<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze en weefmachine voor het weven van een poolweefsel Deze uitvinding betreft een weefmachine voor het vervaardigen van een dubbelstuk-poolweefsel, omvattende een inslaginbrenginrichting voorzien om volgens een bovenste en een onderste inbrengbaan een respectievelijke inslagdraad in te brengen tussen kettingdraden, en met een hefinrichting samenwerkende gaapvormingsmiddelen, waarvan eerste gaap-vormingsmiddelen voorzien zijn om kettingdraden boven en tussen de inbrengbanen te brengen, tweede gaapvormings-middelen voorzien zijn om kettingdraden tussen en onder de inbrengbanen te brengen, en derde gaapvormingsmiddelen voorzien zijn om kettingdraden boven, tussen en onder de inbrengbanen te brengen.
Dit soort dubbelstuk-weefmachines laat toe om poolweefsels te weven volgens een werkwijze waarbij het noodzakelijk is om over minstens drie verschillend werkende (reeksen) gaapvormingsmiddelen te beschikken.
Zo kan met deze weefmachines onder meer een werkwijze worden toegepast waarbij in opeenvolgende inbrengcycli volgens een bovenste en een onderste inbrengbaan een respectievelijke inslagdraad tussen kettingdraden ingebracht wordt terwijl de posities van de kettingdraden door met een hefinrichting samenwerkende gaapvormingsmiddelen bepaald worden, waarbij eerste grondkettingdraden afwisselend boven en tussen de inbrengbanen gebracht worden zodat een bovenste grondweefsel geweven wordt, waarbij tweede grondkettingdraden afwisselend tussen en onder de bewegingsbanen gebracht worden zodat een onderste grondweefsel geweven wordt,
waarbij poolkettingdraden afwisselend boven en onder de inbrengbanen gebracht worden
<Desc/Clms Page number 2>
zodat ze pool vormen of afwisselend boven en tussen of tussen en onder de inbrengbanen gebracht worden zodat ze in het bovenste of het onderste grondweefsel ingebonden worden, en waarbij de poolvormende poolkettingdraden tussen beide grondweefsels doorgesneden worden. Op die manier worden twee poolweefsels bekomen.
Deze uitvinding betreft ook een dergelijke werkwijze, en de volgens een dergelijke werkwijze vervaardigde poolweefsel.
De hierboven omschreven weefmachine en werkwijze zijn gekend en worden onder meer voorzien voor het dubbelstukweven van poolweefsels met zones waarin poolvormende poolkettingdraden een tekening, figuur, of patroon vormen, en met andere zones waarin geen pool gevormd is, en waarin dan door het verloop van de kettingdraden van het grondweefsel (hierna grondkettingdraden genoemd) een patroon of effect (hierna grondkettingdraad-effect genoemd) zichtbaar gemaakt is.
Een bijzonder toepassingsgebied van deze weefmachine en werkwijze bestaat uit het weven van jacquardfluweel met de in de vorige paragraaf aangeduide kenmerken en met zogenaamde inslageffecten door het inbrengen (bv. door middel van een inslagselectie-apparaat) van verschillend gekleurde inslagdraden. Deze inslageffecten dragen in belangrijke mate bij tot de typische kleurenrijkdom van dit soort weefsels. Dergelijke fluweelstoffen met zones zonder pool (ciselé) waarin grondkettingdraadeffecten en inslageffecten voorkomen worden "Jacquard-fluweel op z'n Italiaans" genoemd.
Bij het weven op een dubbelstuk-weefmachine met dubbele inslaginbreng volgens de hoger omschreven werkwijze mogen
<Desc/Clms Page number 3>
de gaapopeningen tussen de kettingdraden niet te klein zijn om de inslaginbreng niet te belemmeren. Anderzijds mogen de gaapopeningen ook niet te groot zijn om, door de grotere heffingen die de hefinrichting moet realiseren, de weefsnelheid niet te veel te beperken.
Bij een weefmachine met een volgens een bovenste en een onderste inbrengbaan beweegbaar inslaginbrengmiddel moet bij de gaapvorming tussen de grondkettingdraden ook het volgende in acht genomen worden : De grondkettingdraden worden bij voorkeur op een zodanige hoogte tussen en onder de inbrengbanen gebracht dat ze het bovenste, respectievelijk het onderste, inslaginbrengmiddel kunnen geleiden gedurende zijn beweging. Als de gaapopening te groot is, gaat ook dit voordeel verloren.
