BE1013295A3 - Inrichting voor het laden en lossen van vrachtvoertuigen. - Google Patents

Abstract

Inrichting voor het laden en lossen van vrachtvoertuigen van het type dat onder de laadvloer (2) van een transportvoertuig (1) gemonteerd wordt, en een onder de laadvloer (2) schuifbare laadinrichting (3) en een aandrijving (4) daarvoor bevat, en een laadplatform (5) bevat dat door middel van een hefmechanisme (6) met scharnierbare armen (8,9) opgehangen is aan een verplaatsbaar steunframe (7) dat over minstens een geleiding (9) , die onder de laadvloer (2) bevestigbaar is, door voornoemde aandrijving (4) verplaatsbaar is, daardoor gekenmerkt dat de aandrijving (4) minstens één aandrijfeenheid (4A, 4B) bevat die een verplaatsingsmechanisme (13) bevat met een vast gedeelte dat vast is aan een draagconstructie (12) en een beweegbaar gedeelte, en een koersvergrotende koppeling (14) tussen dit beweegbare gedeelte en het verplatsbare steunframe (7) die een verplaatsing van dit beweegbare gedeelte omzet in een groter verplaatsing van het steunframe (7).

Description

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Inrichting voor het laden en lossen van vrachtvoertuigen. De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het laden en lossen van vrachtvoertuigen, van het type dat onder de laadvloer van een transportvoertuig gemonteerd wordt, en een onder de laadvloer schuifbare laadinrichting en een aandrijving daarvoor bevat, waarbij de laadinrichting een laadplatform bevat dat door middel van een hefmechanisme met scharnierbare armen opgehangen is aan een verplaatsbaar steunframe dat door voornoemde aandrijving verplaatsbaar is over minstens een geleiding, die onder de laadvloer bevestigbaar is. 



  Wanneer de laadinrichting niet wordt gebruikt, zoals bijvoorbeeld tijdens het rijden, is deze laatste onder de laadvloer geschoven zodat de achterdeuren van het transportvoertuig vrij zijn. Wanneer de laadinrichting moet worden gebruikt, wordt zij van onder deze laadvloer uitgeschoven waarna het laadplatform door het hefmechanisme op en neer kan worden verplaatst. 



  Het verplaatsbaar steunframe is doorgaans opgehangen aan een slede of een wagen die verplaatsbaar is over geleidingen die onder de laadvloer, meestal aan het chassis van het transportvoertuig, zijn vastgemaakt. 



  Een dergelijke laadinrichting is bekend uit het Belgische octrooi nr. 1. 008659. 



  In deze laadinrichting is de aandrijving om het verplaatsbaar steunframe te verplaatsen gevormd door een dubbelwerkende aandrijfcilinder. 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 



  Aangezien de slag van de zuigerstang gelijk is aan de verplaatsing van voornoemd steunframe moet de zuigerstang minstens even lang zijn als de weg die dit steunframe moet afleggen zodat deze aandrijving relatief veel plaats vergt. 



  Deze plaats is evenwel niet altijd voorhanden zodat bij sommige voertuigen geen dergelijke aandrijving kan worden aangebracht. 



  De huidige uitvinding heeft dan ook een inrichting voor het laden en lossen van vrachtvoertuigen van het voornoemde type als doel dat voornoemde nadelen niet vertoont en meer in het bijzonder een aandrijving voor voornoemd verplaatsbaar steunframe bevat die zeer compact is. 



  Tot dit doel bevat de aandrijving minstens   een   aandrijfeenheid die een verplaatsingsmechanisme bevat met een vast gedeelte dat vast is aan een draagconstructie en een beweegbaar gedeelte, en een koersvergrotende koppeling tussen dit beweegbare gedeelte en het verplaatsbare steunframe die een verplaatsing van dit beweegbare gedeelte omzet in een grotere verplaatsing van het steunframe. 



  Het verplaatsingsmechanisme kan een dubbelwerkende cilinder zijn, in welk geval deze slechts een slag moet hebben die kleiner, bijvoorbeeld de helft is van de verplaatsing die het verplaatsbare steunframe moet uitvoeren. 



  In een eerste uitvoering kan de koersvergrotende koppeling twee buigzame trekelementen bevatten die, enerzijds, vastgemaakt zijn aan het verplaatsbare steunframe om dit mee te trekken en, anderzijds vastgemaakt zijn aan voornoemde draagconstructie, en twee geleidingen voor deze trekelementen die in de verplaatsingsrichting op een 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 afstand van elkaar aan het verplaatsbare gedeelte van het verplaatsingsmechanisme zijn aangebracht en waarover de twee trekelementen zich in tegengestelde zin uitstrekken. 



