NL8903018A - Inrichting voor de verbinding van de dragers van demonteerbare vakwerkbouwsels. - Google Patents
Inrichting voor de verbinding van de dragers van demonteerbare vakwerkbouwsels. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8903018A NL8903018A NL8903018A NL8903018A NL8903018A NL 8903018 A NL8903018 A NL 8903018A NL 8903018 A NL8903018 A NL 8903018A NL 8903018 A NL8903018 A NL 8903018A NL 8903018 A NL8903018 A NL 8903018A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- hooks
- node
- purlin
- discs
- recesses
- Prior art date
Links
Classifications
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04B—GENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
- E04B1/00—Constructions in general; Structures which are not restricted either to walls, e.g. partitions, or floors or ceilings or roofs
- E04B1/38—Connections for building structures in general
- E04B1/58—Connections for building structures in general of bar-shaped building elements
- E04B1/5806—Connections for building structures in general of bar-shaped building elements with a cross-section having an open profile
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Architecture (AREA)
- Physics & Mathematics (AREA)
- Electromagnetism (AREA)
- Civil Engineering (AREA)
- Structural Engineering (AREA)
- Joining Of Building Structures In Genera (AREA)
- Rod-Shaped Construction Members (AREA)
Description
Korte aanduiding: Inrichting voor de verbinding van de dragers van demonteerbare vakwerkbouwsels.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor de verbinding van de dragers van demonteerbare vakwerkbouwsels, waarbij aan het vrije einde van de bovengording en ondergording van elke drager haken zijn bevestigd, die in uitsparingen van knooppuntplaten grijpen, waarbij telkens twee knooppuntplaten van een verbindingsplaats door middel van een centrisch doorgevoerde schroef verbonden kunnen worden.
Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld uit DE-PS-32 22 811 bekend.
Bij de bekende inrichting is telkens in een aan de bovengording en een aan de ondergording door middel van lassen bevestigde haak voorzien, waarbij de haken naar elkaar toegericht zijn aangebracht. De haken zijn via smalle, loodrecht op de montagerichting gerichte verbindingsstukken met de aangelaste platen verbonden, die aan de overeenkomstige uit een hol profiel gevormde gordingen van de vakwerkdragers door middel van lassen zijn bevestigd.
Voor het aanbrengen van de knooppuntplaten is een knooppunt-staaf aangebracht, aan het ene, onderste einde waarvan een knooppuntplaat vastgelast is, terwijl aan het bovenste einde, dat met de bovengording kan worden verbonden, een losneembaar aangebrachte knooppuntplaat door middel van een centrisch aangebrachte schroef wordt vastgehouden. Bij deze bekende constructie zijn de knooppuntplaten in de gebieden die zijwaarts buiten de knooppuntstaaf steken voorzien van sleufvormige uitsparingen die aan de rand open zijn en in de richting van de aan te sluiten drager lopen, welke uitsparingen door de haken respectievelijk de verbindingsstukken daarvan door de uitsparingen heen vastgegrepen kunnen worden.
Bij deze uitvoeringsvorm is nadelig gebleken dat sleufvormige uitsparingen aanwezig zijn, daar deze bij op het knooppunt werkende trekkrachten wijder worden en in het uiterste geval zelfs kunnen uitscheuren, zodat een voldoende zekerheid, in het bijzonder bij een bouwvorm met verscheidene verdiepingen, slechts ten koste van een aanzienlijke aanvullende constructieve inspanning te bereiken is.
Uitgaande van deze stand van de techniek beoogt de uitvinding een inrichting van de voornoemde soort te verschaffen, die met zeer eenvoudig te vervaardigen verbindingselementen in staat is de optredende belastingen probleemloos op te nemen, zonder dat hierbij beschadigingen van de knooppuntplaten te verwachten zijn.
Om dit doel te bereiken zijn de knooppuntplaten als cirkelvormige schijven uitgevoerd, waarvan de ene een centrisch schroefdoorgangsgat en waarvan de andere een centrische, van een schroefdraad voorziene boring voor de schroef bezit, en welke concentrisch ten opzichte van het middengat respectievelijk de middenboring in de naar elkaar toegekeerde vlakken groefvormige uitsparingen bezitten, dat de haken aan de dragerzijde worden gevormd door aan elk gordingseinde bevestigde, cirkelsegmentvormige uitsteeksels met naar beide zijden in de richting van de groefvormige uitsparingen uitstekende, overeenkomstig de groeivorm gebogen haken, die tussen de knooppuntplaten zijn te schuiven en in de groefvormige uitsparingen daarvan aan te brengen zijn.
