BE1017291A3 - Werkwijze voor het weven van een weefsel en weefsel geweven volgens een dergelijke werkwijze. - Google Patents

Werkwijze voor het weven van een weefsel en weefsel geweven volgens een dergelijke werkwijze. Download PDF

Info

Publication number
BE1017291A3
BE1017291A3 BE2006/0610A BE200600610A BE1017291A3 BE 1017291 A3 BE1017291 A3 BE 1017291A3 BE 2006/0610 A BE2006/0610 A BE 2006/0610A BE 200600610 A BE200600610 A BE 200600610A BE 1017291 A3 BE1017291 A3 BE 1017291A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
fabric
pile
weft
yarns
warp yarns
Prior art date
Application number
BE2006/0610A
Other languages
English (en)
Inventor
Johny Debaes
Original Assignee
Wiele Michel Van De Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Wiele Michel Van De Nv filed Critical Wiele Michel Van De Nv
Priority to EP07115041.1A priority Critical patent/EP1900861B1/en
Priority to US11/899,280 priority patent/US7621297B2/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1017291A3 publication Critical patent/BE1017291A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D27/00Woven pile fabrics
    • D03D27/02Woven pile fabrics wherein the pile is formed by warp or weft
    • D03D27/06Warp pile fabrics
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D27/00Woven pile fabrics
    • D03D27/02Woven pile fabrics wherein the pile is formed by warp or weft
    • D03D27/10Fabrics woven face-to-face, e.g. double velvet

Abstract

De uitvinding betreft een werkwijze voor het weven van een weefsel (1,2), omvattende - een grondweefsel (100, 200) dat gevormd wordt uit grondkettinggarens, omvattende één of meerdere bindkettinggarens (101, 201) en tweede inslaggarens (4a, 4b, 4', 4") die in het grondweefsel afgebonden worden; één of meerdere spankettinggarens (102, 202); - niet-figuurvormende en/of figuurvormende poolkettinggarens (6,7), waarbij met de figuurvormende poolkettinggarens (6) figuurvormende poolnoppen (6a, 6b) gevormd worden, waarbij minstens één set van twee elkaar in kettingrichting opeenvolgende figuurvormende poolnoppen (6a, 6b) alternerend afgebonden worden over een eerste inslaggaren (3) dat zich aan de rugzijde van het weefsel (1,2) bevindt buiten het grondweefsel (100, 200); en over een genoemd tweede inslaggaren (4a, 4b, 4', 4"). Verder betreft de uitvinding een weefsel (1, 2) geweven volgens een dergelijke werkwijze.

