NL8602265A - Kabelgeleiding voor motorvoertuigschuifdaken. - Google Patents

Description

P fX

VO 8344

Kabelgeleiding voor motorvoertuigschuifdaken.

De uitvinding heeft betrekking op een kabelgeleiding voor motor-voertuigschuifdaken, bestaande uit twee zijdelings ten opzichte van. ..

elkaar evenwijdig gerichte geleidingsdelen, welke tegelijk de geleidings-schoenen van de voorste en achterste geleidingselementen van het schuif-5 deksel verschuifbaar leiden en een voorst, aan de beide zijdelingse geleidingsdelen via afgeronde hoeken aansluitend geleidingsdeel, waarbij alle geleidingsdelen in hoofdzaak naar boven open ü-vormige, een holle profielruimte vormende doorsnede hebben, in de verdikte zijwanden waarvan in spiegelbeeld-plaatsing boven elkaar naar de holle profielruimte 10 toe open, bovenste kabelgeleidingskanalen en onderste geleidings-kanalen voor de geleidingsschoenen aangebracht zijn, waarbij de holle profielruimte in het bereik van het voorste geleidingsdeel door een afdekking gesloten is.

De uitdrukking "schuifdak" moet voor het doel van de beschrij-15 ving niet alleen die constructies insluiten, waarbij het schuifdeksel nS. het omlaag brengen van zijn achterkant voor het vrijmaken van de dagopening, onder het achterste vaste dakvlak verschuifbaar is, doch ook z.g. schuif-hef dakconstructies, waarbij het schuifdeksel bovendien, uitgaande van zijn sluitstand, om een in de nabijheid van zijn voorkant 20 aangebrachte zwenkas voor het uitzetten boven het vaste dakvlak ver-zwenkt kan worden.

Bij een bekende kabelgeleiding van het hierboven bedoelde type (DE-PS-32 21 487) zijn de beide zijdelingse geleidingsdelen en het voorste geleidingsdeel van een identieke profilering voorzien en zijn uit 25 één profiellengte tot een eendelig, van achter open geleidingsrail gevormd. De onderhavige uitvinding gaat van een dergelijk doorgaand, gelijkblijvend geprofileerd eendelig geleidingsframe uit. Hij is echter ook toepasbaar op uit meerdere delen samengevoegde kabelgeleidingen, voorzover hierbij ten minste in het bereik van de naar boven open holle 30 profielruimte en de geleidingskanalen een overeenstemmende profilering op de onderscheidene geleidingsdelen aanwezig is.

Wordt bij dergelijke kabelgeleidingen het schuifdeksel geheel of ten dele onder het vaste achterste dakvlak verschoven, dan worden de holle profielruimtes in de beide zijdelingse geleidingsdelen min of

'' ^ f : / 0 V

ϊ ΐ -2- meer vrijgemaakt. De holle profielruimtes zijn hierbij tegen het indringen van verontreinigingen zoals bijvoorbeeld stof, zand, bladeren of dergelijke onbeschermd. In de holle profielruimtes binnendringende verontreinigingen kunnen ook in de naar de holle profielruimtes toe open 5 kabelgeleidingskanalen en afvoerkanalen binnendringen,· hetgeen tot functionele storingen van het schuifdak, in het bijzonder een moeilijke gang van de schuifdakaandrijving kan leiden.

Dergelijke bedrijfsstoringen kunnen uiteraard in die gebieden, bijvoorbeeld woestijngebieden, vaker optreden, waarin overwegend 10 of zelfs altijd met geopend schuifdak gereden wordt.

Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag een kabel-geleiding te verschaffen, waarbij verontreinigingen bij opengeschoven schuifdeksel niet in de holle profielruimtes van de kabelgeleiding en dus niet in de kabelgeleidingskanalen en de afvoerkanalen en de gelei-15 dingskanalen voor de geleidingsschoenen van het schuifdeksel kunnen dringen.

Dit probleem wordt, uitgaande van het bovenbedoelde, opgelost, doordat ook de holle profielruimtes in de zijdelingse geleidingsdelen, uitgaand van bereiken tussen de voorste geleidingselementen en de voor-20 kant van het schuifdeksel naar voren toe door flexibele afdekelementen in hoofdzaak naar boven afgesloten zijn, welke in de geleidingskanalen ingrijpend, in de holle profielruimtes verschuifbaar zijn, met hun achtereinden met aan de schuifbewegingen van het deksel deelnemende con-structiedelen verbonden zijn en met hun vooreinden ook bij volledig open-25 geschoven schuifdeksel onder de afdekking van het voorste geleidings-deel reiken.

