NL8902514A - Convertibel persoonlijk voertuig met demontabel frame. - Google Patents

Description

Convertibel persoonlijk voertuig met demontabel frame.

De uitvinding heeft betrekking op persoonlijke voertuigen met eigen aandrijving, bestemd voor mensen met een fysiek gebrek, en welke voertuigen een aandrijfeenheid en een besturingseenheid hebben die gescheiden kunnen worden, en meer in het bijzonder op een hulpeenheid die met de aandrijfeenheid kan worden verbonden in plaats van de besturingseenheid om de manoeuvreerbaarheid van het voertuig te verbeteren zonder de stabiliteit ervan nadelig te beïnvloeden.

Om mensen met gedeeltelijke of volledige invaliditeit bij het lopen bij plaatselijke verplaatsing een groter bereik en een grotere flexibiliteit te geven, zijn kleine voertuigen voor persoonlijke mobiliteit ontwikkeld. Een vorm van zo'n voertuig heeft in het algemeen een paar achterwielen die worden aangedreven door een elektrische voorraadbatterij, een stuurbaar voorwiel en een ziteenheid die geplaatst is op verschillende plaatsen ten opzichte van de voorste en achterste wielen. Deze onderdelen zijn in het algemeen aangebracht aan een of ander frame of platform. Een dergelijk voertuig voor persoonlijke mobiliteit is in het algemeen veel te zwaar en te omvangrijk om door de gebruiker gehanteerd te worden wanneer het voertuig in een auto moet worden gezet voor transport of om het voertuig een trap op te bewegen. Er is dan extra hulp nodig in de vorm van een verzorger of een aangedreven lift-platform om het voertuig in een bus of dergelijke te brengen.

Persoonlijke voertuigen met drie wielen, dat wil zeggen twee aangedreven achterwielen en een stuurbaar voorwiel, genieten in het algemeen de voorkeur van gehandicapten omdat deze voertuigen er uitzien als een klein golfwagentje. Zo wordt een bepaalde mate van sociaal stigma, dat samenhangt met rolstoelen, voorkomen wanneer gehandicapten zulke driewielige voertuigen gebruiken. Deze driewiélige voertuigen zijn echter grotendeels bestemd voor gebruik buitenshuis en ze hebben een wielbasis met een voldoende lengte om de voeten van de zittende gebruiker achter of naast het voorwiel te plaatsen.

Terwijl dit onderlinge verband een geschikte stabiliteit levert bij rijden over oneffen terrein buiten, zijn zulke voertuigen binnen moeilijk te gebruiken omdat de tamelijk grote wielbasis verplaatsing tussen kamers in een huis moeilijk maakt. Gebruik binnenshuis is bijna onmogelijk in die huizen welke een gang hebben waaruit een gebruiker met een voertuig in een beperkte ruimte scherpe draaien moet maken om bepaalde kamers in te gaan zoals een toilet en een slaapkamer. Zo kan de totale lengte en de beperkte manoeuvreerbaarheid van zulke driewielige voertuigen in feite de mobiliteit van de gebruiker binnenshuis beperken.

Er is eerder voorgesteld zulke voertuigen zo te construeren dat ze gedemonteerd kunnen worden tot meerdere onderdelen ter vergemakkelijking van het overbrengen van de voertuigen naar een auto of een.bus, of om op een of andere manier de plaats van werken van het voertuig te verplaatsen. Verder werd overwogen dat zulke persoonlijke voertuigen gedemonteerd en gemonteerd kunnen worden door patiënten of anderen met enige fysieke invaliditeit maar die voldoende fysiek actief zijn om de onderdelen van een voertuig te monteren of te demonteren.

In vele gevallen waren echter de gedemonteerde onderdelen van het voertuig nog tamelijk zwaar en omvangrijk voor een enkele persoon, laat staan een patiënt met enige invaliditeit, om ze gemakkelijk te hanteren en de onderdelen bijvoorbeeld in de kofferbak van een auto te plaatsen. Om te garanderen dat de verbindings- en grendelsystemen tussen de onderdelen van het voertuig stevig en veilig waren, werden deze systemen tamelijk ingewikkeld en moeiljk te hanteren. Wanneer pogingen werden gedaan om die systemen te vereenvoudigen, waren de resultaten niet volledig betrouwbaar.