Description

WERKWIJZE VOOR HET WEVEN VAN EEN WEEFSEL EN WEEFSEL GEWEVEN VOLGENS EEN DERGELIJKE WERKWIJZE
Enerzijds betreft de uitvinding een werkwijze voor het weven van een weefsel, omvattende een grondweefsel dat gevormd wordt uit grondkettinggarens, omvattende één of meerdere bindkettinggarens en tweede inslaggarens die in het grondweefsel afgebonden worden; één of meerdere spankettinggarens; niet-figuurvormende en/of figuurvormende poolkettinggarens, waarbij met de figuurvormende poolkettinggarens figuurvormende poolnoppen gevormd worden.
Anderzijds betreft de uitvinding een weefsel, omvattende een grondweefsel dat gevormd wordt uit grondkettinggarens, omvattende één of meerdere bindkettinggarens en tweede inslaggarens die in het grondweefsel afgebonden worden; één of meerdere spankettinggarens; niet-figuurvormende en/of figuurvormende poolkettinggarens, waarbij de figuurvormende poolkettinggarens voorzien zijn voor het vormen van figuurvormende poolnoppen.
Handgeknoopte weefsels, bijv. tapijten, worden gekenmerkt door; - hoge dichtheid; - fijne dessinering; - zuivere rug waarop geen kettinggarens zichtbaar zijn.
Voor de productie van een handgeknoopt weefsel worden een aantal kettinggarens verticaal naast elkaar opgesteld tussen een kettingboom voor de toevoer van kettinggarens en een doekoproller voor het oprollen van het geknoopte weefsel. Tussen deze beide worden de kettinggarens gespannen.
Bij het handknopen knoopt de knoper horizontaal poolgarens rond de kettinggarens, waarbij doorgaans de knoop over twee naast elkaar liggende kettinggarens afgebonden wordt (zoals voorgesteld in "Die Teppichindustrie”, Hans Oswald, 1965,
Meliand Textilberichte, Heidelberg, blz. 174 en 175) Wanneer horizontaal een volle rij knopen gelegd is, worden één of meerdere inslagen ingebracht tussen de kettinggarens en wordt met een kam de inslag(en) tegen de knopen aangedrukt, die op hun beurt tegen het reeds gevormde weefsel worden aangedrukt. Hierna kan de knoper een nieuwe rij knopen maken en het proces herhalen.
Uit de figuren valt af te leiden dat de kettinggarens door de geknoopte pool volledig omvat worden, wat betekent dat deze laatste de kettinggarens aan de rugzijde afdekken. Wanneer de knopenrijen goed tegen elkaar aangedrukt worden, wat noodzakelijk is om een kwalitatief goed geknoopt weefsel te bekomen met goede poolvastheid, kunnen aan de rugzijde van het weefsel geen grondkettinggarens waargenomen worden waardoor het dessin van het weefsel ook op de rugzijde van het weefsel zeer zuiver is. Handgeknoopte weefsels, bijv. tapijten, kunnen in hoge dichtheden geknoopt worden met een zeer nauwkeurige dessinering.
Het handknopen is echter een zeer arbeidsintensieve productiemethode.
Het weven op zich, en in het bijzonder het dubbelstukweven, is een veel productievere productiemethode. Echter, bij deze weeftechnieken wordt het poolkettinggaren afgebonden over inslaggarens, die zich in het beste geval aan de rugzijde van het weefsel uitstrekken ten opzichte van een spankettinggaren, en lopen de kettinggarens voor een belangrijk deel zichtbaar op de rugzijde van het weefsel, omdat deze de inslaggarens, ook deze aan de rugzijde van het weefsel, afbinden in het grondweefsel. De rugzijde van dergelijke weefsels heeft dan ook een totaal ander uitzicht dan de rugzijde van een geknoopt tapijt.
Het doel van de uitvinding is enerzijds te voorzien in een werkwijze voor het weven van een weefsel volgens de kop van de eerste conclusie, waarbij de kwaliteit van de rugzijde van het weefsel de kwaliteit van een handgeknoopt weefsel benadert en waarbij op productieve wijze hoge dichtheden kunnen bereikt worden.
Dit doel van de uitvinding wordt opgelost door te voorzien in een werkwijze voor het weven van een weefsel, omvattende een grondweefsel dat gevormd wordt uit grondkettinggarens, omvattende één of meerdere bindkettinggarens en tweede inslaggarens die afgebonden worden in het grondweefsel; één of meerdere spankettinggarens; niet-figuurvormende en/of figuurvormende poolkettinggarens, waarbij met de figuurvormende poolkettinggarens figuurvormende poolnoppen gevormd worden, en waarbij minstens één set van twee elkaar in kettingrichting opeenvolgende figuurvormende poolnoppen alternerend afgebonden worden over een eerste inslaggaren dat zich aan de rugzijde van het weefsel bevindt buiten het grondweefsel, en over een tweede inslaggaren dat afgebonden wordt in het grondweefsel.
Op deze manier wordt een weefsel gevormd waarbij: - aan de rugzijde van het weefsel geen grondkettinggarens zichtbaar zijn omdat de eerste inslaggarens die buiten het grondweefsel liggen op de rugzijde van het weefsel afgebonden worden door poolkettinggarens die doorgaans beduidend dikker zijn dan de bindkettinggarens van het grondweefsel. Het eerste inslaggaren ligt hierbij over de volledige breedte van het weefsel buiten het grondweefsel; - inslaggarens in minstens 2 lagen voorkomen, i.e. minstens 1 laag in het grondweefsel en minstens 1 laag buiten het grondweefsel aan de rugzijde van het weefsel; - hoge pooldichtheid kan gerealiseerd worden doordat de pool afgebonden wordt over inslagen die in 2 verschillende lagen liggen, waardoor de poolnoppen niet zomaar tegen elkaar aangedrukt worden maar elkaar gedeeltelijk overlappen volgens de kettingrichting van het weefsel.
In een voorkeurdragende werkwijze volgens de uitvinding, leggen de inslaggarens zich in minstens 2 lagen in het weefsel.
In een voorkeurswerkwijze volgens de uitvinding, wordt minstens één set van twee in kettingrichting opeenvolgende poolnoppen alternerend over een eerste inslaggaren en over een tweede inslaggaren gevormd waarbij de opeenvolgende poolnoppen met hetzelfde poolkettinggaren gevormd worden.
Op deze manier stemt de tekening aan de rugzijde overeen met de tekening aan de poolzijde, waarbij op een plaats in de tekening waar volgens de werkwijze van de uitvinding gewerkt wordt één punt aan de rugzijde overeenstemt met twee poolnoppen (= vier poolbeentjes) aan de poolzijde. Dit betekent dat op die plaats in het weefsel geweven wordt met figuurvorming in radio 2 : voor elk punt uit het tekeningpatroon worden twee poolnoppen gezet waarvan beide zichtbaar zijn aan de poolzijde en slechts één zichtbaar is aan de rugzijde. De andere poolnop is aan de rugzijde niet zichtbaar omdat deze afgebonden is over een tweede inslaggaren in het grondweefsel, dat afgedekt wordt door de eerste poolnoppen die buiten het grondweefsel liggen omdat door de opbouw van de weefselstructuur met inslaggarens in lagen genoemde inslaggarens gedeeltelijk boven elkaar komen te liggen.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding, zijn de tweede inslaggarens opgedeeld in eerste tweede inslaggarens aan de poolzijde van het grondweefsel, en tweede tweede inslaggarens aan de rugzijde van het grondweefsel, waarbij tussen de eerste tweede inslaggarens aan de poolzijde en de tweede tweede inslaggarens aan de rugzijde van het weefsel zich een spankettinggaren bevindt.
De tweede inslaggarens waarover poolnoppen afgebonden worden kunnen enerzijds eerste tweede inslaggarens aan de poolzijde zijn.
Hierdoor worden deze poolnoppen aan hun rugzijde meer afgeschermd van de rugzijde van het weefsel, en kunnen de poolnoppen in meerdere lagen zich in kettingrichting gemakkelijker overlappen zodat hogere dichtheden bereikt kunnen worden. Door een hogere dichtheid worden de poolnoppen rond de eerste inslagen buiten het grondweefsel nog beter samengedrukt zodat de grondkettinggarens nog moeilijker zichtbaar zijn doorheen de poolnoppen. De combinatie van dicht geweven poolnoppen die afbinden over eerste inslaggarens buiten het grondweefsel waardoorheen grondkettinggarens nagenoeg onzichtbaar zijn, met dubbele dichtheid van poolnoppen aan de poolzijde, geeft het weefsel, bijvoorbeeld een tapijt, een uitzicht dat een geknoopt weefsel zeer goed benadert.
Echter, de tweede inslaggarens waarover poolnoppen afgebonden worden kunnen ook tweede tweede inslaggarens aan de rugzijde zijn.
In een voordelige uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding, zijn de niet-figuurvormende poolkettinggarens ingebonden als dode pool tussen de eerste tweede inslaggarens aan de poolzijde en de tweede tweede inslaggarens aan de rugzijde.
Bij voorkeur bevinden de niet-figuurvormende poolkettinggarens zich tussen de spankettinggarens en de eerste tweede inslaggarens aan de poolzijde.
