NL9401101A - Werkwijze en inrichting voor het op een gewenste plaats op een onder water gelegen bodem en/of voorwerp storten van stortmateriaal. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Werkwijze en inrichting voor het op een gewenste plaats op een onder water gelegen bodem en/of voorwerp storten • t van stortmateriaal.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het op een gewenste plaats op een onder water gelegen bodem en/of voorwerp storten van stortmateriaal, zoals bijvoorbeeld zand en/of stenen, vanaf een vaartuig met behulp van aan het vaartuig opgehangen en zich onder water tot nabij de bodem uitstrekkende geleidingsmiddelen, die aan hun ondereinden zijn voorzien van positioneermiddelen met behulp waarvan de ondereinden van de geleidingsmiddelen tijdèns bedrijf in dwars op elkaar staande richtingen verplaatsbaar zijn.

Dergelijke werkwijzen alsmede inrichtingen voor het uitvoeren van dergelijke werkwijzen zijn bijvoorbeeld bekend uit het Britse octrooi-schrift 2.098.139 en de Europese octrooiaanvrage 0.450.675. Zoals in deze publicaties is geopenbaard wordt hierbij gebruik gemaakt van min of meer kokervormige geleidingsmiddelen opgebouwd met behulp van netvormige organen of buisstukken, waarbij tijdens bedrijf het stortmateriaal in deze kokervormige geleidingsorganen wordt gestort en door deze kokervormige gelei dingsorganen naar beneden valt.

Op zich voldoen deze inrichtingen goed. In sommige gevallen kunnen echter bij het gebruik van deze inrichtingen problemen ontstaan. Bij het werken op grotere diepte kan het totaal gewicht van de inrichting te groot worden. Verder kan het tengevolge van door stromingen in het water op de kokervormige organen uitgeoefende krachten voorkomen, dat ondanks het gebruik van de positioneermiddelen toch een sterke niet beheersbare afbuiging van de kokervormige organen ontstaat, zodat geen storten van het stortmateriaal nauwkeurig op de gewenste plaats te bewerkstelligen is.

Volgens de uitvinding maakt men nu gebruik van een opneemorgaan, waarin een hoeveelheid stortmateriaal kan worden opgenomen en dat tijdens bedrijf langs de geleidingsmiddelen heen en weer verplaatst wordt tussen een nabij het vaartuig gelegen eerste stand in welke eerste stand het opneemorgaan gevuld wordt met stortmateriaal, en een tweede nabij de ondereinden van de geleidingsmiddelen gelegen stand, in welke tweede stand het opneemorgaan wordt geleegd.

Bij toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding kan gebruik worden gemaakt van geleidingsmiddelenj die een verhoudingsgewijs kleine doorsnede hebben, zodat deze geleidingsmiddelen weinig invloed ondervinden van eventuele heersende stromingen.

Ook het heen en weer beweegbare opneemorgaan heeft met betrekking tot het doorsnede-oppervlak van de gebruikelijke kokervormige organen een verhoudingsgewijs klein oppervlak, zodat ook in het algemeen dit opneemorgaan niet aan zodanige krachten door de eventueel heersende stromingen wordt onderworpen, dat oncontroleerbare verplaatsingen van het opneemorgaan optreden.

Het is gebleken, dat de werkwijze volgens de uitvinding bijvoorbeeld ook met succes kan worden toegepast in die gevallen, waarin in op afstand van elkaar gelegen plaatsen betrekkelijk kleine hoeveelheden stortmateriaal op de onder water gelegen bodem moeten worden gestort.

Voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding kan doelmatig gebruik worden gemaakt van een inrichting voor het op een gewenste plaats op een onder water gelegen bodem en/of voorwerp storten van stortmateriaal, zoals bijvoorbeeld zand en/of stenen vanaf een vaartuig, waarbij de inrichting is voorzien van met behulp van ophangkabels aan een voertuig op te hangen positioneermiddelen met behulp waarvan het ondereinde van de inrichting tijdens bedrijf in dwars op elkaar staande richtingen verplaatsbaar is, zoals bekend uit bovengenoemde publicaties.

Daarbij is volgens de uitvinding de inrichting voorzien van een opneemorgaan waarin een hoeveelheid stortmateriaal kan worden opgenomen en dat met behulp van hijsmiddelen lanos de ophangkabels op en neer beweegbaar is tussen een nabij het vaartuig gelegen eerste stand en een tweede nabij de ondereinden van de ophangkabels gelegen stand, terwijl het opneemorgaan nabij zijn onderzijde is voorzien van een afsluitbare opening.

Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan een een eenvoudige en robuuste opbouw bezittende inrichting worden verkregen.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een met een vaartuig verbonden inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont schematisch op grotere schaal een opneemorgaan in doorsnede.

Figuur 3 toont schematisch op grotere schaal een opneemorgaan in zijn stand nabij de positioneermiddelen.

De inrichting 1 volgens de uitvinding is voor gebruik gebruikelijk opgehangen aan een schematisch aangeduid vaartuig 2 dat bijvoorbeeld kan worden gevormd door een schip, een ponton of dergelijke.

De inrichting 1 is voorzien van positioneermiddelen in de vorm van bijvoorbeeld een klokvormig orgaan 3 waarin op op zichzelf bekende en niet nader weergegeven wijze een aantal schroeven aandrijvende motoren zijn ondergebracht, een en ander zodanig, dat het klokvormige orgaan 3 in dwars op elkaar staande richtingen, in het algemeen in twee loodrecht op elkaar staande richtingen verplaatsbaar is.

Daarbij zijn gebruikelijk aan het klokvormige orgaan 3 armen 4 bevestigd voor het ondersteunen van middelen met behulp waarvan tijdens bedrijf de positie van het klokvormige orgaan ten opzichte van een onder water gelegen bodem kan worden vastgesteld.

Het klokvormige orgaan is opgehangen aan een aantal kabels 5, die zijn verbonden met niet nader weergegeven op het vaartuig 2 aangebrachte lieren. Zoals in figuur 1 schematisch is weergegeven zijn daarbij de kabels gevoerd door een in een deel van het vaartuig 2 uitmakende plateau 6 aangebrachte opening 7. Ter hoogte van de opening 7 is het uiteinde gelegen van een transportband 8 c.q. laadinstallatie met behulp waarvan stortmateriaal in de richting van de opening 7 kan worden toegevoerd.

De inrichting is verder voorzien van een opneemorgaan 9, dat met behulp van een hijskabel 10, die eveneens verbonden is met een niet nader weergegeven op het vaartuig 2 aangebrachte lier op en neer beweegbaar is tussen het plateau 6 en het klokvormige orgaan 3.

Zoals nader in figuur 2 is weergegeven omvat het opneemorgaan een kokervormig lichaam 11, welke aan zijn onderzijde is voorzien van een uitstekende flens 12. In de flens 12 zijn gaten 13 aangebracht waardoorheen de kabels 5 zijn gevoerd.

Verder zijn aan de buitenomtrek van het kokervormige lichaam uitstekende oren 14 bevestigd, waaraan ogen 15 zijn gekoppeld. Zoals uit figuur 2 blijkt zijn de kabels 5 behalve door de openingen 13 in de flens 12 ook geleid door enige boven de flens 12 gelegen ogen 15.

Aan de onderzijde van het kokervormige lichaam 11 is met behulp van een scharnieras 16 een klep 17 scharnierend aangebracht. Aan de klep 17 is het ondereinde van de hijskabel 10 bevestigd. In de in figuur 2 weergegeven stand, waarin het opneemorgaan 9 aan de aan de klep 17 bevestigde hijskabel 10 hangt neemt de klep 17 een het kokervormige lichaam 11 aan zijn onderzijde afsluitende stand in, zodat zo in het kokervormige lichaam stortmateriaal 18 kan zijn opgenomen.

Het zal duidelijk zijn, dat tijdens bedrijf met behulp van de hijskabel 10 het opneemorgaan kan worden bewogen tussen een eerste stand, waarin het opneemorgaah ter hoogte van het plateau 6 is gelegen en een tweede stand,waarin het opneemorgaan nabij de onderzijde van de inrichting, dat wil zeggen ter hoogte van het klokvormige orgaan 3 is gelegen, zoals afgebeeld in figuur 3.

In bovengenoemde eerste stand kan met behulp van de transportband 8 op de onder water gelegen bodem te storten stortmateriaal 18 in het kokervormige lichaam 11 worden gestort.

Vervolgens kan het opneemorgaan 9 naar beneden worden bewogen, waarbij het kokervormige orgaan wordt geleid langs de het klokvormige 3 ondersteunende kabels 5.

Zoals nu nader is weergegeven in figuur 3 is in het hart van het klokvormige orgaan 3 een zich in hoofdzaak in verticale richting uitstrekkende pijp 19 bevestigd, die aan zijn ondereinde is afgesloten door een hoekvormige bodemplaat 20 waarvan de punt naar boven is gericht. Nabij zijn boveneinde is de pijp 19 met behulp van een ringvormig vulstuk 21 aan een kegel vormig wanddeel 22 van het klokvormige orgaan 3 bevestigd.

