NL9200799A - Verticale reinigingslansmachine. - Google Patents

Description

VERTICALE REINIGINGSLANSMACHINE

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het reinigen van verticale warmtewisselaar-pijpenbun-dels.

Een inrichting voor het reinigen van horizontale warmtewisselaar-pijpenbundels is op zichzelf bekend, bijvoorbeeld uit de Nederlandse octrooiaanvrage 91 01412. Een dergelijke bekende reinigingslansmachine omvat een lanshouder die door middel van een kraan voor een pijpenbundel wordt gepositioneerd en waarna een aantal lansen uit de houder en in de pijpen van de pijpenbundel geschoven wordt, waarbij door de lansen reinigingsvloeistof onder hoge druk wordt gespoten.

Voor het reinigen van verticale warmtewisselaar-pijpenbundels is een dergelijke inrichting niet geschikt. In het bijzonder wanneer de warmtewisselaars waarin deze verticale pijpenbundels zijn omgenomen in een fabrieksruimte staan opgesteld, is boven deze warmtewisselaars onvoldoende ruimte beschikbaar.

De uitvinding beoogt nu een inrichting zoals in de aanhef omschreven te verschaffen waarmee doelmatig verticale warmtewisselaars-pijpenbundels gereinigd kunnen worden.

Dit doel wordt met de in conclusie 1 gekenmerkte inrichting bereikt. Bij deze inrichting is de geleidingsko-lom maximaal slechts enigszins langer dan de lansen, dat wil zeggen dan de hoogte van de warmtewisselaar en een dergelijke ruimte is over het algemeen voldoende beschikbaar. Door de staander wordt de geleidingskolom gemakkelijk verplaatsbaar ondersteund, zodat achtereenvolgens groepen pijpen gereinigd kunnen worden. De bedieningspersonen hoeven slechts weinig of geen kracht uit te oefenen voor het positioneren van de lansen.

Een geschikte, weinig ruimte innemende constructie wordt daarbij gekenmerkt in conclusie 2.

Door toepassing van de maatregel van conclusie 3 kan een zeer compacte en daardoor goed hanteerbare en lichte constructie worden verkregen.

Een gunstige verdere ontwikkeling van de inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt in conclusie 4. De geleidingskolom kan hierdoor stapsgewijze in elke gewenste lengte worden samengesteld, zodat ook in beperkte ruimtes goed gewerkt kan worden. Tegelijkertijd met het toevoegen of verwijderen van een of meer kolomdelen worden een of meer kettingdelen toegevoegd of verwijderd, zodat ook eenvoudig de aandrijfmiddelen aan de gewenste lengte van de geleidingskolom worden aangepast.

De montage van de kolomdelen en de aandrijfmiddelen kan daarbij snel geschieden wanneer op gunstige wijze de maatregel van conclusie 5 wordt toegepast.

Verdere gunstige maatregelen zijn aangegeven in de onderconclusies en de voordelen daarvan blijken uit de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde figuren van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur l toont een perspectivisch overzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting in een gebruikssituatie.

Figuur 2 toont een gedeeltelijk aanzicht van de inrichting volgens pijl II in fig. 1.

Figuur 3 toont een gedeeltelijk aanzicht van de inrichting volgens pijl III in fig. 1.

De in fig. 1 getoonde inrichting l is bestemd voor het reinigen van de verticale pijpenbundels van warmtewisselaars 2 en 3. Deze warmtewisselaars 2 en 3 zijn opgesteld in een fabrieksgebouw 4 zodat de ruimte daarboven beperkt is. Elke warmtewisselaar 2, 3 omvat een aantal pijpen 5 omvattende pijpenbundels. Hoewel er slechts twee warmtewisselaars 2, 3 zijn getekend, komt het vaak voor dat een aantal warmtewisselaars paarsgewijze in een rij zijn opgesteld. De getoonde uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uit vinding kan telkens in één opstelling 2 naast elkaar geplaatste warmtewisselaars behandelen.

De inrichting 1 omvat een staander 6 die door middel van een steun 7 op de twee warmtewisselaars 2, 3 staat. De bovenkant van de staander 6 is gefixeerd met behulp van drie tuidraden 8.