In tegenstelling tot de stand van de techniek is telkens aan elk gordingseinde, dus zowel aan de bovengording als aan de ondergording van een vakwerkdrager een in de inbouwrichting naar boven gerichte en een in de inbouwrich-ting naar beneden gerichte haak bevestigd, welke haken door in de montagestand loodrechte verbindingsstukken zijn verbonden met aangelaste platen, die zijn gelast aan de einden van de holle profielen, die de bovengording respectievelijk ondergording van de vakwerkdrager vormen. Verder is in afwijking op de stand van de techniek elk paar haken van een ondergording en bovengording voorzien van een paar knooppuntplaten, zodat de haken in de inbouwstand aan de bovenzijde en aan de onderzijde elk door een knooppuntplaat zijn afgedekt en waarbij verder de knooppuntplaten concentrisch ten opzichte van de middenopening in de naar elkaar toegekeerde vlakken groefvormige uitsparingen bezitten, waarin de haken aangebracht kunnen worden. De schroef die telkens de knooppuntplaten van een knooppunt, dat wil zeggen van de ondergording of bovengording verbindt, heeft een zodanige lengte, dat bij de voormontage de knooppuntplaten ten opzichte van elkaar zo ver te verwijderen zijn, dat de betreffende gording met de haken daarvan tussen de knooppuntplaten kan worden geschoven en in de uitsparing van de betreffende knooppuntplaat kan worden geplaatst. Zodra in het knooppunt alle daar ontspringende bovengordingen respectievelijk ondergordingen in de juiste stand zijn aangebracht, kan de schroef aangedraaid en eventueel voorgespannen worden, zodat een kracht- en vormsluitende verbinding van de boven- respectievelijk ondergording door middel van de knooppuntplaten kan plaatsvinden. De vervaardiging van de aansluitelementen, dus van aangelaste delen naast haken alsmede de van de knooppuntplaten, is zo eenvoudig als denkbaar is uit te voeren, daar deze aansluitelementen als eenvoudige gedraaide delen vervaardigd kunnen worden. Voor de vervaardiging van de aansluitdelen met haken, kunnen deze eerst uit een cirkelvormige eventueel aan de rand van een profiel voorziene schijf gedraaid worden en aansluitend in cirkelsegmentvormige losse onderdelen met een passend aantal, bij voorkeur in vier gelijke segmentvormige delen verdeeld worden.
Door de uitvoering volgens de uitvinding wordt de tot nu toe noodzakelijke vervaardiging van een sleuf die aan de randzijde open is voor het doorgrijpen van de haak respectievelijk de verbindingsstukken daarvan vermeden, zodat aanzienlijk hogere belastingen overgedragen kunnen worden en bovendien een uitscheuren van de in de stand van de techniek gevaarlopende sleuven niet meer mogelijk is.
Bovendien is bijzonder voordelig bij de uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, dat na de uitgevoerde montage een optisch een eenheid vormende esthetische indruk van de knooppunten wordt verkregen, zodat ook een esthetisch bevredigende oplossing is gevonden. De uitvoering volgens de uitvinding maakt het bovendien mogelijk, dat bouwwerken met verscheidene verdiepingen met dit systeem vervaardigd kunnen worden, waarbij het door de vakwerkdragers gevormde skelet voor het bevestigen van bodem-, wand- en afdekdelen geschikt is.
> Een voorkeursuitvoeringsvorm wordt nog daarin gezien, dat de groefvormige uitsparingen van een paar schijven evenals de schijven zelf congruent aan elkaar zijn uitgevoerd en aangebracht.
Meer theoretisch is het mogelijk, dat de groefvormige uitsparingen een verschillende afstand van de middenas van de betreffende knooppuntplaat bezitten. Op grond van de gelijkmatige belasting en krachtoverdracht wordt er echter de voorkeur aan gegeven dat deze uitsparingen congruent zijn aangebracht, waarbij uiteraard het noodzakelijke gevolg is, dat ook de haken telkens op gelijke afstanden van de einden van de bovengording respectievelijk ondergording liggen.
Verder wordt er bij voorkeur in voorzien, dat elk cirkelsegmentvormig uitsteeksel tenminste ongeveer een kwart cirkel van de bijbehorende schijf afdekt.
Een verdere uitvoeringsvorm waaraan de voorkeur wordt gegeven wordt daarin gezien, dat het aansluitdeel van elk segmentvormig uitsteeksel in het aan de gording van de drager grenzende gebied van de uitwendige vorm van de schijven overeenkomstig gewelfd is, waarbij in het bijzonder de schijven in de bevestigingspositie in een vlak met de ene respectievelijk andere randkant van de welving aansluiten en de de gording vormende bouwdelen eveneens in een vlak liggen met de welving.
Daarbij kan het nog voordelig zijn dat de haken zich niet aan vrije einde van het de haken dragende uitsteeksel zijn aangebracht, maar dat het vanaf het bevestigingsdeel aan de gordingszijde uitstekende uitsteeksel in langsrich-ting uitsteekt buiten het in de montagerichting loodrecht lopende uitsteeksel, zodat de groefvormige opname-elementen voor het opnemen van de haken op een aanzienlijke afstand van de middenopening van de schijfvormige knooppuntplaten kunnen zijn aangebracht.
Verder is erin voorzien, dat de haken een lengte bezitten die ongeveer overeenkomt met de dikte van het uitsteeksel dat ze draagt.
Verder is het voordelig, dat de schijven ongeveer de drievoudige dikte van het uitsteeksel bezitten.
Om een goede passing te bereiken is er verder in voorzien dat de groeven en de haken conisch zijn uitgevoerd.
Om een dubbele passing te vermijden is er bij voorkeur in voorzien, dat de groeven enigszins dieper zijn dan overeenkomt met de vrije lengte van de haken.
