<Desc/Clms Page number 1>
"Werkwijze voor het vervaardigen van en tweeschot dubbelstukweefsel met dubbele inslag, zoals tapijt en fluweel, en dubbelstukweefmachine met vertikaal beweegbare inslaginbrenginrichtingen, voor de vervaardiging ervan".
EMI1.1
------------------------------
De uitvinding heeft enerzijds betrekking tot een werkwijze voor het dubbelspoelig weven van een tweeschot dubbelstukweefsel, waarbij afwisselend in het bovenweefsel en het onderweefsel telkens twee inslagdraden boven elkaar worden ingebracht, de aktieve pooldraden afwisselend boven de twee inslagdraden in het bovenweefsel en onder de twee inslagdraden in het onderweefsel worden gebracht, en de dode pooldraden, hetzij in het bovenweefsel, hetzij in het onderweefsel, tussen de boven elkaar gelegen inslagdraden ingebonden worden.
De uitvinding heeft anderzijds betrekking tot dubbelstuk-weefmachines, die voorzien zijn van twee middelen voor het tussen de kettingdraden inbrengen van een inslagdraad, waarbij deze middelen aandrijfbaar zijn om de twee respectievelijke inslagdraden samen, boven elkaar, in te brengen tussen de kettingdraden, nadat deze door weeframen op verschillende hoogtes ten opzichte van de inslaghoogtes van beide inslagdraden werden gebracht, voor het weven van een dubbelstukweefsel.
In hetgeen volgt wordt in het kort beschreven hoe dubbelstuk-weefsels worden vervaardigd met behulp van gekende dubbelstuk-weefmachines, ter verduidelijking van de huidige stand van de techniek in het domein van de uitvinding.
Boven elkaar worden twee grondweefsels bovenweefsel en onderweefsel genoemd-geweven door zieh op twee niveaus naast elkaar uitstrekkende kettingdraden te verweven met loodrecht erop gerichte inslagdraden. Voor elke inslag (het inbrengen van een inslagdraad tussen de kettingdraden) wordt elke kettingdraad, op de plaats waar
<Desc/Clms Page number 2>
de inslag moet gebeuren, hetzij boven de inslaghoogte, hetzij onder de inslaghoogte getrokken. Tussen beide groepen kettingdraden in - in de gaap - wordt een inslagdraad ingebracht. Deze strekt zieh uiteindelijk uit over de ganse breedte van het weefsel. Door de keuze van de posities van de verschillende kettingdraden vóór elke inslag, wordt de gewenste binding tussen kettingdraden en inslagdraden bekomen.
Het voorgaande gebeurt ter hoogte van een bovenste reeks kettingdraden, - om het bovenweefsel te vormen-, en ter hoogte van een onderste reeks kettingdraden-om het onderweefsel te vormen. De bestaande weefmachines zijn daarvoor bijvoorbeeld voorzien van een inslaginbrenginrichting, bestaande uit twee grijpers-een gever en een nemer-die aan weerszijden van de kettingdraden op een vaste gelijke hoogte zijn opgesteld. Beide grijpers worden tegelijkertijd in de gaap gebracht, terwijl door een van de grijpers-de gever-een inslagdraad wordt meegenomen.
In de gaap ontmoeten beide grijpers elkaar, en wordt de inslagdraad van de ene grijper aan de andere nemer-doorgegeven. Beide grijpers worden vervolgens terug uit de gaap bewogen, zodat de inslagdraad zich uiteindelijk van de ene zijde van de gaap tot de andere zijde uitstrekt. Bij de weefmachines met een enkele inslaginbrenginrichting zorgt men door de positie van de kettingdraden ervoor dat de inslag afwisselend in bovenweefsel en onderweefsel gebeurt. Bij de zogenaamde dubbelgrijper-weefmachines zijn er boven elkaar, twee op een vaste hoogte opgestelde grijperinrichtingen voorzien, zodat terzelfdertijd in bovenweefsel en onderweefsel een inslagdraad kan ingebracht worden. Men spreekt van dubbele inslaginsertie.