De door de uitvinding voorgestelde flexibele afdekelementen vullen praktisch de holle profielruimte op, zodat van boven af, bij opengeschoven schuifdeksel, geen verontreinigingen in de holle profiel-30 ruimte kunnen dringen. Daarbij worden de flexibele afdekelementen tezamen met het schuifdeksel verschoven, waarbij zij bij het sluitend verschuiven van het deksel in de holle profielruimte van het voorste ge-leidingsdeel treden. Op grond van hun flexibiliteit bieden hierbij de afgeronde hoeken van het voorste geleidingsdeel geen moeilijkheden.

35 De lengte van de flexibele afdekelementen is zodanig bemeten, dat deze ook bij geheel opengeschoven schuifdeksel met hun voorste einden nog

a δ Λ 9 9 .¾ S

..¾¾ ^ 'Jaa i&a XJ

k A

-3- onder de vaste afdekking van het voorste geleidingsdeel reiken. Verontreinigingen kunnen dus, onafhankelijk van de betreffende schuif stand van het schuifdeksel, niet binnendringen. De ten opzichte van verontreinigingen bijzonder gevoelige kabelgeleidingskanalen en de geleidingskana-5 len voor de geleidingsschoenen van het schuifdeksel zijn dus steeds beschermd.

Voordelig is de constructie zodanig uitgevoerd, dat de flexibele afdekelementen met hun achtereinden met de voorste geleidingselementen van het schuifdeksel verbonden zijn. Op deze wijze wordt gewaarborgd, 10 dat ook de holle profielruimtes in het bereik tussen de voorste geleidingselementen en de voorkant van het schuifdeksel afgedekt zijn, zodat van voren onder de voorkant van het schuifdeksel geen binnendringende verontreinigingen in de holle profielruimtes kunnen komen. De verbinding van de flexibele afdekelementen rechtstreeks met de voorste geleidings-15 elementen zorgt voor een storingsvrij deelnemen van de flexibele afdekelementen aan schuifbewegingen.

Voor het geleiden van de flexibele afdekelementen binnen de holle profielruimtes van de geleidingsdelen is de constructie bij voorkeur zodanig uitgevoerd, dat de flexibele afdekelementen van op onder-20 linge afstanden aangebrachte, zijdelings uitstekende geleidingsvingers voor het ingrijpen in de geleidingskanalen voorzien zijn. Enkele iets over de lengte van de flexibele afdekelementen verdeelde geleidingsvingers zijn reeds voldoende, de flexibele afdekelementen zeker in de holle profielruimtes te houden. De zijgeleiding van de flexibele afdek-25 elementen nemen de zijvlakken van de afdekelementen over in samenwerking met de naar deze onder vrijlaten van smalle spleetruimtes toegekeerde zijvlakken van de verdikte zijwanden van de geleidingsdelen. Deze zijdelingse geleiding van de flexibele afdekelementen zorgt ook voor de buiging van de afdekelementen bij het inlopen of uitlopen in, resp. uit de 30 afgeronde hoeken van het voorste geleidingsdeel.

Voor het verkrijgen van een kabelgeleiding met gladde vlakken is het doelmatig, wanneer de bovenvlakken van de flexibele afdekelementen ongeveer met de naburige bovenvlakken van de geleidingsdelen op één lijn aangebracht zijn.

35 Volgens een eerste uitvoeringsvorm is er bij de flexibele afdek elementen in voorzien, dat deze uit een dunwandige, in doorsnede U-vor- 3502265 ί * -4- mige naar onderen open staaf gevormd zijn, waarvan de bovenwand tezamen met één van de zijwanden op afstanden ingesneden zijn, zodanig, dat steeds de bovenwand en de betreffende zijwand doorgaand van een sleuf voorzien zijn, terwijl de andere zijwand op de plaats van de sleuf on-5 gedeerd gelaten is. Hierbij zijn dus de sleuven steeds gelijk gericht, vanaf één zijde aangebracht, welke in het bereik van de afgeronde hoeken van de kabelgeleiding buiten ligt. De door de sleuven niet-beinvloede zijwandbereiken zorgen voor een elastische flexibiliteit van de afdek-elementen.

10 Bij een tweede uitvoeringsvorm is erin voorzien, dat de flexibele afdekelementen elk uit een aantal van twee onderscheidend gevormde op een kabel of dergelijke geregen en afwisselend aangebrachte ketting-schalmen gevormd zijn, waarvan de één aan beide einden ongeveer half-cilindervormig convex en de ander daarmee vormsluitend ingrijpend onge-15 veer half-cilindervormig concaaf uitgevoerd zijn. Ook bij deze ketting-achtige afdekelementen is gèwaarborgd, dat gladde nagenoeg spleetvrije buitenvlakken ontstaan, welke het binnendringen van verontreinigingen verhinderen.

