nl) | Verbeterde garenvoorraadinrichting. | |
US6997215B2 (en) | Method for weaving low flaw cloths by means of the elimination of weft thread sections which have irregularities | |
CN106367861B (zh) | 纱线整理机 | |
JP5885366B2 (ja) | 付属する糸センサを持つルーム及びその操作方法 | |
BE1018762A3 (nl) | Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad en luchtweefmachine. | |
RU2629970C2 (ru) | Модульный элемент для бобинодержателя | |
BE1010270A4 (nl) | Weefrek en werkwijze voor bobijnwissel. | |
BE1027254B1 (nl) | Werkwijze voor het aanvullen van garenvoorraden in een garenvoorraadinrichting van een textielmachine en een hiervoor voorziene garenvoorraadinrichting | |
BE1004346A3 (nl) | Werkwijze en inrichting voor het bevoorraden van weefmachines met voorraadspoelen in een weverij. | |
BE1004017A3 (nl) | Werkwijze en inrichting voor het kontroleren van het inbrengen van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines. | |
BE1019702A3 (nl) | Werkwijze en inrichting voor het voeden van inslagdraad. |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
MM | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20180430 |