Verder wordt er de voorkeur aan gegeven, dat de koppen van de schroeven telkens met betrekking tot de boven- en ondergording van een drager aan de binnenzijde van een drager zijn aangebracht en de van een schroefdraadboring voorziene schijven aan de buitenzijde zijn aangebracht.
In een verdere uitvoering wordt voorgesteld, dat de binnenliggende schijven van een knooppunt door een knoop-puntplaat met elkaar zijn verbonden.
Op deze wijze is het mogelijk, dat op constructief bepaalde plaatsen ook knooppuntstaven aangebracht kunnen worden.
Daarenboven is het mogelijk, dat de de buitenliggende schijven met een steun respectievelijk een staander zijn verbonden.
Hierdoor is het mogelijk de vakwerkdragers zowel aan de onderzijde als aan de bovenzijde te laten steunen op de zich telkens daarboven bevindende verdieping of de zich daaronder bevindende verdieping respectievelijk het grondoppervlak.
Uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding worden in de tekening getoond en in het volgende nader beschreven.
Daarbij toont:
Fig. 1: een knooppunt aan een gording van een vakwerk-drager in zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede ;
Fig. 2: hetzelfde van onderen gezien;
Fig. 3-8: de afzonderlijke verbindingselementen van het knooppunt in afzonderlijke afbeeldingen;
Fig. 9: de verbinding van vakwerkdragers met knooppunt-staven en -steunen in zijaanzicht, gedeeltelijk opengewerkt;
Fig. 10ï een knooppunt in het aanzicht volgens fig. 1;
Fig. 11 + 12ï principiële afbeeldingen van vakwerkop-stellingen volgens de uitvinding;
Fig. 13: een variant in de afbeelding volgens fig. 1.
In de tekening is de inrichting voor de verbinding van de dragers van demonteerbare vakwerkbouwsels afgeheeld, waarbij aan het vrije einde van de bovengording 1 en van de ondergording 2 dubbele haken 3 zijn bevestigd, die in overeenkomstige uitsparingen van knooppuntplaten 4 respectievelijk 5 grijpen en waarbij telkens de beide knooppuntplaten 4 en 5 van een verbindingsplaats door middel van een centrisch doorgestoken schroef 6 met elkaar kunnen worden verbonden. Volgens de uitvinding zijn de knooppuntplaten 4, 5 als cirkelvorm!ge schijven uitgevoerd, zoals in het bijzonder blijkt uit fig. 3-6. De ene schijf 4 bezit een centrische schroefdoorgangsboring 7, terwijl de andere schijf 5 een eveneens centrische schroefdraadboring 8 bezit. Concentrisch ten opzichte van de middenopening 7 respectievelijk 8 zijn in de naar elkaar toe gekeerde vlakken van de schijven 4 respectievelijk 5 groefvormige uitsparingen 9 aangebracht. De groeven worden gevormd door in zichzelf gesloten cirkelvormige uitsparingen. De aan de zijde van de drager door middel van een aangelast deel 10 te lassen, de haak 3 dragende elementen zijn cirkelsegmentvormig uitgevoerd, zoals in het bijzonder blijkt uit fig. 7.
Aan elk gordingseinde van een bovengording 1 respectievelijk ondergording 2 is een dergelijk element gelast. Daarbij steken de haken 3 bij de montage verticaal vanaf een verbindingsstuk 11 van het aangelaste deel uit, welk verbindingsstuk in de montagestand in horizontale richting loopt. De cirkelsegmentvormige uitsteeksels, die worden gevormd door de verbindingsstukken 11, zijn aan beide zijden voorzien van in de richting van de groefvormige uitsparingen 9 uitstekende, overeenkomstig de groeivorm gebogen haken 3. Deze haken kunnen telkens in de montagestand tussen de knooppuntplaten 4 respectievelijk 5 geschoven worden en in ie groefvormige uitsparingen 9 daarvan geplaatst worden. Bij de voormontage is de schroef 6 slechts enigszins in de schroefdraadboring 8 van de schijf 5 geschroefd, zodat de schijven 4 en 5 aan hun naar elkaar toe gekeerde vlakken een zodanige afstand bezitten, dat de dubbele haak 3 in de aldus gevormde tussenruimte te schuiven is en in de telkens in de montagestand onderste uitsparing 9 gelegd kan worden. Bij de montage vindt het aanbouwen van verdere vakwerkdragers aan een reeds geheel gemonteerde vakwerkdrager op een zodanige wijze plaats, dat de schijven 4 en 5 met de enigszins ingeschroefde schijven 6 op het overeenkomstige einddeel (dubbele haak 3) van de gemonteerde vakwerkdrager gelegd worden, zodat de in de montagerichting bovenste schijf 4 respectievelijk 5 met de uitsparing daarvan over de relatief naar boven uitstekende haak 3 ligt. De overige vakwerkdragers kunnen dan in de tussen de schijven 4 en 5 van een knooppunt gevormde ruimte geschoven worden, waarop deze vakwerkdragers met de onderste haken 3 in de telkens onderste uitsparing 9 liggen. Na het aanbrengen van alle verbindingselementen op dit knooppunt worden de schroeven 6 aangedraaid, welke schroeven bij voorkeur als binnenmeerkant-schroeven uitgevoerd zijn (zeer sterke schroeven), waarna de verbinding op dit knooppunt voltooid is.