Hoewel de montage en demontage van die voertuigen overbrenging van het voertuig naar verschillende plaatsen vergemakkelijkt, ontbreekt het bij het gemonteerde voertuig in veel gevallen aan de mate van compactheid en manoeuvreerbaarheid die nodig is voor gebruik binnenshuis, zoals verplaatsing van de ene naar de andere kamer.

Voertuigen voor persoonlijke mobiliteit die gedemonteerd kunnen worden tot verschillende onderdelen en vervolgens opnieuw gemonteerd worden beschreven in de Amerikaanse octrooi- schriften 4,757,868, 4,452,327, 4,570,739, 3,912,032 en 4,750,578. Al deze bekende voertuigen hebben echter betrekkelijk ingewikkelde verbindings- en grendelinrichtingen, en geen ervan vertoont hulpwielen die tijdelijk bevestigd kunnen worden aan een aangedreven onderdeel van een voertuig voor onbeperkt gebruik binnenshuis.

Het is dan ook het voornaamste doel van de uitvinding een voertuig voor persoonlijke mobiliteit te verschaffen dat gemakkelijk kan worden omgebouwd tot een meer compact en manoeu-vreerbaar voertuig voor gebruik binnenshuis.

Een ander doel van de uitvinding is een frame voor een dergelijk voertuig te verschaffen met twee framesecties die gemakkelijk kunnen worden gedemonteerd en gemonteerd.

Een ander doel van de uitvinding is een losneembare verbinding te verschaffen tussen verschillende framesecties waardoor deze gemakkelijk kunnen worden gemonteerd of gedemonteerd met een minimum aan fysieke kracht en zonder speciale gereedschappen.

Een verder doel van de uitvinding is een voertuig van de genoemde soort te verschaffen met een aangedreven onderdeel waaraan stuurbare hulpwielen en een stuurstang kunnen worden bevestigd om de wielbasis aanzienlijk te verkorten ter verbetering van de manoeuvreerbaarheid van het voertuig zonder ongunstige beïnvloeding van de stabiliteit ervan.

Volgens een aspect van de uitvinding kan een voertuig voor persoonlijke mobiliteit een voorste framesectie omvatten met een stuur kolom die werkzaam verbonden is met een stuurbaar voorwiel dat aan het voorste deel ervan is bevestigd. Een achterste framesectie heeft een motor die aandrijvend verbonden is met aandrijfwielen en bevat verder een batterij om de motor te laten werken en een ziteenheid. Er zijn aan het achterste deel van de voorste framesectie en aan de achterste framesectie middelen aanwezig om de achterste framesectie losneembaar vast te zetten binnen het achterste deel van de voorste framesectie, zodat de lengte van de verbonden voorste en achterste framesectie dezelfde is als de lengte van de voorste framesectie.

In plaats van de voorste framesectie kan een hulpframe-sectie met tenminste een stuurbaar wiel verbonden worden met de achterste framesectie om de lengte van de wielbasis te verkleinen en mobiliteit te verschaffen in beperkte ruimten.

Een losneembare verbinding tussen de voorste en de achterste framesectie kan gevormd worden door een paar zwenk-kommen aan het achtereinde van de voorste framesectie om in lengterichting scharnierpennen op te nemen die aan het achtereinde van de achterste framesectie dwars uitsteken. De achterste framesectie kan dan worden gezwenkt tot in het vlak van de voorste framesectie en in die stand losneembaar worden vergrendeld.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening van uitvoeringsvoorbeeld.

Fig. 1 is een zijaanzicht van een driewielig persoonlijk voertuig waarin de uitvinding is belichaamd; fig. 2 toont perspectivisch de voorste en de achterste framesectie van fig. 2 gedemonteerd, en de ziteenheid en het stuur duidelijkheidshalve verwijderd; fig. 3A is een bovenaanzicht van de voorste framesectie van het voertuig uit fig. 1; fig. 3B is een bovenaanzicht van de achterste framesectie van het voertuig; fig. 4 is een zijaanzicht dat de voorste en de achterste framesectie van fig. 3A en 3B gemonteerd laat zien en de achterste framesectie op zijn plaats om gezwenkt te worden tot in de vergrendelde stand ten opzichte van de voorste framesectie; fig. 5 is een eindaanzicht, gezien in de richting van de pijl V, van de voorste framesectie van fig. 3a waarbij een deel van de steun voor de hoofdbuis verwijderd is; fig. 6A toont op soortgelijke wijze als fig. 3A een hulp-framesectie; fig. 6B is een overeenkomstige voorstelling als fig. 3B; fig. 7 is een zijaanzicht waarin de hulpframesectie van fig. 6A en de achterste framesectie van fig. 6B getoond worden in een aanvankelijke gemonteerde stand, met de aandrijfwielen duidelijkheidshalve verwijderd; fig. 8 toont perspectivisch de hulpframesectie en de achterste framesectie van fig. 6A en 6B in een voor montage gerede stand.