Deze positie van het spankettinggaren vermindert nog meer de zichtbaarheid van de dode pool aan de rugzijde van het weefsel.
De niet-figuurvormende poolkettinggarens kunnen vlotten aan de poolzijde, en worden slechts nu en dan afgebonden over een tweede inslaggaren.
Het tweede inslaggaren kan daarbij een eerste tweede inslaggaren zijn dat zich aan de poolzijde bevindt, waarbij er minder zichtbaarheid is van de dode pool vanaf de rugzijde, maar kan zich ook een tweede tweede inslaggaren zijn dat zich aan de rugzijde bevindt, wat een betere hechting van de niet-figuurvormende pool oplevert.
De niet-figuurvormende poolkettinggarens kunnen achtereenvolgens ingebonden worden als dode pool en in een zone waar geen pool wordt gevormd, vlotten over eerste tweede inslaggarens aan de poolzijde om aldus figuur te vormen in het grondweefsel aan het oppervlak van het grondweefsel.
Om de zuiverheid van de rugzijde te verhogen, en de poolvastheid te verbeteren, kunnen voor de eerste inslaggarens dikkere garens gebruikt worden dan voor de tweede inslaggarens.
Om ook de poolvastheid van de pool die niet aan de rugzijde van het weefsel wordt afgebonden te verhogen, kunnen de tweede inslaggarens waarrond poolkettinggaren wordt afgebonden dikkere garens zijn dan de tweede poolkettinggarens waarrond geen poolkettinggaren wordt afgebonden.
In een eerste voordelige uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding, worden bij het inbrengen van de inslaggarens twee inslaginbrengmiddelen tegelijk ingebracht op een verschillend inslaginbrengniveau.
In een tweede voordelige uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding, worden bij het inbrengen van de inslaggarens minstens drie inslaginbrengmiddelen tegelijk ingebracht op een verschillend inslaginbrengniveau.
Bij het dubbelstukweven kunnen in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding lancetten ingezet worden voor het op afstand houden van de twee weefsels, wat toelaat om de spanning die tijdens het weven aan de poolkettinggarens wordt opgelegd te laten afnemen. Dit is bijzonder voordelig wanneer twee inslagen gelijktijdig worden ingebracht.
In de werkwijze volgens de uitvinding zijn de grijpers die de eerste inslaggarens, die niet door de kettinggarens van het grondweefsel worden afgebonden, in het onderste weefsel inbrengen tijdens hun beweging door de gaap niet gedragen door garens. De bindkettinggarens die in de weefprocessen volgens de stand van de techniek deze grijpers ondersteunen in hun beweging door heen de gaap bevinden zich in de werkwijze volgens deze uitvinding boven deze grijpers. De poolkettinggarens die zullen afgebonden worden bevinden zich wel onder deze onderste grijpers, maar op een niveau dat te laag is om de grijpers te geleiden, omdat bij andere inslaginbrengcycli de bindkettinggarens zich wel onder de onderste grijpers bevinden en een scheiding in niveau tussen bindkettinggarens en poolkettinggarens zeer wenselijk is. Een systematische kruising tussen deze twee kettinggarengroepen is namelijk zeer nadelig voor het weefproces. Zonder dergelijke geleiding kunnen de onderste grijpers het eerste inslaggaren niet bedrijfszeker doorheen de gaap brengen of overgeven in de middenpositie.
Om dit op te lossen worden de poolkettinggarens, die over de eerste inslaggarens afgebonden worden, opgetild in een positie die zich, ten opzichte van de positie van de wever, achter de grijpers die de inslaggarens inbrengen bevinden, waarbij deze positie zo gekozen wordt dat deze poolkettinggarens ter hoogte van de onderste grijpers juist onder deze onderste grijpers gepositioneerd worden, en een geleidende functie vervullen voor deze onderste grijpers bij hun beweging door de gaapjuist onder deze onderste grijpers gepositioneerd worden, en een geleidende functie vervullen voor deze grijpers bij hun beweging door de gaap.
Een dergelijke positionering kan gebeuren door het inzetten van een weefraam met een aantal hevels die voorzien zijn van hevelogen, waarbij in inslagrichting een koord, draad of staaf zich doorheen meerdere of alle hevelogen van dit weefraam uitstrekt, en waarbij dit weefraam voor het inbrengen van de eerste inslaggarens opgeheven wordt zodat de koord, draad of staaf de figuurvormende poolkettinggarens die zich onder de onderste grijpers bevinden tot juist onder deze grijpers brengen; het dimensioneren van minstens één weefraam voor het aandrijven van de bindkettinggarens in het bovenweefsel zodat, wanneer deze bindkettinggarens zich in hun hoogste positie bevinden boven de bovenste grijper een koord, draad, staaf of ligger die zich in inslagrichting uitstrekt en verbonden is met dit weefraam, de poolkettinggarens die zich in de onderste positie bevinden mee optilt om deze juist onder de onderste grijper te positioneren; het inzetten van minstens één weefraam dat aangedreven wordt door een Servomotor, waarbij de beweging in hoogte van het weefraam stuurbaar en programmeerbaar is, waardoor dit weefraam met bindkettinggarens die zich op het ogenblik dat de onderste grijper moet ondersteund worden boven de bovenste grijper bevindt, iets hoger aangestuurd worden dan nodig voor de gaapvorming van de bindkettinggarens, zodat de onderste ligger van het weefraam de poolkettinggarens die zich in de onderste positie bevinden mee optilt om deze juist onder de onderste grijper te positioneren; het inzetten van een op en neer beweegbaar weefraam of een op en neer beweegbare tafel wordt ingezet die aan zijn bovenzijde voorzien is van een vlak dat de genoemde poolkettinggarens juist onder de onderste grijpers positioneert; het inzetten van een vaste tafel die de genoemde poolkettinggarens altijd juist onder de onderste grijper positioneert. De genoemde vaste tafel is daarbij bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de grijpers opgesteld om in posities waarbij zich ook bindkettinggarens onder de onderste grijpers bevinden de zone binnen de welke poolkettinggarens en bindkettinggarens samenlopen zo kort mogelijk te houden.
Een ander doel van de uitvinding is te voorzien in een weefsel omvattende een grondweefsel dat gevormd wordt uit grondkettinggarens, omvattende één of meerdere bindkettinggarens en tweede inslaggarens die afgebonden worden in het grondweefsel; één of meerdere spankettinggarens; niet-figuurvormende en/of figuurvormende poolkettinggarens, waarbij met de figuurvormende poolkettinggarens figuurvormende poolnoppen gevormd worden, waarbij de kwaliteit van de rugzijde van het weefsel de kwaliteit van een handgeknoopt weefsel benadert.
Dit doel van de uitvinding wordt opgelost door te voorzien in een weefsel, omvattende een grondweefsel dat gevormd wordt uit grondkettinggarens, omvattende één of meerdere bindkettinggarens en tweede inslaggarens die afgebonden worden in het grondweefsel; één of meerdere spankettinggarens; niet-figuurvormende en/of figuurvormende poolkettinggarens, waarbij met de figuurvormende poolkettinggarens figuurvormende poolnoppen gevormd worden, waarbij minstens één set van twee elkaar in kettingrichting opeenvolgende figuurvormende poolnoppen alternerend afgebonden zijn over een eerste inslaggaren dat zich aan de rugzijde van het weefsel bevindt buiten het grondweefsel, en over een genoemd tweede inslaggaren.
Deze werkwijze heeft als voordeel dat een figuurvormend poolkettinggaren op iedere machinecyclus een pool kan vormen in één van beide weefsels waardoor met deze werkwijze een hoge productiviteit gerealiseerd wordt.
Het weefsel volgens de uitvinding wordt bij voorkeur geweven volgens een werkwijze volgens de uitvinding zoals hierboven omschreven.
Weefselstructuren volgens de uitvinding kunnen vervaardigd worden in een 1/2V poolbinding, waarbij voor elke 2 ingebrachte inslagen per weefsel één poolnop geplaatst wordt in elk weefsel.
Verder kan het weefsel vervaardigd zijn in een 1 + 1/2V poolbinding door toepassing van een 1/2 V binding in combinatie met een grondbinding in rapport 8, waarbij per reeks van 4 inslagen per weefsel 1 tweede inslag aan de poolzijde van het weefsel niet wordt ingebracht. Deze notatie duidt op een weefselstructuur waarin continu per 2 machinecycli afgewisseld wordt tussen 1/1V en 1/2V.
Dergelijke weefselstructuur laat nog hogere dichtheden toe, omdat minder inslagen in het weefsel aanwezig zijn terwijl de stevigheid van het grondweefsel niet in het gedrang gebracht wordt.