Door de ringvormige uitvoering van de uitsparingen 9 en de overeenkomstige ringsegmentvormige uitvoering van de haken 3, is het mogelijk vakwerkdragers in verschillende hoekstand ten opzichte van elkaar op een knooppunt aan te brengen. Bij het gekozen uitvoeringsvoorbeeld is de dimen-sionering zodanig gekozen dat bij vier in een knooppunt samenkomende vakwerkdragers uitsluitend een rechthoekige opstelling van de vakwerkdragers ten opzichte van elkaar mogelijk is. Indien echter slechts drie van dergelijke vakwerkdragers in dit knooppunt verbonden zouden moeten worden, is een onderlinge hoekstand mogelijk die afwijkt van de symmetrische 120°-stand.
De groefvormige uitsparingen 9 van een paar schijven 4, 5 zijn evenals de schijven zelf congruent ten opzichte van elkaar uitgevoerd en aangebracht. Dientengevolge dekt ieder cirkelsegmentvormig uitsteeksel dat wordt gevormd door de verbindingsstukken 11 tenminste ongeveer een kwart cirkel van de bijbehorende schijf 4 respectievelijk 5 af. Het aansluitdeel 10 van elk segmentvormig uitsteeksel is in het aan de gording 1 respectievelijk 2 van de drager grenzende gebied van de uitwendige vorm van de schijven 4 respectievelijk 5 overeenkomstig gebogen, zodat de schijven 4, 5 in de bevestigingspositie, zoals deze bijvoorbeeld in fig. 1 is afgebeeld, in een vlak afsluitend liggen met de ene respectievelijk andere randkant van de welving en de de gording 1 respectievelijk 2 vormende bouwelementen eveneens in een vlak met de welving liggen. In het uitvoeringsvoorbeeld bezitten de haken 3 een lengte die ongeveer overeenkomt met de dikte van het uitsteeksel 11 waardoor ze gedragen worden. De schijven 4, 5 bezitten ongeveer de drievoudige dikte van het uitsteeksel 11. Zoals bijvoorbeeld uit fig. 3, 6 en 8 blijkt, bezitten de groeven 9 en de haken 3 een conisch aan elkaar aangepaste vorm, waarbij de groeven 9 enigszins dieper zijn dan overeenkomt met de vrije haaklengte van de haken 3, zodat in de gewenste montagestand, zoals bijvoorbeeld in fig. 1 is afgebeeld, de in verticale richting liggende eindvlakken van de haken 3 op enige afstand van de basis van de uitsparing 9 liggen. Hiermee wordt een dubbele passing vermeden.
Bij vrijdragend gelegde vakwerkdragers is de opstelling bij voorkeur zodanig ingericht, dat de koppen van de schroeven 6, die tegen de buitenzijde van de schroefdraadloze schijf 4 steunen, telkens ten opzichte van de bovengording 1 respectievelijk ondergording 2 van een drager aan de binnenzijde van de drager zijn aangebracht, terwijl de van een schroefdraadboring voorziene schijven 5 aan de buitenzijde zijn aangebracht. Dit is bijvoorbeeld in fig. 10 afgebeeld.
Op deze wijze wordt een esthetisch bijzonder geslaagde indruk gewekt, aangezien de schroefkoppen als storend element van buitenaf praktisch niet zichtbaar zijn. Bovendien vormen de schroefkoppen dan ook geen storende uitsteeksels bij het leggen van dek- en grondelementen. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 9 zijn de binnenliggende schijven 5 van een knooppunt door een knooppuntstaaf 12 met elkaar verbonden. De knooppuntstaaf is uitgevoerd als hol profiel. Ter bevestiging van de knooppuntstaaf is aan de schijf 5 telkens een aansluitelement 13 gelast, welke aansluitelementen coaxiaal ten opzichte van elkaar gericht zijn. Door middel van overeenkomstige bevestigingsschroeven 14, bij voorkeur binnenmeerkantschroeven, wordt de knoop-puntstaaf 12, die aan de einden centrisch van een gat voorziene kopplaten 15 bezit, bevestigd. Opdat de schroeven 14 door middel van een geschikt werktuig toegankelijk zijn, bezit de knooppuntstaaf openingen 16, waarin op een op zich bekende wijze de buigzame as van een schroevedraaier gebracht kan worden, zodat de schroeven 14 met behulp van een motor aangedraaid kunnen worden. In fig. 9 wordt eveneens getoond, dat de buitenliggende schijven 4 zijn verbonden met een steun 18 respectievelijk een staander 17. Voor de afstelling en standborging is daartoe aan de schijf 4 centrisch een hulsvormig aansluitstuk 19 gelast, waarover een overeenkomstige kopplaat 20 van de steun respectievelijk de staander grijpt. Op deze wijze wordt een voldoende standborging bereikt. Vanzelfsprekend is het ook mogelijk, de steun respectievelijk de staander door middel van een las- of schroefverbinding te koppelen. Om een voldoende bewegingsspeling ten opzichte van de vanaf de ondergording 2 respectievelijk bovengording 1 weglopende schuine vakwerk-steunen 21 te bereiken en een tenminste bij benadering concentrische inloop van de schuine steunen 21 in het knooppunt te bereiken, zijn de schuine steunen 21 in het aansluitgebied van de schijven 5 respectievelijk 4 van een uitsparing voorzien, waarbij de uitsparing 22 een zodanige hoogte heeft, dat deze overeenkomt met de noodzakelijke afstand tussen de schijven 4 en 5, zodat het invoeren van de haken 3 tussen de voorgemonteerde schijven 4 en 5 mogelijk is.