Aan de staander 6 is een draagarmconstructie 9 gemonteerd. Deze draagarmconstructie 9 omvat een frame 10 dat vastverbonden is met een om de staander 6 roteerbare bus 11. De bus 11 steunt tegen een verplaatsbare steunring 12, zodat de draagarmconstructie op een geschikte hoogte kan worden ingesteld.

Zoals getoond is de staander 6 samengesteld uit een eerste staanderdeel 13 en een tweede staanderdeel 14. Het tweede staanderdeel omvat een in het eerste staanderdeel 13 uitstekend pijpdeel. Door de deelbare uitvoering van de staander is deze gemakkelijk verplaatsbaar binnen de beperkte ruimte van het gebouw 4.

Aan de van de bus 11 afgekeerde zijde zijn aan het frame 10, door middel van een nog nader aan de hand van fig. 3 toe te lichten scharnierconstructie twee armen 15, 16 scharnierend aangebracht. Deze armen 15, 16 zijn weer via een scharnierconstructie 17, 18 verbonden met een gelei-dingskolom 19. De geleidingskolom 19 kan door de ondersteuning van de draagarmconstructie 9 evenwijdig aan zichzelf worden verplaatst en daarbij door de scharnieren 17 en 18 ook nog om een verticale as worden gedraaid.

De geleidingskolom 19 is bedoeld voor het geleiden van een aantal lansen 25 die tegelijkertijd een aantal naast elkaar liggende pijpen 5 van een pijpenbundel kan reinigen. Door de ondersteuning met behulp van de draagarmconstructie 9 kunnen de uiteinden van de lansen 25 dus voor elke willekeurige groep van pijpen 5 worden gepostioneerd.

De geleidingskolom 19 is bij de uitvoeringsvorm van de inrichting zoals getoond uitgevoerd als een holle cilindrische buis van een aluminiumlegering, die een langssleuf 20 heeft. Aan het ondereinde van de geleidingskolom is een geleideblok 2 6 aangebracht waardoorheen de lansen 25 worden geleid.

Bij gebruik wordt op een afstand onder het geleide-blok 26 een stelblok 27 gepositioneerd. Het stelblok 27 is voorzien van een aantal geleide bussen 28 die door middel van stelhouten 29 op gewenste onderlinge posities kunnen worden ingesteld. De instelling geschiedt zodanig dat de door de bussen 28 gestoken lansen 25 op onderlinge afstanden komen te liggen overeenkomend met de onderlinge afstanden van de pijpen 5 van de te reinigen pijpenbundel.

De bussen 28 kunnen doorlopen tot aan het geleide blok 26 zodat het stelblok 27 vast daarmee wordt verbonden.

Zoals fig. 2 verder toont is vlak boven het geleide blok 26 aan de kolom 19 een steun 30 vastgelast waaraan een hydraulische motor 31 is gemonteerd. Op de uitgaande as van deze hydraulische motor 31 is een schematisch aangeduid kettingwiel 34 gemonteerd, waaromheen een rollenketting 35 is gelegd. Verder is een sensor 36 aanwezig, die nog later zal worden besproken.

De hydromotor 31 is via in fig. 1 aangeduide leiding 32 verbonden met een hydraulisch aggregaat 33. De gelei-dingskolom 19 draagt dus een minimaal gewicht aan voor de aandrijving van een nog nader te beschrijven, met de lansen verbonden schuifstuk, benodigde onderdelen.

Zoals fig. 3 toont is bovenaan de kolom 19 eveneens een steun 40 vastgelast. Aan deze steun 40 is door middel van een boutverbinding 43 een drager 42 in beperkte mate verticaal verplaatsbaar gemonteerd. De drager 42 draagt op een uitstekende as een vrij lopend kettingwiel 41, waaromheen de ketting 35 is geleid.

Zoals fig. 3 verder toont, is in de buisvormige geleidingskolom 19 een schuifstuk 50 opgenomen dat een aan-grijpingsdeel 52 heeft dat door de sleuf 20 naar buiten steekt. Het aangrijpingsdeel 52 heeft boven en onderaan een oor 53, waaraan de einden van de ketting 35 aangrijpen.

Het zal duidelijk zijn dat door het in werking stellen van de hydraulische motor 31 de ketting 35 heen en weer aangedreven kan worden en daarbij het schuifstuk 50 in de geleidingskolom 19 omhoog en omlaag bewogen kan worden.