Deze werkwijze vertoont gelijkenissen met de werkwijze zoals omschreven in EP 1 152 076, maar vertoont duidelijk volgende verschillen: - in EP 1152076 komen geen eerste inslaggarens voor die niet in het grondweefsel worden afgebonden; - in EP 1152076 worden geen poolkettinggarens afgebonden over inslagen aan de poolzijde van het weefsel.
In een voorkeurdragend weefsel volgens de uitvinding, is het weefsel vervaardigd in een 2/3 + 1/1 V poolbinding door middel van een weefinrichting met drie inslaginbrengmiddelen met een grondbinding in rapport 8, waarbij over 4 inslaginbrengcycli 2 inslaggarens niet worden ingebracht, met name een eerste tweede inslaggaren dat zich, wanneer dit ingebracht zou worden, aan de rugzijde van het weefsel zou bevinden, en een tweede tweede inslaggaren dat zich, wanneer dit ingebracht zou worden, aan de poolzijde van het weefsel zou bevinden. Hierbij bindt het gedeelte 1/1 poolbinding af over een tweede inslaggaren dat zich bevindt aan de rugzijde van het weefsel, wat de poolvastheid ten goede komt. We willen hierbij opmerken dat een 2/3 + 1/1 V-binding ook als een 2/2 + 1/2 V-binding genoemd kan worden, dit afhankelijk van hoe men de inslaggarens per weefsel groepeert in de formule van de benaming.
Ook wanneer als tweede niet ingebrachte tweede inslaggaren opnieuw een tweede inslaggaren zou genomen worden dat aan de rugzijde van het weefsel gelegen is, wordt een 2/3 + 1/1V poolbinding bekomen waarbij' het gedeelte 1/1 poolbinding afbindt over een tweede inslaggaren aan de poolzijde van het weefsel, wat toelaat een hogere weefseldichtheid en een betere kwaliteit van de rug van het tapijt te bereiken omdat de inslaggarens aan de pool- en rugzijde voldoende ver van elkaar liggen zodat de hierdoor gevormde meerdere lagen inslaggarens zich compacter laten samendrukken.
Beide weefselstructuren met stevig grondweefsel laten ook hogere dichtheden toe omdat minder inslaggarens aanwezig zijn.
Een verdere voorkeursuitvoering bestaat erin in de hierboven genoemde 2/3 + 1/1V poolbindingen in het 2/3V gedeelte het inslaggaren weg te laten dat zich aan de poolzijde tussen de poolnop bevindt. Dit creëert opnieuw wat vrije ruimte in het weefsel die kan benut worden om de weefdichtheid te verhogen. Aldus wordt met de driegrijpertechniek een 1+1/2 V poolbinding bekomen, waarvan de voordelen reeds hierboven aangegeven zijn. Deze weefselstructuur toepassen op een driegrijperweefmachine biedt als voordeel dat de niet-figuurvormende poolkettinggarens niet dienen te bewegen tijdens hun werking als niet-figuurvormende dode poolkettinggarens, zodat zeker bij weven in hogere dichtheden, en meer specifiek met een hoog aantal poolkettinggangen, het weefproces veel rustiger verloopt en de rugzijde van het weefsel mooier is omdat minder poolkettinggarens uitstulpen uit het grondweefsel aan de rugzijde. Bewegende niet-figuurvormende dode poolkettinggarens leiden tot een hoger verbruik aan poolkettinggarens wat op zijn beurt leidt tot poolkettinggarens die uit de rug van het weefsel stulpen.
Alle hoger genoemde werkwijzen in hoge dichtheid laten zich bijzonder gunstig toepassen in combinatie met de werkwijze volgens EP 1 347 086, waarin omschreven wordt hoe een weefinrichting voor het weven van een hoge weefseldichtheid gerealiseerd wordt door in een weefinrichting met normale weefseldichtheid (bvb riet 320 of 350) tussen elke 2 riettanden minstens 2 poolkettinggangen te voorzien samen met grondkettinggarens die verdeeld worden over de twee poolkettinggangen binnen dezelfde riettand en waarbij niet alle grondkettinggarens verdubbeld worden. Zo kunnen bijvoorbeeld de bindkettinggarens zo ingezet worden dat twee bindkettinggarens die zich ten opzichte van de (tweede) inslaggarens positioneren zodat ze een grondweefsel vormen dat deze (tweede) inslaggarens omvatten, waarbij één bindkettinggaren gekoppeld is aan de eerste poolkettinggang en het tweede bindkettinggarens gekoppeld is aan de andere poolkettinggang binnen dezelfde riettand.
In de werkwijze 1 + 1/2V met een driegrijperweefinrichting bestaat het nadeel dat, omdat hierbij geen afstandshouders ingezet worden om boven- en onderweefsel op de gewenste afstand van elkaar te houden, wanneer poolkettinggarens afgebonden worden over eerste tweede inslaggarens die zich aan de poolzijde van het weefsel bevinden, deze poolkettinggarens door bindkettinggarens dienen getrokken te worden om de gewenste afstand tussen de twee weefsels te realiseren. Voor poolkettinggarens die afgebonden worden over eerste tweede inslaggarens aan de poolzijde van het weefsel, leveren de spankettinggarens een belangrijk deel van de kracht om de weefsels op de gewenste afstand van elkaar te houden.
Gezien de bindkettinggarens onder een lagere spanning staan dan de spankettinggarens, leveren deze dan ook een beperktere kracht om de weefsels op afstand van elkaar te houden. Bij het weven van weefsels in hoge dichtheid, vooral bij een belangrijke aantal poolkettinggangen, kan dit een begrenzing vormen.
Om dit op te lossen bestaat een verdere voorkeurswerkwijze erin dat in minstens één poolkettingang de vorming per weefsel van minstens één set van twee elkaar in kettingrichting opeenvolgende figuurvormende poolnoppen door deze binnen genoemd weefsel alternerend af te binden over een eerste inslaggaren dat zich aan de rugzijde van het weefsel bevindt buiten het grondweefsel en over een tweede inslaggaren dat afgebonden wordt in het grondweefsel in kettingrichting voorafgegaan of opgevolgd wordt door twee opeenvolgende poolnoppen in genoemd weefsel die enkel over eerste inslaggarens worden afgebonden terwijl in een naastliggende poolkettinggang eenzelfde opeenvolging van poolnoppen in het weefsel optreedt, waarbij in de twee naast elkaar liggende kettinggangen de genoemde figuurvormende poolnoppen die afbinden over tweede inslaggarens niet afbinden over dezelfde tweede inslaggarens.
Hierbij wordt niet meer in elke poolkettinggang op elke machinecyclus een poolnop gevormd in één van beide weefsels maar toch nog 6 poolnoppen op 8 machinecycli wat bij hoge poolkettinggangdichtheden nog altijd een zeer behoorlijk rendement is voor een weefsel van deze kwaliteit.
Het weefsel volgens de uitvinding kan geweven zijn volgens de enkelstuk- of de dubbelstukweefmethode.
Deze uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende gedetailleerde beschrijving van een weefselstructuur, geweven volgens een werkwijze volgens de uitvinding. De bedoeling van deze beschrijving is uitsluitend een verduidelijkend voorbeeld te geven en om verdere voordelen en bijzonderheden van deze uitvinding aan te duiden, en kan dus geenszins geïnterpreteerd worden als een beperking van het toepassingsgebied van de uitvinding of van de in de conclusies opgeëiste octrooirechten.
In deze gedetailleerde beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde tekeningen, waarbij in figuur 1 een weefselstructuur volgens de uitvinding voorstelt met ingebonden niet-figuurvormende poolkettinggarens en geweven volgens de dubbelstukweefmethode; figuur 2 een weefselstructuur volgens de uitvinding voorstelt met aan de poolzijde vlottende niet-figuurvormende poolkettinggarens die regelmatig afgebonden worden over een tweede inslaggaren dat zich aan de rugzijde bevindt en geweven volgens de dubbelstukweefmethode; figuur 3 een weefselstructuur volgens de uitvinding voorstelt met aan de poolzijde vlottende niet-figuurvormende poolkettinggarens die regelmatig afgebonden worden over een tweede inslaggaren dat zich aan de poolzijde bevindt en geweven volgens de dubbelstukweefmethode; figuur 4 een weefselstructuur volgens de uitvinding voorstelt waarbij een deel van de poolkettinggarens afgebonden wordt over een tweede inslaggaren aan de rugzijde van het weefsel en uitgevoerd op een weefmachine met twee inslaginbrengmiddelen en geweven volgens de dubbelstukweefmethode; figuur 5 een weefselstructuur volgens de uitvinding voorstelt waarbij een deel van de poolkettinggarens afgebonden wordt over een tweede inslaggaren aan de rugzijde van het weefsel en uitgevoerd op een weefmachine met drie inslaginbrengmiddelen en geweven volgens de dubbelstukweefmethode;
Figuren 6a en 6b twee naast elkaar liggende poolkettinggangen van een weefselstructuur volgens de uitvinding die geweven zijn volgens een 1+1/2 V-binding door middel van een weefmachine met drie inslaginbrengmiddelen voorstellen waarbij twee poolkettinggangen zich binnen eenzelfde riettand bevinden;