In fig. 11 en 12 worden twee mogelijke uitvoeringsvarianten van draagconstructies getoond. Bij de uitvoeringsvari-ant volgens fig. 11 is telkens in het knooppunt van de vakwerkdragers een staander respectievelijk een steun 17 respectievelijk 18 alsmede een knooppuntstaaf 12 aange bracht. Op deze wijze is bijvoorbeeld de uitvoering van bouwconstructies met meerdere verdiepingen mogelijk. Bij de variant volgens fig. 12 is de opstelling zodanig uitgevoerd, dat uitsluitend staanders 17 zijn aangebracht, waarbij ten gevolge van het feit, dat telkens aan het bovenste einde van de staander 17 de schuine steunen van de vakwerkdrager samenkomen, afgezien kan worden van het aanbrengen van aanvullende knooppuntstaven 12. Dit betekent enerzijds een aanzienlijke besparing van kosten en anderzijds wordt op deze wijze aan de buitenzijde van de bouwconstructie een schuin naar buiten lopende uitvoering van het vakwerk mogelijk, zoals dit in fig. 12 aan de linkerzijde wordt getoond.
De uitvoeringsvoorbeelden vormen in geen enkel opzicht een beperking.
In afwijking van het getoonde uitvoeringsvoorbeeld, kan natuurlijk de kop van de schroef 6 ook in een overeenkomstig getrapte opneemboring van de schijf 4 verzonken zijn aangebracht, waarbij dan bij voorkeur een binnenmeerkantschroef wordt toegepast.
Alle onderdelen van de inrichting bestaan bij voorkeur uit staal.
Uit esthetisch oogpunt kan het nog voordelig zijn, dat de schroefdraadboring 8 als blindgat uitgevoerd is, zodat het in de montagestand aan de buitenzijde liggende vlak van de schijf 5 glad en zonder uitsparingen is uitgevoerd. Het is ook mogelijk met de volgens de uitvinding uitgevoerde verbindingsdelen dragers buigstijf met elkaar te verbinden, wanneer bijvoorbeeld aan het einde van elk van twee met elkaar te verbinden dragers aanlasdelen 10 gelast worden, die een cirkelsegment van 180° omvatten. Bij de samenbouw van dergelijke dragers met overeenkomstige schijven 4, 5 ontstaat een doorlopende verbinding, die buigstijf in axiale en radiale richting van het verbindingselement is. Het is ook mogelijk dragers met aanlasdelen 10 uit te voeren, die verbindingsstukken 11 bezitten die 90° beslaan van een cirkelsegment, waarbij de vrije ruimte tussen de beide 90°-segmenten dan door overeenkomstige vulstukken (eveneens 90°-segmenten) uitgevuld kunnen worden.
Het is in het bijzonder bij optredende trekbelastingen voordelig, wanneer de overgang tussen het gebogen aanlasdeel 10 en het segmentvormige verbindingsdeel 11 een radius van bijvoorbeeld 10 mm bezit, waarbij de schijven overeenkomstig de radius conisch zijn afgeschuind. De conische afschuining van de schijven 4, 5 in het radiale, aan de buitenzijde liggende gebied dient daarbij vanaf de aan de binnenzijde gelegen aanligkant tegen het verbindingsdeel 11 maximaal over ongeveer eenderde gedeelte van de hoogte van de schijf 4 respectievelijk 5 te lopen. Door de afschuining van de schijven 4 en 5 wordt aanvullend opnieuw een montagehulp gevormd. Verder is het mogelijk, dat de aanpassing van aanlasdeel 10, haken 3 en uitsparingen 9 van de schijven 4, 5 zodanig plaatsvindt, dat bij optredende trekkrachten de in de trekrichting belaste flanken van de haken 3 dragend liggen tegen de randen van de uitsparingen 9, terwijl bij optredende drukbelastingen het oppervlak van de aanlasdelen 10 tegen de radiaal aan de buitenzijde liggende vlakken van de schijven 4, 5 ligt. De in de drukbelastingsrichting voorliggende randkant van de haken 3 zou dus een zekere afstandsspeling van de overeenkomstige bijbehorende flank van de uitsparing 9 van de schijven 4, 5 hebben.
Deze uitvoeringsvariant wordt getoond in fig. 13.
De uitvinding is niet beperkt tot de uitvoeringsvoor-beelden, maar binnen het kader van de openbaarmaking op velerlei wijzen aan te passen.
