BE1010806A3

BE1010806A3 - Verbeteringen aan laadinrichtingen voor vrachtvoertuigen.

Info

Publication number: BE1010806A3
Application number: BE9601049A
Authority: BE
Original assignee: Dhollander Jan Jozef Prudence; Derie Pol Jan Lode
Priority date: 1996-12-17
Filing date: 1996-12-17
Publication date: 1999-02-02
Also published as: EP0849114A1

Abstract

Verbeteringen aan laadinrichtingen van vrachtwagens van het type dat bestaat uit twee vast met het voertuig verbonden geleidingen die zich aan weerszijden van de laadopening van het vrachtvoertuig bevinden en beweegbare gedeelten die door middel van een hydraulische of een pneumatische aandrijving vertikaal op en neer kunnen bewegen in de voornoemde geleidingen en waaraan een laadklep scharnierbaar bevestigd is, daardoor gekenmerkt dat zij bestaan uit kabels (10-11) die de beweegbare gedeelten (5-6) aan één zijde van de vrachtwagen (1) verbinden met een vast gedeelte aan de andere zijde van de vrachtwagen (1), bijvoorbeeld een geleiding (4-3).

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Verbeteringen aan laadinrichtingen voor vrachtvoertuigen. 



  De huidige uitvinding heeft betrekking op verbeteringen aan laadinrichtingen voor vrachtvoertuigen, meer speciaal laadinrichtingen van het type dat bestaat uit twee vast met het voertuig verbonden geleidingen die zieh aan weerszijden van de laadopening van het vrachtvoertuig bevinden en beweegbare gedeelten die door middel van een geschikte aandrijving zoals een hydraulische of een pneumatische aandrijving, kabel of dergelijke vertikaal op en neer kunnen bewegen in de voornoemde geleidingen en waaraan een platform scharnierbaar bevestigd is. 



  Bij deze bekende laadinrichtingen wordt de voornoemde vertikale aandrijving van de beweegbare gedeelten gevormd door drukcilinders. 



  Een nadeel van deze bekende laadinrichtingen is dat de voornoemde drukcilinders zeer dikwijls ongelijk inwerken op beweegbare gedeelten waarop de laadklep is bevestigd waardoor er een abnormale wrijving en wringing ontstaat wat op zijn beurt een ongelijkmatige slijtage als gevolg heeft tussen de voornoemde geleidingen die deel uitmaken van het vrachtwagengeraamte en de voornoemde beweegbare delen, enerzijds, en in de scharnierassen van de drukcilinders met de beweegbare gedeelten en met de laadklep, anderzijds. 



  Tevens kan deze ongelijke werking de oorzaak zijn van het vastlopen van beweegbare delen van de constructie doordat het platform lateraal scheef trekt. 



  Om het ongelijklopen van de voornoemde drukcilinders te bekomen heeft men reeds voorgesteld een distributiecilin- 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 der of debietsplitser toe te passen doch dit is niet enkel een dure oplossing maar tevens vereist dit ingewikkelde hydraulische schema's. 



  De huidige uitvinding heeft dan ook verbeteringen aan laadinrichtingen voor vrachtwagens als voorwerp die de voornoemde en andere nadelen uitsluiten. 



  Deze verbeteringen bestaan tot dit doel uit kabels die de beweegbare gedeelten aan één zijde van de vrachtwagen verbinden met het andere beweegbare gedeelte aan de andere zijde van de vrachtwagen. 



  Opgemerkt hierbij wordt dat de voornoemde kabels geen krachten moeten opnemen doch enkel dienen om de gelijkloop te verzekeren van de hefmiddelen aan iedere zijde van het voertuig, respectievelijk aan iedere zijde van de laadklep. 