In fig. 1 is een persoonlijk voertuig volgens de uitvin- ding in zijn geheel aangeduid door 10. Dit voertuig omvat een lichtgewicht aluminium frame 11 dat bestaat uit een voorste framesectie 12 en een achterste framesectie 13, in verdere bijzonderheden weergegeven in fig. 3A resp. 3B. De voorste framesectie 12 is voorzien van een voorwiel 14 dat stuurbaar is door middel van een stuur 15 dat draaibaar bevestigd is in een kopbuis 16 die bevestigd is aan een kopbuissteun 17. Het boveneinde van het stuur 15 heeft een regeleenheid 18 die gevormd kan worden door een voltmeter/brandstofmeter, een aan-uit-schakelaar met sleutel en knop voor het instellen van de snelheid. Het stuur 15 heeft ook een instelbare koppeling 19 waarmee de bedieningskop 18 op een gewenste hoogte kan worden ingesteld.

De in verdere bijzonderheden in fig. 3B en 8 weergegeven achterste framesectie 13 omvat aandrijfwielen 20 die bevestigd zijn aan de einden van een afgedichte dwarsas 21 met directe aandrijving, die aandrijvend verbonden is met een elektromotor 22 die gevoed wordt door batterijen 23. Een draaibare ziteen-heid 24 is bevestigd in een bus 25 die op de achterste framesectie 13 staat. Bij voorkeur bevat de achterste framesectie ook een niet weergegeven, ingebouwde batterijlader.

Het voertuig 10 kan gedemonteerd worden tot twee hoofdonderdelen, gevormd door de voorste framesectie 12 en de achterste framesectie 13 zoals getoond in fig. 2. Het stuur kan verder van de voorste framesectie worden verwijderd en de zit-eenheid en batterijen kunnen worden gedemonteerd van de achterste framesectie zodat deze framesecties er dan uitzien zoals getekend in fig. 2. De demontage van het voertuig wordt bereikt door de frameconstructie die nu in bijzonderheden zal worden beschreven.

De voorste framesectie 12 wordt gevormd door een U-vor-mige framebeugel 26 waarbij het gesloten einde daarvan de voorzijde 27 bepaalt, en welke beugel een paar enigszins uiteenlopende langsorganen 28 en 29 heeft. Een dwarsorgaan 30 verbindt de langsorganen 28 en 29 binnen de einden daarvan zodat een achterste deel van de voorste framesectie ontstaat. De langsorganen 28 en 29 hebben einden 31 resp. 32, en op die einden zijn in dwarsrichting lopende zwenkkommen 33 bevestigd die in hoofdzaak U-vormig zijn en die open zijn in lengte- richting naar de achterzijde van de voorste framesectie. De framebeugel 26 is bij voorkeur vervaardigd uit een hol aluminium buisdeel met rechthoekige doorsnede. Het middelste deel van de voorste framesectie dat zich bij benadering uitstrekt tussen het dwarsorgaan 30 en de kopbuissteun 17 wordt afgedekt door een vloerplaat 34 die bevestigd is aan de onderzijde van de framebeugel, zoals blijkt uit fig. 4.

Het dwarsorgaan 30 is vervaardigd uit een profieldeel dat naar boven open is en een lijf 35 heeft en een flens 36 die gericht is naar de achterzijde van de voorste framesectie. De flens 36 heeft meerdere op afstand liggende rechthoekige inkepingen 37 om daarin respectievelijk de middensteunorganen op te nemen aan de achterste framesectie, op een nu te beschrijven manier.

