BE1005506A3 - Werkwijze en inrichting voor het weven. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het weven. Download PDF

Info

Publication number
BE1005506A3
BE1005506A3 BE9101060A BE9101060A BE1005506A3 BE 1005506 A3 BE1005506 A3 BE 1005506A3 BE 9101060 A BE9101060 A BE 9101060A BE 9101060 A BE9101060 A BE 9101060A BE 1005506 A3 BE1005506 A3 BE 1005506A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
weft
threads
pile
fabric
cloth
Prior art date
Legal status (The legal status is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the status listed.)
Expired - Fee Related
Application number
BE9101060A
Other languages
English (en)
Current Assignee (The listed assignees may be inaccurate. Google has not performed a legal analysis and makes no representation or warranty as to the accuracy of the list.)
BIPALIFIN SA
Original Assignee
BIPALIFIN S.A.
BIPALIFIN SA
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by BIPALIFIN S.A., BIPALIFIN SA filed Critical BIPALIFIN S.A.
Priority to BE9101060A priority Critical patent/BE1005506A3/nl
Priority to EP92923737A priority patent/EP0613507A1/en
Priority to PCT/EP1992/002649 priority patent/WO1993010295A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1005506A3 publication Critical patent/BE1005506A3/nl
Anticipated expiration legal-status Critical
Expired - Fee Related legal-status Critical Current

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D39/00Pile-fabric looms
    • D03D39/16Double-plush looms, i.e. for weaving two pile fabrics face-to-face

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Woven Fabrics (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Werkwijze voor het weven, volgens dewelke men ten minste één doek (10 of 11) vormt door tussen ten minste twee vlakken met kettingdradenvoor binding (bindkettingen) of vulling (span- of vulketting) (2,3,4,12,13,14) die ten minste één gaap (5,6,15 of 16) vormen ten minste één inslag van textielmateriaal (garen) (7, 8, 17, 18) aan te brengen en vervolgens door het sluiten van deze gaap (5, 6, 15 of 16) en het aanslan met het riet (9) deze inslage (7, 8, 17, 18) in te binden, daardoor gekenmerkt dat men ten minste bij een aantal toeren voor inslaginbreng voor textielmateriaal, ten minste drie kettingdradenvlakken (2, 3, 4 en/of 12, 13, 14) voor één zelfde doek (10 en/of 11) vormt en men tijdens deze inslaginbrengen gelijktijdig in ten minste twee tussen de kettingdradenvlakken (2,3,4, 12, 13, 14) gevormde gapen (5, 6, 15, 16) ten minste twee inslagdraden (7, 8 en/of 17, 18) aanbrengt, ten minste één in elke gaap, welke twee textiele inslagdraden (7, 8 en/of 17, 18) men afzonderlijk inbindt.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Werkwijze en inrichting voor het weven. De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het weven, volgens dewelke men ten   minste een   doek vormt door tussen ten minste twee vlakken met kettingdraden voor binding- of vulketting die ten minste één gaap vormen ten minste   één   inslag van textielmateriaal aan te brengen en vervolgens door het sluiten van deze gaap en het aanslaan met het riet deze inslag in te binden. 



  Bij bekende enkelvoudige weefsels, waarbij dus één enkel doek gevormd wordt, brengt men een inslag, die hetzij één enkele draad bevat, hetzij dubbeldradig is, hetzij nog meerdere in eenzelfde gaap ingebrachte draden bevat, in opeenvolgende gapen aan, waarbij voor de gaapvorming voor het te weven doek kettingdraden op twee niveau's getrokken worden. 



  Bij bekende zogenoemde dubbele weefsels, waarbij men gelijktijdig een onderste doek en een bovenste doek weeft die men na het weven van elkaar scheidt, door het doorsnijden van eventuele bindingsdraden of pooldraden die zieh van het ene doek naar het andere uitstrekken, brengt men met twee inslaginbrengers bij elke "inslag", één inslag in elk van de twee doeken aan. 



  In het geval van enkeldoek poolweefsels wordt lusvorming bewerkstelligd, om de twee toeren, door roedeninbreng in 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 een afzonderlijk hiervoor gevormde gaap, tussen het vlak gevormd door werkende pooldraden en een van de twee vlakken van het grondweefsel. Dus drie dradenvlakken, voor de vorming van twee gapen waarvan een gaap voor textiele inslag en   één   gaap voor de lusvormende roeden. 



  In het speciale geval van zogenaamde dubbelgeweven poolweefsels met dubbele inslaginbreng (dubbelstuk tapijt) worden ook twee inslagen ingebracht,   één   in elk van de doeken. Er zijn theoretisch vier kettingdradenvlakken, twee voor het bovenste doek, twee voor het onderste doek, die echter slechts twee nuttige gapen vormen, van elkaar onderscheiden. De vier vlakken herleiden zieh praktisch tot drie en vormen twee gapen voor inslagdraadinbreng daar het onderste kettingdradenvlak van het bovenste doek en het bovenste kettingdradenvlak van het onderste doek wel door een tussenruimte gescheiden zijn maar geen echte gaap voor inslaginbreng vormen. Er worden twee doeken tijdens het weefproces gevormd (dubbelstuk). Door tussen die twee doeken wisselende pooldraden zijn de twee doeken door het weefproces tijdelijk met elkaar verbonden.

   Na het weven worden deze pooldraden door een mes doorgesneden om twee individuele weefsels te leveren. 



  De uitvinding heeft tot doel een nieuwe werkwijze voor het weven te verschaffen waarmee hetzij nieuwe weefpatronen kunnen verkregen worden hetzij bestaande weefpatronen sneller kunnen gerealiseerd worden. 



  Tot dit doel vormt men volgens de nieuwe uitvinding bij gewone enkelvoudige weefsels (niet poolweefsels) ten minste bij een aantal toeren voor inslaginbreng, ten minste drie kettingdradenvlakken voor een zelfde doek en brengt men tijdens deze inslaginbrengen gelijktijdig in ten minste twee tussen de kettingdradenvlakken gevormde gapen ten 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 minste twee textiele inslagdraden aan, ten minste één in elke gaap, welke twee inslagdraden men afzonderlijk inbindt (Fig. 6). 



  Voor enkelvoudig geweven poolweefsels vormt men, ten minste bij een aantal toeren, voor inslaginbreng ten minste vier dradenvlakken die ten minste drie gapen vormen, twee voor inbreng van twee textiele inslagen voor de grondbinding en ten minste één voor de inbreng van lus-of poolvormende roeden (Fig. 3). 



  Deze werkwijze is zowel toepasbaar bij enkelvoudige weefsels waarbij men   één   doek weeft, met of zonder pooldraden, als bij dubbelweefsels waarbij men tegelijk twee doeken weeft die ofwel samenvallen door kettingdraden die in hun kruising de twee doeken laten versmelten (zware doekweefsels, meerlagenweefsels, technisch doek, filterdoek, drijfriemen,...) of ook bij dubbelweefsels waarbij de grondweefsels op afstand uit elkaar worden gehouden maar die toch onder elkaar verbonden blijven door pooldradendie tussen de doeken wisselen. De twee doeken worden in de meeste gevallen achteraf gescheiden door een doorsnijden van die verbindende pooldraden. Het resultaat zijn twee poolweefsels. 



  Zowel bij enkelvoudige weefsels kan men door het toepassen van de werkwijze nieuwe patronen kreëren, als bij dubbele weefsels, terwijl men vooral bestaande patronen of de gevraagde weefseldichtheid met een veel grotere output kan bereiken : de weefwijze legt per omwenteling ten minste twee maal zoveel inslag. Bemerk dat in dit speciale geval van dubbelgeweven poolweefsels zoals hiervoor beschreven (Fig. 



