<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het laden en lossen van een voertuig. De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het laden en lossen van een voertuig, meer speciaal een inrichting met een laadplatform, welke inrichting onder de vloer, meer speciaal de laadvloer, van het betreffende voertuig kan opgeborgen worden.
Meer speciaal nog betreft de uitvinding een inrichting voor het laden en lossen van een voertuig, die van het type is dat hoofdzakelijk bestaat uit een uitschuifbaar steunframe, een laadplatform dat door middel van wentelbare armen aan het steunframe is bevestigd, en aandrijfmiddelen om de wentelbare armen te verdraaien.
Men kent reeds inrichtingen van het hiervoor vermelde type die onder andere onder de vloerplaat van bestelwagens en dergelijke worden bevestigd en kunnen worden opgeborgen, wanneer dit laadplatform niet in gebruik is.
Dergelijke laadplatformen zijn ook bijzonder geschikt om te worden aangewend bij voertuigen voor het transport van rolstoelgebruikers.
De huidige uitvinding heeft een verbeterde inrichting van het voornoemde type als voorwerp, die bijzonder compact en eenvoudig is en bijgevolg gemakkelijk kan worden ingebouwd in voertuigen.
Tot dit doel betreft de uitvinding een inrichting voor het laden en lossen van een voertuig, die minstens bestaat uit een uitschuifbaar steunframe, een laadplatform dat door middel van wentelbare armen aan het steunframe is bevestigd, en aandrijfmiddelen om de wentelbare armen te
<Desc/Clms Page number 2>
verdraaien, waarbij de aandrijfmiddelen minstens bestaan uit een rondsel dat verbonden is met minstens één van de wentelbare armen, minstens een aandrijfelement en een overbrenging tussen het rondsel en het aandrijfelement.
Het voornoemde rondsel kan met één of meer van de wentelbare armen verbonden zijn, doordat zowel het rondsel als de betreffende wentelbare arm of armen op een zelfde as vastgezet zijn.
Het aandrijfelement bestaat bij voorkeur uit een element dat voorziet in een lineaire verplaatsing, meer speciaal een aandrijfcilinder, wat het voordeel biedt dat, althans wanneer de aandrijfcilinder in horizontale richting is gemonteerd, slechts een geringe inbouwhoogte hiertoe vereist is.
In een eerste voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding bevat de overbrenging een tandlat die door middel van het aandrijfelement verplaatsbaar is ten opzichte van het steunframe, waarbij deze tandlat is voorzien van een vertanding die aangrijpt op het voornoemde rondsel, dat dan bestaat uit een tandwiel. Ook hierdoor wordt verkregen dat de inbouwhoogte van de inrichting beperkt kan worden gehouden, terwijl doch een bedrijfszekere koppeling geboden wordt tussen het aandrijfelement en de wentelbare armen.
In een tweede voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaat de overbrenging uit een overbrengingselement in de vorm van een ketting, band of dergelijke, die minstens gedeeltelijk rond het rondsel geleid is en door een of meer aandrijfelementen kan worden verplaatst, waardoor gelijkaardige voordelen worden verkregen als bij het gebruik van de voornoemde tandlat.
<Desc/Clms Page number 3>
Om de inrichting volgens de uitvinding tegen vuil en weersinvloeden te beschermen, kan zij opgeborgen worden in een cassette die bijvoorbeeld onder aan het voertuig en/of achter een trede van het voertuig is bevestigd, waarbij het laadplatform, de armen en het steunframe, in opgeborgen toestand, hoofdzakelijk in één vlak en binnenin de cassette gelegen zijn. In een bijzondere toepassing zal de cassette achter een trede van een bus worden gemonteerd, waardoor dergelijke bus, mits gebruik van het laadplatform, vlot toegankelijk wordt voor personen die in een rolstoel gezeten zijn.
Indien het betreffende voertuig voorzien is van meerdere opstaptreden, zoals bijvoorbeeld een autobus, kunnen de bekende laadplatformen niet of moeilijk toegepast worden, aangezien de horizontale afstand die moet overbrugd worden tussen de trede, waaronder het laadplatform is bevestigd, en de eigenlijke vloerplaat, te groot is.
Teneinde hieraan te verhelpen, zullen de wentelbare armen van de inrichting volgens de uitvinding bij voorkeur zodanig worden uitgevoerd dat zij een draaibeweging kunnen beschrijven tussen een eerste positie, waarbij het laadplatform neergelaten is en de armen zieh schuin naar beneden en van het voertuig weg uitstrekken, en een tweede positie waarbij het laadplatform aan de vloer van het voertuig wordt gepresenteerd en waarbij de armen zieh schuin naar boven en naar het voertuig toe uitstrekken.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, twee voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin :
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 1 schematisch en in doorsnede een inrichting volgens de uitvinding weergeeft, die zieh in een cassette onder een voertuig bevindt, en in dit geval zijdelings uit het voertuig kan worden uitgeschoven ; figuur 2 een doorsnede weergeeft, gelijkaardig aan die van figuur 1, maar waarbij de inrichting uit de cassette geschoven is ; figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 2 ; figuren 4 en 5 doorsneden weergeven, gelijkaardig aan deze van figuur 2, maar met het laadplatform in twee andere standen ;
figuur 6 een doorsnede weergeeft, gelijkaardig aan die van figuur 5, maar voor een uitvoeringsvariante.