Voor het vormen van de pool van de dubbelstukweefsels worden poolkettingdraden achtereenvolgens in bovenweefsel en onderweefsel zó door de inslagdraden ingebonden dat deze van het ene naar het
<Desc/Clms Page number 3>
andere grondweefsel lopen. Deze pooldraden worden nadien, tussen beide grondweefsels in, doorgesneden. Voor het bekomen van figuren in de pool worden meerdere poolkettingdraden van verschillende kleur voorzien.
Wanneer op een bepaalde plaats in het weefsel een poolkettingdraad tussen onderweefsel en bovenweefsel loopt (aktief is), dan worden de andere poolkettingdraden daar ingebonden in een van de grondweefsels (evenwijdig met de kettingdraden lopend), zodanig dat ze onzichtbaar zijn langs de bovenzijde (de poolzijde) van het weefsel. Deze pooldraden worden dode pooldraden genoemd. Alleen de aktieve pooldraad is zichtbaar, zodat deze de kleur bepaalt van het weefsel op die plaats. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een jacquardinrichting, die voor elke inslag, de positie van elke pooldraad afzonderlijk kan bepalen.
De stuurgegevens voor de jacquardinrichting worden bijgevolg bepaald in functie van de gewenste figuur en de gewenste binding voor de pooldraden.
De gekende dubbelstukweefmachines zijn voorzien van een aantal op-en neer-beweegbare weeframen, elk voorzien om een aantal kettingdraden tijdens deze bewegingen mee te nemen. Door het sturen van deze weeframen, worden de juiste posities van de verschillende kettingdraden bepaald ten opzichte van de inslaghoogte, opdat de grondweefsels volgens de gewenste binding zouden worden geweven. De beweging van deze weeframen gebeurt bijvoorbeeld door middel van nokken.
Bij een zogenaamde tweeschotsbinding worden de aktieve pooldraden zodanig, achtereenvolgens in bovenweefsel en onderweefsel ingebonden, dat hun positie ten opzichte van de opeenvolgende inslagdraden, zich telkens na twee scheuten (een rapport) herhaalt. Ter illustratie van de stand van de techniek, wordt een gekende tweeschotsbinding, in een schematische dwarsdoorsnede voorgesteld in figuur 1. Op deze figuur liggen de
<Desc/Clms Page number 4>
inslagdraden loodrecht op het vlak van het blad, en ziet men deze in dwarsdoorsnede. De kettingdraden ligggen in het vlak van het blad. Men ziet ze in volle lijnen. De bindketttingdraden - die verweven zijn met de inslagdraden - en eventuele spankettingdraden zijn niet voorgesteld.
Enkel de poolkettingdraden (Pj, P2) worden voorgesteld.
Deze binding is geweven met dubbele inslaginsertie. De opeenvolgende dubbele inslagen worden loodrecht eronder genummerd op de figuur.
De pooldraad (P2) is aktief over de eerste zes (dubbele) inslagen, en wordt vanaf inslag (7) ingebonden in het onderweefsel, om vanaf inslag (13) opnieuw aktief te worden.
De pooldraad (PJ is over de eerste zes inslagen ingebonden in het bovenweefsel, is aktief over de zes volgende inslagen (7 t/m 12), om vervolgens vanaf inslag (13) terug in het bovenweefsel te worden ingebonden.
Deze binding kan geweven worden door op ieder schot twee verschillende standen van de poolkettingdraden ten opzichte van de grijpers mogelijk te maken. Om een poolkettingdraad in te binden in het bovenweefsel : standen "boven" (de twee grijpers) en "midden" (tussen de twee grijpers). Om in het onderweefsel in te binden : standen "onder" en "midden", en om pool te vormen : standen "boven" en "onder". Door met een jacquardmachine deze standen na elkaar te kombineren bekomt men het weefsel uit figuur 1.
Het nadeel van deze binding ligt in het feit dat er zogenaamde mengcontouren ontstaan. Een mengcontour ontstaat bij de overgang tussen twee verschillende kleurvelden. Wanneer een bindingsrapport (schot 5 - 6) met figuurvormende pool (P2), welke in het onderweefsel wordt ingebonden op rapporten waar deze pooldraad (P2) geen figuur vormt (bijvoorbeeld schot 9-10), gevolgd wordt door een bindingsrapport (schot 7-8) met figuurvormende pool (PI), welke in het bovenweefsel wordt ingebonden op
<Desc/Clms Page number 5>
rapporten waar deze pooldraad (PI) geen figuur vormt (bijvoorbeeld schot 1-2), dan treedt bij overgang tussen deze rapporten (in fig. 1 schot 5-6 gevolgd door schot 7-8) een mengcontour op.