  2) elk van de tegenoverelkaar liggende doeken, voor de geselektioneerde pooldraden uit het andere doek, fungeert als verankering van deze werkende pooldraden in een vlak 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 boven het eigen weefdoekvlak, een funktie die in de enkele poolweefsels door lus-of poolvormende roeden wordt overgenomen (Fig. 3). 



  De pooldraden van   één   doek van een pooldubbelweefsel worden na selektie in het andere stuk verankerd (werkende pool) zoals in enkeldoek poolweefsel door selektie gekozen pooldraden boven de lusvormende roeden worden gebracht en ingeweven. Snijroeden maken fluweel, gladde roeden maken noppen. Eindprodukt volgens Fig. 2 is het dubbele van het endprodukt volgens Fig. 3 (face to face). 



  Bij dubbele weefsels kan men tijdens de voornoemde inslaginbrengen tegelijk ten minste twee inslagdraden inbrengen in het bovenste doek alleen en   één   inslagdraad in het onderste doek of omgekeerd twee inslagdraden in het onderste doek en één inslagdraad in het bovenste doek, maar in een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding vormt men voor voornoemde inslaginbrengen voor de twee doeken ten minste zes kettingdradenvlakken, waarbij de twee middelste nagenoeg kunnen samenvallen, zodat dus vier gapen gevormd worden. Zo brengt men tijdens deze inslaginbrengen tegelijk ten minste vier inslagdraden aan, ten minste   één   in elke gaap, welke vier inslagdraden men afzonderlijk inbindt door de beweging van de kettingdradenvlakken. 



  Het bovenste en het onderste doek kunnen hierbij in het arbeidsproces als volmaakte spiegelbeelden van elkaar bij elke omdraaiing tot stand komen. 



  Doelmatig vervaardigt men een pool-dubbelweefsel en werkt men tijdens de opeenvolgende inslaginbrengen op een volledig symmetrische manier ten minste   één   reeks pooldraden in het bovenste doek en ten minste   een   reeks pooldraden in het onderste doek in. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 De voornoemde inslaginbrengen waarbij men tegelijk ten minste twee inslagdraden, elk in zijn gaap, voor   één   zelfde doek inbrengt kunnen afwisselen met inslaginbrengen waarbij men   één   enkele inslagdraad aanbrengt of kunnen elkaar opvolgen. 



  In een voordelige uitvoeringvorm van de uitvinding brengt men bij elke inslaginbreng ten minste twee inslagdraden elk voor zijn gaap voor een zelfde doek in. 



  Deze uitvoeringsvorm is vooral belangrijk bij dubbele weefsels en in het bijzonder bij pool-dubbelweefsels. 



  In een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding vormt men voor voornoemde inslaginbrengen waarbij men ten minste twee inslagdraden in   één   zelfde doek inbrengt drie kettingdradenvlakken waarvan het middelste stationair is en de andere tijdens de gaapvorming erboven respektievelijk eronder liggen en bij het inbinden van de inslagdraden omwisselen. 



  De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting die geschikt is voor het toepassen van de werkwijze volgens   één   van de vorige uitvoeringsvormen. 



  De uitvinding heeft aldus betrekking op een inrichting voor het weven die een mechanisme voor het vormen van een gaap bevat en een inslagmechanisme, waarvan het kenmerkende erin bestaat dat het mechanisme voor het vormen van een gaap een mechanisme is dat tegelijk ten minste twee gapen voor eenzelfde doek dat geweven wordt, kan vormen, terwijl het inslagmechanisme een mechanisme is dat tegelijk ten minste twee inslagdraden in deze gapen kan brengen. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 



  In een bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding bevat het mechanisme voor het vormen van ten minste twee gapen voor één zelfde doek drie schachten, namelijk een stilstaande schacht voor het dragen van een middelste kettingdradenvlak dat stationair blijft, en twee op en neer bewegende schachten voor twee andere kettingdradenvlakken die respektievelijk boven en onder het eerste gelegen zijn en bij het inbinden met elkaar wisselen. 



  In een merkwaardige uitvoeringsvorm van de uitvinding is de inrichting een dubbeldoekweefinrichting en is het mechanisme voor het vormen van de gapen een mechanisme om tegelijk tenminste vier gapen te vormen, terwijl het kettinginbrengmechanisme een mechanisme is dat tegelijk ten minste vier inslagdraden in deze gapen kan inbrengen. 



  De dubbeldoekweefinrichting kan een poolmechanisme bevatten voor het aanbrengen van pooldraden. 



  Doelmatig bevat een dergelijk poolmechanisme een paar pooldraden bestaande uit een pooldraad voor het bovenste doek en een pooldraad voor het onderste doek, een katrolmechanisme dat door een selektiemechanisme bestuurd is en een gedeelte bevat dat bij selektie van de voornoemde pooldraden door dit selektiemechanisme op en neer verplaatst wordt, welk katrolmechanisme twee kabeleinden bevat waarmee de hevels van de twee pooldraden van het paar verbonden zijn en zo gekonstrueerd is dat wanneer door de verplaatsing van het voornoemde gedeelte het ene kabeleinde opwaarts verplaatst wordt, het andere kabeleinde in dezelfde mate neerwaarts verplaatst wordt. 



  In het bijzonder bevat het katrolmechanisme een katrolblok dat aan het selektiemechanisme opgehangen is en twee wielen draagt, een eerste kabel, die over een van de wielen loopt, 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 waarvan een einde onder dit wiel stationair is en het andere einde met de hevel van een van de pooldraden verbonden is en een tweede kabel, die over het andere wiel loopt, waarvan een einde boven dit andere wiel stationair is, welke tweede kabel verder over een boven dit andere wiel stationair ten opzichte van het laatstgenoemde einde gemonteerd omkeerwiel loopt, van welke tweede kabel het andere einde met de hevel van de andere pooldraad verbonden 
 EMI7.1 
 is. De eerste kabel is verbonden met de hevel van de pooldraad voor het bovenste doek en de tweede kabel met de hevel van de pooldraad voor het onderste doek. 



  Het voornoemde selektiemechanisme kan, per katrolmechanisme een ophangelement bevatten dat gevormd is door een staafvormig element, door een haakje dat onderaan op het staafvormige element vastgemaakt is en waaraan het katrolmechanisme met een kabel opgehangen is en dat zo is dat het ophangelement vanzelf de neiging heeft naar een kant te kantelen indien het vrij is, en door een op een afstand van het bovenste einde op het staafvormige element gemonteerd en zijwaarts buiten dit element uitstekend haakorgaan, en voor elk ophangelement een stationaire steun vindt waarop voor voornoemde gekantelde stand het haakorgaan hangt,

   een bij het weven zieh op en neer verplaatsend mes en een door een elektromagneet kantelbare hefboom om het ophangelement vanuit de voornoemde   gekantelde   stand weg te duwen tot in een stand waarbij het haakorgaan op het op en neer verplaatsbare mes kan hangen. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen zijn hierna, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen van een werkwijze en een inrichting voor het weven volgens de 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 uitvinding beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : 
Figuur 1 schematisch een inrichting voor het weven volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 schematisch een weefsel weergeeft vervaardigd met de inrichting uit figuur   1 ;   figuur 3 schematisch een weefsel weergeeft vervaardigd met de werkwijze volgens de uitvinding maar met een andere weefpatroon dan het weefsel uit figuur   2 ;   figuur 4 schematisch een weefsel weergeeft analoog aan dit uit figuur 4 maar met een derde weefpatroon ;

   figuur 5 schematisch een weefsel weergeeft analoog aan dit uit de figuren 3 en 4 maar met een vierde weef- patroon ; figuur 6 schematisch een weefsel weergeeft aan dit uit de figuren 3 tot 5 maar met een vijfde analoog weefpatroon ; figuur 7 schematisch een gedeelte van een selektiemechanisme voor pooldraden uit een inrichting voor het weven volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 8 het gedeelte weergeeft uit figuur 7 maar in een andere, namelijk de geselekteerde, stand ; figuur 9 het gedeelte weergeeft uit figuur 8 maar in zijn uiterste bovenste stand (dit is voor eerste en onpaar genummerde toeren) ; 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 figuur 10 het gedeelte weergeeft uit figuur 8 maar in zijn uiterste onderste stand (dit is voor tweede en paar genummerde toeren ;

   figuur 11 schematisch een gedeelte weergeeft van het poolmechanisme uit een inrichting voor het weven volgens de uitvinding ; figuur 12 schematisch een inrichting voor het weven analoog aan deze uit figuur 1 weergeeft maar met daarbij geleiders voor inslaginbrengorganen bij achterste stand van deze geleiders ; figuur 13 schematisch de inrichting uit figuur 12 weergeeft met een vooraan gelegen stand van de geleiders. 