  Wanneer men deze verbeteringen toepast bij laadinrichtingen waarbij de laadklep zieh verplaatst vanaf de grond tot boven de laadvloer van de vrachtwagen zullen de voornoemde kabelverbindingen ter hoogte van het dakrandniveau aangebracht worden. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen waarin : figuur 1 in perpectief de verbeteringen weergeeft volgens de uitvinding ; figuur 2 een zieht weergeeft volgens pijl F2 in figuur   1 ;    

 <Desc/Clms Page number 3> 

 figuur 3 op grotere schaal en met meer bijzonderheden het gedeelte weergeeft dat in figuur 2 door F3 is aangeduid ; figuur 4 een zieht is gelijkaardig aan dit van figuur 2 doch voor een tweede hoogtestand van de laadklep ;

   figuur 5 op grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn V-V in figuur   4 ;   figuur 6 een zieht weergeeft volgens pijl F6 in figuur 
 EMI3.1 
 5 r figuren 7 en 8, respectievelijk doorsneden weergeven volgens de lijnen VII-VII en VIII-VIII in figuur   5 ;   figuur 9 in perspectief de verbeteringen volgens de uitvinding weergeeft toegepast op een uitvoeringsvariante van figuur   1 ;   figuur 10 een tweede stand weergeeft van figuur 9. 



  In figuur 1 is op schematische wijze het achterste gedeelte van een vrachtvoertuig 1 weergegeven waarvan de achterwand 2 voorzien is van vertikale geleidingen, respectievelijk 3 en 4, waarin beweegbare gedeelten 5 en 6 vertikaal kunnen verplaatst worden door middel van, voor de eenvoudigheid in de tekeningen niet weergegeven, drukcilinders, of elk ander mechanisme dat dergelijke vertikale beweging van de beweegbare delen in de vertikale geleidingen kan realiseren. 



  De beweegbare gedeelten 5 en 6 zijn onderaan, op geschikte wijze scharnierbaar verbonden met een platform 7, waarbij tussen dit platform 7 en de beweegbare gedeelten hydraulische of pneumatische drukcilinders zijn voorzien die in figuur 1 schematisch door 8, respectievelijk 9, zijn aangeduid. 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 De verbeteringen volgens de uitvinding bestaan erin dat aan ieder van de beweegbare gedeelten 5 en 6, een kabel is bevestigd, respectievelijk 10 en 11. 



  De kabel 10 wordt, vertrekkend van het onderste gedeelte van het beweegbare gedeelte 5, geleid over een eerste geleidingswieltje 12 en een tweede geleidingswieltje 13 die vrij draaibaar aangebracht zijn op een op het laadklepgeraamte bevestigde as 14, respectievelijk 15, terwijl het tweede uiteinde van de kabel 10 verbonden is met het tweede beweegbare gedeelte 6. 



  De kabel 11 is op zijn beurt geleid van het onderste gedeelte van de beweegbare gedeelte 6 via een geleidingswieltje 17 en een tweede geleidingswieltje 16 om verbonden te worden met zijn tweede uiteinde aan het voornoemde beweegbare gedeelte 5. 



  Zoals duidelijk blijkt uit figuur 1 zijn de kabels 10 en 11 zodanig aangebracht dat zij zieh kruisen tussen de paren wieltjes 12-13 en 16-17. 



  De werking van de verbeteringen volgens de uitvinding is zeer eenvoudig en als volgt. 



  Wanneer de laadklep zieh in de laagste stand bevindt, zoals weergegeven in de figuren 1 en 2, bevinden de beweegbare gedeelten 5 en 6 zieh eveneens in hun laagste stand. Wanneer door middel van de niet in de tekeningen weergegeven aandrijfmiddelen, die normaal in de beweegbare gedeelten 5-6, respectievelijk in de geleidingen 3 en 4, zijn aangebracht, de laadklep of platform 7 wordt aangedreven zal de laadklep 7 zieh naar een hogere stand verplaatsen, bijvoorbeeld tot op de hoogte van de laadvloer 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 18 van het vrachtvoertuig 1 waarbij de beweegbare gedeelten 5 en 6 in de geleidingen 3 en 4 opwaarts worden verplaatst. 



  Omgekeerd zullen, om het platform 7 vanuit de hoogste stand tot in de laagste stand te bewegen, de beweegbare gedeelten 5 en 6 naar omlaag in de geleidingen 3 en 4 worden geschoven. 



  Tijdens deze verplaatsing in de hoogte van het platform 7 zullen de kabels 10 en 11 er volgens de uitvinding voor zorgen dat de beweging van het beweegbaar gedeelte 5 volledig identiek is aan de beweging van het gedeelte 6 waardoor iedere verwringing van het geheel wordt uitgesloten en waardoor eveneens abnormale wrijving en aldus abnormale slijtage wordt uitgesloten. 