Alle nieuwe, in de beschrijving en/of tekening openbaar gemaakte enkele en gecombineerde kenmerken worden als wezenlijk element van de uitvinding aangemerkt.
Claims (11)
1. Inrichting voor de verbinding van de dragers van demonteerbare vakwerkbouwsels, waarbij aan het vrije einde van de bovengording en ondergording van elke drager haken zijn bevestigd, die in uitsparingen van knooppuntplaten \ grijpen, waarbij telkens twee knooppuntplaten van een verbindingsplaats door middel van een centrisch doorgevoerde schroef verbonden kunnen worden, met het kenmerk, dat de knooppuntplaten als cirkelvormige schijven (4, 5) zijn uitgevoerd, waarvan de ene een centrisch schroefdoorgangsgat (7) en waarvan de andere een centrische, van een schroefdraad voorziene boring (8) voor de schroef (6) bezit, en welke concentrisch ten opzichte van het middengat respectievelijk de middenboring in de naar elkaar toegekeerde vlakken groefvormige uitsparingen (9) bezitten, dat de haken (3) aan de dragerzijde worden gevormd door aan elk gordingseinde bevestigde, cirkelsegmentvormige uitsteeksels (bijvoorbeeld 11) met naar beide zijden in de richting van de groefvormige uitsparingen (9) uitstekende, overeenkomstig de groefvorm gebogen haken (3), die tussen de knooppuntplaten (bijvoorbeeld 4, 5) zijn te schuiven en in de groefvormige uitsparingen (9) daarvan aan te brengen zijn.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de groefvormige uitsparingen (9) van een paar schijven (4, 5) evenals de schijven zelf congruent aan elkaar uitgevoerd en aangebracht zijn.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat elk cirkelsegmentvormig uitsteeksel (bijvoorbeeld 11) tenminste ongeveer een kwart cirkel van de bijbehorende schijf (4 respectievelijk 5) bedekt.
4. Inrichting volgens een van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het aansluitdeel (10) van elk segmentvormig uitsteeksel (bijvoorbeeld 11) in het tegen de gording (bijvoorbeeld 1 respectievelijk 2) van de drager liggende gebied overeenkomstig de uitwendige vorm van de schijven (4, 5) is gewelfd, waarbij in het bijzonder de schijven (4, 5) in de bevestigingspositie in een vlak met de ene respectie velijk andere randkant van de welving eindigen en de de gording (1, 2) vormende bouwelementen eveneens in een vlak liggen met de welving.
5. Inrichting volgens een van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de haken (3) een vrije lengte bezitten, die ongeveer overeenkomt met de dikte van het uitsteeksel (11) dat de haken draagt.
6. Inrichting volgens een van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de schijven (4, 5) ongeveer de drievoudige dikte van het uitsteeksel (11) bezitten.
7. Inrichting volgens een van de conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de groeven (9) en de haken (3) conisch zijn uitgevoerd.
8. Inrichting volgens een van de conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de groeven (9) enigszins dieper zijn dan overeenkomt met de vrije lengte van de haken (3).
9. Inrichting volgens een van de conclusies 1-8, met het kenmerk, dat de koppen van de schroeven (6) telkens met betrekking tot de boven- en ondergording (1 respectievelijk 2) van een drager aan de binnenzijde van de drager zijn aangebracht en de van een schroefdraadboring (8) voorziene schijf (5) aan de buitenzijde is aangebracht.
10. Inrichting volgens een van de conclusies 1-9, met het kenmerk, dat de binnenliggende schijven (4 respectievelijk 5) van een knooppunt door een knooppuntstaaf (12) met elkaar zijn verbonden.
11. Inrichting volgens een van de conclusies 1-10, met het kenmerk, dat de buitenliggende schijven (4 respectievelijk 5) met een steun (18) respectievelijk een staander (17) zijn verbonden.