Het lijf 35 van het dwarsorgaan 30 heeft aan zijn binnenzijde meerdere, zich naar boven uitstrekkende cilindrische uitsteeksels 38. Er is een paar tegenover elkaar liggende ope-ningen in het middelste deel van de flens om een borgpen 39 op te nemen met een trekoog 40. De borgpen 39 is bij voorkeur van het type dat een onder veerwerking staande, indrukbare pal heeft om te voorkomen dat de pen vanzelf uit de openingen gaat

De in fig. 3B getekende achterste framesectie 13 wordt gevormd door een voorste dwarsorgaan 41 en een achterste dwarsorgaan 42, onderling verbonden door meerdere middensteunorganen 43. Deze organen zijn bij voorkeur allemaal vervaardigd uit vierkante aluminium buis. Een paar tegenover elkaar aangebrachte scharnierpennen 44 steekt dwars uit vanaf de einden van het achterste dwarsorgaan 42. Deze scharnierpennen zijn cilindrisch en passen scharnierend in de zwenkkommen 33.

De aandrijfas 21 en de aandrijfwielen 20 zijn achter het achterste dwarsorgaan 42 aangebracht door een paar platte bladveren 45 waarvan de binneneinden bevestigd zijn aan de de onderzijden van de buitenste centrale dwarsorganen 43, zoals getekend.

Het gedemonteerde voertuig kan gemakkelijk in seconden gemonteerd zonder gereedschappen. De achterste framesectie 13 wordt neergezet op zijn achterconstructie die gevormd kan worden door een inklapbare achterbak 46, in de stand zoals met gebroken lijnen weergegeven in fig. 4, en de in fig. 8 gete- kende stand. Dan wordt de voorste framesectie in lengterichting verplaatst in de richting van de pijl 47 tot de zich dwars uitstrekkende pennen 44 opgenomen worden in de zwenkkom-men 33. Door deze plaatsing van de dwarspennen in de zwenkkom-men zullen de voorste en de achterste framesectie in de juiste stand worden gericht. De achterste framesectie wordt dan naar beneden gezwenkt in linksomgaande richting zoals gezien in fig. 4 tot het voorste dwarsorgaan 41 terechtkomt binnen het profielorgaan 30. In deze gelegerde stand, zullen de centrale steunorganen 43 van de achterste framesectie 13 opgenomen worden in de uitsparingen 37 in het profielorgaan 35 en zullen de uitsteeksels 38 in het profielorgaan 30 worden opgenomen in overeenkomstig geplaatste openingen 48 die aangebracht zijn in de onderzijde van het voorste dwarsorgaan 41 van de achterste framesectie. De borgpen 39 wordt dan gestoken door corresponderende openingen in het voorste dwarsorgaan 41 en in de flens van het profielorgaan 35 om de framesecties in de juiste stand veilig te borgen. Dan worden de ziteenheid en de batterijen teruggeplaatst op de achterste framesectie en het stuur op de voorste framesectie, en dan is het voertuig gereed om te werken. De beschreven verbinding tussen de voorste en de achterste framesectie vormt een stevig en veilig gemonteerd frame dat bestand is tegen schokken en slagen, zoals wanneer het tegen een stoeprand of een andere verhoging wordt gereden. Omdat de achterste framesectie losneembaar verbonden is met het achterste deel van de voorste framesectie wordt hij het integraaldeel van de voorste framesectie om het volledige gemonteerde frame van het voertuig te vormen. Het gemonteerde voertuig verschaft dus een onbegrensde mobiliteit zelfs over het ruwste terrein.

Onder bepaalde omstandigheden kan de gebruiker van het persoonlijke voertuig het wenselijk vinden dat de mobiliteit geleverd wordt door een aangedreven voertuig maar kan hij het onmogelijk vinden het voertuig binnenshuis te gebruiken, zoals in een privéwoning of een hotelkamer. Onder deze omstandigheden heeft de gebruiker de keuze het voertuig om te bouwen tot een compacter en korter voertuig door een kortere hulpframe-sectie met twee stuurbare voorwielen en een stuurstang aan te zetten aan de achterste framesectie. Een dergelijke hulpframe- sectie geeft een belangrijke verkorting van de wielbasis van het voertuig; hij is weergegeven in fig. 6A en 7, en z'n geheel aangeduid door 50. De hulpframesectie is zo geconstrueerd dat hij met de achterste framesectie wordt verbonden op dezelfde manier als beschreven voor de voorste framesectie. De hulpframesectie 50 omvat op dezelfde manier een paar in lengterichting lopende benen 51 en 52 met einden 53 waarop ü-vormige zwenkkommen 53 zijn bevestigd, soortgelijk aan de beschreven zwenkkommen 33. De voorzijde van de hulpframesectie wordt gevormd door een dwarsorgaan 55 dat identiek is aan het dwarsorgaan 30 van de voorste framesectie. Het voorste dwarsorgaan 55 omvat op overeenkomstige wijze een profielorgaan dat naar boven open is en voorzien is van een aantal uitsparingen 56 in een flensorgaan, en met meerdere cilindrische uitsteeksels 57 die vanaf het lijf van het profielorgaan naar boven lopen.