Volgens een derde uitvoeringsvorm zijn de flexibele afdekelemen-20 ten elk uit in de vorm en afmetingen overeenstemmende kettingschalmen gevormd, welke aan beide einden half-cilindervormig convex gevormd zijn en aan beide einden dus concentrisch aangebrachte, nagenoeg half-cilin-dervormige tot aan het horizontale middenvlak van de kettingschalmen reikende uitsparingen hebben, waarvan de straal iets groter dan die van 25 de half-cilindervormig convex gevormde einden is, waarbij aan één einde een concentrisch met de cilinderkromming gelegen scharniertap in de uitsparing en aan het andere einde een overeenkomstige lagerboring aanwezig is. De bij deze uitvoeringsvorm aanwezige kettingschalmen bezitten het voordeel van een identieke uitvoering, wanneer men van geleidingsvingers 30 afziet, welke niet aan elke kettingschalm aangebracht moeten zijn. De beschreven uitsparingen kunnen zowel aan beide einden van elke kettingschalm van één en dezelfde zijde van de kettingschalm uitgaan, dan wel van tegenover liggende zijden. In beide gevallen wordt een naadloze scharnierverbinding van de kettingschalmen en dus een sluiten vein de 35 holle profielruimtes naar buiten toe bereikt.

é ΰ V ύ i 9 ? * » -5-

Verdere details van de uitvinding worden hierna aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden-voorstellende tekeningen nader toegelicht. Daarin toont: fig. 1 een afgebroken bovenaanzicht op de kabelgeleiding; 5 fig. 2 een doorsnede door de kabelgeleiding volgens de lijn II- II in fig. 1; fig. 3 een afgebroken langsdoorsnede door de kabelgeleiding volgens de lijn III-III in fig. 1, doch met afgebroken, ingetekend schuifdeksel en een deel van de daarmee verbonden functionele delen; 10 fig. 4 een afgebroken doorsnede volgens de lijn IV-IV in fig. 3; fig. 5 een bovenaanzicht op een flexibel afdekelement, overeenkomstig de eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding; fig. 6 een zijaanzicht van het flexibele afdekelement volgens fig. 5; 15 fig. 7 een doorsnede door het afdekelement volgens de lijn VII- VII in fig. 6; fig. 8 een gedeeltelijk afgebroken bovenaanzicht van een flexibel afdekelement volgens de tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding; fig. 9 een ten dele afgebroken zijaanzicht van het flexibele 20 afdekelement volgens fig. 8; fig. 10 een doorsnede door het afdekelement volgens de lijn X-X in fig. 9; fig. 11 een bovenaanzicht van een flexibel afdekelement volgens de derde uitvoeringsvorm van de uitvinding; 25 fig. 12 een ten dele afgebroken zijaanzicht van het afdekelement volgens fig. 11; fig. 13 een doorsnede door het afdekelement volgens de lijn XIII-XIII in fig. 12 en fig. 14 een perspectivische voorstelling van een afzonderlijke 30 kettingschalm van het in fig. 11-13 weergegeven afdekelement.

In fig. 1 is een eendelige ringvormige kabelgeleiding zichtbaar, welke uit het voorste geleidingsdeel 1, de afgeronde hoeken 2 en het zijdelingse geleidingsdeel 3 bestaat. Vanwege de constructie in spiegelbeeld van de kabelgeleiding is slechts een deel van de, in de rijrich-35 ting gezien, rechter zijde van de kabelgeleiding weergegeven. De gelei-dingsdelen 1-3 zijn doorgaand van een identieke profilering voorzien, welke bijvoorbeeld uit fig. 2 blijkt.

36022o3

*' V

-6-

De geleidingsdelen 1-3 bezitten een in hoofdzaak U-vormige doorsnede met een naar boven open profielruimte 4, welke van onderen door een rugwand 5 en zijdelings door twee verdikte zijwanden 6 en 7 begrensd is. In de verdikte zijwanden 6, 7 bevinden zich, in spiegelbeeld-plaat-5 sing, boven elkaar naar de holle profielruimte 4 toe open bovenste kabel-geleidingskanalen 8, 9, voor het opnemen van flexibele aandrijfkabels (niet-weergegeven) voor de beweging van het uit fig. 3 zichtbare schuifdeksel 10 en onderste geleidingskanalen 11 en 12 voor de geleidings-schoenen 13 van de voorste en achterste geleidingselementen 14, 15 van 10 het schuifdeksel 10 (fig. 1, 3).

Zoals in het bijzonder uit fig. 3 blijkt, zijn beide geleidingselementen 14, 15 met een langgerekte geleidingscoulisse 16 verbonden, waaraan het schuifdelsel 10, dat in het onderhavige geval uit een doorzichtige kunststof of glasmateriaal bestaat, echter ook uit plaat ver-15 vaardigd kan zijn, boven aan een dekselversterkingsframe 17 aangebrachte lagerbok 18 in hoogterichting verstelbaar bevestigd is. Het voorste ge-leidingselement 14 heeft een naar boven en naar voren gericht lagerele-ment 19, waaraan de geleidingscoulisse 16 en daarmede het schuifdeksel 10 via een horizontale lagerpen 20 zwenkbaar gelagerd is.