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
DE3841281A DE3841281A1 (de) | 1988-12-08 | 1988-12-08 | Vorrichtung zur verbindung der traeger zerlegbarer fachwerkbauten |
DE3841281 | 1988-12-08 |
Publications (3)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8903018A true NL8903018A (nl) | 1990-07-02 |
NL193565B NL193565B (nl) | 1999-10-01 |
NL193565C NL193565C (nl) | 2000-02-02 |
Family
ID=6368676
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8903018A NL193565C (nl) | 1988-12-08 | 1989-12-07 | Stelsel voor het vormen van een demonteerbaar vakwerkbouwsel. |
Country Status (17)
Country | Link |
---|---|
AT (1) | AT403714B (nl) |
BE (1) | BE1003902A3 (nl) |
CH (1) | CH680079A5 (nl) |
DE (1) | DE3841281A1 (nl) |
DK (1) | DK617089A (nl) |
ES (1) | ES2017881A6 (nl) |
FR (1) | FR2640301B1 (nl) |
GB (1) | GB2226613B (nl) |
GR (1) | GR890100777A (nl) |
IE (1) | IE62329B1 (nl) |
IT (1) | IT1239123B (nl) |
LT (1) | LT3189B (nl) |
LV (1) | LV10520B (nl) |
NL (1) | NL193565C (nl) |
NO (1) | NO894908L (nl) |
PT (1) | PT92501B (nl) |
RU (1) | RU1838530C (nl) |
Families Citing this family (11)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE59506006D1 (de) * | 1994-08-03 | 1999-07-01 | Riedel Varitop Gmbh | Stangenkupplung, insbesondere Eckverbindungskupplung für Hohlprofilstangen |
DE29713016U1 (de) * | 1997-07-23 | 1997-09-18 | Helmut Fischer GmbH, 74388 Talheim | Stabknoten zum Verbinden mehrerer Stäbe einer Tragkonstruktion |
DE19859574A1 (de) * | 1998-12-22 | 2000-08-17 | Konstruktion Holz Werk Khw Seu | Verbindungsvorrichtung und Bauelementanordnung |
DE10048668A1 (de) * | 2000-09-30 | 2002-04-11 | Bosse Design Ges Fuer Innovati | Knoten-Verbindungs-Element zum Verbinden von Stützen und Querträgern |
CN1322206C (zh) * | 2004-03-15 | 2007-06-20 | 河海大学 | 纤维增强塑料网箍钢筋混凝土结构 |
DE102006039248A1 (de) * | 2006-08-22 | 2008-02-28 | Erich Kahrs | Anordnung zum Verbinden von Profilen eines Tragwerks |
NL2011560C2 (en) * | 2013-10-04 | 2015-04-09 | Marel Stork Poultry Proc Bv | Support structure as well as a conveyor system comprising such a support structure. |
DE102013220612A1 (de) * | 2013-10-11 | 2015-04-16 | System 180 Stahlrohrentwicklungs- Und Vertriebsgesellschaft Mbh | Verbindungsknotenanordnung |
CN112376686B (zh) * | 2021-01-05 | 2021-09-14 | 安徽一品小院建筑科技有限公司 | 一种装配式混凝土结构通用钢榫连接节点及其施工方法 |
CN113374078A (zh) * | 2021-06-24 | 2021-09-10 | 中诚惠容实业集团有限公司 | 一种防火保温安全型钢结构支架 |
EP4230084A1 (en) * | 2022-02-16 | 2023-08-23 | Equilan Mobiliario S.L.U | Assembly system of tubular element furniture |
Family Cites Families (18)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB206827A (en) * | 1922-11-08 | 1925-03-02 | Zeiss Carl | Improvements in reinforced-concrete domes |
GB229396A (en) * | 1923-11-21 | 1925-02-23 | James Marshall Strachan | Improvements in and relating to coupling devices for pillars and other parts of structures and similar objects |
GB292817A (en) * | 1927-10-01 | 1928-06-28 | Siemens Bauunion G M B H Komma | Connecting means for points of junction in trussed framework and like structures |
GB628262A (en) * | 1946-08-19 | 1949-08-25 | Glenway Maxon | Improvements in tubular structures for scaffolding, building, or other purposes |
GB1206399A (en) * | 1966-12-09 | 1970-09-23 | Stewarts & Lloyds Ltd | Improvements relating to tubular structures |
GB1206400A (en) * | 1966-12-12 | 1970-09-23 | Stewarts & Lloyds Ltd | Improvements relating to tubular structures |
FR1560807A (nl) * | 1967-04-04 | 1969-03-21 | ||
GB1310023A (en) * | 1970-05-05 | 1973-03-14 | Lamb A R | Building structures |
BE790960A (fr) * | 1971-11-05 | 1973-03-01 | Pofferi Giancarlo | Structure a elements demontables pour la formation de rayonnages et autres ensembles cintres et reticulaires |
US3948012A (en) * | 1973-05-24 | 1976-04-06 | Papayoti Hristo V | Space frame support system |
GB1468059A (en) * | 1975-05-22 | 1977-03-23 | Gudgeon D | Roof structures |
US4183190A (en) * | 1978-05-01 | 1980-01-15 | Roper Corporation | Space frame construction system |
DE3019787A1 (de) * | 1980-05-23 | 1981-12-03 | Georg 7951 Berkheim Felkel | Verbindungsknoten fuer traggerueste |
DE3035698A1 (de) * | 1980-09-22 | 1982-04-15 | Felix 7910 Neu-Ulm Puschkarski | Konstruktionssystem fuer mobile, temporaer einsetzbare architektonische strukturen |
DE3344300A1 (de) * | 1983-12-07 | 1985-06-13 | Rudolf Wanzl Kg, 8874 Leipheim | Bausatz zur bildung von gitterstrukturen |
GB8416019D0 (en) * | 1984-06-22 | 1984-07-25 | British Aerospace | Structural joint |