Voor de poolkettingdraden is de positie tussen de inbrengbanen lager dan deze positie voor de grondkettingdraden voor het bovenste grondweefsel en hoger dan deze positie voor de grondkettingdraden voor het onderste grondweefsel. Vanuit hun positie tussen de inbrengbanen moeten de poolkettingdraden dus over een grotere hoogte dan de grondkettingdraden voor het bovenste grondweefsel omhoog gebracht worden om zich boven deze inbrengbanen uit te strekken, en over een grotere hoogte dan de grondkettingdraden voor het onderste grondweefsel omlaag gebracht worden om zich onder deze inbrengbanen uit te strekken.
De ideale gaapopening voor de poolkettingdraden is bij deze werkwijze dus groter dan de de ideale gaapopening voor de grondkettingdraden.
Een eerste uitvoeringsvorm van de gekende weefmachine met de hoger omschreven kenmerken is een dubbelgrijperweefmachine voorzien van drie afzonderlijke jacquardmachines,
<Desc/Clms Page number 4>
namelijk een driestanden-opengaap-jacquardmachine voor de poolkettingdraden, een eerste tweestanden-opengaapjacquardmachine voor de grondkettingdraden van het bovenste grondweefsel, en een tweede tweestanden-opengaap-jacquardmachine voor de grondkettingdraden van het onderste grondweefsel.
Bij de hierboven omschreven weefmachine worden de posities van de poolkettingdraden en de posities van de grondkettingdraden bepaald door gaapvormingsmiddelen (bv. takelinrichtingen) van verschillende jacquardmachines. Op elke jacquardmachine kan het niveau waarop de gaap gevormd wordt en de grootte van de gaapopening afzonderlijk ingesteld worden, zodat zowel voor de poolkettingdraden als voor de grondkettingdraden een ideale gaapopening kan bekomen worden. De instelling van de gaapopening gebeurt door een wijziging van de heffingshoogte van de messeninrichtingen van de jacquardmachines.
Een tweede uitvoeringsvorm onderscheidt zich van de eerste doordat er slechts één tweestanden-jacquardmachine voor alle grondkettingdraden voorzien is. Alle gaapvormingsmiddelen van de tweestanden-jacquardmachine werken samen met dezelde messeninrichting, zodat de gaap tussen de grondkettingdraden voor het bovenste grondweefsel even groot is als de gaap tussen de grondkettingdraden voor het onderste grondweefsel. De gaap tussen de grondkettingdraden voor het bovenste grondweefsel moet op een hoger niveau gevormd worden dan de gaap tussen de grondkettingdraden voor het onderste grondweefsel. Dit hoogteverschil wordt ingesteld door een passende nivellering van het harnas van de tweestanden-jacquard-machine. De gaapvormingsmiddelen die de poolkettingdraden positioneren behoren echter nog tot een andere jacquardmachine.
Hierop kan men, door het vergroten van de heffingshoogte van het messensysteem, een
<Desc/Clms Page number 5>
grotere gaapopening instellen. Zowel voor de grondkettingdraden als voor de poolkettingdraden kan dus een ideale gaapopening bepaald worden.
De gekende weefmachines hebben echter het nadeel dat op de jacquardmachine voor de poolkettingdraden en op de jacquardmachine (s) voor de grondkettingdraden een verschillende heffingshoogte van het messensysteem moet ingesteld worden om een verschillende gaapopening te bekomen. Bovendien vereist elke jacquardmachine een afzonderlijke aandrijving, zodat er dus drie of twee afzonderlijke jacquardaandrijvingen moetenvoorzien worden.
Dit maakt het geheel vrij complex en duur.
Alle gaapvormingsmiddelen van de gekende weefmachines hebben eenzelfde verhouding tussen enerzijds de tussenafstand tussen twee kettingdraadposities en anderzijds de door de hefinrichting toegepaste heffingshoogte. Als deze gaapvormingsmiddelen in eenzelfde jacquardmachine zouden voorzien worden zouden ze door hetzelfde messensysteem aangedreven worden en dus samenwerken met messen met eenzelfde heffingshoogte. Hierdoor zouden tussen de verschillende posities voor de poolkettingdraden en tussen de verschillende posities voor de grondkettingdraden dezelfde tussenafstanden bekomen worden. De gaap tussen de poolkettingdraden zou dus steeds even groot zijn als de gaap tussen de kettingdraden.