Dit betekent dat op de scheiding van
EMI5.1
een kleurveld op het weefsel, gevormd door pooldraad (P2), en een kleurveld gevormd door pooldraad (Pd, een menging van de kleuren ontstaat aan de kleurveldomtrek. De duidelijke scheidingslijn tussen deze beide kleurvelden is verstoord doordat een beentje van de laatste poollus van pooldraad (P2) zich schuin binnen het kleurveld van pooldraad (Pi) uitstrekt, en doordat een beentje van de eerste poollus van pooldraad (PI) zich schuin binnen het kleurveld van pooldraad (P2) uitstrekt. Deze onzuivere overgang tussen twee kleurvelden wordt een mengcontour genoemd.
Om deze mengcontouren te vermijden is er o. a. uit FR-790942 een binding gekend die voorgesteld wordt op figuren 3a en 3b.
Een andere gekende oplossing bestaat uit het weglaten van een poolpunt. De selectie van de nieuwe werkende pool wordt een schot uitgesteld, terwijl de eerste pooldraad wel reeds wordt ingebonden. Het resultaat is zichtbaar op de figuur 2. De mengcontouren komen niet meer voor. Een nadeel van deze werkwijze is echter dat een kleurpunt nu overeen komt met 4 scheuten (i. v. p. 2). De dessineringsfijnheid is bijgevolg gehalveerd. Een ander nadeel is dat men bij de kleurwissel maar de helft van de poolbezettingsgraad krijgen.
De binding op de figuren 3a en 3b is een tweeschotsbinding zonder mengcon-touren, die een dubbelstukweefsel oplevert dat afwisselend in het bovenweefsel en in het onderweefsel twee boven elkaar liggende inslagdraden krijgt. Een dode pooldraad bevindt zich - evenwijdig met het weefsel - tussen deze twee inslagdraden. Een werkende pooldraad loopt
<Desc/Clms Page number 6>
achtereenvolgens boven de twee inslagdraden in het bovenweefsel en onder de twee inslagdraden in het onderweefsel, enz.
Het probleem van de mengcontour doet zieh in het algemeen voor bij een kleurovergang waar een werkende pooldraad ingebonden wordt in een van de weefsels en waar een andere pooldraad, die voordien ingebonden was in het andere weefsel naar het eerstgenoemde weefsel begint te lopen om pool te vormen.
Bij de gekende tweeschotsbinding is bij een kleurovergang de situatie als volgt : De werkende pooldraad ligt bij het laatste schot waar hij aktief is boven de twee inslagdraden van het bovenweefsel of onder de twee inslagdraden van het onderweefsel, en wordt bij het eerstvolgende schot ingebonden tussen de twee inslagdraden van het onderweefsel, of het bovenweefsel, en blijft verder op die manier in hetzelfde weefsel ingebonden. Zowel in bovenweefsel als in onderweefsel zit deze pooldraad tussen binnenscheuten. (langs de poolzijde van het weefsel gelegen inslagdraden) die tot opeenvolgende scheuten behoren, waardoor de poolbeentjes, nadat ze doorgesneden zijn hoofdzakelijk loodrecht ten opzichte van het vlak van deze weefsels worden gehouden (zie figuur 3b).
De andere pooldraad die voor de overgang ingebonden was en na de overgang aktief wordt, ligt bij het laatste schot waar hij ingebonden wordt tussen de boven elkaar gelegen inslagdraden in het bovenweefsel of in het onderweefsel, en loopt bij het eerstvolgende schot boven de twee inslagdraden van het bovenweefsel of onder de twee inslagdraden van het onderweefsel, en loopt verder heen en terug-telkens op hogergenoemde wijze afgebonden - tussen beide weefsels, zolang deze pooldraad aktief blijft.