  Bij voorkeur is het verplaatsbare gedeelte in deze uitvoering het cilinderhuis van een dubbelwerkende cilinder waarvan de zuiger onder tussenkomst van minstens   een   zuigerstang vast is aan de draagconstructie. 



  De geleidingen op het verplaatsbare gedeelte van het verplaatsingsmechanisme kunnnen kabelwielen of kettingwielen zijn waarbij de buigzame trekelementen dan kabels, respectievelijk kettingen zijn. 



  De inrichting kan twee stellen trekelementen bevatten, bijvoorbeeld   een   stel aan elke zijde van het verplaatsbare gedeelte van het verplaatsingsmechanisme. 



  In een andere uitvoering bevat de koersvergrotende koppeling minstens   een   tandwiel dat op het verplaatsbare gedeelte van het verplaatsingsmechanisme draaibaar is aangebracht en twee met dit tandwiel samenwerkende tandheugels waarvan de ene vast is op de draagconstructie en de andere verbonden is met het verplaatsbare steunframe. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, twee voorkeurdragende uitvoeringsvormen van een inrichting voor het laden en lossen van vrachtvoertuigen volgens de uitvinding beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een zijaanzicht weergeeft met plaatselijke wegsnijding van het achterste gedeelte van een 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 vrachtvoertuig waarop een inrichting voor het laden en lossen volgens de uitvinding is aangebracht ; figuren 2 en 3 zijaanzichten weergeven, gelijkaardig aan deze van figuur   1,   maar met de aandrijfmiddelen voor het verschuiven van de laadinrichting in een andere stand ;

   figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur   1i   figuren 5 en 6 zijaanzichten weergeven analoog aan deze van de figuren 1 tot 3, maar met betrekking tot een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding. 



  In de figuren 1 tot 4 is een inrichting voor het laden en lossen van een vrachtvoertuig 1 weergegeven die bestaat uit, enerzijds, een onder de laadvloer 2 van dit vrachtvoertuig 1 schuifbare laadinrichting 3 en een aandrijving 4 voor het verplaatsen van deze laadinrichting 3. 



  De laadinrichting 3 kan van een bekende constructie zijn die, zoals weergegeven, in hoofdzaak bestaat uit een laadplatform 5 dat door middel van een hefmechanisme 6 opgehangen is aan een steunframe 7. 



  Het steunframe 7 is door middel van schuifstukken 8 verschuifbaar over twee in de rijrichting van het vrachtvoertuig 1 gerichte geleidingen 9, die door middel van bevestigingsmiddelen 10 onder de laadvloer 2 aan het chassis 11 van het vrachtvoertuig 1 bevestigd zijn. 



  In een niet weergegeven variante kan het steunframe 7 van wielen voorzien zijn en verrolbaar zijn over geleidingen die vast zijn aan het chassis 11. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 De aandrijving 4 bestaat uit twee identieke en samen werkende aandrijfeenheden 4A en 4B die nabij beide uiteinden van het steunframe 7 opgesteld zijn en dwars gericht zijn op dit steunframe 7. 



  Elk van deze aandrijfeenheden 4A en 4B bestaat in hoofdzaak uit een draagconstructie 12 die vastgemaakt is aan het chassis 11 en die in de weergegeven uitvoeringsvorm door een op dit chassis 11 vastgemaakte geleiding 9 is gevormd, een op deze draagconstructie 12 aangebracht verplaatsingsmechanisme 13 en een koersvergrotende koppeling 14. 



  Het verplaatsingsmechanisme 13 is een dubbelwerkende hydraulische cilinder waarvan de in het cilinderhuis 15 aangebrachte zuiger 16 onder tussenkomst van twee zuigerstangen 17 vastgemaakt is aan twee, op de geleiding 9 bevestigde, consoles 18 die deel uitmaken van de draagconstructie 12. 



  Het cilinderhuis 15 vormt dus het beweegbare gedeelte van het verplaatsingsmechanisme 13 en de zuiger 16 met de zuigerstangen 17 het vaste, stationaire gedeelte ervan. 



  In een variante kan de   cilinder slechts 66n   zuigerstang 17 bezitten, waarbij dan bij voorkeur het beweegbare cilinderhuis 15 op een andere manier wordt geleid tijdens zijn beweging. 



  Op de uiteinden van dit cilinderhuis 15 sluiten flexibele olieleidingen 19 aan voor de toevoer en afvoer van olie. Deze olieleidingen 19 sluiten aan op een hydraulische   besturing-en   voedingseenheid 20. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 In een variante kunnen de olieleidingen 19 via de zuigerstangen 17 in het cilinderhuis 15 uitmonden en moeten ze dus niet soepel zijn. 