Voor en boven het voorste frame-orgaan 55 is een asbalk 58 aangebracht, bevestigd aan het voorste orgaan 55 door een paar gebogen armen 59. Aan de einden van de asbalk 58 bevinden zich kopbuizen 60 waarbinnen wielen 61 draaibaar worden gedragen, met een overeenkomstige constructie als zwenkwielen. Een arm 62 loopt vanuit het gestel van elk zwenkwiel naar achteren, en deze armen zijn draaibaar verbonden door een koppelstang 63. De sturing van de voorwielen 61 wordt bereikt door een L-vormige stuurstang 64, waarvan het ondereinde in één van de kopbuizen 60 gestoken wordt om niet draaibaar verbonden te worden met een as die met het wiel 61 is verbonden. Zo zal door draaien van de stuurstang in een van de kopbuizen 61 de zwenking van het betreffende wiel teweeggebracht worden, en vanwege de verbinding met de koppelstang en de armen zal het andere wiel op dezelfde manier zwenken om te sturen.

Er is een naar voren lopend frame-orgaan 65 aanwezig, en aan het ondereinde daarvan is een voetplaat 66 bevestigd. Zo bevinden de voeten van de zittende gebruiker zich vóór de stuurbare voorwielen, waardoor de manoeuvreerbaarheid van de wielen sterk wordt verbeterd.

Wanneer de gebruiker van het persoonlijke voertuig mobiliteit wenst in beperkte ruimten, heeft hij de mogelijkheid de hulpframesectie 50 te bevestigen aan de aangedreven achterste framesectie 13. De bevestiging van de hulpframesectie aan de achterste framesectie wordt op dezelfde manier bereikt als hierboven beschreven voor de verbinding tussen de voorste en de achterste framesectie. De achterste framesectie 13 wordt op zijn achtereinde gezet en de hulpframesectie 50 wordt in lengterichting verplaatst tot de scharnierpennen 44 aan de achterste framesectie draaibaar worden opgenomen binnen de zwenkkommen 54. Dan wordt de achterste framesectie in de zwenkkommen gezwenkt tot het voorste orgaan 41 opgenomen wordt in het profielvormige voorste orgaan 55 van de hulpframesectie. Op soortgelijke manier als hierboven beschreven, worden de draagarmen 43 opgenomen in de uitsparingen 56 van het voorste orgaan 55 en bevinden openingen 48 aan de onderzijde van het voorste dwarsorgaan 41 zich boven de uitsteeksels 57 om een stevige en veilige verbinding van de hulpframesectie met de achterste framesectie te verschaffen.

Omdat het in het algemeen de bedoeling is dat de hulpframesectie binnenshuis wordt gebruikt, of voor slechts beperkte mobiliteit, kan het overbodig zijn een borgpen te gebruiken zoals de beschreven pen 39 om de achterste framesectie aan het profielorgaan 55 te borgen. Desgewent kan echter deze borgpen worden gebruikt.

De verbeterde manoeuvreerbaarheid van het vierwielige voertuig blijkt duidelijk wanneer wordt overwogen dat de wielbasis van het voertuig 35% korter is geworden. In de beschreven uitvoering van het driewielige voertuig van fig. 1 is de wielbasis ongeveer 75 cm, terwijl de wielbasis van het in fig. 7 getekende vierwielige voertuig minder is dan 50 cm. Deze vermindering in de lengte van de wielbasis met ongeveer een derde leidt tot een compact aangedreven voertuig dat in beperkte ruimten gemakkelijk manoeuvreerbaar is. Terwijl het vierwielige voertuig in het algemeen bestemd is voor gebruik binnenshuis, kan dit voertuig ook veilig buiten worden gebruikt. Het gebruik van twee stuurbare wielen aan de hulpframesectie verhoogt de stabiliteit van het voertuig bij het maken van korte bochten binnen of buiten.