Als men dan een gaapopening zou instellen, die ideaal is voor de grondkettingdraden, en dus net groot genoeg is opdat de grondkettingdraden de inslaginbreng niet zouden belemmeren, maar toch ook voldoende klein is om de geleiding van de inslaginbrengmiddelen en een voldoende hoge weefsnelheid toe te laten, dan zou diezelfde gaapopening voor de poolkettingdraden te klein zijn en zouden
<Desc/Clms Page number 6>
de poolkettingdraden de inslaginbreng belemmeren.
Als men een gaapopening zou instellen die net groot genoeg is opdat de poolkettingdraden de inslaginbreng niet zouden belemmeren, dan zou deze gaapopening voor de grondkettingdraden te groot zijn om een geleiding van de inslaginbrengmiddelen mogelijk te maken. Aangezien de gaapopening ingesteld wordt door de heffingshoogte van de hefinrichting te wijzigen zou de vergroting van deze heffingshoogte bovendien ook leiden tot een kleinere weefsnelheid, en dus een lagere productie van de weefmachine als gevolg hebben.
Door deze nadelen werd het tot op heden niet mogelijk geacht om door aanpassing van de gekende weefmachines een efficiënt werkende weefmachine met één jacquardaandrijving te bekomen.
Een doel van deze uitvinding is te voorzien in een weefmachine van het hoger omschreven type, waarvan alle gaapvormingsmiddelen kunnen samenwerken met een hefinrichting met dezelfde heffingshoogte, zodat de heffingshoogtes van verschillende hefinrichtingen niet meer verschillend moeten ingesteld worden om een ideale gaapvorming te bekomen, en zodat de mogelijkheid bestaat om de weefmachine uit te voeren met een hefinrichting en dus ook met één aandrijfmiddel voor de gaapvormingsmiddelen. De weefmachine kan hierdoor immers minder duur en complex uitgevoerd worden dan de gekende weefmachines, terwijl toch een ideale gaapvorming voor de grondkettingdraden en voor de poolkettingdraden kan bekomen worden.
Dit doel werd bereikt door volgens deze uitvinding te voorzien in een weefmachine met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken, maar waarbij de verhouding tussen enerzijds de tussenafstand tussen twee
<Desc/Clms Page number 7>
kettingdraadposities en anderzijds de door de hefinrichting toegepaste heffingshoogte, groter is voor de derde gaapvormingsmiddelen dan voor de eerste en de tweede gaapvormingsmiddelen.
Bij een dergelijke weefmachine kan door middel van een hefinrichting (bv. een messensysteem) of meerdere hefinrichtingen met gelijke heffingshoogte, een ideale gaapopening tussen de grondkettingdraden bekomen worden, terwijl voor de poolkettingdraden een grotere gaapopening bekomen wordt die voldoende groot is om de inslaginbreng niet te belemmeren. Eventueel kunnen de verschillende hefinrichtingen met gelijke heffingshoogte behoren tot verschillende naast elkaar opgestelde jacquardmachines die voorzien zijn om volgens deze uitvinding te werken.
Doordat de door de hefinrichting te realiseren heffing beperkt kan blijven, en bijvoorbeeld even groot kan zijn als de heffingshoogte van de jacquardmachine (s) voor de grondkettingdraden van de gekende weefmachines, kan bovendien ook met de hoogste weefsnelheid geweven worden.
Deze weefmachine volgens de uitvinding combineert dus een probleemloze gaap-vorming en inslaginbreng met een hoge weefsnelheid. Doordat ze bovendien ook kan werken met één enkel aandrijfmiddel (aangezien de mogelijkheid bestaat om met één hefinrichting te werken), kan ze ook minder complex en dus ook minder duur zijn dan de gekende weefmachines.