  Voor het weven volgens de uitvinding vormt men voor elk doek dat geweven wordt, dit is dus voor het enige doek bij een enkelvoudig weefsel of voor elk van de twee doeken bij een dubbel weefsel, al dan niet met pooldraden, bij ten minste een aantal omwentelingen van de weefmachine en dus bij een aantal inslaginbrengen, door middel van de schachten   1,   niet twee kettingdradenvlakken en   één   gaap zoals gebruikelijk, maar tegelijk ten minste drie kettingdradenvlakken 2,3 en 4 en dus ten minste twee gapen 5 en 6. 



  Een kettingdradenvlak 3 blijft tijdens het weven stationair : - Bij een enkelvoudig weefsel vormt het in de geopende gaap ongeveer een bissectricevlak van twee bindkettingdradenvlakken hierrond wisselen. De stationaire ketting ligt ongeveer in het verlengde van het reeds geweven doek. 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 - Bij een dubbeldoekweefsel liggen stationaire vlakken 3 en 13 onder een helling symmetrisch naar boven en naar onder toe ten opzichte van het reeds geweven dubbeldoek, terwijl de andere kettingdradenvlakken 2 en 4 op de gebruikelijke manier tijdens de voornoemde omwentelingen op en neer verplaatst worden en met elkaar wisselen. 



  Bij elke omwenteling waarbij twee gapen 5 en 6 in één doek 10 gevormd worden, brengt men in de twee gapen 5 en 6 tegelijk twee inslagdraden 7 en 8 aan op de gebruikelijke manier bijvoorbeeld met schietspoelen, projektielen, rapieren, perslucht, enz. Deze twee inslagdraden 7 en 8 worden afzonderlijk ingebonden door het sluiten van de gapen 5 en 6 en het aanslaan met het riet 9. Zo ook worden bij dezelfde omwenteling van de machine en het onderste doek 11 de twee gapen 15 en 16 gevormd en inslagorganen met inslagdraden 17 en 18 aangebracht. 



  Men kan de twee inslagdraden tegelijk zowel bij elke omwenteling en dus alle inslaginbrengen als bij een reeks opeenvolgende inslaginbrengen aanbrengen of ze nu en dan aanbrengen, bijvoorbeeld afwisselend met inslaginbrengen waarbij men op de gebruikelijke manier maar   één   gaap vormt en maar   een   inslagdraad inbrengt. 



  In figuur 1 is schematisch een weefinrichting weergegeven voor het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding op een dubbeldoekweefsel waarbij men niet alleen voor het vormen van het bovenste doek 10 tenminste tijdens bepaalde omwentelingen drie kettingdradenvlakken 2, 3 en 4 en twee gapen 5 en 6 vormt, maar dit ook voor het onderste doek 11 gelijktijdig doet en dus ook voor dit onderste doek drie kettingdradenvlakken 12,13 en 14 en dus twee gapen 15 en 16 vormt. 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 Twee kettingdradenvlakken, afwisselend 4,14 en 2,12 liggen wanneer de gapen gevormd zijn in het verlengde van het geweven doek 10 of 11 en vallen dan nagenoeg met elkaar samen. De kettingdradenvlakken 3 en 13 staan stil en zijn gedragen door een zelfde schacht 1 met twee ogen op de hevels.

   De kettingdradenvlakken 2 en 12, respektievelijk 4 en 14 bewegen op dezelfde manier en de kettingdraden van de vlakken 2 en 12, respektievelijk 4 en 14 zijn ook gedragen door zelfde schachten 1 met twee-ogige hevels zoals weergegeven in figuur 1. 



  Men kan gelijktijdig vier inslagdraden, namelijk twee inslagdraden 7 en 8 voor het bovenste doek 10 en twee inslagdraden 17 en 18 voor het onderste doek 11 inbrengen in de vier voornoemde gapen 5,6, 15 en 16. 



  De inslaginbrengorganen voor het inbrengen van deze inslagdraden 7,8, 17,18 kunnen op hun niveau gehouden worden door eigen stijfheid en de geleiding van de gepositioneerde kettingdradenvlakken en het riet. Nochtans kunnen bij verscheidene boven elkaar gebouwde gapen zoals hier het geval is, geleiders voor de inslaginbrengenzoals bekend bij traditionele weefmethoden-noodzakelijk worden. Dit zal het geval zijn bij gebruik van stijve rapieren op hoge snelheid voor inslaginbreng en vooral bij gebruik van plooibare lancettes of projektielen voor inslaginbreng. 



  Deze geleiders kunnen niet zoals bij de bestaande weefmachines met inslaggeleiders vast zijn ten opzichte van het riet en de lade en voor het riet uit bewegen, waarbij zij dank zij de vorm van de ladebeweging uit de sluitende en gesloten kettingdraden wegduiken voor de aanslag. Gezien hun dubbele of meervoudige geleidingsfunktie moeten zij hoger gebouwd zijn en kunnen ze vaak niet meer vast in de 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 lade, stationair tegenover het vaste riet blijven, maar moeten ze vooraleer de aanslagbeweging plaatsvindt, veeleer gedwongen uit de gapen kunnen wegduiken. 



  Deze geleiders 44 worden bij het achteruitdraaien van de lade 50 met het riet 9, parallel aan dit riet, door sleuven 51 in de lade 50 hiervoor voorzien, tussen de kettingdraden door, in de gapen geduwd en wel zo dicht mogelijk tegen het riet 9 aangezien daar de gapen het grootst zijn, om bij stilstaand riet 9 achteraan in stilstaande posities parallel aan het riet 9 hun geleidingsfunktie uit te oefenen. In de ladebeweging naar aanslag toe verdwijnen ze eveneens parallel aan het riet, naar beneden, buiten de gaap en onder het weefsel. Deze geleiders mogen uiteraard bij de vertikale beweging geen kettingdraden en evenmin de inslagdraden kunnen aanhaken. De aangebrachte inslagen blijven buiten de geleiders 44. Hun beweging zoals hiervoor beschreven, ontlenen zij aan de ladebeweging. 



  Een mogelijke konstruktie van deze geleiders is in figuren 12 en 13 weergegeven. De pooldraden zijn eenvoudigheidshalve in deze figuren niet weergegeven. De geleiders 44 voor de inslaginbrengorganen zijn gemonteerd op een horizontale balk 45 die onder de lade 50 gelegen is en met beide einden gedragen is door benen 46. Deze benen 46 zijn parallel aan de benen 47 van de lade 50 die het riet 9 dragen en door schuifgeleidingen 48 in hun langsrichting verschuifbaar ten opzichte van dit riet 9, een en ander zo dat de geleiders 44 zieh aan de zijde van het gevormde weefsel in de nabijheid van het riet 9 bevinden. 