  De koersvergrotende koppeling 14 bevat aan   een,   of zoals weergegeven aan weerzijden van het cilinderhuis 15, twee door kabelwielen 21 en 22 gevormde geleidingen die respectievelijk vooraan en achteraan op de zijkant van het cilinderhuis 15 draaibaar vastgemaakt zijn en twee door kabels 23 en 24 gevormde trekelementen die zieh respectievelijk langs de buitenkant over deze kabelwielen 21 en 22 uitstrekken en zich dus in tegengestelde zin rond de kabelwielen 21 en 22 uitstrekken. 



  De kabel 23 is, enerzijds, aan de draagconstructie 12 vastgemaakt, in een nagenoeg tegenover het midden van de koers van het cilinderhuis 15 gelegen vasthechtingsstuk 25 en, anderzijds, onder tussenkomst van een vasthechtingstuk 26 vastgemaakt aan het steunframe 7. 



  Op analoge manier is de kabel 24 eveneens enerzijds, aan de draagconstructie 12 vastgemaakt, meer bepaald aan het vasthechtingsstuk 25 of in de nabijheid ervan en, anderzijds, onder tussenkomst van het vasthechtingsstuk 26 of een ernaast gelegen ander vasthechtingspunt vastgemaakt aan het steunframe 7. 



  De kabels 23 en 24 kunnen met een uiteinde tot   een   geheel met elkaar verbonden zijn en   een   enkele kabel vormen of kunnen zelfs met beide uiteinden aan elkaar vast zijn en dus   een   kabel vormen die in een lus rondom doorloopt. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 



  In een niet weergegeven variante kunnen de kabelwielen 21 en 22 vervangen zijn door kettingwielen en kunnen dus de kabels 23 en 24 vervangen door zijn kettingen. 



  In figuren 1 en 4 is de laadinrichting 3 in de zogenoemde rijstand weergegeven waarbij ze onder de laadvloer 2 is geschoven. 



  Het cilinderhuis 15 van elke aandrijfeenheid 4A en 4B bevindt zieh dan op het voorste uiteinde van de draagconstructie 12. 



  Wanneer de   besturing-en   voedingseenheid 20 aan de voorkant van de zuiger 16, gelijktijdig bij de twee aandrijfeenheden 4A en 4B, olie in het cilinderhuis 15 pompt wordt dit cilinderhuis 15 naar achter geduwd. 



  Het achterste kabelwiel 22 duwt de kabel 24 naar achter waardoor, aangezien hij vast is aan de draagconstructie 12, dit kabelwiel 22 wordt gewenteld en het steunframe 7 naar achter over de geleidingen 9 wordt getrokken. 



  De kabel 23 doet, doordat hij met dit steunframe 7 mee naar achter wordt getrokken, het kabelwiel 21 wentelen. 



  In figuur 2 is de laadinrichting 3 weergegeven in de stand waarbij het cilinderhuis 15 ongeveer halverwege de draagconstructie 12 is gelegen en in figuur 3 is de laadinrichting 3 in haar achterste stand en dus volledig uitgeschoven weergegeven. Het cilinderhuis 15 bevindt zich dan op het achterste uiteinde van de draagconstructie 12. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 In deze stand kan door het hefmechanisme 6 het laadplatform 5 op en neer worden verplaatst tot in de standen die in figuur 3 in aslijn zijn weergegeven. 



  De verplaatsing van het steunframe 7 is dubbel zo groot als de verplaatsing van het cilinderhuis 15. De volledige aandrijving 4 is niet langer dan de laadinrichting 3. 



  In figuren 5 en 6 is een andere uitvoeringsvorm van de inrichting voor het laden en lossen weergegeven die enkel van de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm verschilt door een andere constructie van de aandrijving 4. 



  Elke aandrijfeenheid 4A en 4B bevat een zelfde draagconstructie 12, en het verplaatsingsmechanisme 13 is ook een dubbelwerkende cilinder waarvan het cilinderhuis 15 het bewegende gedeelte vormt, maar de koersvergrotende koppeling 14 bevat aan   een   zijde of, zoals weergegeven aan beide zijden, een tandwiel 27 dat op het voorste uiteinde van het cilinderhuis 15 draaibaar opgesteld is, en per tandwiel 27 twee zich evenwijdig aan de zuigerstangen 15 gerichte tandheugels 28 en 29 waarin dit tandwiel 27 grijpt en die respectievelijk aan de draagconstructie 12 en aan het steunframe 7 zijn vastgemaakt. 



  De werking van de inrichting is analoog aan de hoger beschreven werking met dit verschil dat, wanneer het cilinderhuis 15 van de aandrijfeenheden 4A en 4B verplaatst wordt, elk van de tandwielen 27 via de ermee samenwerkende tandheugel 29 het steunframe 7 verplaatst. 