Deze pooldraad zit zowel in bovenweefsel als in onderweefsel tussen naast elkaar gelegen binnenscheuten, die tot opeenvolgende scheuten behoren, waardoor de
<Desc/Clms Page number 7>
poolbeentjes, nadat ze zijn doorgesneden, hoofdzakelijk loodrecht ten opzichte van het vlak van de weefsels worden gehouden.
Deze werkwijze en de weefmachines, voorzien om deze werkwijze automatisch uit te voeren hebben echter een aantal nadelen, die gedeeltelijk opgelost worden door de weefmachine die omschreven werd in de Europese octrooiaanvraag nr. 88 116 629. 2 gepubliceerd onder nummer 0 362 433.
In deze octrooiaanvraag wordt een weefmachine beschreven, die voorzien is van een enkele op en neer beweegbare inrichting voor het doorheen de gaap brengen van inslagdraden.
Aan deze inslaginbrenginrichting wordt met gekende middelen een beweging opgelegd die afgestemd is op de bewegingscyclus van de weeframen, waarbij de inslagdraad, bij elke opeenvolgende gaap, afwisselend op een van twee verschillende hoogtes wordt ingebracht, en waarbij telkens wordt tegemoet gekomen aan de beweging van een van de weeframen. De nadelen van de gekende weefmachines worden opgelost, bestaan eruit dat de poollengte niet meer afhankelijk is van de bewegingsamplitude van de weeframen, dat de nokken die de beweging van de weeframen opleggen van minder steile flanken kunnen voorzien worden, en dat een weefsel wordt bekomen met een pool die vlakker is.
De weefmachine volgens de uitvinding lost echter nog een aantal bijkomende nadelen op : een hoge bewegingssnelheid van de weeframen, een hoog vermogenverbruik, de hoge slijtage van onderdelen, veelvuldig voorkomende breuk van kettingdraden, en andere nadelen die uit de hierna volgende aanduiding van de voordelen van de uitvinding zullen blijken. Deze weefmachine bestaat uit twee of meer vertikaal beweegbare boven elkaar opgestelde inslaginbrenginrichtingen, die
<Desc/Clms Page number 8>
samen volgens een welbepaalde cyclus op en neer bewegen.
Voor het vervaardigen van een weefsel met de binding volgens de uitvinding is de op-en neergaande beweging van de inslaginbrenginrichtingen zodanig dat bij de bovenste stand van de inslaginbrenginrichtingen, de onderste grijperinrichting ongeveer in de middenpositie (halverwege de niveaus waarop beide weefsels zieh uitstrekken) komt te staan, en dat bij de onderste stand van de inslaginbrenginrichtingen de bovenste inslaginbrenginrichting in de genoemde middenpositie komt te staan.
Deze weefmachine levert het volgende bijkomende voordeel op. Het ontbreken van dit voordeel wordt bij de gekende weefmachines als een nadeel ervaren : de spankettingdraden en de dode poolkettingdraden blijven steeds op dezelfde hoogte. De weeframen van de spankettingdraden moeten bijgevolg geen heffing uitvoeren.
Doordat voor de inbinding van een dode poolkettingdraad geen heffing moet uitgevoerd worden wordt het mogelijk deze binding te realiseren met een enkele-hef jacquardmachine (twee mogelijke posities voor elke pooldraad per schot : hetzij boven, hetzij onder de grijperinrichtingen). Deze jacquardmachine kan dan bijvoorbeeld uit twee delen bestaan, een deel voor het bovenwerk, een deel voor het onderwerk.
De middenstand (op het niveau van de spanketting) in het bovenwerk is daarbij de ruststand voor de jacquardhaken.
Een ander voordeel van deze weefmachine, volgens de uitvinding ligt in het feit dat de weeframen van de bindkettingen twee maal zoveel tijd hebben om te kruisen dan het geval was met de gekende weefmachines, doordat deze weeframen geen heffing moeten uitvoeren. Op het ogenblik dat de grijpers in het onderweefsel inslagen inbrengen, kruisen de weeframen van de bindkettingen van het
<Desc/Clms Page number 9>
bovenweefsel, en omgekeerd.
De hierboven genoemde voordelen hebben als gevolg dat het vermogenverbruik van deze weefmachine lager kan zijn dan van de gekende weefmachines.