  In de achterste stand van het riet 9 bevinden de geleiders 44 zieh doorheen sleuven 51 in de lade 50 en doorheen de kettingdraden in de stand die in figuur 12 weergegeven is. 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 Bij het wentelen voor de aanslag van het riet 9, wentelen de geleiders 44 mee, maar schuiven ze terzelfder tijd naar beneden doordat de einden van de balk 45 bevestigd zijn aan armen 49 op een afstand van de scharnieras van de ladebenen 47 meer naar achter scharnierend op het gestel van de weefmachine vastgemaakt zijn. Bij aanslag bevinden de geleiders 44 zich volledig onder het gevormde weefsel en diep in de sleuven 51 in de lade 50 hiervoor voorzien, in de stand die in figuur 13 weergegeven is. 



  Alhoewel met de inrichting volgens figuur 1 een dubbelweefsel kan geweven worden zijn toch slechts drie schachten 1 nodig met hevels met twee ogen om twee kettingdraden 2,12 en 4,14 voor figuur 1 te dragen, daar waar de konventionele dubbelstukweefmachines zes schachten nodig hebben. Daarenboven staan de kettingdradenvlakken 3 en 13 stil zodat in feite geen bewegende schacht 1 voor deze kettingdraden nodig is en dus zelfs twee schachten volstaan. Deze twee schachten kunnen bovendien in gesloten oppositie werken,   op tegen   neer en neer tegen op, wat de bekende konstruktievormen van de aandrijving met hefbomen en nokken ervan ten zeerste vereenvoudigt. 



  In figuur 2 is op een konventionele manier met een snede dwars op de inslagdraden een weefsel weergegeven dat vervaardigd werd met de hiervoor beschreven inrichting, waarbij bij elke inslaginbrenging zowel voor het bovenste doek 10 als voor het onderste doek 11 tegelijk twee inslagdraden 7,8, respektievelijk 17, 18 ingebracht werden. Duidelijkshalve zijn de kettingdraden aangeduid met hetzelfde verwijzingscijfer als de kettingdradenvlakken waartoe ze bij de weefbewerking behoorden. Uit de figuur 2 blijkt duidelijk hoe bij elke inslaginbreng twee inslagdraden 7 en 8 tussen de kettingdradenvlakken 2,3 en 4 van het bovenste doek 10 ingebonden zijn en twee 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 inslagdraden 17 en 18 tussen de kettingdradenvlakken 12,13 en 14 van het onderste doek 11 ingebonden zijn. 



  Het dubbeldoekweefsel volgens figuur 2 is daarenboven een poolweefsel en in elk van de doeken zijn twee soorten pooldraden 19,119 en 20,120 op de gebruikelijke manier door middel van een poolmechanisme ingewerkt. Kenmerkend is evenwel dat niet alleen de twee doeken 10 en 11 op zichzelf een volledig spiegelbeeld vormende symmetrie vertonen, maar ook de werkende pooldraden 19 en 119. Bij niet-selektie liggen de pooldraden bij de vulkettingdraden 3 van het bovenste doek 10 respektievelijk bij de vulkettingdraden van het onderste doek 11.

   In elk van de doeken bevinden zich evenveel dode of niet geselekterde pooldraden terwijl wanneer een reeks pooldraden 19 of 20 tussen de kettingdraden van het bovenste doek 10 voor poolvorming geselekteerd worden bij een omwenteling van de weefinrichting tegelijk een reeks overeenstemmende pooldraden 119 of 120 tussen de kettingdraden van het onderste doek 11 voor poolvorming geselekteerd worden. Deze reeksen geselekteerde pooldraden wisselen tussen de twee doeken op een volkomen symmetrische manier zoals duidelijk weergegeven in figuur 2. Deze figuur 2 is een pooldubbelweefsel dat de verdubbeling vormt van het enkelvoudige poolweefsel uit figuur 3. In deze figuur 2 zijn de boven elkaar getekende inslagen de paren 7 en 8 en de paren 17 en 18 gelijktijdig ingebracht en wel per vier opeenvolgend per omwenteling in het getouw.

   In de figuur 2 van links naar rechts gelezen, worden getoond de eerste vier, de tweede vier, de derde vier inslagen enz. ingebracht bij eerste, respektievelijk tweede, derde, vierde enz. omwentelingen. Zoals verder uiteengezet gebeurt de selektie bij de kettingkruising bij   beëindiging   van "pare" omwenteling en begin van "onpare" omwenteling. Een totale 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 cyclus, dus tussen twee selekties duurt een pare plus een onpare omwenteling. 



  De figuren 3 en 4 geven op gelijkaardige manier een enkelvoudig weefsel weer dat met toepassing van de werkwijze vervaardigd werd. Er worden volgens de nieuwe werkwijze steeds ten minste drie kettingdradenvlakken 2,3, 4 gevormd, die zieh   snijden   in ten minste twee gapen 5,6 voor inslagaanbreng van textiele materialen. Een vierde poolkettingdradenvlak 19 vormt een derde gaap die voor inbreng van lus-of poolvormende roeden 22 kan dienen. Van de textiele dradenvlakken kan ten minste   een,   namelijk het kettingdradenvlak 3, stationair blijven met alle voordelen vandien. 



  Voor het weefsel volgens figuur 3 werden bij elke inslaginbreng twee inslagdraden 7 en 8 aangebracht en één roede 22 die pooldraden 19 die bij elke inslaginbreng aangebracht werden al of niet doorsnijden (noppen of fluweel). Per inslaginbreng kan een pool gevormd worden. Figuur 2 stelt het dubbelweefsel voor dat een verdubbeling is van weefsels volgens figuur 3 bekomen. De roeden 22 nemen in het enkelvoudige weefsel de funktie over van het tegendoek in het dubbeldoekweefsel, onder voor boven en boven voor onder. De pooldraden vormen in het dubbeldoekweefsel slechts pool wanneer ze in het andere doek verankerd worden, terwijl ze in het enkelvoudig weefsel hun pool vormen door over in afzonderlijke gapen ingebrachte roeden te verbinden tot lussen. 



  Voor het weefsel volgens figuur 4 werden bij opeenvolgende omwentelingen van de weefinrichting   één   inslagdraad 7 en een niet snijdende roede 23 afwisselend met twee inslagdraden 7 en 8 en een snijdende roede 22 ingebracht. 



  Twee soorten pooldraden 19 en 20 werden gebruikt. 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 Bij het weefsel volgens figuur 5 werden bij elke omwenteling tegelijk twee inslagen 7 en 8 en een niet snijdende roede 23 aangebracht. Drie soorten pooldraden 19, 20 en 21 werden ingewerkt. 



  In het weefsel volgens figuur 6 werden over de volledige breedte van het weefsel tegelijk twee inslagdraden 7 en 8 ingebracht en niet noodzakelijk over de ganse breedte ingebonden, zodat plaatselijk een bovenste doek 10 en een onderste doek 11 gevormd werden en in het weefsel als het ware blazen gevormd zijn. De niet gevulde cirkels in figuur 6 betekenen posities van inslaginbrengers die blijven werken zonder inslagdraad in te brengen. 



  Uit het voorgaande blijkt dat bij pool-dubbeldoekweefsels vervaardigd volgens de uitvinding, geselekteerde pooldraden voor het bovenste doek 10 en voor het onderste doek 11 symmetrisch verlopen. In de figuren 7 tot 10 is een gedeelte van een poolmechanisme weergegeven dat dit symmetrisch verloop gemakkelijk kan verwezenlijken. 



  Per pooldraad is op de gebruikelijke manier een hevel voorzien, maar de hevel voor twee overeenstemmende pooldraden voor de twee doeken 10 en 11 en die dus tegelijk symmetrisch, dit is in dezelfde mate maar in tegengestelde zin bij selektie moeten verplaatst worden, hangen aan   éénzelfde   katrolmechanisme 24 zoals weergegeven in figuur 11. 