Nabij het ondereinde van de pijp 19 zijn in de wand van de pijp diametraal tegenover elkaar met behulp van kleppen 23 afsluitbare openingen aangebracht. De kleppen zijn met behulp van nabij de onderrand van de kegel vormige bodemplaat 20 gelegen scharnierassen 24 verzwenkbaar met de pijp 19 verbonden. Daarbij kunnen de kleppen met behulp van niet nader weergegeven aandrijforganen vanuit de in figuur 3 weergegeven getrokken stand, waarin de kleppen de in de pijp 19 aangebrachte openingen afsluiten, worden verzwenkt naar de in figuur 3 in gestippelde lijnen weergegeven stand, waarin de kleppen 23 onder de plaat 20 zijn gelegen.

Indien nu het opneemorgaan 9, gevuld met stortmateriaal 18, naar beneden wordt bewogen, zal op een gegeven moment de flens 12 van het opneemorgaan 9 komen te rusten op het ringvormige vulstuk 21, zoals afge-beeld in figuur 3. Bij het verder vieren van de hijskabel 10 zal de klep 17 om de scharnieras 16 verzwenken naar de in figuur 3 weergegeven, de opening aan het ondereinde van het kokervormige lichaam 11 vrijgevende stand, zodat het stortmateriaal 18 vanuit het kokervormige lichaam 11 in de buis 19 kan vallen. Nadat zo het opneemorgaan 9 is leeggestort kan de hijskabel 10 weer ingehaald worden, waardoor de klep 17 weer automatisch wordt gesloten en het opneemorgaan 9 weer omhoog wordt bewogen naar het plateau 6. De afvoer van het stortmateriaal 18 uit de pijp 19 kan worden geregeld door het opnenen van de kleppen 23.

Daar door waterstromingen veroorzaakte krachten in hoofdzaak slechts zullen inwerken op het klokvormige orgaan 3 en het opneemorgaan 9, die totaal een verhoudingsgewijs klein dwarsdoorsnede-oppervlak hebben, zal de inrichting volgens de uitvinding aanzienlijk minder gevoelig zijn voor stromingen in het water dan de bovenbeschreven bekende inrichtingen, zodat ook onder die omstandigheden, waarin sterke stromingen in het werkgebied heersen toch een nauwkeurige opstelling van de het klokvormige orgaan 3 omvattende positioneermiddelen ten opzichte van de onder water gelegen bodem en daarmede een nauwkeurig op de gewenste plaats storten van het stortmateriaal kan worden bewerkstelligd. Daarnaast is de inrichting ook bijzonder geschikt voor het op verschillende op afstand van elkaar gelegen plaatsen storten van kleine hoeveelheden materiaal, zoals bijvoorbeeld gewenst wordt voor het opvullen van bodemonregelmatigheden of voor het op regelmatige afstand van elkaar vormen van funderingspunten voor het ondersteunen van een pijpleiding.

Bij de aanvang van de werkzaamheden kan men eventueel het gevulde opneemorgaan gelijktijdig met het klokvormige plaatsingsorgaan 3 naar beneden bewegen.

Ook is het denkbaar het opneemorgaan 9 en het klokvormige plaatsingsorgaan 3 tot een eenheid te verenigen, welke eenheid in zijn geheel op en neer wordt bewogen zoals hierboven beschreven voor opneemorgaan 9. In een dergelijk geval kan eventueel de klep 17 vervallen.

Claims (12)

1. Werkwijze voor het op een gewenste plaats op een onder water gelegen bodem en/of voorwerp storten van stortmateriaal, zoals bijvoorbeeld zand en/of stenen vanaf een vaartuig met behulp van aan het vaartuig opgehangen en zich tijdens bedrijf onder water tot nabij de bodem uitstrekkende geleidingsmiddelen, die aan hun ondereinden zijn voorzien van positioneer-middelen met behulp waarvan de ondereinden van de geleidingsmiddelen tijdens bedrijf in dwars op elkaar staande richtingen verplaatsbaar zijn, met het kenmerk, dat men gebruik maakt van een opneemorgaan waarin een hoeveelheid stortmateriaal kan worden opgenomen en dat tijdens bedrijf langs de geleidingsmiddelen heen en weer verplaatst wordt tussen een nabij het vaartuig gelegen eerste stand, in welke eerste stand het opneemorgaan gevuld wordt met stortmateriaal, en een tweede nabij de ondereinden van de geleidingsmiddelen gelegen stand, in welke tweede stand het opneemorgaan wordt geleegd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat met het opneemorgaan geleidt langs de middelen met behulp waarvan de positioneer-middelen met het vaartuig zijn verbonden.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat men het opneemorgaan omhoog en omlaag beweegt met behulp van een hijsdraad, die is bevestigd aan een klep, die een aan de onderzijde van het opneemorgaan aangebrachte opening afsluit.