Zoals weergegeven in de figuren 1 tot 5, bestaat de inrichting 1 voor het laden en lossen van een voertuig 2 minstens uit een uitschuifbaar steunframe 3, een laadplatform 4 dat aan weerszijden door middel van telkens twee wentelbare armen 5-6 aan het steunframe 3 is bevestigd, en aandrijfmiddelen 7 om de wentelbare armen 5-6 te verdraaien.
De inrichting 1 kan opgeborgen worden in een cassette 8 die in het weergegeven voorbeeld onder de vloer 9 van het voertuig 2 is bevestigd.
Deze cassette 8 bestaat uit een onderwand 10, een bovenwand 11, twee zijwanden 12-13 en een achterwand 14. Aan de voorzijde is de cassette 8 in dit geval open, doch het is duidelijk dat deze eventueel kan worden afgesloten door middel van een afsluitklep of een wanddeel dat tot de in de cassette 8 passende inrichting 1 behoort.
<Desc/Clms Page number 5>
De inrichting 1 kan in het weergegeven voorbeeld gedeeltelijk uit de cassette 8 worden geschoven, respectievelijk terug hierin worden opgeborgen, door middel van een aandrijfelement, in dit geval een aandrijfcilinder 15, met een verplaatsbare zuigerstang 16 die doorheen de achterwand 14 reikt en aan de achterzijde van het steunframe 3 is gekoppeld.
Het is duidelijk dat andere manieren van uischuiven mogelijk zijn. Zo bijvoorbeeld kan alleen het steunframe 3 of heel de cassette 8 worden uitgeschoven.
De uitschuifbaar steunframe 3 is in bovenaanzicht U-vormig en vertoont in het weergegeven voorbeeld twee naar achteren uitstekende gedeelten 17-18.
De voornoemde wentelbare armen 5-6 zijn aan het steunframe 3 opgehangen door middel van scharnierpunten 19-20. Het laadplatform 4 is op zijn beurt met de armen 5-6 verbonden door middel van scharnierpunten 21-22.
De vier scharnierpunten 19 tot 22 van ieder paar armen 5-6, respectievelijk links en rechts, bevinden zich op de hoekpunten van een parallellogram, zodanig dat het laadplatform 4 bij de verdraaiing van deze armen 5-6 steeds horizontaal blijft.
Verder zijn de armen 5-6 zodanig aangebracht en uitgevoerd dat zij beweegbaar zijn tussen een eerste positie, waarbij het laadplatform 4 zoals afgebeeld in figuur 4 neergelaten is en de armen 5-6 zieh schuin naar beneden en van het voertuig 2 weg uitstrekken en een tweede positie waarbij het laadplatform 4 zoals weergegeven in figuur 5 aan de vloer 9 van het voertuig 2 gepresenteerd is en waarbij de
<Desc/Clms Page number 6>
armen 5-6 zieh schuin naar boven en naar het voertuig 2 uitstrekken. Zodoende kan een relatief grote horizontale afstand D overbrugd worden, hetgeen van belang is indien het laadplatform 4 zieh over meerdere treden 23 heen dient te verplaatsen. Ook is het op deze wijze mogelijk om het laadplatform 4 in geheven positie rechtstreeks aan de vloer 9 te presenteren zonder dat, zoals bij een aantal bekende uitvoeringsvormen, een tussenklep noodzakelijk is.
Ook is het geheel zoals zichtbaar in figuur 5 zodanig opgevat dat in de tweede positie het laadplatform 4 met zijn rand 24 bovenop de vloer 9 komt te liggen, waardoor een stabiele en vlotte overgang tussen het laadplatform 4 en de vloer 9 geboden wordt.
De voornoemde aandrijfmiddelen 7 bevinden zieh aan weerszijden van de inrichting 1 en zijn volgens de uitvinding respectievelijk samengesteld uit een rondsel 25 dat verbonden is met de overeenkomstige wentelbare arm 5, een aandrijfelement 26 en een overbrenging 27 tussen het aandrijfelement 26 en het rondsel 25, zodanig dat een aandrijfbeweging van dit aandrijfelement 26 resulteert in de rotatie van het betreffende rondsel 25.
De rondsels 25 bevinden zieh in de voornoemde scharnierpunten 19 en zijn met de bijhorende wentelbare armen 5 verbonden doordat zij op een zelfde as 28 zijn vastgezet.