De eerder genoemde lansen 25 zijn vast in het schuifstuk 50 gemonteerd. In het inwendige van het schuif- > stuk 50 zijn kanalen gevormd die een aansluiting 51 in het aangrijpingsdeel 52 met de lansen 25 verbindt. Op de aansluiting 51 wordt een hogedruk-slang aangesloten die reini-gingsvloeistof onder hoge druk toe kan voeren naar de lansen.

) Zoals uit de figuren blijkt, is bij de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm de kolom 19 samengesteld uit een aantal kolomdelen, waarvan er in fig. 3 twee, kolomdeel 55 en kolomdeel 56 meer in detail zijn getoond. De kolomdelen zijn aan hun einden voorzien van flenzen 57, 58 en kunnen op > verder op zichzelf bekende wijze door middel van door de flenzen stekende bouten met elkaar worden verbonden tot een geschikte lengte van de geleidingskolom. Aldus kan de geleidingskolom 19 eenvoudig wat zijn lengte betreft aangepast worden aan de beschikbare ruimte in het gebouw 4.

i Daarbij is de ketting 35 samengesteld uit een aantal kettingdelen met een lengte gelijk aan tweemaal de lengte van een kolomdeel 55, 56. De kettingdelen zijn eenvoudig door verbindingsschakels tot één geheel met elkaar verbonden. De ketting 35 omvat in hoofdzaak hetzelfde aantal ; kettingdelen als er kolomdelen in de kolom 19 worden toegepast.

Fig. 3 toont ook nog in detail delen van de draag-armconstructie 9. Het frame 10 draagt een uitstekend deel 65 dat aan zijn einde een scharnierboring 66 heeft. Over deze i scharnierboring 66 heen passen boringen 67 in een gaffel aan de arm 15. Door de op een lijn liggende boringen wordt een scharnierpen 64 gestoken, zodat aldus een scharnier 63 wordt gevormd.

De verbinding van de arm 15 met de kolom 19 blijkt eveneens uit fig. 3. Aan het einde van de arm nabij de kolom 19 draagt de arm 15 een gaffel met twee op een afstand van elkaar liggende boringen 62. De gaffel past over een verdikt deel van de met elkaar verbonden flenzen 57 en 58 waardoor- heen een scharnierboring 61 is aangebracht. Door de op een lijn liggende boringen 61 en 62 wordt een scharnierpen 60 aangebracht, zodat het scharnier 17 wordt gevormd. Scharnier 18 is op identieke wijze uitgevoerd. Evenzo is de verbinding van de arm 16 met het frame 10 op identieke wijze uitgevoerd als het scharnier 63.

De armen 15, 16 kunnen dus zeer eenvoudig losgenomen worden van enerzijds het frame 10 en anderzijds de kolom 19, zodat de gehele inrichting snel kan worden opgebouwd en afgebroken.

In bedrijf wordt na het opbouwen van de inrichting 1 en het instellen van het stelblok 27 het schuifstuk 50 met de daarmee verbonden lansen 25 door in werking stellen van de hydraulische motor 31, geheel omhoog in de kolom 19 bewogen. De lansen 25 zijn dan nagenoeg geheel tot in het stelblok 27 teruggetrokken. De kolom 19 kan vervolgens boven het bovenoppervlak van de warmtewisselaar 2 worden bewogen en om een door de scharnieren 17 en 18 bepaalde as worden geroteerd, totdat de lansen 25 op een lijn komen te liggen met een groep pijpen 5 van de pijpenbundel van de warmtewisselaar 2. De lansen worden vervolgens enigszins omlaag bewogen tot in de pijpen, waarna de niet getoonde toevoer van reinigingsvloeistof onder hoge druk wordt ingeschakeld, zodat via de aansluiting 51, en het schuifstuk 50 reinigingsvloeistof onder hoge druk door de lansen 25 aan het einde daarvan wordt uitgespoten. De in de pijpen 5 aanwezige aanslag en afzetting wordt hierdoor los gespoten. Bij ingeschakelde toevoer van reinigingsvloeistof onder druk, worden de lansen 25 geheel omlaag bewogen, zodat de gehele lengte van de pijpen 5 wordt behandeld. De onderste positie wordt gedetecteerd door de sensor 36. Daarna wordt de bewegingsrichting van de motor 31 omgekeerd en wordt het schuifstuk 50 weer omhoog bewogen waarbij de spuitmondstukken van de lansen 25 nogmaals langs de binnenwand van de pijpen 5 strijken. Wanneer de lansen 25 geheel omhoog bewogen zijn wordt de hogedrukbron uitgeschakeld en wordt de kolom 19 boven een volgend stel pijpen 5 gepositioneerd. Hiervoor is nagenoeg geen kracht nodig, aangezien het gewicht van de kolom 19 en alle daarmee verbonden delen door de dragerarm-constructie 9 wordt opgenomen.