Tenslotte is het ook een voordeel dat de weeframen maar aan halve snelheid dienen te bewegen en dat de dode poolkettingdraden onbeweeglijk blijven, hetgeen uiteraard zijn invloed heeft op slijtage van onderdelen, breuk van kettingdraden, enz...
Verdere voordelen en kenmerken van de werkwijze volgens de uitvinding, en van de weefmachine om deze werkwijze uit te voeren, zullen verduidelijkt worden aan de hand van de hierna volgende gedetailleerde beschrijving ervan, zonder dat echter de uitvinding hierdoor beperkt wordt tot de specifieke voorbeelden en uitvoeringsvormen die in deze beschrijving worden uiteengezet. Deze beschrijving wordt ge llustreerd aan de hand van de hierbijgevoegde figuren, waarvan :
Figuur 1 een schematische dwarsdoorsnede voorstelt van een dubbelstukweefsel, volgens een tweeschotsbinding met dubbele inslaginsertie geweven, ter verduidelijking van de stand van de techniek.
Figuur 2 een schematische dwarsdoorsnede voorstelt van een dubbelstuk-weefsel, volgens een tweeschotsbinding met dubbele inslaginsertie, waarbij volgens de stand van de techniek een mengcontour wordt vermeden door het uitstellen van de selectie van de nieuwe werkende pool, gedurende een schot.
Figuren 3a een schematische dwarsdoorsnede voorstelt van een gekend dubbelstuk-weefsel, volgens een twee-schotsbinding met dubbele inslaginsertie, met de verschillende mogelijke kleurovergangen.
Figuur 3b een schematische dwarsdoorsnede voorstelt van het dubbelstukweefsel volgens figuur 3a, na doorsnijden van de poolkettingdraden.
<Desc/Clms Page number 10>
Figuren 4a en 4b in een schematisch dwarsdoorsnede de posities van de inslagdraden en van de kettingdraden ten opzichte van deze inslagdraden, voorstelt bij twee opeenvolgende dubbele inslagen bij het vervaardigen van een dubbelstuk-weefsel, volgens de werkwijze volgens de uitvinding.
Een binding die volgens de werkwijze volgens deze uitvinding vervaardigd kan worden, (zie fig. 3a en 3b) wordt geweven met dubbele inslaginsertie, terwijl de poolkettingdraden volgens een tweeschotsbinding met de inslagdraden worden verweven. In de figuren 3a en 3b zijn vier poolkettingdraden (P5, Pf,, P ?, P ;,) voorzien, waarvan er twee (Ps, P6) het bovenweefsel worden ingebonden in de rapporten waar ze niet aktief zijn, en waarvan er twee (Pj, P,,) in het onderweefsel worden ingebonden als ze niet aktief zijn.
Als we aanduiden dat een bepaalde pooldraad in het onderweefsel (OW) of bovenweefsel (BW) wordt ingebonden als dode pool, door tussen haakjes OW of BW na de referentie van de pooldraad te plaatsen, dan worden in de figuren 3a en 3b de volgende opeenvolgende overgangen tussen aktieve pooldraden weergegeven :
EMI10.1
Van Ps 3-4 gevolgd door rapport 5-6 Van P6 7-8 gevolgd door rapport 9-10 Van P7 naar P 11-12 gevolgd door rapport 13-14 Van Pg (OW) naar P (BW) : rapport 15-16 gevolgd door rapport 17-18
De binding wordt zowel in bovenweefsel als in onderweefsel gevormd door een opeenvolging van paren boven elkaar gelegen inslagdraden, die we aanduiden door het volgnummer van het schot, waarbij ze ingebracht worden (1 t/m 23), waarbij elke inslagdraad aangeduid wordt als bovenste of onderste van het aangeduide paar.
Een rapport wordt door twee opeenvolgende scheuten gevormd en wordt eveneens door de volgnummers van die opeenvolgende scheuten
<Desc/Clms Page number 11>
aangeduid : bijvoorbeeld : schot 3-4 (zie hoger). De dode poolkettingdraden worden ingebonden tussen de bovenste en onderste inslagdraad van een paar boven elkaar gelegen inslagdraden. De aktieve poolkettingdraden bevinden zieh achtereenvolgens boven een bovenste inslagdraad in bovenweefsel en onder een onderste inslagdraad van het volgende schot in het onderweefsel.