De manoeuvreerbaarheid kan verder worden verbeterd door de hulpframesectie uit te rusten met zwenkwielen die vrij zwenkbaar zijn om een vertikale as, en door afzonderlijke me chanische of elektrische remmen toe te passen voor elk van de aandrijfwielen aan de achterste of aangedreven framesectie. Omdat de aandrijfwielen verbonden zijn door een differentieel, levert remmen van een achterwiel een uitermate korte bocht, dat wil zeggen om het geremde wiel. De zwenkwielen werken dan als slaven en reageren op de draai om het geremde achterwiel.

Als verdere variant kan de zitting op de aandrijfeenheid worden omgekeerd, zodat de aandrijfwielen nu werken als voorwielen voor het voertuig. De hulpframesectie fungeert dan als achterste framesectie en is voorzien van een of meer zwenkwielen of stuurbare wielen. Wanneer zwenkwielen worden gebruikt, kunnen de aandrijfwielen worden geremd zoals hierboven beschreven voor de sturing. Wanneer stuurbare wielen worden gebruikt aan de hulpframesectie, kan een stuurstang worden toegepast voor de sturing.

De manoeuvreerbaarheid van het driewielige voertuig kan sterk worden verbeterd door toepassing van een intrekbaar wiel of intrekbare wielen aan de aandrijfeenheid onmiddellijk vóór de zitting. Dit wiel wordt ingetrokken of uitgestoken door een worm- of palradaandrijving. Om manoeuvreerbaarheid te krijgen zonder het driewielige voertuig om te bouwen tot een vierwielig voertuig, zoals hierboven beschreven, wordt het intrekbare wiel naar beneden uitgestoken tot een zodanige stand dat het voorwiel 34 ongeveer 2\ cm van de grond wordt opgetild. De wielbasis wordt zo effectief aanzienlijk verkort, in dezelfde orde als bij gebruik van de hulpframesectie. Het intrekbare wiel kan gestuurd worden door een stuurstang die geplaatst wordt zoals hierboven beschreven voor de hulpframesectie. Als alternatief kan het intrekbare wiel of kunnen de intrekbare wielen zwenkwielen zijn en kan sturing worden bereikt door het selectief remmen van een van de beide aandrijfwielen, zoals beschreven. Het intrekbare wiel of de intrekbare wielen zijn bevestigd aan het einde van een vertikaal instelbaar stang-vormig orgaan, en dit orgaan wordt ofwel naar boven bewogen om de wielen in te trekken, of naar beneden om ze uit te steken.

Men ziet dus dat de uitvinding een voertuig voor persoonlijke mobiliteit heeft verschaft waarvan de manoeuvreerbaarheid aanzienlijk verhoogd is door verkorting van de wielbasis in de orde van 35%, terwijl toch stabiliteit van het voertuig wordt bewaard. Het voertuig heeft een eenvoudige en betrouwbare, losneembare verbinding tussen de twee framesecties en kan voorzien zijn van een hulpframesectie die desgewenst kan worden gebruikt bij de achterste framesectie. Tegelijk wordt het driewielige voertuig zoals getekend in fig. 1 omgebouwd tot een meer compact en beter manoeuvreerbaar vierwielig voertuig zoals getekend in fig. 7 en 8. De verbeterde losneembare verbinding tussen de twee framesecties maakt het mogelijk dat het voertuig gemakkelijk wordt omgezet, in seconden, zonder het gebruik van enig gereedschap, terwijl dit door de gebruiker kan worden uitgevoerd zonder enige hulp omdat de onderdelen van het voertuig betrekkelijk licht in gewicht zijn en zo ge-gevormd dat ze gemakkelijk hanteerbaar zijn.