Figuren 7a en 7b twee naast elkaar liggende poolkettinggangen van een weefselstructuur geweven volgens een bijzondere werkwijze volgens de uitvinding door middel van een weefmachine met drie inslaginbrengmiddelen voorstellen, waarbij twee poolkettinggangen zich binnen eenzelfde riettand bevinden.
In een werkwijze voor het weven van een weefsel (1, 2) volgens de uitvinding, waarbij het weefsel (1, 2) voornamelijk aan de rugzijde het uitzicht heeft van een handgeknoopt weefsel, wordt, zoals voorgesteld op de figuren 1 tot en met 9, een grondweefsel (100, 200) gevormd uit grondkettinggarens, omvattende één of meerdere bindkettinggarens (101, 201), tweede inslaggarens (4a, 4b, 4’, 4”) die afgebonden worden in het grondweefsel (100, 200), en één of meerdere spankettinggarens (102, 202). Verder omvat het weefsel (1,2) eerste inslaggarens (3) die zich aan de rugzijde buiten het grondweefsel bevinden en niet-figuurvormende en/of figuurvormende poolkettinggarens (6, 7), waarbij met de figuurvormende poolkettinggarens (6) figuurvormende poolnoppen (6a, 6b) worden gevormd, waarbij minstens één set van twee elkaar in kettingrichting opeenvolgende figuurvormende poolnoppen (6a, 6b) alternerend afgebonden worden over een eerste inslaggaren (3) dat zich aan de rugzijde van het weefsel (1, 2) bevindt buiten het grondweefsel (100, 200), en over een tweede inslaggaren (4a, 4b, 4’, 4”) dat afgebonden wordt in het grondweefsel (100, 200). De inslaggarens (3, 4) worden daarbij bij voorkeur in minstens twee lagen gelegd.
De weefsels (1, 2) zoals voorgesteld op de figuren 1 tot en met 7, zijn geweven volgens de dubbelstukweefmethode. Echter, deze weefsels (1, 2) kunnen ook geweven worden volgens de enkelstukweefmethode.
Zoals te zien is op de figuren 1 tot en met 9, worden bij voorkeur elke set van twee in kettingrichting opeenvolgende poolnoppen (6a, 6b) alternerend over een eerste inslaggaren (3) en over een tweede inslaggaren (4a, 4b, 4’, 4”) gevormd, en met hetzelfde poolkettinggaren (6) gevormd. De tweede inslaggarens die door bind- en spankettinggarens (101, 201, 102, 202) in het grondweefsel (100, 200) afgebonden worden, kunnen opgedeeld worden in: eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde van het grondweefsel (100, 200); tweede tweede inslaggarens (4b) aan de rugzijde van het grondweefsel (100, 200).
Bij de weefsels zoals voorgesteld op de figuren 1 tot en met 5, worden de tweede inslaggarens (4a, 4b, 4’, 4”) afgebonden door twee bindkettinggarens (101, 201) en één spankettinggaren (102, 202) per poolkettinggang, terwijl bij de weefsels zoals voorgesteld op de figuren 6a, 6b, 7a en 7b de tweede inslaggarens (4a, 4b, 4’, 4”) afgebonden worden door één bindkettinggaren (101, 201) en één spankettinggaren (102, 202) per poolkettinggang. Tussen de eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde en de tweede tweede inslaggarens (4b) aan de rugzijde bevindt zich een spankettinggaren (102, 202).
Bij voorkeur zijn de tweede inslaggarens waarover poolnoppen (6a, 6b) afgebonden worden eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde van het grondweefsel (100, 200) (zie figuren 1 tot en met 3). Dat neemt niet weg dat de tweede inslaggarens waarover poolnoppen (6a, 6b) afgebonden worden ook tweede tweede inslaggarens (4b) aan de rugzijde van het grondweefsel (100, 200) kunnen zijn.
Zoals voorgesteld op de figuren 1, 4 en 5, kunnen de niet-figuurvormende poolkettinggarens (7) ingebonden worden als dode pool tussen de eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde van het grondweefsel (100, 200) en tweede tweede inslaggarens (4b) aan de rugzijde van het grondweefsel (100, 200). Zoals te zien is op de figuren 1 en 4, liggen bij voorkeur de niet-figuurvormende poolkettinggarens (7) tussen het spankettinggaren (102, 202) en de eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde van het grondweefsel (100, 200).
Zoals voorgesteld op de figuren 2 en 3, kunnen de niet-figuurvormende poolkettinggarens (7) vlotten aan de poolzijde, en slechts nu en dan afgebonden worden over een tweede inslaggaren (4a, 4b, 4’, 4"). In figuur 2 is dit tweede inslaggaren een tweede tweede inslaggaren (4b) aan de rugzijde van het grondweefsel (100, 200), terwijl in figuur 3 dit tweede inslaggaren een eerste inslaggaren (4a) aan de poolzijde van het grondweefsel (100, 200) is.
De niet-figuurvormende poolkettinggarens (7) kunnen achtereenvolgens ingebonden zijn als dode pool en in een zone waar geen pool gevormd wordt, vlotten over eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde om aldus figuur te vormen in het grondweefsel (100, 200) aan het oppervlak van het grondweefsel (100, 200) (niet voorgesteld in de figuren).
Zoals wordt voorgesteld op de figuren 1 tot en met 5, worden bij voorkeur voor de eerste inslaggarens (3) dikkere garens gebruikt dan voor de tweede inslaggarens (4a, 4b, 4’, 4”). Bij voorkeur zijn de tweede inslaggarens (4’) waarrond poolkettingaren (6) afgebonden wordt dikkere garens dan de tweede inslaggarens (4”) waarrond geen poolkettinggaren (6) afgebonden wordt.
In de werkwijze volgens de uitvinding kunnen bij het inbrengen van inslaggarens (3, 4a, 4b, 4’, 4”) twee inslaginbrengmiddelen (3, 4a, 4b, 4’, 4”) tegelijk ingebracht worden op een verschillend inslaginbrengniveau, zoals is voorgesteld op de figuren 1 tot en met 4. Echter, zoals voorgesteld is op de figuren 5 tot en met 9, kunnen bij het inbrengen van inslaggarens (3, 4a, 4b, 4’, 4”) ook minstens drie inslaginbrengmiddelen (3, 4a, 4b, 4’, 4”) tegelijk ingebracht worden.
Weefselstructuren volgens de uitvinding kunnen vervaardigd worden in een 1/2V poolbinding (zie figuren 1, 2 en 4), waarbij voor elke 2 ingebrachte inslagen (3, 4a, 4b, 4’, 4”) per weefsel één poolnop (6a, 6b) geplaatst wordt in elk weefsel (1,2).
Zoals wordt voorgesteld op de figuren 3, kunnen door toepassing van de 1/2V weefselstructuur op een dubbelbrijperweefmachine in combinatie met bijvoorbeeld een grondbinding in rapport 8, verder nog per reeks van 4 inslagen (3, 4a, 4b, 4’, 4”) per weefsel één tweede inslag (5a) aan de poolzijde van het weefsel niet ingebracht worden, zodat een 1 + 1/2V weefselstructuur (weefselstructuur waarin continu per 2 machinecycli in elk weefsel wordt afgewisseld tussen 1/1V en 1/2V) bekomen wordt, zoals te zien is op de figuur 3.
De weefselstructuur zoals voorgesteld in figuur 5, wordt gerealiseerd met een weefinrichting met drie inslaginbrengmiddelen met een grondbinding in rapport 8, waarbij over 4 inslaginbrengcycli 2 tweede inslaggarens (5a, 5b) niet worden ingebracht, i.e. een eerste tweede inslaggaren (5b) dat zich, wanneer deze ingebracht zou worden, aan de rugzijde van het weefsel (1, 2) zou bevinden, en een tweede tweede inslaggaren (5a) dat zich aan de poolzijde van het weefsel (1,2) zou bevinden. Op deze wijze bekomt men een 2/3 + 1/1V poolbinding.
Ook wanneer als tweede niet ingebrachte tweede inslaggaren opnieuw een tweede inslaggaren (5b) genomen zou worden die aan de rugzijde van het weefsel gelegen is, wordt (niet voorgesteld in de figuren) een 2/3 + 1/1V poolbinding bekomen, waarbij het gedeelte 1/1 V-poolbinding afbindt over een eerste tweede inslaggaren (5a) dat gelegen is aan de poolzijde van het weefsel, wat toelaat hogere weefseldichtheid te bereiken en een betere kwaliteit van de rug van het tapijt te bereiken omdat de inslaggarens aan pool- en rugzijde voldoende ver van elkaar liggen zodat de hierdoor gevormde meerdere lagen inslaggarens (3, 4a, 4b, 4’, 4”) zich compacter laten samendrukken
De weefsels (1, 2) zoals voorgesteld op de figuren 1 tot en met 5, zijn voorgesteld in bindingsrapport 8, maar het spreekt voor zich dat ook andere bindingsrapporten kunnen toegepast worden. Zo bijvoorbeeld kunnen alle veelvouden van 4 als bindingsrapport gekozen worden.
Zoals wordt voorgesteld op de figuren 6a en 6b, kan bij de hierboven genoemde 2/3 + 1/1V poolbinding in het 2/3V gedeelte het inslaggaren (5a) dat zich aan de poolzijde tussen de poolnop (6a, 6b) bevindt weggelaten worden, waardoor zoals reeds hierboven aangegeven opnieuw wat vrije ruimte in het weefsel (1, 2) gecreëerd wordt die benut kan worden om de weefseldichtheid te verhogen, en waardoor met behulp van de driegrijperweeftechniek een 1 + 1/2 V-binding bekomen wordt met de voordelen zoals reeds hierboven aangegeven, (voordeel reeds in de inleidende beschrijvingstekst aangegeven)