Een ander doel van deze uitvinding is te voorzien in een werkwijze voor het dubbelstuk-weven van een poolweefsel, die kan toegepast worden op een dubbelstuk-weefmachine met een of meerdere hefinrichtingen met eenzelfde heffingshoogte, en dus in het bijzonder geschikt is voor toepassing op een weefmachine met een hefinrichting en een aandrijf-
<Desc/Clms Page number 8>
middel voor de gaapvormingsmiddelen, en toch een probleemloze gaapvorming en dubbele inslaginbreng alsook een hoge weefsnelheid mogelijk maakt.
Dit doel werd bereikt door toepassing van een werkwijze met de in de derde paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken, waarbij de verhouding tussen enerzijds de tussenafstand tussen twee kettingdraadposities en anderzijds de door de hefinrichting toegepaste heffingshoogte, groter is voor de derde gaapvormingsmiddelen dan voor de eerste en de tweede gaapvormingsmiddelen.
De manier waarop met deze werkwijze de vooropgestelde doelstellingen bereikt werden is duidelijk uit hetgeen met betrekking tot de weefmachine volgens deze uitvinding werd uiteengezet.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de weefmachine volgens deze uitvinding werken de eerste, tweede en derde gaapvormingsmiddelen samen met een hefinrichting die door éénzelfde aandrijfmiddel aandrijfbaar is.
Hierdoor is de weefmachine minder duur en complex dan de gekende weefmachines met twee of drie afzonderlijke jacquardaandrijvingen.
De genoemde verhouding voor de derde gaapvormingsmiddelen is bij voorkeur nagenoeg 1, 5 maal groter dan deze verhouding voor de eerste en de tweede gaapvormingsmiddelen.
Een dergelijke situatie is ideaal om een ideale gaapvorming tussen de poolkettingdraden en de grondkettingdraden te garanderen. Bovendien is dit, zoals zal blijken uit hetgeen volgt, relatief gemakkelijk realiseerbaar (door gebruik van takelinrichtingen).
<Desc/Clms Page number 9>
Als de genoemde verhouding voor de eerste en de tweede gaapvormingsmiddelen bovendien nagenoeg gelijk is aan l, kan met een minimale heffingshoogte van de hefinrichting, en dus een maximale weefsnelheid, gewerkt worden.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de weefmachine volgens deze uitvinding werken de eerste, tweede en derde gaapvorminsmiddelen samen met een messensysteem met minstens een paar in tegenfase op en neer beweegbare messen.
Een erg voordelige uitvoeringsvorm van de weefmachine volgens deze uitvinding omvat een inslaginrichting met twee inslaginbrengmiddelen, dewelke respectievelijk volgens de bovenste en de onderste inbrengbaan beweegbaar zijn om een inslagdraad in te brengen, terwijl de eerste en/of de tweede gaapvormingsmiddelen voorzien zijn om kettingdraden in een zodanige positie tussen, respectievelijk onder, de inbrengbanen te brengen dat ze het volgens de bovenliggende inbrengbaan beweegbaar inslaginbrengmiddel kunnen geleiden.
Een dergelijke werkwijze geniet ook bijzondere voorkeur.
De derde gaapvorminsmiddelen kunnen bijvoorbeeld driestanden-takel-inrichtingen zijn van een jacquardmachine, terwijl de eerste en de tweede gaapvormingsmiddelen tweestanden-takel-inrichtingen zijn van dezelfde jacquardmachine.
Een derde gaapvormingsmiddel omvat in een eerste voorkeurdragende uitvoeringsvorm : - een eerste en een tweede takelelement met minstens een rol, dewelke door respectievelijke hefmiddelen opwaarts en neerwaarts kunnen verplaatst worden, - een eerste en een tweede op een vaste hoogte opgestelde omkeerrol,
<Desc/Clms Page number 10>
een derde takelelement met een eerste en een tweede rol, en een eerste takelkoord dat met het eerste en het tweede takelelement verbonden is en tussen beide takel- elementen achtereenvolgens over de eerste omkeerrol, een rol van het eerste takelelement, een eerste rol van het derde takelelement, een rol van het tweede takelelement, en de tweede omkeerrol omgebogen is, en een tweede takelkoord dat met het gestel van de jacquardmachine verbonden is,
en vanaf deze verbinding over de tweede rol van het derde takelelement omgebogen is, en voorbij deze tweede rol voorzien is om een of meerdere kettingdraden mee te nemen.