  Dit katrolmechanisme 24 bevat een katrolblok 25 dat twee wielen 26 en 27 draagt en dat opgehangen is met een kabel 28 aan een ophangelement 29. Over het ondertste wiel 26 loopt een kabel 30 die onderaan met een einde vast is aan een stationair gedeelte 31 van de weefinrichting en met zijn andere einde verbonden is met de hevel voor een 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 pooldraad van het bovenste doek 10. Over het bovenste wiel 27 loopt een kabel 32 waarvan een einde boven dit wiel 27 vast is aan een stationair gedeelte 33 van de weefinrichting. De kabel 32 loopt vanaf het wiel 27 ook opwaarts en over een omkeerwiel 34 dat op het gedeelte 33 gemonteerd is. Het neerhangende einde van de kabel 32 is verbonden met de hevel van de pooldraad van het onderste doek 11.

   Het is duidelijk dat indien het katrolblok met een afstand L/2 omhoog verplaatst wordt, het met een hevel verbonden einde van de kabel 30 met een afstand L omhoog verplaatst wordt en het met een hevel verbonden einde van de kabel 32 over dezelfde afstand L omlaag verplaatst wordt. 



  Elk van de ophangelementen 29 bestaat uit een staafvormig element 35 dat op zijn onderste einde een haakje of voetje 36 draagt waaraan de kabel 28 vastgemaakt is en dat zo is dat het ophangelement 29, wanneer het vrij is gaat kantelen tot in de stand weergegeven in figuur 7. Het haakje 36 is tegelijk steun voor het ophangmechanisme 29 en ophanghaak voor het katrolblok 24. Het steunpunt (de steunribbe) en het ophangpunt (de ophangribbe) zijn zo boven en naast elkaar gelegen dat het steunpunt (de steunribbe) op het aangedrukte bodemrooster 43 een draaipunt   of -as   vormt rond hetwelk (dewelke) het ophangelement 29 kantelt. Op een afstand van het bovenste einde is op het staafvormige element 35 een haakorgaan 37 in de vorm van een spitse kop die zijwaarts uitsteekt, bevestigd. 



  Voor de in de figuur 7 weergegeven gekantelde stand bevindt het ophangelement 29 zieh met zijn haakorgaan 37 juist boven een stationaire steun 38 die gevormd is door een mes van een bestaand mechanisme met twee op en neergaande reeksen messen 38 en 39, maar waarvan een reeks messen 38 stationair gehouden wordt. Juist vooraleer een selektie van pooldraden plaatsvindt, bevindt zieh naast elke steun 38 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 een bij de weefbewerking op en neer bewegend mes 39. Al de messen 39 zijn opghangen aan een beweegbaar rooster 40. 



  Voor de selektie brengt het bodemrooster 43 de ophangelementen 29 in de stand weergegeven in figuur 7, waar alle ophangelementen 29 gekanteld zijn als gevolg van de speciale vorm van het haakje of voetje 36. Alle haakorganen 37 staan boven vaste steunen 38, iets hoger dan de beweegbare messen 39. 



  Bij selektie, die plaatsvindt met het riet van de lade in het gebied van de aanslag (kruisen van de draden), wordt het ophangelement 29 vanuit de gekantelde stand, met het haakorgaan 37 boven de steun 38, gekanteld tot in de stand weergegeven in de figuur 8, door middel van een L-vormige hefboom 41 balansvormig opgehangen op een balansmes in de figuren 7,8 bovenaan links van de elektromagneet 42. Per ophangelement 29 is een dergelijke kombinatie hefboom-elektromagneet 41/42 opgesteld. De balansvormige L-hefboom 41 bevat een eerste horizontaal getekende arm uit ferromagnetisch materiaal die boven de kern van de elektromagneet gelegen is en het anker vormt dat bij bekrachtiging van de spoel door de kern wordt aangetrokken en een neerhangende zwaardere arm van niet-ferromagnetisch materiaal dat in ruststand tegen de spoel aanligt.

   De balanshefboom hangt met de binnenhoek tussen zijn armen kantelbaar op een soort balansmes. Bij bekrachtiging van de spoel van de elektromagneet 42 kantelt de hefboom 41 en duwt hij het ophangelement 29 van boven de steun 38 weg tot boven het mes 39. De'hefboom zorgt voor een vergroting van de kleinere beweging van het beweegbare ankerdeel (deel van de hefboom 41) van de elektromagneet 42. Door die vorm is de   spleet   uiterst klein voor de gevraagde beweging en het stroomverbruik uiterst gering. 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 Het bodemrooster 43 begint na dit kantelen zijn daling en het beweegbare rooster 40 met de messen 39 gaat omhoog. Daardoor wordt zoals weergegeven in figuur 9 het geselekteerde ophangelement 29 mee naar boven genomen. De niet geselekteerde ophangelementen 29 blijven hangen op de steunmessen 38.

   De geselekteerde (figuur 8) pooldraden 19 en 119 gestuurd door de ophangelementen 29 op bewegende messen 39 (figuur 8) komen in hoogste respektievelijk laagste stand van eerste wenteling (zoals ook voor latere onpare wentelingen). Vdör een volgende inslaginbreng (tweede en volgende pare omwentelingen : vierde, zesde enz.) hebben we een neerwaartse beweging van de roosters 40 en 43, en gaat het bij selektie gekozen ophangelement 29 ook mee neerwaarts tot in de stand weergegeven in figuur 10. 



  Onder tussenkomst van het katrolmechanisme 24 komt deze stand overeen met de openingsstand van de gaap bij de tweede toer en volgende pare toeren (figuur   1)   waarbij het inbrengen van inslagdraden gebeurt. Tenslotte gaan de roosters 40 en 43 samen met de messen 39 terug opwaarts tot in de stand weergegeven in de figuur 7 gereed voor nieuwe selektie. Het voornoemde ophangelement 29 wordt mee omhoog verplaatst en bij het einde van de opwaartse verplaatsing van het bodemrooster 43 met zijn haakorgaan 37 van het mes 39 gelicht waardoor het terug kantelt tot in zijn beginstand weergegeven in figuur 7 aangezien intussen ook de hefboom 41 door het ophouden van de bekrachtiging van de elektromagneet 42 zijn beginstand ingenomen heeft. 



  Na een volgende onpare inslaginbreng kan de hiervoor beschreven cyclus van twee toeren (onpaar en paar) opnieuw plaatsvinden : men is terug in de positie voor selektie. 



  Slechts die draden die pool vormen worden genomen en de niet geselekteerde pooldraden blijven op de vaste steunen 38 achter, hetgeen de belasting van het poolmechanisme tot 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 het minimum beperkt. De selektie is positief, dit wil zeggen de elektromagneten 42 worden enkel bekrachtigd wanneer de erbij horende pooldraad moet ingebracht worden. Bij het weven volgens de hiervoor beschreven werkwijzen en per cyclus van twee toeren, dit is per acht inslagen, moet er van alle reeksen pooldraden 19,20, 21 uit het bovenste doek 10 en 119,120 uit het onderste doek, voor een inslaginbreng maar één paar pooldraden (bijvoorbeeld 19 en 119) geselekteerd worden.

   Hiervoor wordt slechts   één   elektromagneet 42 bekrachtigd gedurende ongeveer een vierde van een toer, ongeveer bij de rietaanslag van de eerste, de derde, de   vijfde... toer   van de weefinrichting. Een klein gehouden ankerspleet hoger beschreven vergt minimale bekrachtigingsstroom. 