Een verder voordeel is dat het vierwielige voertuig volgens de uitvinding het mogelijk maakt dat de zittende gebruiker aan de voorzijde toegang heeft tot werkstations, bureaus, tafels, gootstenen, toiletten en dergelijke constructies, terwijl de gebruiker van het driewielige voertuig beperkt is tot toegang van opzij. Bij een driewielig voertuig moet de gebruiker het voertuig stoppen in een stand waarin de structuur zich opzij van het voertuig bevindt, of langszij, en waarbij dus één zijde van het voertuig naar die structuur gericht is, de zitting ontgrendelen, zijn benen van de vloerplaat verwijderen en de zitting over 90° draaien terwijl het lichaam over de voorzijde van het voertuig zwaait zodat de gebruiker naar de structuur kijkt terwijl zijn benen bengelen over de zijkant van het voertuig zonder steun voor zijn voeten. Degene die in een vierwielig voertuig zit voorkomt dus de noodzaak zijn stoel te zwenken en de daarbij behorende handelingen en hij kan dergelijke structuren frontaal, dus met het gezicht naar voren, naderen, waardoor de toegankelijkheid van die structuren vergemakkelijkt is.

Het gemak van de montage van het voertuig betekent dat het voertuig gemakkelijk in een auto of in een ander motorvoertuig kan worden vervoerd naar een -gewenste bestemming en dan in seconden kan worden gemonteerd, ofwel tot een driewielige of tot een vierwielige configuratie, naar keuze van de gebruiker.

Claims (23)

1. Voertuig voor persoonlijk gebruik, omvattend een voorste framesectie met een achterste deel en tenminste een stuurbaar voorwiel aan de voorzijde van dat achterste deel, een achterste framesectie met aandrijfwielen en een energiebron die in aandrijvende verbinding staat met die aandrijf-wielen, middelen aan het achterste deel van de voorste framesectie en aan de achterste framesectie om de achterste framesectie binnen het achterste deel van de voorste framesectie zodanig te verbinden dat de lengte van de met elkaar verbonden voorste en achterste sectie dezelfde is als de lengte van de voorste framesectie, een hulpframesectie met een stuurbaar wiel en met een lengte die kleiner is dan die van de voorste framesectie, en middelen aan die hulpframesectie om deze losneembaar met de achterste framesectie te verbinden nadat de voorste framesectie daarvan losgemaakt is, zodanig dat de hulpframesectie of de voorste framesectie naar keuze met de achterste framesectie kan worden verbonden.

2. Voertuig volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de hulpframesectie een achterste deel heeft, waarbij zowel de voorste framesectie als de hulpframesectie voorzien zijn van een paar op afstand gelegen langsframe-organen die zich naar achteren uitstrekken en met achtereinden, een eerste dwarsorgaan binnen die achtereinden van elk paar frame-organen om het genoemde achterste deel te vormen.

3. Voertuig volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de losneembare middelen aan de voorste framesectie en de hulpframesectie identiek zijn.

4. Voertuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de losneembare verbindingsmiddelen gevormd worden door middelen op de achterste framesectie te laten zwenken ten opzichte van het achterste deel van de voorste framesectie en de hulpframesectie, en om de achterste framesectie te borgen binnen het achterste deel van de voorste framesectie of de hulpframesectie.

5. Voertuig volgens één der conclusies 1 tot 4, met het kenmerk, dat de hulpframesectie een voorste einde heeft en de losneembare verbindingsmiddelen zich aan dat voorste einde bevinden.

6. Voertuig volgens één der conclusies 2 tot 5, met het kenmerk, dat de losneembare verbindingsmiddelen gevormd worden door een scharnierverbinding tussen de achtereinden van de frame-organen en de achterste framesectie.

7. Voertuig volgens één der conclusies 2 tot 6, met het kenmerk, dat dit verder middelen aan het eerste dwarsorgaan omvat om de achterste framesectie in te stellen in een verbonden stand ten opzichte van het achterste deel van de voorste framesectie of de hulpframesectie.

8. Voertuig volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat dit verder middelen omvat om de met de voorste framesectie of met de hulpframesectie verbonden achterste framesectie in de verbonden stand te borgen.

9. Voertuig volgens één der conclusies 2 tot 8, met het kenmerk, dat dit verder een in hoofdzaak U-vormi-ge zwenkkom omvat aan beide achtereinden van de frame-organen en open naar de achterzijde van de voorste framesectie respectievelijk de hulpframesectie, en een paar dwarse scharnierpen-nen aan de achterzijde van de achterste framesectie die scharnierend worden opgenomen in de zwenkkommen.

10. Voertuig volgens conclusie 9, met h e t k e n- m e r k, dat de achterste framesectie achteraan voorzien is van een tweede dwarsorgaan en de scharnierpennen zich naar buiten uitstrekken vanaf de einden van dat tweede dwarsorgaan.