Een derde gaapvormingsmiddel omvat in een tweede voorkeurdragende uitvoeringsvorm : een eerste en een tweede takelelement met minstens een rol, dewelke door respectievelijke hefmiddelen opwaarts en neerwaarts kunnen verplaatst worden, een op een vaste hoogte opgestelde omkeerrol, een derde takelelement met een eerste en een tweede rol, een eerste takelkoord dat op twee plaatsen met het gestel van de jacquardmachine verbonden is, en tussen deze verbindingen achtereenvolgens over een rol van het eerste takelelement, de eerste rol van het derde takelelement, en een rol van het tweede takelelement omgebogen is, en een tweede takelkoord dat met het derde takelelement verbonden is, en vanaf deze verbinding achtereen- volgens over de omkeerrol en de tweede rol van het derde takelelement omgebogen is,
en voorbij deze tweede rol voorzien is om een of meerdere kettingdraden mee te nemen.
<Desc/Clms Page number 11>
Een eerste en/of een tweede gaapvormingsmiddel omvatten bij voorkeur : - een takelelement met minstens één rol, hetwelk door respectievelijke hefmiddelen opwaarts en neerwaarts kan worden verplaatst, en - een takelkoord dat met het gestel van de jacquardmachine verbonden is, en vanaf deze verbinding over een rol van het takelelement omgebogen is, en voorbij deze rol voorzien is om een of meerdere kettingdraden mee te nemen.
Bij voorkeur zijn de hierboven omschreven voorkeurdragende uitvoeringsvormen van de eerste, tweede en derde gaapvormingsmiddelen zo uitgevoerd dat elke verbinding van een takelkoord met het gestel van de jacquardmachine in de hoogte verstelbaar is.
Hierdoor kan men op een eenvoudige manier de niveaus van de door het gaapvormingsmiddel te bepalen kettingdraadposities wijzigen, hetgeen o. a. erg nuttig is om het ideale niveau ten opzichte van de inbrengbanen in te stellen.
De weefmachine omvat in een bijzonder voorkeurdragende uitvoeringsvorm een inslagselectieinrichting, die voorzien is om uit een aantal verschillende inslagdraden telkens de in te brengen inslagdraden te selecteren. Daarbij worden de inslagdraden geselecteerd in overeenstemming met een in de poolweefsels te vormen patroon of effect. Deze weefmachine is hierdoor bijzonder geschikt voor het weven van o. a."jacquardfluweel op z'n Italiaans".
Deze uitvinding wordt verder verduidelijkt in de hierna volgende meer gedetailleerde beschrijving van een uitvoeringsvorm van een weefmachine volgens deze uitvinding en van een erop toe te passen werkwijze. Niets uit deze beschrijving kan geinterpreteerd worden als zijnde een
<Desc/Clms Page number 12>
beperking van de in de conclusies van deze octrooiaanvraag gedefinieerde uitvinding.
In deze beschrijving wordt verwezen naar de hierbij gevoegde figuur, dewelke schematisch een aantal takel- inrichtingen van een jacquardmachine van een dubbelgrijper- weefmachine volgens deze uitvinding voorstelt, en aanduidt hoe deze takelinrichtingen de posities bepalen van de grondkettingdraden en de poolkettingdraden ten opzichte van de inslaginbrengmiddelen van de weefmachine.
Een mogelijke uitvoeringsvorm van de weefmachine volgens
EMI12.1
deze voorzien van een enkele jacquard-machine. De weefmachine heeft een bovenste en een onderste grijperinrichting, waarvan respectievelijke grijperstangen (1), (2) volgens boven elkaar gelegen inbrengbanen kunnen bewegen om in opeen-volgende inbrengcycli in een bovenste en een onderste gaap tussen grondkettingdraden (3), (4) ; (5), (6) en poolketting-draden (7-12) een respectievelijke inslagdraad in te brengen.
De door de bovenste grijperinrichting ingebrachte inslagdraad wordt telkens ingebonden door bovenste grondkettingdraden (5), (6), die afwisselend boven en tussen de inbrengbanen van de grijperinrichtingen gebracht worden, terwijl de door de onderste grijperinrichting ingebrachte inslagdraad telkens ingebonden wordt door onderste grondkettingdraden (3), (4), die afwisselend tussen en onder deze inbrengbanen worden gebracht. Op die manier wordt een bovenste en een onderste grondweefsel geweven.