  In figuur 5 is dit steunframe 7 weergegeven in zijn voorste stand en ligt aan elke zijde van het cilinderhuis 25 de tandheugel 29 meer naar voor dan de tandheugel 28. 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 



  Wanneer het cilinderhuis 15 naar achter wordt geschoven, verplaatst elk tandwiel 27 zich over zijn tandheugel 28 waardoor het wentelt en de andere tandheugel 29 en dus het ermee verbonden steunframe 7 naar achter duwt. 



  In figuur 6 is de stand weergegeven waarbij het steunframe 7 maximaal naar achter is gelegen. 



  Wanneer vanuit deze stand het cilinderhuis 15 terug naar voor wordt verplaatst zal de tandheugel 29 samen met het steunframe 7 terug naar voor worden verplaatst. 



  In beide gevallen is de verplaatsing van de tandheugel 29 dubbel zo groot als de verplaatsing van het cilinderhuis 15 zodat de aandrijving zeer compact is. 



  De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting voor het laden en lossen van een vrachtvoertuig kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (9)

Conclusies.

1.- Inrichting voor het laden en lossen van vrachtvoertuigen van het type dat onder de laadvloer (2) van een transportvoertuig (1) gemonteerd wordt, en een onder de laadvloer (2) schuifbare laadinrichting (3) en een aandrijving (4) daarvoor bevat, en een aandrijving (4) daarvoor, waarbij de laadinrichting (3) een laadplatform (5) bevat dat door middel van een hefmechanisme (6) met scharnierbare armen (8, 9) opgehangen is aan een verplaatsbaar steunframe (7) dat over minstens een geleiding (9), die onder de laadvloer (2) bevestigbaar is, door voornoemde aandrijving (4) verplaatsbaar is, daardoor gekenmerkt dat de aandrijving (4) minstens een aandrijfeenheid (4A, 4B) bevat die een verplaatsingsmechanisme (13) bevat met een vast gedeelte dat vast is aan een draagconstructie (12)

en een beweegbaar gedeelte, en een koersvergrotende koppeling (14) tussen dit beweegbare gedeelte en het verplaatsbare steunframe (7) die een verplaatsing van dit beweegbare gedeelte omzet in een grotere verplaatsing van het steunframe (7).

2.-Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het verplaatsingsmechanisme (13) een dubbelwerkende cilinder is.

3.-Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de koersvergrotende koppeling (14) twee buigzame trekelementen (23, 24) bevat die, enerzijds, vastgemaakt zijn aan het verplaatsbare steunframe (7) om dit mee te trekken en, anderzijds vastgemaakt zijn aan voornoemde draagconstructie (12), en twee geleidingen (21, 22) voor deze trekelementen die in de <Desc/Clms Page number 11> verplaatsingsrichting op een afstand van elkaar aan het verplaatsbare gedeelte van het verplaatsingsmechanisme (13) zijn aangebracht en waarover de twee trekelementen (23, 24) zieh in tegengestelde zin uitstrekken.

4.-Inrichting volgens conclusies 2 en 3, daardoor gekenmerkt dat het verplaatsbare gedeelte van het verplaatsingsmechanisme (13) het cilinderhuis (15) is van een dubbelwerkende cilinder waarvan de zuiger (14) onder tussenkomst van minstens een zuigerstang (15) vast is aan de draagconstructie (12).

5.-Inrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de dubbelwerkende cilinder twee zuigerstangen (17) bezit die aan weerszijden buiten het cilinderhuis (15) uitsteken en aan de draagconstructie (12) zijn vastgemaakt.

6.-Inrichting volgens een van de conclusies 3 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de geleidingen op het verplaatsbare gedeelte van het verplaatsingsmechanisme (13) kabelwielen (21, 22) of kettingwielen zijn waarbij de buigzame trekelementen dan kabels (23, 24), respectievelijk kettingen zijn.

7.-Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de koersvergrotende koppeling (14) minstens een tandwiel (31) bevat dat op het verplaatsbare gedeelte van het verplaatsingsmechanisme (13) draaibaar is aangebracht en twee met dit tandwiel (27) samenwerkende tandheugels (28, 29) waarvan de ene vast is op de draagconstructie (12) en de andere verbonden is met het verplaatsbare steunframe (7). <Desc/Clms Page number 12>

8.-Inrichting volgens conclusies 2 en 7, daardoor gekenmerkt dat het verplaatsbare gedeelte van het verplaatsingsmechanisme (13) het cilinderhuis (15) is van een dubbelwerkende cilinder waarvan de zuiger (16) onder tussenkomst van minstens een zuigerstang (17) vast is aan de draagconstructie (12) en het tandwiel (27) op een uiteinde van het cilinderhuis (15) is aangebracht.

9.-Inrichting volgens een van de vorige conclusies, daardoor gekenmerkt dat de aandrijving (4) twee gelijke aandrijfeenheden (4A, 4B) bevat die synchroon werken.