  Een selektie met   één   elektromagneet 42 geldt voor een cyclus van twee toeren van de weefinrichting en laat toe per doek twee tuften na elkaar te leggen of met andere woorden vier pooltuftbeentjes van een zelfde pooldraad en dus in een zelfde doek één zelfde kleur te verkrijgen rond opvolgende rugscheuten van een cyclus : geen kleurvermenging zoals in de bestaande tweetoerige dubbelstukweefsels met tweemaal één inslaginbreng (Mischkontouren) per doek. 



  Bovendien betekent dit een verdubbeling van wat met bestaande weefwerkwijzen kan verkregen worden. Niet alleen laat de werkwijze voor een zelfde pooldichtheid een dubbele produktie toe maar men verkrijgt twee doeken, in het bijzonder twee tapijten die elkaars spiegelbeeld zijn en die wat betreft de poolinplanting en de daaraan verbonden rugtekening weeftechnisch perfekt zijn. Er is geen menging van pooltuftbeentjes ter hoogte van de kleurwisseling   (Mischkontouren).   



  De hiervoor beschreven werkwijze biedt de mogelijkheid van nieuwe weefpatronen en laat toe bestaande weefpatronen 

 <Desc/Clms Page number 21> 

 sneller te weven. De weefinrichting is vrij eenvoudig van konstruktie. Het poolmechanisme volgens de figuren 7 tot 11 is eveneens relatief eenvoudig van konstruktie. 



  De hiervoor beschreven manier van inbrengen van de inslagdraden en de mogelijkheid die daardoor ontstaat om de zogenoende vulketting of spanketting, in het voorbeeld van figuur 1 de kettingdraden 3 van het bovenste doek 10 en de kettingdraden 13 van het onderste doek 11, stationair te houden, terwijl een inslagdraad gelijktijdig boven en onder deze spanketting in een zelfde doek ingebracht wordt biedt verschillende voordelen : De spanning van de kettingdraden en het dradenvlak dat ze vormen kan eenvoudig geregeld worden en de gevormde gapen zijn zuiverder, waardoor ze kleiner kunnen blijven om een goede inslaginbreng te verwezenlijken. 



  Het onbeweeglijke   vul- of spankettingdradenvlak   beperkt het aantal bewegende schachten. In het geval van dubbeldoekweefsels, in het bijzonder tapijt of fluweel, kunnen deze kettingdraden 3 voor het bovenste doek 10 en 13 voor het onderste doek 11, zowel door twee stilstaande schachten, zonder dat dus nokken, hefbomen of andere delen voor aandrijving nodig zijn, of zelfs door   één   enkele schacht 1 waarvan de hevels één oog voor het bovendoek en één oog voor het onderdoek bezitten, gepositionneerd blijven. Zelfs deze schacht is niet absoluut vereist. 



  De symmetrie van het weven van dubbeldoekweefsels laat toe de twee bindkettingdradenvlakken van het bovenste doek met de twee bindkettingdradenvlakken van het onderste doek gelijktijdig te bewegen als tweemaal één kettingdradenvlak. 



  De vier kettingdradenvlakken kunnen dan ook bewogen worden door slechts twee schachten die hevels dragen met twee 

 <Desc/Clms Page number 22> 

 ogen, voor één bindketting uit elk doek 10 en 11, (2 en 12) en (4 en 14), en die tijdens iedere omwenteling van de weefmachine volgens een spiegelbeeld bewegen. Dit kan gebeuren door hefbomen die door nokken gedreven zijn die tijdens iedere omwenteling steeds in oppositie zijn zodat het opwaarts trekken van de ene schacht automatisch de andere naar beneden brengt in gesloten beweging. Daar de belastingen in oppositie, elkaar (gedeeltelijk) opheffen is een lichtere aandrijving mogelijk. 



  De inslagaanbreng boven en onder stilstaande kettingdraden die als glijbaan voor de inslagdraden kunnen dienen, en het kruisen van de bindkettingdraden rond de definitieve lokaties voor inslagdraden, maken een lichtere aanslag van de lade mogelijk. 



  Het feit dat minstens de vulkettingdraden en een gedeelde van de bindkettingdraden een scherpe hoek vormen met de twee rugdoeken die uit elkaar moeten blijven om de bindende pooldraden gespannen te houden, maakt de poolvorming veel gemakkelijker. De spanningen opgelegd aan de kettingdraden om hetzelfde doel te bereiken zijn beduidend minder. De steeds onder gelijke spanning staande stilstaande spreidstand van de vulkettingdraden 3 boven en 13 onder laat een kontinue afwikkeling van de overeenkomstige bomen toe en het vooruitschuiven van de inslagdraden tussen de wisselende bindkettingdraden wordt gemakkelijker zodat de lade-aanslag lichter kan zijn. Dit betekent een lichtere lade en aandrijving ervan en de mogelijkheid een hogere snelheid te bereiken. Trekkrachten op kettingdraden en de doeken kunnen verminderen. Het aantal draadbreuken vermindert. 



  De poolvorming kan bij elke toer in elk van de twee doeken van het dubbeldoekweefsel geschieden. De werkende 

 <Desc/Clms Page number 23> 

 (geselekteerde) pooldraden volgen paarsgewijze (bij voorbeeld 19 uit 10 en 119 uit 11) oppositionele wegen. Bij de eerste omwenteling : aan het stijgen van van een geselekteerde haak 29 beantwoordt het stijgen van de pooldraad 19 maar evenveel het dalen van de pooldraad 119. Er is dus kompensatie van krachten. De dode pooldraden (in de bestaande   weefwijzen toch   bewegend boven en onder de scheuten en dus het jacquardmechanisme belastend), rusten in de nieuwe weefwijze gedurende twee toeren op vaststaande messen 38. Ze worden slechts heel kort   vóór   selektie enkele tienden van een millimeter door het rooster 43 geheven (ongeveer 1/8 toer).

   Deze twee gevolgen van de weefwijze laten een uiterst lichte werking van het jacquardmechanisme toe. De bobijnen van het rek met pooldraden kunnen verdubbeld worden : twee draden dubbel gewikkeld op een zelfde cylindrische. kruisspoel. Het remmechanisme per bobijn kan hetzelfde blijven. De trekkracht wordt verdeeld over twee draden waardoor de draadbreuk ook vermindert. De dode pooldraden blijven gestrekt en onbeweeglijk langs de binnenzijde van het vulkettingdradenvlak zodat een kleiner pooldraad-verbruik kan worden verwacht. Ook de gaapvorming is zuiverder. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijzen en inrichtingen voor het weven kunnen in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (1)