De bovenste grondkettingdraden (5), (6) worden tussen de inbrengbanen op een zodanige hoogte gebracht dat ze zich net onder de inbrengbaan van de bovenste grijperstang (1)
<Desc/Clms Page number 13>
bevinden zodat ze deze grijperstang (1) kunnen geleiden gedurende zijn beweging. De onderste grondkettingdraden (3), (4) worden tussen de inbrengbanen op een lager niveau gepositioneerd dan de bovenste grondkettingdraden (5), (6), en worden onder de inbrengbanen op een zodanige hoogte gebracht dat ze zich net onder de inbrengbaan van de onderste grijperstang (2) bevinden zodat ze deze grijperstang (2) kunnen geleiden gedurende zijn beweging.
Ondertussen worden poolkettingdraden (7), (9) afwisselend boven en onder de grijper-inbrengbanen gebracht zodat ze pool vormen, andere poolkettingdraden (8), (11) afwisselend boven en tussen deze inbrengbanen gebracht zodat ze in het bovenste grondweefsel ingebonden worden, en nog andere poolkettingsdraden (10), (12) afwisselend tussen en onder deze inbrengbanen gebracht zodat ze in het onderste grondweefsel ingebonden worden. De poolkettingdraden worden tussen de inbrengbanen gebracht op een niveau dat gelegen is tussen de niveaus waarop de bovenste (5), (6) en de onderste grondkettingdraden (3), (4) tussen deze inbrengbanen gebracht worden.
Om de kettingdraden (3-12) in elke inbrengcyclus op de gewenste hoogte te brengen is een jacquardmachine (13) voorzien. Deze jacquardmachine is voorzien van takelinrichtingen (14), (15), (16), (17) die samenwerken met een messensysteem met in tegenfase op en neer beweegbare messen (18), (19). Op de hierbij gevoegde figuur werden enkel de bovengenoemde onderdelen van de jacquardmachine (13) schematisch voorgesteld.
Zo bekomt men twee grondweefsels met poolvormende poolkettingdraden die afwisselend in het ene en het andere grondweefsel afgebonden zijn, en met niet-poolvormende poolkettingdraden, waarvan een deel in het bovenste
<Desc/Clms Page number 14>
grondweefsel en een ander deel in het onderste grondweefsel ingebonden is. De poolvormende poolkettingsdraden worden tussen beide grondweefsels doorgesneden door middel van een gekende snij-inrichting, zodat twee poolweefsels worden bekomen.
Voor de bovenste (5), (6) en de onderste grondkettingdraden (3), (4) zijn verschillende tweestanden-takelinrichtingen voorzien. Deze takelinrichtingen zijn zo ingesteld dat ze de bovenste (5), (6) en de onderste grondkettingdraden (3), (4) op de juiste hoogtes kunnen brengen om een bovenste respectievelijk een onderste gaap te vormen, en om de grijperstangen (1), (2) te geleiden.
Om een probleemloze gaapvorming te bekomen bij een optimaal rendement van de weefmachine moet de gaap tuseen de poolkettingdraden (7-12) groter zijn dan de bovenste en de onderste gaap tussen de grondkettingdraden (3), (4) ; (5), (6). Om dit te bereiken worden de grondkettingdraden (3), (4) ; (5), (6) gestuurd door tweestanden-takelinrichtingen waarvoor de tussenstand tussen twee kettingdraadposities (H1) gelijk is aan de heffing (h) van de ermee samenwerkende messen. (De verhouding tussen deze tussenafstand (H1) en deze heffing (h) is dus gelijk aan 1), en worden de poolkettingdraden (7-12) gestuurd door een driestanden-takelinrichting waarvoor de tussenafstand (H2) tussen twee kettingdraad-posities 1, 5 maal groter is dan de heffing van de ermee samenwerkende messen (18), (19).
(De genoemde verhouding is dus 1, 5). Aangezien de heffing (h) van de messen van alle takelinrichtingen (14), (15), (16), (17) gelijk is, wordt tussen de poolkettingdraden (7- 12) een gaap gevormd die 1, 5 maal groter is dan de tussen de grondkettingdraden (3), (4) ; (5), (6) gevormde gapen.