Verder kunnen tijdens het weven van de weefsels (1, 2), zoals voorgesteld is op de figuren 6a en 6b, en zoals ook het geval is bij de werkwijze zoals omschreven in EP 1 347 086, twee poolkettinggangen zich binnen eenzelfde riettand bevinden, en kan zich in elke poolkettinggang slechts één bindkettinggaren (101) per weefsel (1, 2) bevinden , waarbij de beide bindkettinggarens (101) van eenzelfde weefsel (1, 2) uit de twee verschillende poolkettinggangen samen alle tweede inslaggarens (4a, 4b) afbinden in het grondweefsel. De tweede tweede inslaggarens (4b) die zich ten opzichte van het spankettinggaren (102, 202) aan de rugzijde van het grondweefsel bevinden en in hun poolkettinggang niet door een bindkettinggaren (101, 201) worden afgebonden, zijn daarbij niet zichtbaar aan de rugzijde van het weefsel (1,2) omdat deze weggeborgen zitten onder de dicht tegen elkaar aangedrukte poolkettinggarens (6, 7) die op de rugzijde afbinden rond de eerste inslaggarens (3).Met deze werkwijze worden zeer dichte weefsels (1, 2) vervaardigd die aan de rugzijde een aspect vertonen in overeenstemming met handgeknoopte tapijten, waarbij voor elk punt aan de rugzijde twee poolnoppen (6a, 6b) aan de poolzijde overeenstemmen.
Om het hierboven aangegeven spanningsprobleem van de bindkettinggarens (101, 201) van de werkwijze voor het weven van weefsels (1, 2) zoals voorgesteld op de figuren 6a en 6b op te lossen , wordt, zoals in de figuren 7a en 7b wordt getoond, in minstens één poolkettingang de vorming van minstens één set van twee elkaar in kettingrichting opeenvolgende figuurvormende poolnoppen (6a, 6b) door deze alternerend af te binden over een eerste inslaggaren (3) dat zich aan de rugzijde van het weefsel (1, 2) bevindt buiten het grondweefsel (100, 200) en over een tweede inslaggaren (4a, 4b, 4’, 4") dat afgebonden wordt in het grondweefsel (100, 200), in kettingrichting voorafgegaan ofopgevolgd door twee opeenvolgende poolnoppen (6a, 6b) binnen hetzelfde weefsel (1, 2) die enkel over eerste inslaggarens (3) worden afgebonden, terwijl in een naastliggende poolkettinggang eenzelfde opeenvolging van poolnoppen (6a, 6b) optreedt waarbij een tweede inslaggaren (4a, 4b, 4’, 4”) dat binnen deze poolkettinggangen afgebonden wordt door een poolkettinggaren (6) binnen deze poolkettinggangen slechts afgebonden wordt door één poolkettinggaren (6).
Zoals te zien is op de figuren 7a en 7b, waarbij in figuur 7a een eerste poolkettinggang is voorgesteld en in de figuur 7b een tweede naastliggende poolkettinggang is voorgesteld, wordt tijdens een eerste en een tweede machinecyclus (301, 302) in de tweede poolkettinggang in het boven-, respectievelijk het onderweefsel een eerste tweede inslaggaren (4a) afgebonden door een poolkettinggaren (6), terwijl tijdens diezelfde machinecyclussen (301, 302) in de eerste poolkettinggang de tweede inslaggarens (4a) niet afgebonden worden door een poolkettinggaren (6). Op de volgende derde en vierde machinecyclus (303, 304) daarentegen, wordt in de eerste poolkettinggang in het boven-, respectievelijk het onderweefsel een eerste tweede inslaggaren (4a) afgebonden door een poolkettinggaren (6), terwijl op dezelfde machinecyclussen (303, 304) in de tweede poolkettinggang de tweede inslaggarens (4a) niet afgebonden worden door een poolkettinggaren (6).
Hierbij wordt niet meer in elke poolkettinggang op elke machinecyclus een poolnop (6a, 6b) gevormd in één van beide weefsels (1, 2), maar worden toch nog 6 poolnoppen op 8 machinecycli gevormd wat bij hoge poolkettinggangdichtheden nog altijd een zeer behoorlijk rendement is voor een weefsel (1, 2) van deze kwaliteit.
Ook bij het werken volgens de werkwijzen met twee poolkettinggangen per riettand, zoals wordt voorgesteld op de figuren 6a, 6b, 7a en 7b, kunnen enkele kleuren van poolkettinggarens (6, 7) verschillend voorzien worden tussen de twee poolkettinggangen. Hierdoor zal bij de selectie van één van deze kleuren voor poolvorming slechts een halve dichtheid in inslagrichting gerealiseerd worden ten opzichte van de poolvorming van poolkettinggarens (6, 7) die wel in elke poolkettinggang aanwezig zijn. Deze pooldichtheidshalvering kan nagenoeg gecompenseerd worden door op die plaatsen in het weefsel te werken volgens de uitvinding zodat op die plaatsen in kettingrichting een dubbele dichtheid ontstaat, waardoor de dichtheid in het weefsel overeenstemt met de dichtheid van poolkettinggarens (6, 7) die in elke poolkettinggang voorkomen en die enkel over eerste inslaggarens (3) worden afgebonden.
Verder geniet het de voorkeur om bij kleurovergangen de figuurvormende poolnoppen (6a) hun figuurvorming te laten starten en te laten eindigen door af te binden over eerste inslaggarens (3). Dit betekent dat dan tussen het einde van de figuurvorming van het ene poolkettinggaren (6) en de start van de figuurvorming van het andere poolkettinggaren (6) geen poolkettinggarens (6) figuurvormend afgebonden worden over de tussenliggende tweede inslaggarens (4a, 4b, 4’, 4”).
Dit betekent een beperkt verlies aan figuurvormende poolnoppen (6a) maar biedt wel een zuiverder afgelijnde tekening aan de poolzijde, omdat op deze wijze mengcontouren vermeden worden.
Verder bestaat een voordeel van de uitvinding zoals hier beschreven erin dat met één en dezelfde weefselontwerptekening door een verschillende processing weefsels van verschillende dichtheid voor dezelfde tekening kunnen gegenereerd worden : enkele dichtheid wanneer de poolkettinggarens (6) enkel over de eerste inslaggarens (3) afbinden; dubbele dichtheid wanneer de poolkettinggarens (6) tussenin telkens ook over een tweede inslaggaren (4a, 4b, 4’, 4”) afbinden; anderhalve dichtheid wanneer zoals beschreven onderscheid gemaakt wordt tussen twee naast elkaar liggende kettinggangen; maar ook tal van andere tussenliggende varianten in dichtheid.
In de werkwijze volgens de uitvinding worden de poolkettinggarens (6) die over een eerste inslaggaren (3) afgebonden worden opgetild in een positie die zich, ten opzichte van de positie van de wever, achter de grijpers die de inslaggarens (3) inbrengen bevinden, waarbij deze positie zo gekozen wordt dat deze poolkettinggarens (6) ter hoogte van de onderste grijpers juist onder deze onderste grijpers gepositioneerd worden, en een geleidende functie vervullen voor deze onderste grijpers bij hun beweging door de gaap.
Dergelijke positionering kan gebeuren door: het inzetten van een weefraam met een aantal hevels die voorzien zijn van hevelogen, waarbij in inslagrichting een koord, draad of staaf doorheen meerdere of alle hevelogen van dit weefraam uitstrekt, en waarbij dit weefraam voor het inbrengen van de eerste inslaggarens opgeheven wordt zodat de koord, draad of staaf de figuurvormende poolkettinggarens (6) die zich onder de onderste grijpers bevinden tot juist onder deze grijpers brengen; het dimensioneren van minstens één weefraam voor het aandrijven van de bindkettinggarens in het bovenweefsel zodat, wanneer deze bindkettinggarens zich in hun hoogste positie bevinden boven de bovenste grijper een koord, draad, staaf of ligger die zich in inslagrichting uitstrekt en verbonden is met dit weefraam, de poolkettinggarens (6, 7) die zich in de onderste positie bevinden mee optilt om deze juist onder de onderste grijper te positioneren; het inzetten van minstens één weefraam dat aangedreven wordt door een Servomotor, waarbij de beweging in hoogte van het weefraam stuurbaar en programmeerbaar is, waardoor dit weefraam met bindkettinggarens (101, 201) die zich op het ogenblik dat de onderste grijper moet ondersteund worden boven de bovenste grijper bevindt, iets hoger aangestuurd worden dan nodig voor de gaapvorming van de bindkettinggarens (101, 201), zodat de onderste ligger van het weefraam de poolkettinggarens (6) die zich in de onderste positie bevinden mee optilt om deze juist onder de onderste grijper te positioneren; het inzetten van een op en neer beweegbaar weefraam of een op en neer beweegbare tafel die aan zijn bovenzijde voorzien is van een vlak dat de genoemde poolkettinggarens (6) juist onder de onderste grijpers positioneert; het inzetten van een vaste tafel die de genoemde poolkettinggarens (6) altijd juist onder de onderste grijper positioneert, waarbij deze tafel bijvoorkeur zo dicht mogelijk bij de grijpers opgesteld is, om in posities waarbij zich ook bindkettinggarens (101, 201) onder de onderste grijper bevinden de zone binnen dewelke poolkettinggarens (6) en bindkettinggarens (101, 201) samenlopen zo kort mogelijk te houden.
De werkwijze volgens de uitvinding vindt vooral zijn toepassing in tapijten, echter, ook andere toepassingen zijn mogelijk.