  In de figuren 3 tot 8 zijn constructiedetails weergegeven van de bevestiging van de kabels 10-11 en de opstelling van de paren geleidingswieltjes 12-13 en 16-17. 



  In de figuren 9 en 10 is tenslotte een uitvoering weergegeven waarbij het de bedoeling is het platform 7 over een grotere hoogte te verplaatsen dan vanop de grond tot aan de laadvloer 18. In dit geval zullen de paren geleidingswieltjes 12-13 en 16-17 bovenaan de vrachtwagen, meer speciaal boven het bovenuiteinde van de geleidingen 3 en 4 voorzien zijn en zal onderaan voor iedere kabel 10-11 nog een geleidingswieltje, meer speciaal een keerwiel, voorzien worden, repectievelijk 19 en 20. 



  Ook in dit geval zal een uiteinde van de kabels 10 en 11 verbonden zijn met de beweegbare gedeelten 5-6 en zal het andere uiteinde van de kabels 10-11 eveneens verbonden zijn met deze beweegbare gedeelten 6 en 5. Ook in dit geval 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 bekomt men dat bij de vertikale verplaatsing van de laadklep 7 alle elementen van de laadinrichting steeds links en rechts van de vrachtwagen identiek bewegen zodat er zieh geen abnormale wrijvingen en slijtage kunnen voordoen. 



  Het is duidelijk dat de huidige uitvinding geenszins beperkt is tot als voorbeeld beschreven en in de bijgaande tekeningen weergegeven uitvoeringen, doch deze verbeteringen kunnen in allerlei vormen en afmetingen worden toegepast zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims

Conclusies.

1. - Verbeteringen aan laadinrichtingen van vrachtwagens van het type dat bestaat uit twee vast met het voertuig verbonden geleidingen die zieh aan weerszijden van de laadopening van het vrachtvoertuig bevinden en beweegbare gedeelten die door middel van een geschikte aandrijving vertikaal op en neer kunnen bewegen in de voornoemde geleidingen en waaraan een platform scharnierbaar bevestigd is, daardoor gekenmerkt dat zij bestaan uit kabels (10-11) EMI7.1 die de beweegbare gedeelten (5-6) aan één zijde van de vrachtwagen (1) verbinden met de beweegbare gedeelten (6-5) aan de andere zijde van de vrachtwagen (1).

2.-Verbeteringen volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de kabels (10-11) bevestigd zijn aan het onderuiteinde van een beweegbaar gedeelte (5-6) ; dat zij over geleidingswieltjes (12), respectievelijk (16), worden geleid die vrij draaibaar zijn aangebracht ten opzichte van het laadklepgeraamte ; dat de kabels (10-11) vervolgens naar de andere zijde van het voertuig (1) worden gebracht om uiteindelijk aan deze laatste zijde over geleidingswieltjes (13), respectievelijk (17), te worden geleid. en dat zij met hun tweede uiteinde tenslotte verbonden zijn aan het bovenuiteinde van het andere beweegbare gedeelte (6-5).

3.-Verbeteringen volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de kabels (10-11) bevestigd zijn onderaan het beweegbare gedeelte (5-6) ; dat zij over geleidingswieltjes (19), respectievelijk (20), worden geleid die vrij draaibaar zijn aangebracht ten opzichte van het laadklepgeraamte ; dat de kabels (10-11) vervolgens naar het dakrandniveau van het <Desc/Clms Page number 8> voertuig (1) worden gebracht en uiteindelijk over geleidingswieltjes (12-13), respectievelijk (16-17), worden geleid ; en dat deze kabels (10-11) met hun tweede uiteinde tenslotte verbonden zijn met het bovenuiteinde van de beweegbare gedeelten (6), respectievelijk (5).

4.-Verbeteringen volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de kabels (10-11) zieh kruisen in het midden van het voertuig (1).

5.-Verbeteringen volgens conclusie 1, 2 of 4, daardoor gekenmerkt dat de kabels (10-11) zieh kruisen ter hoogte van de laadvloer (18) van de vrachtwagen (1).

6.-Verbeteringen volgens conclusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat de geleidingswieltjes (12-17), enerzijds, en (13-16), anderzijds, vrij draaibaar zijn aangebracht op een gemeenschappelijke as, respectievelijk (14-15).