DE3438853A1 (de) * | 1984-10-24 | 1986-04-24 | Gesika Büromöbelwerk GmbH & Co KG, 4787 Geseke | Bueromoebel mit metallgestell |
GB2207480A (en) * | 1987-07-27 | 1989-02-01 | Kwikform Ltd Gkn | Beam scaffold structure |
-
1988
- 1988-12-08 DE DE3841281A patent/DE3841281A1/de active Granted
-
1989
- 1989-11-09 CH CH4064/89A patent/CH680079A5/de not_active IP Right Cessation
- 1989-11-15 AT AT0260989A patent/AT403714B/de not_active IP Right Cessation
- 1989-11-23 GR GR890100777A patent/GR890100777A/el unknown
- 1989-12-04 IT IT22594A patent/IT1239123B/it active IP Right Grant
- 1989-12-05 ES ES8904149A patent/ES2017881A6/es not_active Expired - Lifetime
- 1989-12-05 BE BE8901296A patent/BE1003902A3/fr not_active IP Right Cessation
- 1989-12-06 FR FR8916099A patent/FR2640301B1/fr not_active Expired - Fee Related
- 1989-12-06 PT PT92501A patent/PT92501B/pt not_active IP Right Cessation
- 1989-12-07 NO NO89894908A patent/NO894908L/no unknown
- 1989-12-07 DK DK617089A patent/DK617089A/da not_active Application Discontinuation
- 1989-12-07 RU SU894742567A patent/RU1838530C/ru active
- 1989-12-07 NL NL8903018A patent/NL193565C/nl not_active IP Right Cessation
- 1989-12-07 IE IE391689A patent/IE62329B1/en not_active IP Right Cessation
- 1989-12-08 GB GB8927769A patent/GB2226613B/en not_active Expired - Fee Related
-
1992
- 1992-12-30 LV LVP-92-560A patent/LV10520B/xx unknown
-
1993
- 1993-03-09 LT LTIP400A patent/LT3189B/lt not_active IP Right Cessation
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
PT92501B (pt) | 1995-09-12 |
NO894908D0 (no) | 1989-12-07 |
RU1838530C (ru) | 1993-08-30 |
GB8927769D0 (en) | 1990-02-14 |
PT92501A (pt) | 1990-06-29 |
GR890100777A (el) | 1991-03-15 |
IT8922594A0 (it) | 1989-12-04 |
DK617089D0 (da) | 1989-12-07 |
CH680079A5 (nl) | 1992-06-15 |
DK617089A (da) | 1990-06-09 |
NL193565B (nl) | 1999-10-01 |
NL193565C (nl) | 2000-02-02 |
FR2640301B1 (fr) | 1996-05-24 |
AT403714B (de) | 1998-05-25 |
IT8922594A1 (it) | 1991-06-04 |
LV10520A (lv) | 1995-02-20 |
FR2640301A1 (fr) | 1990-06-15 |
BE1003902A3 (fr) | 1992-07-14 |
ATA260989A (de) | 1997-09-15 |
DE3841281A1 (de) | 1990-06-13 |
LT3189B (en) | 1995-03-27 |
LTIP400A (en) | 1994-10-25 |
DE3841281C2 (nl) | 1993-08-26 |
IT1239123B (it) | 1993-09-28 |
IE893916L (en) | 1990-06-08 |
LV10520B (en) | 1995-04-20 |
ES2017881A6 (es) | 1991-03-01 |
IE62329B1 (en) | 1995-01-25 |
GB2226613B (en) | 1992-12-09 |
NO894908L (no) | 1990-06-11 |
GB2226613A (en) | 1990-07-04 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL8903018A (nl) | Inrichting voor de verbinding van de dragers van demonteerbare vakwerkbouwsels. | |
US5720571A (en) | Deflection slide clip | |
US5846018A (en) | Deflection slide clip | |
EP0385607B1 (en) | Modular shelving and hanger bar system | |
US20180094432A1 (en) | Deck framing system | |
EP0559705A1 (en) | A shelf support system | |
RU2317764C2 (ru) | Система, зажимной элемент и запирающий элемент для соединения профильных элементов | |
US3127020A (en) | Freestanding shelving apparatus | |
US7261213B2 (en) | Closet partition system | |
KR102251075B1 (ko) | 수직판재의 수직레벨 조절 구조를 갖는 시스템 가구 | |
US5964452A (en) | Fixing | |
CA2095695C (en) | Multi-functional, universal member for architectural joint systems | |
RU2103461C1 (ru) | Опорный элемент для столба | |
US4972648A (en) | Furniture panel and element for attaching inserts thereto | |
NL7907645A (nl) | Inrichting voor het verbinden van bekistingsplaten in het bijzonder in het bereik van een verspringing in het verloop van een gebouw. | |
US10815655B2 (en) | Connection device for fastening two elements, in particular for building construction | |
NL8200046A (nl) | Klamp. | |
KR102031421B1 (ko) | 프로파일유닛 및 프로파일 구조체 | |
CA2165643A1 (en) | Deflection slide clip | |
FR2461140A1 (fr) | Ensemble de menuiserie modulaire, destine notamment a l'installation de stands d'exposition ou de bureaux | |
NL1005434C2 (nl) | Gevelbekledingssamenstel en werkwijze voor het bekleden van een gevel. | |
EP1237443B1 (en) | Device for fitting a load-bearing bracket to an upright support | |
BE1026979B1 (nl) | Omheining | |
BE1028658B1 (nl) | Kozijnverankering | |
JPS5810827Y2 (ja) | 笠木の取付装置 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
BA | A request for search or an international-type search has been filed | ||
BC | A request for examination has been filed | ||
SNR | Assignments of patents or rights arising from examined patent applications |
Owner name: EWALD RUETER |
|
V1 | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20020701 |