Claims (32)

1. Werkwijze voor het weven van een weefsel (1, 2), omvattende een grondweefsel (100, 200) dat gevormd wordt uit grondkettinggarens, omvattende één of meerdere bindkettinggarens (101, 201) en tweede inslaggarens (4a, 4b, 4’, 4”) die afgebonden worden in het grondweefsel (100, 200); één of meerdere spankettinggarens (102, 202); niet-figuurvormende en/of figuurvormende poolkettinggarens (6, 7), waarbij met de figuurvormende poolkettinggarens (6) figuurvormende poolnoppen (6a, 6b) gevormd worden, met het kenmerk dat minstens één set van twee elkaar in kettingrichting opeenvolgende figuurvormende poolnoppen (6a, 6b) alternerend afgebonden worden over een eerste inslaggaren (3) dat zich aan de rugzijde van het weefsel (1, 2) bevindt buiten het grondweefsel (100, 200), en over een genoemd tweede inslaggaren (4a, 4b, 4’, 4").
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de inslaggarens (3, 4) zich in minstens 2 lagen leggen in het weefsel (1,2).
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de minstens één set van twee in kettingrichting opeenvolgende poolnoppen (6a, 6b) alternerend over een eerste inslaggaren (3) en over een tweede inslaggaren (4a, 4b, 4’, 4”) gevormd wordt en met hetzelfde poolkettinggaren (6) gevormd worden.
4. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot en met 3, met het kenmerk dat de tweede inslaggarens opgedeeld zijn in eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde van het grondweefsel (100, 200), en tweede tweede inslaggarens (4b) aan de rugzijde van het grondweefsel (100, 200), waarbij tussen de eerste inslaggarens (4a) aan de poolzijde en de tweede inslaggarens (4b) aan de rugzijde van het weefsel (100, 200) zich een spankettinggaren (102,202) bevindt.
5. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot en met 4, met het kenmerk dat de tweede inslaggarens (4’) waarover poolnoppen afgebonden worden eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde zijn.
6. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot en met 4, met het kenmerk dat de tweede inslaggarens (4’) waarover poolnoppen afgebonden worden tweede tweede inslaggarens (4b) aan de rugzijde zijn.
7. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk dat de niet-figuurvormende poolkettinggarens (7) ingebonden zijn als dode pool tussen de eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde en de tweede tweede inslaggarens (4b) aan de rugzijde.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk dat de niet-figuurvormende poolkettinggarens (7) zich bevinden tussen de spankettinggarens (102, 202) en de eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde
9. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk dat de niet-figuurvormende poolkettinggarens (7) vlotten aan de poolzijde, en slechts nu en dan afgebonden worden over een tweede inslaggaren (4a, 4b, 4’, 4”).
10. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk dat het tweede inslaggaren een eerste tweede inslaggaren (4a) is dat zich aan de poolzijde bevindt.
11. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk dat het tweede inslaggaren een tweede tweede inslaggaren (4b) is dat zich aan de rugzijde bevindt.
12. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk dat de niet-figuurvormende poolkettinggarens (7) achtereenvolgens ingebonden worden als dode pool en in een zone waar geen pool wordt gevormd, vlotten over eerste tweede inslaggarens (4a) aan de poolzijde om aldus figuur te vormen in het grondweefsel (100, 200) aan het oppervlak van het grondweefsel (100,200).
13. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat voor de eerste inslaggarens (3) dikkere garens gebruikt worden dan voor de tweede inslaggarens (4a, 4b, 4’, 4”).
14. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de tweede inslaggarens (4’) waarrond poolkettinggaren (6) wordt afgebonden dikkere garens zijn dan de tweede inslaggarens (4”) waarrond geen poolkettinggaren (6) wordt afgebonden.
15. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat bij het inbrengen van de inslaggarens (3, 4a, 4b, 4’, 4") twee inslaginbrengmiddelen tegelijk ingebracht worden op een verschillend inslaginbrengniveau.
16. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot en met 14, met het kenmerk dat bij het inbrengen van de inslaggarens (3, 4a, 4b, 4’, 4”) minstens drie inslaginbrengmiddelen tegelijk ingebracht worden op een verschillend inslaginbrengniveau.
17. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat bij het dubbelstukweven lancetten ingezet worden voor het op afstand houden van de twee weefsels (1, 2).
18. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat poolkettinggarens (6) die over de eerste inslaggarens (3) afgebonden worden opgetild worden in een positie die zich, ten opzichte van de positie van de wever, achter de grijpers die de inslaggarens (3) inbrengen bevinden, waarbij deze positie zo gekozen wordt dat deze poolkettinggarens (6) ter hoogte van de onderste grijpers juist onder deze onderste grijpers gepositioneerd worden, en een geleidende functie vervullen voor deze onderste grijpers bij hun beweging door de gaap.
19. Werkwijze volgens conclusie 18, met het kenmerk dat een weefraam met een aantal hevels die voorzien zijn van hevelogen wordt ingezet, waarbij in inslagrichting een koord, draad of staaf zich doorheen meerdere of alle hevelogen van dit weefraam uitstrekt, en waarbij dit weefraam voor het inbrengen van de eerste inslaggarens (3) opgeheven wordt zodat de koord, draad of staaf de figuurvormende poolkettinggarens (6) die zich onder de onderste grijpers bevinden tot juist onder deze grijpers brengen.
20. Werkwijze volgens conclusie 18, met het kenmerk dat minstens één weefraam voor het aandrijven van de bindkettinggarens (101, 201) in het bovenweefsel (1) gedimensioneerd wordt zodat, wanneer deze bindkettinggarens (101, 201) zich in hun hoogste positie bevinden boven de bovenste grijper een koord, draad, staaf of ligger die zich in inslagrichting uitstrekt en verbonden is met dit weefraam, de poolkettinggarens (6) die zich in de onderste positie bevinden mee optilt om deze juist onder de onderste grijper te positioneren.
21. Werkwijze volgens conclusie 18, met het kenmerk dat minstens één weefraam ingezet wordt dat aangedreven wordt door een Servomotor, waarbij de beweging in hoogte van het weefraam stuurbaar en programmeerbaar is, waardoor dit weefraam met bindkettinggarens (101, 201) die zich op het ogenblik dat de onderste grijper moet ondersteund worden boven de bovenste grijper bevindt, iets hoger aangestuurd worden dan nodig voor de gaapvorming van de bindkettinggarens (101, 201), zodat de onderste ligger van het weefraam de poolkettinggarens (6) die zich in de onderste positie bevinden mee optilt om deze juist onder de onderste grijper te positioneren.
22. Werkwijze volgens conclusie 18, met het kenmerk dat een op en neer beweegbaar weefraam of een op en neer beweegbare tafel wordt ingezet die aan zijn bovenzijde voorzien is van een vlak dat de genoemde poolkettinggarens (6) juist onder de onderste grijpers positioneert.
23. Werkwijze volgens conclusie 18, met het kenmerk dat een vaste tafel wordt ingezet die de genoemde poolkettinggarens (6) altijd juist onder de onderste grijper positioneert.
24. Werkwijze volgens conclusie 23, met het kenmerk dat de genoemde vaste tafel zo dicht mogelijk bij de grijpers is opgesteld om in posities waarbij zich ook bindkettinggarens (101, 201) onder de onderste grijpers bevinden de zone binnen de welke poolkettinggarens (6) en bindkettinggarens (101, 201) samenlopen zo kort mogelijk te houden.
25. Weefsel (1,2), omvattende een grondweefsel (100, 200) dat gevormd wordt uit grondkettinggarens, omvattende één of meerdere bindkettinggarens (101, 201), en tweede inslaggarens (4a, 4b, 4’, 4”) die afgebonden worden in het grondweefsel (100,200); één of meerdere spankettinggarens (102, 202); niet-figuurvormende en/of figuurvormende poolkettinggarens (6, 7), waarbij met de figuurvormende poolkettinggarens (6) figuurvormende poolnoppen (6a, 6b) gevormd worden, met het kenmerk dat minstens één set van twee elkaar in kettingrichting opeenvolgende figuurvormende poolnoppen (6a, 6b) alternerend afgebonden zijn over een eerste insiaggaren (3) dat zich aan de rugzijde van het weefsel (1, 2) bevindt buiten het grondweefsel (100, 200), en over een genoemd tweede insiaggaren (4a, 4b, 4’, 4”).
26. Weefsel volgens conclusie 25, met het kenmerk dat het weefsel (1, 2) geweven wordt volgens een werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot en met 23.
27. Weefsel volgens conclusie 25 of 26, met het kenmerk dat het weefsel (1, 2) vervaardigd is in een 1/2V poolbinding, waarbij voor elke 2 ingebrachte inslagen (3, 4a, 4b, 4’, 4”) per weefsel (1, 2) één poolnop 6a, 6b) geplaatst wordt in elk weefsel (1, 2).
28. Weefsel volgens conclusie 25 of 26, met het kenmerk dat het weefsel (1, 2) vervaardigd is in een 1 + 1/2V poolbinding door toepassing van een 1/2V binding in combinatie met een grondbinding in rapport 8, waarbij per reeks van 4 inslagen (3, 4a, 4b, 4’, 4”) per weefsel (1, 2) één tweede inslag (5b) aan de poolzijde van het weefsel (1,2) niet wordt ingebracht.
29. Weefsel volgens conclusie 25 of 26, met het kenmerk dat het weefsel (1, 2) vervaardigd is in een 2/3 + 1/1V poolbinding door middel van een weefinrichting met drie inslaginbrengmiddelen met een grondbinding in rapport 8, waarbij over 4 inslaginbrengcycli 2 inslaggarens per weefsel niet worden ingebracht, met name een eerste tweede inslaggaren (5b) die zich, wanneer deze ingebracht zou worden, aan de rugzijde van het weefsel (1, 2) zou bevinden, en een tweede tweede inslaggaren (5a) die zich, wanneer deze ingebracht zou worden, aan de poolzijde van het weefsel (1, 2) zou bevinden.
30. Weefsel volgens conclusie 25 of 26, met het kenmerk dat het weefsel (1, 2) vervaardigd is door middel van een weefinrichting met drie inslaginbrengmiddelen, waarbij in minstens één poolkettingang de vorming van minstens één set van twee elkaar in kettingrichting opeenvolgende figuurvormende poolnoppen (6a, 6b) door deze binnen genoemd weefsel alternerend af te binden over een eerste inslaggaren (3) dat zich aan de rugzijde van het weefsel (1, 2) bevindt buiten het grondweefsel (100, 200) en over een tweede inslaggaren (4a, 4b, 4’, 4”) dat afgebonden wordt in het grondweefsel (100, 200),in kettingrichting voorafgegaan wordt of opgevolgd wordt door twee poolnoppen die enkel over eerste inslaggarens (3) worden afgebonden terwijl in een naastliggende poolkettinggang eenzelfde opeenvolging van poolnoppen in het weefsel optreedt waarbij in de twee naast elkaar liggende poolkettinggangen de genoemde figuurvormende poolnoppen die afbinden over tweede inslaggarens niet afbinden over dezelfde tweede inslaggarens
31. Weefsel volgens één van de conclusies 25 tot en met 30, met het kenmerk dat het weefsel geweven is volgens de dubbelstukweefmethode.
32. Weefsel volgens één van de conclusies 25 tot en met 31, met het kenmerk dat het weefsel geweven is volgens de enkelstukweefmethode.
BE2006/0610A 2006-09-05 2006-12-12 Werkwijze voor het weven van een weefsel en weefsel geweven volgens een dergelijke werkwijze. BE1017291A3 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
EP07115041.1A EP1900861B1 (en) 2006-09-05 2007-08-27 Method for weaving a fabric and fabric woven according to such a method
US11/899,280 US7621297B2 (en) 2006-09-05 2007-09-05 Method for weaving a fabric and fabric woven according to such a method