4. Werkwijze voor het op een gewenste plaats op een onder water gelegen bodem en/of voorwerp storten van stortmateriaal zoals bijvoorbeeld zand en/of stenen vanaf een vaartuig met behulp van een aan het vaartuig opgehangen van positioneermiddelen voorzien plaatsingsorgaan, dat met behulp van kabels of dergelijke in hoogterichting verplaatsbaar is, waarbij het orgaan met behulp van de positioneermiddelen tijdens bedrijf in dwars op elkaar staande richtingen verplaatsbaar is, met het kenmerk, dat men gebruik maakt van een met het plaatsingsorgaan verbonden opneemorgaan waarin een hoeveelheid stortmateriaal kan worden opgenomen en dat tijdens bedrijf met het plaatsingsorgaan heen en weer verplaatst wordt tussen een nabij het vaartuig gelegen eerste stand, in welke stand het opneemorgaan gevuld wordt en een tweede nabij de bodem en/of voorwerp gelegen stand waarin het opneemorgaan wordt geleegd.

5. Inrichting voor het op een gewenste plaats op een onder water gelegen bodem en/of voorwerp storten van stortmateriaal, zoals bijvoorbeeld zand en/of steen vanaf een vaartuig, waarbij de inrichting is voorzien van met behulp van ophangkabels aan een vaartuig op te hangen positioneer-middelen met behulp waarvan het ondereinde van de inrichting tijdens bedrijf in dwars op elkaar staande richtingen verplaatsbaar is, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een opneemorgaan waarin een hoeveelheid stortmateriaal kan worden opgenomen en die met behulp van hijsmiddelen langs de ophangkabels op en neer beweegbaar is tussen een nabij het vaartuig gelegen eerste stand en een tweede nabij de ondereinden van de ophangkabels gelegen stand, terwijl het opneemorgaan nabij zijn onderzijde is voorzien van een afsluitbare opening.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het opneemorgaan nabij zijn onderzijde is voorzien van een verzwenkbare klep voor het afsluiten van de opening aan de onderzijde van het opneemorgaan, terwijl met deze klep een hijskabel is verbonden met behulp waarvan het opneemorgaan op en neer beweegbaar is.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat aan de ondereinden van de ophangkabels een klokvormig orgaan is opgehangen, waarbij het opneemorgaan en het klokvormige orgaan zodanig zijn uitgevoerd, dat het opneemorgaan zich in de tweede stand kan afsteunen op het klokvormige orgaan.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het klokvormige orgaan is voorzien van een kokervormig orgaan, zodanig, dat dit kokervormige orgaan in het verlengde is gelegen van het opneemorgaan indien het opneemorgaan op het klokvormige orgaan rust.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het kokervormige orgaan nabij zijn onderzijde is voorzien van ten minste een afsluitbare opening.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat een de in een zijkant van het kokervormige orgaan aangebrachte opening afsluitbare klep vanuit een de opening afsluitende stand verzwenkbaar is tot in een stand onder een het kokervormige orgaan aan zijn onderzijde afsluitende bodem.

11. Inrichting voor het op een gewenste plaats op een onder water gelegen bodem en/of voorwerp storten van stortmateriaal, zoals bijvoorbeeld zand en/of steen vanaf een vaartuig, waarbij de inrichting is voorzien van met behulp van ophangkabels aan een vaartuig op te hangen plaatsingsorgaan, dat is voorzien van positioneermiddelen met behulp waarvan het plaatsings-orgaan tijdens bedrijf in dwars op elkaar staande richtingen verplaatsbaar is, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een met het plaatsingsorgaan samenhangend opneemorgaan waarin een hoeveelheid stortmateriaal kan worden opgenomen en het plaatsingsorgaan met het opneemorgaan met behulp van hijsmiddelen langs kabels op en neer beweegbaar is tussen een nabij het vaartuig gelegen eerste stand en een tweede op afstand onder het vaartuig gelegen stand, terwijl het opneemorgaan nabij zijn ondereinde is voorzien van een afsluitbare opening.

12. Vaartuig uitgerust met een inrichting volgens een der voorgaande conclusies 5-11.