Wanneer een rapport (bvb. 3-4) waarin een pooldraad Ps (BW) aktief is, gevolgd
EMI11.1
door een rapport (5-6) waarin een pooldraad P6 aktief is, wordt de pooldraad I reeds bij het vijfde schot ingebonden in het bovenweefsel, en wordt de pooldraad P6 (BW) boven de bovenste inslagdraad van het 5de schot in het bovenweefsel gebracht om zieh daarna naar het onderweefsel uit te strekken en verder pool te vormen.
Er treden geen mengcontouren op, aangezien elk poolbeentje, na het doorsnijden van de aktieve pooldraden tussen beide weefsels, zich nagenoeg loodrecht op het vlak van de weefsels uitstrekt en binnen zijn eigen kleurveld blijft. Er wordt een nette aflijning tussen beide kleurvelden bekomen.
Wanneer een rapport (7-8) waarin een pooldraad
EMI11.2
P6 aktief is, gevolgd wordt door een rapport (9-10) waarin een pooldraad P7 aktief is, wordt de pooldraad P6 reeds bij het negende schot ingebonden in het (BW)bovenweefsel, en wordt de pooldraad P7 (OW) reeds tussen het achtste en het negende schot van het onderweefsel naar het bovenweefsel gebracht om boven de bovenste inslagdraad van het negende schot te worden geleid en verder pool te vormen. Ook bij deze overgang zijn geen mengcontouren zichtbaar in de weefsels na het doorsnijden van de aktieve pooldraden tussen beide weefsels (zie figuur 3b).
Wanneer een rapport (11-12) waarin een pooldraad
EMI11.3
P7 aktief is, gevolgd wordt door een rapport (13-14) waarin een pooldraad I aktief is, wordt de pooldraad P7 (OW)-na onder de onderste inslagdraad van het twaalfde
<Desc/Clms Page number 12>
schot in het onderweefsel gebracht te zijn-bij het eerstvolgende schot in het onderweefsel - schot (14) ingebonden. De pooldraad Ps (OW) wordt reeds bij het dertiende schot boven de bovenste inslagdraad in het bovenweefsel gebracht om vanaf dan verder pool te vormen. Ook bij deze overgang zijn geen mengcontouren zichtbaar in de weefsels, na het doorsnijden van de aktieve pooldraden tussen beide weefsels (fig. 3b).
Wanneer een raport (15-16) waarin een pooldraad Pg (OW) aktief is, gevolgd wordt door een rapport (17-18) waarin een pooldraad P6 (BW) aktief is, wordt de pooldraad Pg (OW) - na onder de onderste inslagdraad van het zestiende scshot in het onderweefsel gebracht te zijn-bij het
EMI12.1
eerstvolgende schot in het onderweefsel ingebonden. De pooldraad P6 wordt reeds boven de bovenste inslagdraad van het zeventiende schot gebracht om dan naar het onderweefsel te lopen en verder pool te vormen. Ook bij deze overgang zijn geen mengcontouren zichtbaar in de weefsels, na het doorsnijden van de aktieve pooldraden tussen beide weefsels.
Voor het realiseren van een dergelijke binding, volgens de werkwijze volgens de uitvinding wordt een weefmachine voorzien met twee vertikaal op en neer beweegbare inslaginbrenginrichtingen, zoals bijvoorbeeld grijperinrichtingen.
Deze beweging wordt met gekende middelen, zoals bijvoorbeeld een nokkensysteem, gerealiseerd, zodat beide inrichtingen samen een op-en neergaande beweging uitvoeren, terwijl hun bewegingscyclus zodanig is dat, een dubbele inslag gebeurt wanneer de inslaginbrenginrichtingen in een bovenste positie gekomen zijn en een volgende inslag gebeurt wanneer de inslaginbrenginrichtingen in een lagere positie gekomen zijn, enz...