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE200600449 2006-09-05
BE2006/0449A BE1017723A3 (nl) 2006-09-05 2006-09-05 Werkwijze voor het weven van een weefsel en weefsel geweven volgens een dergelijke werkwijze.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1017291A3 true BE1017291A3 (nl) 2008-05-06

Family

ID=38068317

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2006/0449A BE1017723A3 (nl) 2006-09-05 2006-09-05 Werkwijze voor het weven van een weefsel en weefsel geweven volgens een dergelijke werkwijze.
BE2006/0610A BE1017291A3 (nl) 2006-09-05 2006-12-12 Werkwijze voor het weven van een weefsel en weefsel geweven volgens een dergelijke werkwijze.

Family Applications Before (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2006/0449A BE1017723A3 (nl) 2006-09-05 2006-09-05 Werkwijze voor het weven van een weefsel en weefsel geweven volgens een dergelijke werkwijze.

Country Status (1)

Country Link
BE (2) BE1017723A3 (nl)

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3943981A (en) * 1969-01-24 1976-03-16 Velcro S.A. Hooking-up device
EP1152076A2 (en) * 2000-05-02 2001-11-07 NV Michel van de Wiele Method for face-to-face weaving pile fabrics and pile fabrics woven according to this method

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3943981A (en) * 1969-01-24 1976-03-16 Velcro S.A. Hooking-up device
EP1152076A2 (en) * 2000-05-02 2001-11-07 NV Michel van de Wiele Method for face-to-face weaving pile fabrics and pile fabrics woven according to this method

Also Published As

Publication number Publication date
BE1017723A3 (nl) 2009-05-05

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7621297B2 (en) Method for weaving a fabric and fabric woven according to such a method
US7520303B2 (en) Method for weaving a fabric, fabric woven by means of such a method and weaving machine for weaving such a fabric
BE1016658A3 (nl) Werkwijze voor het weven van een weefsel, weefsel geweven volgens een dergeljke werkwijze en weefmachine voor het weven van een dergelijk weefsel.
BE1005761A5 (nl) Tweeschotsbinding voor het vervaardigen van dubbelstukweefsels, en dubbelstukweefmachine met vertikaal beweegbare inslaginbrenginrichtingen, voor de vervaardiging ervan.
BE1014721A5 (nl) Werkwijze en weefmachine voor het weven van weefsels met poollussen.
US7086424B2 (en) Method and system for weaving fabrics with two useable sides
BE1016883A3 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van poolweefsels met hoge dichtheid.
BE1020430A3 (nl) Werkwijze voor het weven van een poolweefsel met poolvrije zones.
BE1016849A3 (nl) Werkwijze voor het weven van weefsels met zones met een ribstructuur met een grote variatie in kleureffecten.
BE1021026B1 (nl) Tapijt met een schaduweffect en werkwijze voor het weven van een tapijtweefsel met een schaduweffect.
BE1017291A3 (nl) Werkwijze voor het weven van een weefsel en weefsel geweven volgens een dergelijke werkwijze.
BE1004509A4 (nl) Werkwijze voor het dubbelstuk-weven van schaduwfluweel en volgens deze werkwijze vervaardigd schaduwfluweel.
FR2779158A1 (fr) Methode et metier a tisser pour le tissage d'un tissu a poil
KR100925014B1 (ko) 자카드가 표현된 벨벳 및 이를 제조하는 장치와 그제조방법
NL8004412A (nl) Velourweefsel en werkwijze en weefgetouw voor de vervaardiging daarvan.
JP4099739B2 (ja) 通常のタオル織物の織り仕掛けにおいて、ガーゼ織タオルを織成する方法
BE1007337A3 (fr) Procede de fabrication d'une etoffe veloutee double separable dans le plan de la nappe.
JPH0762289B2 (ja) 織物組織を生産する方法
US2555159A (en) Method of and apparatus for weaving relief designs in pile surfaces of textile fabrics
JPH08504896A (ja) カーペットを製造するための方法及び装置
NL1006160C2 (nl) Jacquard-schaduwvelours, inrichting en werkwijze voor het vervaardigen van een dergelijke jacquard-schaduwvelours.
BE1007294A3 (nl) Dubbele tweeschotbinding voor de vervaardiging van een dubbelstuk-poolweefsel, en volgens een dergelijke binding vervaardigde weefsels.
BE1026908B1 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van poolweefsels
BE1022043B1 (nl) Weefmethode en volgens deze methode geweven weefsels
BE1007423A3 (nl) Werkwijze voor de vervaardiging van een dubbelstuk-poolweefsel, en volgens deze werkwijze vervaardigde poolweefsels.