Nadat aldus alle pijpen van de pijpenbundel van de warmtewisselaar 2 zijn behandeld, kan de kolom 19 boven de warmtewisselaar 3 worden gezwenkt en kan opnieuw de cyclus worden herhaald voor de pijpenbundel daarin.

Door de voorkeursuitvoering van de inrichting waarbij de kolom 19 uit kolomdelen van een aluminiumlegering is opgebouwd en de ketting uit kettingdelen is samengesteld kan de inrichting nagenoeg in zijn geheel op verschillende lokaties worden gebruikt. Slechts de set lansen voor het behandelen van de gehele pijplengte van de warmtewisselaar zal de juiste lengte moeten hebben.

Indien de beschikbare ruimte boven de warmtewisselaars dit toelaat, kan uiteraard ook met een langere machine worden gewerkt. In dat geval wordt de slag van de lansen gecontroleerd met behulp van de sensor 36, die bijvoorbeeld een met de uitgeschoven lengte van de lansen proportioneel signaal afgeeft. Met een geschikte verwerkings/aanwijsinrichting wordt dit signaal voor de besturing van de aandrijf-middelen gebruikt.

Claims (10)

1. Inrichting voor het reinigen van verticale warmtewisselaar-pijpenbundels omvattende een staander, een geleidingskolom die door een draagarmconstructie evenwijdig aan zichzelf verplaatsbaar met de staander is verbonden, waarbij de geleidingskolom een leibaan bepaalt voor een verschuifbaar langs de kolom geleid schuifstuk, een aantal evenwijdig aan de geleidingskolom met het schuifstuk verbonden lansen, met het schuifstuk verbonden middelen voor het aan de lansen toevoeren van vloeistof onder hoge druk, en op het schuifstuk aangrijpende aandrijfmiddelen voor het langs de geleidingskolom omhoog en omlaag bewegen van het schuifstuk met de daarmee verbonden lansen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de aandrijfmiddelen omvatten een op het schuifstuk aangrijpend eindloos buigzaam orgaan dat zich uitstrekt om geleidings-wielen aan elk einde van de geleidingskolom, waarbij één van de geleidingswielen aangebracht is op een uitgaande as van een drijfwerk.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij het drijfwerk een door slangen met een hydraulisch aggregaat verbonden hydraulische motor omvat.

4. Inrichting volgens één van de conclusies 2-3, waarbij de geleidingskolom in langsrichting samengesteld is uit een aantal kolomdelen en het eindloze buigzame orgaan een uit een aantal losneembare kettingdelen met de dubbele lengte van een kolomdeel samengestelde ketting is.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de ketting een rollenketting is die door verbindingsschakels is samengesteld.

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de geleidingskolom hol is en een langssleuf heeft, de leibaan in het inwendige van de kolom wordt bepaald en het in het inwendige van de kolom opgenomen schuif- stuk een door de langssleuf stekend, met de aandrijfmiddelen verbonden aangrijpingsdeel omvat.

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij in het schuifstuk en door het aangrijpingsdeel daarvan een met de lansen verbonden hoge-druk vloeistofkanaal is gevormd en de middelen voor het aan de lansen toevoeren van vloeistof onder hoge druk een door een hoge-drukslang met het aangrijpingsdeel verbonden pompeenheid omvat.

8. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de draagarmconstructie omvat een om de verticale langsas van de staander zwenkbaar, in hoofdzaak rechthoekig frame en twee om een verticale as zwenkbaar met het frame verbonden armen die aan hun andere einde draaibaar om een verticale as met de geleidingskolom zijn verbonden.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij de kolomdelen door flensverbindingen met elkaar zijn verbonden en de armen op twee op een afstand van elkaar liggende flenzen aangrijpen.

10. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de kolomdelen van een aluminiumlegering zijn vervaardigd.