Daarbij worden de bewegingen van de jacquardinrichting en van de weeframen zodanig gestuurd dat ze telkens de poolkettingdraden,
<Desc/Clms Page number 13>
respectievelijk de bindkettingdraden en spankettingdraden in de juiste positie brengen ten opzichte van de inslaghoogtes, opdat de beide inslagdraden telkens allebei in bovenweefsel of in onderweefsel zouden zitten, en opdat de poolkettingdraden, de bindkettingdraden en spankettingdraden zich overeenkomstig de binding volgens de uitvinding ten opzichte van de inslagdraden zouden bevinden.
De manier waarop de binding, volgens de werkwijze volgens de uitvinding wordt gerealiseerd met behulp van de weefmachine volgens de uitvinding wordt verduidelijkt aan de hand van het hierna volgende voorbeeld (zie fig. 4a en 4b). In deze figuren wordt een volgens de gewenste binding geweven weefselgedeelte (schot 1 t/9) getoond in een schematische voorstelling van een dwarsdoorsnede, en worden de posities van de verschillende kettingdraden voorgesteld ten opzichte van de inslagdraden bij twee opeenvolgende dubbele inslagen op twee verschillende hoogtes volgens de werkwijze volgens de uitvinding.
Voor de duidelijkheid van de hiernavolgende beschrijving van deze werkwijze werd links van de inslagdraden een referentie-as getekend voor de aanduiding van de verschillende hoogtes van de kettingdraden ten opzichte van de inslagdraden. De volgende aanduidingen werden op die referentie-as aangeduid :
hR = vaste hoogte waarop de spankettingdraad (51) van het bovenweefsel en de eventuele dode. poolkettingdraden (P9) die in het bovenweefsel worden ingebonden, zieh bevinden gedurende het weven. hu'= vaste hoogte waarop de spankettingdraad (S2) van het onderweefsel en de eventuele dode poolkettingdraden die in het onderweefsel worden ingebonden, zich bevinden gedurende het weven. hm = inslaghoogte van de bovenste inslagdraad bij de
<Desc/Clms Page number 14>
hoogste stand van de inslaginbrenginrichting. hB2 = inslaghoogte van de onderste inslagdraad bij de hoogste stand van de inslaginbrenginrichting. hot = inslaghoogte van de bovenste inslagdraad bij de laagste stand van de inslaginbrenginrichting.
ho2 = inslaghoogte van de onderste inslagdraad bij de laagste stand van de inslaginbrenginrichting. hl = hoogte waarop de ene bindketting (bai) van het bovenweefsel gebracht wordt bij inslag in dat weefsel. h2 = hoogte waarop de andere bindketting (B2) van het bovenweefsel gebracht wordt bij dezelfde inslag in dat weefsel. hl'= hoogte waarop de ene bindketting (B3) van het onderweefsel gebracht wordt bij inslag in dat weefsel. h2'= hoogte waarop de andere bindketting (B4) van het onderweefsel gebracht wordt bij dezelfde inslag in dat weefsel. h3 = hoogte waarop een aktieve pooldraad in het bovenweefsel gebracht wordt om deze af te binden. hug* = hoogte waarop een aktieve pooldraad in het onderweefsel gebracht wordt om deze af te binden.
Bij schot (1) van het reeds gevormde weefsel (zie fig. 4a en 4b) is de poolkettingdraad (pli) aktief, en moet de poolkettingdraad (Pg) verder ingebonden worden in het bovenweefsel. Schot (1) werd in het onderweefsel ingebracht, zodat het volgende schot (IBlt IB2) in het bovenweefsel moet ingebracht worden. Daarvoor wordt bij het daaropvolgende schot - inslagdraden IBI en IB2 - de inslaginbrenginrichting in zijn bovenste stand gebracht.
Voor de inslag gebeurt moeten de dode pooldraad (P9) en de spankettingdraad (SJ zich op de hoogte hR uitstrekken. De bindkettingdraden (bel) en (B2) kruisen elkaar en zijn respectievelijk op de hoogtes (hl) en (h2) geplaatst. De
<Desc/Clms Page number 15>
aktieve pooldraad (Plo) wordt op de hoogte (h3) geplaatst.