  1. Konklusies. 1. - Werkwijze voor het weven, volgens dewelke men ten minste één doek (10 of 11) vormt door tussen ten minste twee vlakken met kettingdradenvoor binding (bindkettingen) of vulling (span-of vulketting) (2,3, 4,12, 13,14) die EMI24.1 ten minste één gaap (5, 6, 15 of 16) vormen ten minste één inslag van textielmateriaal (garen) 8, 17, 18) aan te brengen en vervolgens door het sluiten van deze gaap (5,6, 15 of 16) en het aanslaan met het riet (9) deze inslag (7, 8,17, 18) in te binden, daardoor gekenmerkt dat men ten minste bij een aantal toeren voor inslaginbreng voor textielmateriaal, ten minste drie kettingdradenvlakken (2, 3,4 en/of 12,13, 14) voor één zelfde doek (10 en/of 11) vormt en men tijdens deze inslaginbrengen gelijktijdig in ten minste twee tussen de kettingdradenvlakken (2,3, 4, 12,
    13, 14) gevormde gapen (5,6, 15,16) ten minste twee inslagdraden (7,8 en/of 17, 18) aanbrengt, ten minste één in elke gaap, welke twee textiele inslagdraden (7,8 en/of 17, 18) men afzonderlijk inbindt.
    2.-Werkwijze volgens vorige konklusie, daardoor gekenmerkt dat men een enkelvoudig poolweefsel vervaardigt en men daartoe poolvormende zogenaamde roeden (22) gebruikt waarvoor men buiten de drie voornoemde kettingdraadvlakken (2,3, 4) ten minste een vierde vlak van pooldraden (19, 20, 21...) in kettingrichting heeft, die ten minste een derde gaap vormen, om bij sluiting over de ingebrachte roeden (22) ten minste één laag poollussen te vormen, eventueel gesneden bij gebruik van snijroeden. <Desc/Clms Page number 25> 3.- Werkwijze volgens vorige konklusie, daardoor gekenmerkt dat één kettingdradenvlak (3) nagenoeg stationair gehouden wordt.
    4.-Werkwijze volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat men een dubbeldoekweefsel weeft met tegelijk twee doeken (10 en 11) en men voor voornoemde inslaginbrengen voor de twee doeken (10 en 11) ten minste zes kettingdradenvlakken (2,3, 4,12, 13,14) vormt, waarbij de twee middelste kunnen nagenoeg samenvallen, en dus vier gapen (5,6, 15, 16) vormt en men tijdens deze inslaginbrengen tegelijk ten minste vier inslagdraden (7,8, 17,18) aanbrengt, ten minste één in elke gaap (5,6, 15,16), welke vier inslagdraden (7,8, 17,18) men afzonderlijk inbindt.
    5.-Werkwijze volgens vorige konklusie, daardoor gekenmerkt dat men het bovenste en het onderste doek (10 en 11) als volmaakte spiegelbeelden gelijktijdig vooruitschrijdend weeft.
    6.-Werkwijze volgens een van de konklusies 4 en 5, daardoor gekenmerkt dat men een pool-dubbelweefsel vervaardigt en men tijdens inslaginbrengen op een volledig symmetrische manier en gelijktijdig ten minste een reeks pooldraden (19,20, 21) in het bovenste doek (10) en ten minste één reeks pooldraden (119,120) in het onderste doek (11) inwerkt.
    7.-Werkwijze volgens een van de vorige konklusies, daardoor gekenmerkt dat men bij elke inslaginbreng ten minste twee inslagdraden (7,8, 17,18), elk in zijn gaap (5,6 en/of 15, 16), voor een zelfde doek (10 of 11) inbrengt. <Desc/Clms Page number 26>
    8.- Werkwijze volgens een van de vorige konklusies, daardoor gekenmerkt dat men voor voornoemde inslaginbrengen waarbij men ten minste twee inslagdraden (7,8 en/of 17, 18) in een zelfde doek (10 of 11) inbrengt drie kettingdradenvlakken (2,3, 4 en/of 12,13, 14) waarvan het middelste (3 en/of 13) nagenoeg stationair is en de andere (2,4 en/of 12,14) tijdens de gaapvorming erboven respektievelijk eronder liggen en bij het inbinden van de inslagdraden (7,8 en/of 17,18) omwisselen.
    9.-Inrichting voor het weven die een mechanisme voor het vormen van een gaap (5,6, 15,16) bevat en een inslagmechanisme, daardoor gekenmerkt dat het mechanisme voor het vormen van een gaap een mechanisme is dat tegelijk ten minste twee gapen (5,6 en/of 15,16) voor inbreng van textiele draden voor een zelfde doek (10 en/of 11) dat geweven wordt, kan vormen, terwijl het inslagmechanisme een mechanisme is dat tegelijk ten minste twee textiele inslagdraden (7,8 en/of 17,18) in deze gapen (5,6 en/of 15,16) kan brengen.
    10.-Inrichting volgens vorige konklusie, daardoor gekenmerkt dat het mechanisme voor het gelijktijdig vormen van ten minste twee gapen (5,6 en/of 15,16) voor één EMI26.1 zelfde doek (10 en/of 11) drie schachten (1) bevat, namelijk een nagenoeg stilstaande schacht (1) voor het dragen van een middelste kettingdradenvlak (3 en/of 13) dat nagenoeg stationair blijft, en twee op en neer bewegende schachten (l) voor twee andere kettingdradenvlakken (2,4 en/of 12,14) die respektievelijk boven en onder het eerste gelegen zijn en bij het inbinden met elkaar wisselen.
    11.-Inrichting volgens een van de konklusies 9 en 10, daardoor gekenmerkt dat ze een dubbeldoekweefinrichting is en het mechanisme voor het vormen van de gapen een <Desc/Clms Page number 27> mechanisme is om tegelijk ten minste vier gapen (5,6, 15, 16) te vormen, terwijl het kettinginbrengmechanisme een mechanisme is dat tegelijk ten minste vier inslagdraden (7, 8,17, 18) in deze gapen (5,6, 15,16) kan inbrengen EMI27.1 waarbij de vul- in schachten (1) met dubbelogige hevels gedragen zijn. en bindkettingdradenvlakken12.-Inrichting volgens een van de konklusies 9 tot 11, daardoor gekenmerkt dat ze een poolmechanisme bevat voor het aanbrengen van pooldraden (19,20, 21).
    13.-Inrichting volgens de konklusies 11 tot 12, daardoor gekenmerkt dat ze een dergelijk poolmechanisme per paar pooldraden bestaande uit een pooldraad (19,20, 21) voor het bovenste doek (10) en een pooldraad (119,120) voor het onderste doek (11), een katrolmechanisme (24) dat door een selektiemechanisme (29,38-43) bestuurd is en een gedeelte (29) bevat dat bij selektie van de voornoemde pooldraden (19,20, 21,119, 120) door dit selektiemechanisme (29, 38-43) op en neer verplaatst wordt, welk katrolmechanisme (24) twee kabeleinden bevat waarmee de hevels van de twee pooldraden (19,119, 20,120) van het paar verbonden zijn en zo gekonstrueerd is dat wanneer door de verplaatsing van het voornoemde gedeelte (29) het ene kabeleinde opwaarts verplaatst wordt, het andere kabeleinde in dezelfde mate neerwaarts verplaatst wordt.
    14.-Inrichting volgens vorige konklusie, daardoor gekenmerkt dat het katrolmechanisme (24) een katrolblok (25) bevat dat aan het selektiemechanisme (29, 38-40)) opgehangen is en twee wielen (26 en 27) draagt, een eerste kabel (30), die over een van de wielen (26) loopt, waarvan een einde onder dit wiel (26) vast is aan een vast rooster (31) is en het andere einde met de hevel van een van de pooldraden (19,20, 21) verbonden is en een tweede kabel <Desc/Clms Page number 28> (32), die over het andere wiel (27) loopt, waarvan een einde boven dit andere wiel (27) stationair is, welke tweede kabel (32) verder over een boven dit andere wiel (27) vast is aan een vast rooster (33) ten opzichte van het laatstgenoemde einde gemonteerd omkeerwiel (34) loopt, van welke tweede kabel (32) het andere einde met de hevel van de andere pooldraad (119,120) verbonden is.
    15.-Inrichting volgens vorige konklusie, daardoor gekenmerkt dat de eerste kabel (30) verbonden is met de hevel van de pooldraad (19,20) voor bet bovenste doek (10) en de tweede kabel (32) met de hevel van de pooldraad (119, 120) voor het onderste doek (11).
    16.-Inrichting volgens een van de konklusies 9 tot 15, daardoor gekenmerkt dat ze een selektiemechanisme voor pooldraden (19, 20,21, 119, 120) bevat, welk selektiemechanisme ophangelementen (29) bevat die gevormd zijn door een staafvormig element (35), door een haakje (36) dat onderaan op het staafvormige element vastgemaakt is en waaraan een katrolmechanisme (24) met een kabel (28) opgehangen is en dat zo is dat het ophangelement (29) vanzelf de neiging heeft naar een kant te kantelen indien het vrij is, en door een op-een afstand van het bovenste einde op het staafvormige element (35) gemonteerd en zijwaarts buiten dit element uitstekend haakorgaan (37), en voor de ophangelementen (29) een stationaire steun (38) waarop voor voornoemde gekantelde stand het haakorgaan (37) hangt, een bij het weven zieh op en neer verplaatsend mes (39) en een door een elektromagneet (42)
    kantelbare hefboom (41) om het ophangelement (29) vanuit de voornoemde gekantelde stand weg te duwen tot in een stand waarbij het haakorgaan (37) op het op en neer verplaatsbare mes (39) kan hangen. <Desc/Clms Page number 29>
    17.-Inrichting volgens een van de konklusies 9 tot 16, daardoor gekenmerkt dat ze geleiders (44) bevat voor inslaginbrengorganen voor het inbrengen van de inslagdraden (7,8, 17,18) die langs het riet (9) van de lade (50) verplaatsbaar zijn tussen een stand die ze bij naar achter gewentelde stand van het riet (9) innemen en waarbij ze zieh doorheen de kettingdradenvlakken (2,3, 4,12, 13,14) in de geopende gapen (5,6, 15,16) uitstrekken en een stand die ze bij aanslag van het riet (9) innemen en waarbij ze zieh onder het gevormde weefsel bevinden.
    18.-Inrichting volgens vorige konklusie, daardoor gekenmerkt dat de geleiders (44) evenwijdig aan het riet (9) op en neer verschuifbaar zijn gemonteerd en hun beweging ontlenen aan de beweging van de lade (50).
    19.-Inrichting volgens een van de konklusies 17 en 18, daardoor gekenmerkt dat de geleiders (44) op een balk (45) gemonteerd zijn die gedragen is door benen (46) die op en neer verschuifbaar op de benen (47) van de lade (50) gemonteerd zijn, en de op en neerwaartse beweging van de geleiders (44) veroorzaakt wordt doordat de balk (45) scharnierend verbonden is met armen (49) die op een afstand van de wentelas van de ladebenen (47) scharnierend in een vast punt gemonteerd zijn.
BE9101060A 1991-11-19 1991-11-19 Werkwijze en inrichting voor het weven. Expired - Fee Related BE1005506A3 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9101060A BE1005506A3 (nl) 1991-11-19 1991-11-19 Werkwijze en inrichting voor het weven.
EP92923737A EP0613507A1 (en) 1991-11-19 1992-11-18 Method and device for weaving
PCT/EP1992/002649 WO1993010295A1 (en) 1991-11-19 1992-11-18 Method and device for weaving