De tweestanden-takelinrichtingen (14), voor de bovenste
<Desc/Clms Page number 15>
grondkettingdraden (5), (6), de tweestandentakelinrichtingen (15) voor de onderste grondkettingdraden (3), (4), een eerste uitvoeringsvorm (16) van de driestanden-takelinrichtingeneneentweedeuitvoeringsvorm (17) van de driestanden-takelinrichtingen, zijn op de figuur voorgesteld in verschillende door een streeplijn van elkaar gescheiden delen van de jacquardmachine.
De tweestanden-takelinrichtingen zijn voorzien van een takelelement (40) dat gedragen wordt in de neerhangende lus van een koord dat twee haken (41), (42) verbindt. Deze haken worden door een respectievelijk mes (18), (19) meegenomen in een op en neergaande beweging in tegenfase.
Elke haak (41), (42) kan ook geselecteerd worden om in een bovenste stand te blijven. Zodoende kan het takelelement (40) in een bovenste en een onderste stand gebracht worden met een tussenafstand tussen beide standen, die gelijk is aan de helft van de heffinghoogte (h) van de messen.
Op de tekening is duidelijk dat het vrije uiteinde van het takelkoord (43), dat via een harnaskoord met een of meerdere kettingdraden (3), (4) ; (5), (6) verbonden is, in twee standen kan gebracht worden met een tussenafstand (H1) die dezelfde is als de heffing (h) van de messen (18), (19).
Het ene uiteinde van het takelkoord (43) is verbonden met een in de hoogte verstelbaar rooster (44), terwijl het andere uiteinde via een harnaskoord verbonden is met één of meerdere kettingdraden (3-6).
De driestanden-takelinrichtingen (16), (17) omvatten een eerste (20) ; (30) en een tweede takelelement (21) ; (31) met twee rollen, dewelke door middel van met messen (18), (19) samenwerkende hakenparen (22), (23) ; (32), (33) in een bovenste en een onderste stand gebracht worden, op dezelfde manier als het takelelement (40) van de tweestanden-takel-
<Desc/Clms Page number 16>
inrichtingen.
In een eerste uitvoeringsvorm omvat een derde gaapvormingsmiddel (16) twee op een vaste hoogte opgestelde omkeerrollen (24), (25), een derde takelelement (26) met twee rollen, een eerste takelboord (27) dat met het eerste (20) en het tweede takelelement (21) verbonden is en tussen beide takelelementen achtereenvolgens over de eerste omkeerrol (24), een rol van het eerste takelelement (20), een eerste rol van het derde takelelement (26), een rol van het tweede takelelement (21), en de tweede omkeerrol (25) omgebogen is, en een tweede takelkoord (28) dat met een in de hoogte verstelbaar rooster van de jacquardmachine verbonden is, en vanaf deze verbinding (29) over de tweede rol van het derde takelelement (26) omgebogen is, en voorbij deze tweede rol verbonden is met een harnaskoord om één of meerdere kettingdraden (7-12) mee te nemen.
In een tweede uitvoeringsvorm omvatten de driestandentakelinrichtingen een vast opgestelde omkeerrol (34) en een derde takelelement (35) met twee verdraaibaar rollen, terwijl een eerste takelkoord (36) met de uiteinden verbonden is met respectievelijke in de hoogte verstelbare roosters en tussen deze verbinding (37), (38) achtereenvolgens over een rol van het eerste takelelement (30), de eerste rol van het derde takelelement (35), en een rol van het tweede takelelement (31) omgebogen is, en een tweede takelkoord (39) dat met het derde takelelement (35) verbonden is, en vanaf deze verbinding (39') achtereenvolgens over de omkeerrool (34) en de tweede rol van het derde takelelement (35) omgebogen is, en voorbij deze tweede rol via een harnaskoord met een of meerdere kettingdraden verbonden is.
Als beide takelelementen (30), (31) in hun bovenste stand
<Desc/Clms Page number 17>
staan worden de poolkettingdraden (7-12) in een stand "boven" gebracht, als één takelelement (30), (31) in z'n bovenste stand staat en het andere takelelement (31), (30) in zin onderste stand staat, komen de poolkettingdraden (7- 12) in een stand"midden". Als beide takelelementen (30), (31) in hun onderste stand staan komen de poolkettingdraden (7-12) in een stand "onder". De tussenafstand (H2) tussen de standen is 1, 5 maal de heffing (h) van de messen.