Deze verschillende posities zijn zodanig dat de bindketting (B en de pooldraad (P10) zieh boven de inslaghoogte (hem) van de bovenste inslagdraad (IBI) uitstrekken, en dat de dode poolkettingdraad (P9) en de spankettingdraad (sol) zich tussen de inslaghoogtes (hBI en hB2) van de inslagdraden (IBI) en (IB2) uitstrekken, en dat de bindketting (B2) zieh onder de inslaghoogte (hB2) van de onderste inslagdraad (IB2) uitstrekt. Wanneer deze posities bereikt zijn gebeurt de inslag (IBI en IB2).
Bij het volgend schot moeten de inslagdraden (loi) en (I02) in het onderweefsel ingebracht worden. Daarvoor wordt de inslaginbrenginrichting in zijn laagste stand gebracht, zodanig dat de bovenste inslagdraad (lot) op een hoogte (hoi) komt die dezeflde is als de hoogte (hB2) van de onderste inslagdraad ( in2) wanneer de inslaginbrenginrichting in zijn bovenste stand staat.
Voor de inslag gebeurt moet de spankettingdraad (S2) zieh op de hoogte (hR') uitstrekken. De bindkettingdraden (B3) en (B4) kruisen elkaar en zijn respectievelijk op de hoogtes (h2') en (h1') geplaatst. De aktieve pooldraad (P10) wordt op de hoogte (h3') geplaatst.
Deze verschillende posities zijn zodanig dat de bindketting (B4) zieh boven de inslaghoogte (h01) van de bovenste inslagdraad (I01) uitstrekt, dat de spankettingdraad zieh tussen de inslaghoogtes (hol) en (ho2) van de inslagdraden (loi) en (I02) uitstrekt, en dat de bindkettingdraad (B3) en de aktieve pooldraad (P10) zieh onder de inslaghoogte (h02) van de onderste inslagdraad (lox) uitstrekt.
Wanneer deze posities bereikt zijn gebeurt de inslag (solen
EMI15.1
102).
Nadat de inslag in het onderweefsel gebeurd is (loti en 102) kunnen de bindkettingdraden (B3, B4) van het
<Desc/Clms Page number 16>
onderweefsel reeds in hun stand voor de volgende inslag in het onderweefsel worden gebracht, terwijl de inslag in het bovenweefsel (IB, en IB2) wordt gerealiseerd.
Nadat de inslag in het bovenweefsel gebeurd is (IB1 en IB2) kunnen de bindkettingdraden (Bl, B2) van het bovenweefsel reeds in hun stand voor de volgende inslag in het bovenweefsel worden gebracht, terwijl de inslag in het onderweefsel (IOlen 102) wordt gerealiseerd.
De weeframen van de bindkettingdraden hebben bijgevolg tweemaal zoveel tijd om elkaar te kruisen, dan het geval is bij een binding waar na elk schot een inslagdraad in bovenweefsel en onderweefsel moet ingebonden worden.
Een ander voordeel bestaat eruit dat de spankettingdraden (Si) en (S2) steeds op hun zelfde plaats (hR of hR') blijven, zodat deze weeframen geen heffing uitvoeren. De spankettingen dienen hier om de twee stukken uit elkaar te trekken.
Nog een voordeel bestaat eruit dat ook de dode poolkettingdraden steeds op dezelfde posities (hR of hR') kunnen blijven-ter hoogte van de spankettingen-om in te binden in bovenweefsel of onderweefsel. Hierdoor wordt het mogelijk de binding volgens de uitvinding uit te voeren met een enkele hef Jacquardmachine (twee-standenJacquardmachine). Deze kan bijvoorbeeld uit twee delen bestaan, een deel voor het bovenwerk en een deel voor het onderwerk. De stand waarbij de kettingdraden op de hoogte (hR) gebracht worden is de ruststand voor de Jacquardhaken.
Een bijkomend voordeel bestaat uit het feit dat het vermogenverbruik van de machine, bij het weven als hierboven beschreven, lager kan zijn dan van de gekende machines.
Andere voordelen zijn tenslotte dat enerzijds de dode pooldraden niet bewegen, en dat anderzijds de weeframen van de bindkettingdraden maar aan halve snelheid
<Desc/Clms Page number 17>
moeten bewegen, hetgeen zijn in-16 vloed heeft op slijtage van onderdelen, draadbreuk, enz.