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9101060A BE1005506A3 (nl) 1991-11-19 1991-11-19 Werkwijze en inrichting voor het weven.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1005506A3 true BE1005506A3 (nl) 1993-08-31

Family

ID=3885810

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9101060A Expired - Fee Related BE1005506A3 (nl) 1991-11-19 1991-11-19 Werkwijze en inrichting voor het weven.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP0613507A1 (nl)
BE (1) BE1005506A3 (nl)
WO (1) WO1993010295A1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1007679A5 (nl) * 1993-10-28 1995-09-12 Wiele Michel Van De Nv Binding voor een dubbelwerkpoolweefsel en weefmethode om deze binding te verwezenlijken.

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB434944A (en) * 1934-06-07 1935-09-11 Heinrich Theunissen A method of producing double warp pile fabrics with figured backs
US2329739A (en) * 1942-04-21 1943-09-21 Joseph L Baker Process of making pile fabrics
CH447067A (de) * 1966-05-12 1967-11-15 Kuny Hans Verfahren zur Herstellung von Samtbändern, Bandwebmaschine zur Durchführung des Verfahrens, und nach dem Verfahren hergestelltes Samtband
FR2287539A1 (fr) * 1974-10-09 1976-05-07 Zangs Ag Maschf Metier jacquard a double leve et a grande ouverture de la foule
EP0304937A1 (de) * 1987-08-27 1989-03-01 N.V. Michel Van de Wiele Webverfahren und -vorrichtung zum Herstellen von Geweben mit Hilfe von Rutenwebmaschinen

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB434944A (en) * 1934-06-07 1935-09-11 Heinrich Theunissen A method of producing double warp pile fabrics with figured backs
US2329739A (en) * 1942-04-21 1943-09-21 Joseph L Baker Process of making pile fabrics
CH447067A (de) * 1966-05-12 1967-11-15 Kuny Hans Verfahren zur Herstellung von Samtbändern, Bandwebmaschine zur Durchführung des Verfahrens, und nach dem Verfahren hergestelltes Samtband
FR2287539A1 (fr) * 1974-10-09 1976-05-07 Zangs Ag Maschf Metier jacquard a double leve et a grande ouverture de la foule
EP0304937A1 (de) * 1987-08-27 1989-03-01 N.V. Michel Van de Wiele Webverfahren und -vorrichtung zum Herstellen von Geweben mit Hilfe von Rutenwebmaschinen

Also Published As

Publication number Publication date
WO1993010295A1 (en) 1993-05-27
EP0613507A1 (en) 1994-09-07

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1016008A4 (nl) Werkwijze en inrichting voor het weven van dubbelzijdig bruikbare weefsels.
US7520303B2 (en) Method for weaving a fabric, fabric woven by means of such a method and weaving machine for weaving such a fabric
BE1005761A5 (nl) Tweeschotsbinding voor het vervaardigen van dubbelstukweefsels, en dubbelstukweefmachine met vertikaal beweegbare inslaginbrenginrichtingen, voor de vervaardiging ervan.
BE1016658A3 (nl) Werkwijze voor het weven van een weefsel, weefsel geweven volgens een dergeljke werkwijze en weefmachine voor het weven van een dergelijk weefsel.
BE1004347A3 (nl) Takelophanging voor een jacquardmachine en jacquardmachine voorzien van een dergelijke takelophanging.
BE1016032A6 (nl) Werkwijze en inrichting voor het weven van poolweefsels met afstandhouder en dubbele houderelementen.
BE1005506A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het weven.
BE1011943A3 (nl) Werkwijze en weefmachine voor het weven van een poolweefsel.
BE1012004A3 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van een poolweefsel met grove poolkettingdraden.
US3774649A (en) Hand loom
KR100925014B1 (ko) 자카드가 표현된 벨벳 및 이를 제조하는 장치와 그제조방법
BE1004414A3 (nl) Weefmachine voor kelim- en gobelinweefsels en dergelijke weefsels met een dergelijke weefmachine vervaardigd.
BE1014573A5 (nl) Uitrusting van een weefmachine, werkwijze voor het wijzigen van een weefmachine-uitrusting, en weefprocede gebruik makend van een weefmachine met zo&#39;n uitrusting.
BE1013285A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het steunen van een schaar kettingdraden bij een weefmachine.
US3456691A (en) Shed-forming apparatus for a loom
US5771943A (en) Method and apparatus for the manufacture of carpet including an additional weft material
US2555159A (en) Method of and apparatus for weaving relief designs in pile surfaces of textile fabrics
JPH0762289B2 (ja) 織物組織を生産する方法
BE1007294A3 (nl) Dubbele tweeschotbinding voor de vervaardiging van een dubbelstuk-poolweefsel, en volgens een dergelijke binding vervaardigde weefsels.
US2232312A (en) Toy loom
US2228438A (en) Hand loom
US3295561A (en) Apparatus for weaving pile fabrics
BE1013880A3 (nl) Driestanden-jacquardmachine.
US2149724A (en) Loom
BE1007423A3 (nl) Werkwijze voor de vervaardiging van een dubbelstuk-poolweefsel, en volgens deze werkwijze vervaardigde poolweefsels.

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: S.A. BIPALIFIN

Effective date: 19961130