11. Voertuig volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de achterste framesectie voorzien is van een derde dwarsorgaan, dat de voorste rand ervan bepaalt, en middelen om dat derde dwarsorgaan te borgen ten opzichte van het eerste dwarsorgaan wanneer de achterste framesectie en de voorste framesectie of de hulpframesectie met elkaar verbonden zijn.

12. Voertuig volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het eerste dwarsorgaan een profielvorm heeft die naar boven open is om het derde dwarsorgaan van de achterste framesectie op te nemen.

13. Voertuig volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de achterste framesectie achteraan voorzien is van een tweede dwarsorgaan en de scharnierpennen zich naar buiten uitstrekken vanaf de zijden van dat tweede dwarsorgaan, waarbij de achterste framesectie verder voorzien is van meerdere centrale steunorganen die zich in lengterichting uitstrekken tussen het tweede en het derde dwarsorgaan, terwijl er meerdere uitsparingen zijn in een flens van het profiel van het eerste dwarsorgaan overeenkomend met de reeks centrale steunorganen en waarin die centrale steunorganen worden opgenomen wanneer de achterste framesectie en de voorste framesectie of de hulpframesectie met elkaar verbonden zijn.

14. Voertuig volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat er meerdere opstaande uitsteeksels zijn in het lijf van het profielvormige eerste dwarsorgaan, terwijl het derde dwarsorgaan vooraan de achterste framesectie een onderzijde heeft met een overeenkomstige reeks openingen die passen bij de genoemde uitsteeksels zodat de achterste framesectie op zijn plaats wordt gesteld ten opzichte van de voorste framesectie of de hulpframesectie.

15. Voertuig volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat dit verder middelen omvat om de achterste framesectie op zijn plaats op het eerste dwarsorgaan van de voorste framesectie of de hulpframesectie te borgen.

16. Voertuig volgens één der conclusies 1 tot 15, met het kenmerk, dat de voorste framesectie een voorste deel heeft en het stuurbare wiel bevestigd is aan dat voorste deel.

17. Voertuig voor persoonlijk gebruik, omvattend een aandrijfframesectie met aandrijfwielen en een aandrijvend met die voorwielen verbonden energiebron, een besturingsframe-sectie met een stuurbaar wiel en voorzien van middelen om het wiel te sturen, een hulpframesectie met tenminste een stuurbaar wiel en een lengte die kleiner is dan die van de bestu— ringsframesectie, en samenwerkende middelen aan de aandrijf-framesectie en zowel de besturingsframesectie als de hulpframesectie om één van die beide secties losneembaar en naar keuze te verbinden met de aandrijfframesectie.

18. Voertuig volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de aandrijfframesectie een paar aandrijfwielen heeft, de besturingsframesectie een enkel stuurbaar wiel en de hulpframesectie een paar stuurbare wielen, waarbij door de hulpframesectie met de aandrijfframesectie te verbinden wanneer de besturingsframesectie daarvan gescheiden is het voertuig wordt omgebouwd van een driewielig tot een vierwielig voertuig.

19. Voertuig voor persoonlijk gebruik, omvattend een aandrijfframesectie met aandrijfwielen en een aandrijvend met die aandrijfwielen verbonden energiebron, een besturingsframesectie met een stuurbaar wiel en voorzien van middelen om het wiel te sturen, framesectiemiddelen die tenminste een stuurbaar wiel hebben en verbonden kunnen worden met de aandrijf- framesectie nadat de besturingsframesectie daarvan losqemaakt voor is een verkorting van de lengte van de wielbasis van het voertuig zodat de manoeuvreerbaarheid van het voertuig wordt verhoogd.

20. Voertuig volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de lengte van het wiel verkort wordt in de orde van ongeveer 35%.

21. Voertuig volgens conclusie 19 of 20, met het kenmerk, dat de genoemde framesectiemiddelen een paar stuurbare wielen hebben.

22. Voertuig volgens één der conclusies 19 tot 21, met het kenmerk, dat de genoemde framesectiemiddelen een paar zwenkwielen hebben, en middelen aan de aandri jfframesectie om een aandrijfwiel selectief te remmen om het voertuig te sturen.

23. Voertuig volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat dit verder een ziteenheid omvat op de aandrijfframesectie en zodanig instelbaar dat het ofwel gekeerd is naar de zwenkwielen of daarvan.