De voornoemde aandrijfelementen 26 bestaan uit elementen die voorzien in een lineaire verplaatsing, in dit geval aandrijfcilinders, hierna ook met referentie 26 benoemd, die op het steunframe 3 bevestigd zijn. De overbrenging 27 die de beweging van deze aandrijfcilinders 26, meer speciaal de verplaatsing uitgevoerd door de zuigerstangen
<Desc/Clms Page number 7>
29, overdragen op de rondsels 25 wordt gevormd door tandlatten 30 die ieder voorzien zijn van een vertanding 31 die aangrijpt op het betreffende rondsel 25, hetwelke dan van een overeenstemmende vertanding 32 is voorzien.
Volgens niet weergegeven varianten kunnen ook niet-lineaire aandrijfmiddelen 26 worden aangewend, zoals bijvoorbeeld hydraulische motors, elektrische motors, enzovoort.
Het laadplatform 4 kan op zieh verschillende vormen vertonen. In het weergegeven voorbeeld is dit voorzien van afschuiningen 33-34 waardoor het gemakkelijker is om ladingen op en af het laadplatform 4 te rollen. Tevens vertoont dit zijdelings opstaande randen 35 om te verhinderen dat de vracht zijdelings van het laadplatform 4 kan rollen.
Het gebruik en de werking van de inrichting 1 zijn zoals hierna beschreven.
Tijdens het gebruik van het voertuig, meer speciaal tijdens het rijden, is de inrichting 1 in de cassette 8 opgeborgen, zoals afgebeeld in figuur 1. Hierbij bevinden het steunframe 3, de armen 5-6 en het laadplatform 4 zieh hoofdzakelijk in een zelfde horizontaal vlak.
Om een last door middel van de inrichting 1 te laden, wordt deze inrichting 1 eerst horizontaal uit de cassette 8 geschoven door, zoals weergegeven in figuren 2 en 3, de zuigerstang 16 uit te laten gaan. Het is duidelijk dat dit volgens een variante ook op andere manieren kan, bijvoorbeeld manueel, met een tandlat, enzovoort.
Om het laadplatform 4 dan naar beneden te laten worden de zuigerstangen 29 ingetrokken, waardoor de tandlatten 30 in
<Desc/Clms Page number 8>
de figuren naar rechts worden verschoven en de rondsels 25, en bijgevolg ook de armen 5-6, in tegenwijzerzin verdraaien, dit tot het laadplatform 4 zoals weergegeven in figuur 4 op de bodem rust, waarna een eventuele last hierop kan worden geplaatst of gerold.
Door vervolgens de zuigerstangen 29 terug te laten uitgaan, worden de rondsels 25, althans in het aanzicht van de figuren, in wijzerzin verdraaid, waarbij het laadplatform 4 wordt opgeheven en via de positie van figuur 2 tot in de positie van figuur 5 kan worden gebracht, waarna de last van het laadplatform 4 op de vloer 9 van het voertuig 2 kan worden overgezet, respectievelijk tot op deze vloer 9 kan worden gerold.
Om een last te lossen, wordt in tegengestelde zin gewerkt.
Om de inrichting 1 terug op te bergen, worden de zuigerstangen 29 terug in de positie van figuur 2 gebracht, waarna door de zuigerstang 16 te laten ingaan het geheel terug in de cassette 8 wordt getrokken. Zoals voornoemd zou dit ook anders kunnen, bijvoorbeeld manueel.
In figuur 6 is een uitvoeringsvariante weergegeven die van de voornoemde uitvoeringsvorm verschilt doordat de rondsels 25 niet worden aangedreven door tandlatten 30, doch door middel van kettingen 36 die rond de rondsels 25 zijn geleid en die worden verplaatst door middel van aandrijfelementen, in dit geval aan weerszijden twee aandrijfcilinders 37-38, die met de vrije uiteinden van de kettingen 36 samenwerken en die een tegengestelde beweging uitvoeren. De aandrijfcilinders 37-38 zijn bij voorkeur hoofdzakelijk parallel aan elkaar opgesteld en de kettingen 36 strekken zieh over nagenoeg 180 graden rond de rondsels 25 uit.
<Desc/Clms Page number 9>
Het is duidelijk dat de rondsels 25 in dit geval als kleine kamwielen uitgevoerd zijn.
De werking van de inrichting 1 van figuur 6 kan gemakkelijk uit de figuur worden afgeleid en bestaat erin dat de rondsels 25, en bijgevolg ook de armen 5-6 en het laadplatform 4, worden verdraaid door de kettingen 36 in de ene of andere richting te verplaatsen.
Opgemerkt wordt dat de rondsels 25 van eender welke vorm kunnen zijn en dat hieronder elk wiel van geringe doormeter dient te worden verstaan dat door middel van een aandrijfelement rechtstreeks of onrechtstreeks kan worden verdraaid. In de plaats van gebruik te maken van een tandwiel of een kamwiel, kan ook een rondsel worden toegepast met een getand oppervlak, waarbij bijvoorbeeld de voornoemde ketting 36 dan vervangen is door een getande riem.
Ook is het niet uitgesloten om de rondsels 25 aan te drijven door middel van een roterende motor.
Verder is het eveneens mogelijk om ter plaatse van zowel de armen 5 als 6 aangedreven rondsels 25 te voorzien.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting voor het laden en lossen van een voertuig kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.