20 Het achterste geleidingselement 15 bezit een eveneens naar boven gericht bedieningselement 21, waaraan een geleidingsvinger 22 horizontaal aangebracht is, welke in een coulissesleuf 23 van de geleidingscoulisse 16 ingrijpt en door de aan het achterste geleidingselement 15 aangrijpende, flexibele bedieningskabel (niet-weergegeven) de verschui-25 vende en uitzettende functies van het schuifdeksel 10 stuurt. De geleidingselementen 14, 15 en de daarmee verbonden delen bevinden zich in hoofdzaak in de holle profielruimte 4 van het zijdelingse geleidingsdeel 3, resp. grijpen daarin.

De holle profielruimte 4 in het voorste geleidingsdeel 1 en in de 30 afgeronde hoek 2 is van voren af door een afdekking 24 (fig. 1, 2) gesloten, zodat in het bereik van het voorste geleidingsdeel 1 zo ook de daarbij behorende afgeronde hoek 2, geen verontreinigingen in de holle profielruimte 4 kunnen binnendringen. Bij gesloten schuifdeksel 10 bevindt het voorste geleidingselement 14 zich in het voorste bereik van 35 het zijdelingse geleidingsdeel 3 en ligt tegen de afdekking 24 aan.

8602235 -7- J- %

Voor de toelichting van de volgens de uitvinding voorziene flexibele afdekelementen voor de holle profielruimte 4 wordt nu naar drie in de tekeningen weergegeven onderscheidend uitgevoerde uitvoeringsvoor-beelden verwezen.

5 De eerste uitvoeringsvorm blijkt uit de fig. 1, 2 in samenhang met de fig. 5-7. Het daaruit blijkende, als geheel door het verwijzings-cijfer 25 aangeduide flexibele afdekelement is uit een dunwandige, in doorsnede U-vormige naar onderen open staaf, vervaardigd, bijvoorbeeld uit roestvrij staalplaat, gevormd. De staaf is op regelmatige afstanden 10 van sleuven 26 voorzien, welke elk geheel door de bovenwand 27 en de zijwand 28 doorlopen, de andere zijwand 29 echter ongedeerd laten. De U-vormige profilering van het flexibele afdekelement 25 is zodanig bemeten, dat de onderlinge afstand van de buitenvlakken van de zijwanden 28, 29 iets kleiner is dan de afstand van de naar elkaar toegekeerde 15 vlakken van de verdikte zijwanden 6, 7 van de geleidingsdelen 1-3. De hoogte van de profilering daarentegen is op de diepte van de holle profielruimte 4 zodanig afgestemd, dat het bovenvlak van het flexibele afdekelement 25 met het bovenvlak van de verdikte zijwanden 6, 7 op êén lijn ligt, zoals dit blijkt uit de fig. 2 en 4. Deze figuren tonen ook, 20 dat het flexibele afdekelement 25 de holle profielruimte 4 praktisch geheel vult, zodat van buiten af verontreinigingen niet in de kabelge-leidingskanalen 8, 9 en de geleidingskanalen 11, 12 kunnen binnendringen.

Het aanbrengen van de sleuven 26 geeft aan het afdekelement 25 een gelede structuur en uiteraard ook zijn buig-flexibiliteit. Aan ten 25 minste drie van de door de sleuven 26 gevormde leden bevinden zich als éên geheel naar buiten paarsgewijs omgezette geleidingsvingers 30, welke van een glijbekleding 31 voorzien zijn en in de geleidingskanalen 11, 12 verschuifbaar ingrijpen. Aan het achtereinde is het flexibele afdekelement 25 in zijn bovenwand 27 van een meeneemboring 32 (fig. 5) voorzien, 30 waarin van boven af een aan het voorste geleidingselement 14 aangebrachte meeneemstift 33 (fig. 3, 4) ingrijpt. Op grond van het voortdurend ingrijpen van de meeneemboring 32 met de meeneemstift 33 volgt het flexibele afdekelement 25 alle schuifbewegingen, waarbij dit met zijn zijwanden 28, 29 tegen de naar elkaar toegekeerde vlakken van de verdikte 35 zijwanden 6, 7 van geleidingsdelen 1-3 zijdelings geleid en door de in de geleidingskanalen 11, 12 ingrijpende geleidingsvingers 30 tegen naar s 6 C' 2 £ o 5

i V

-8- buiten treden uit de holle profielruimte 4 naar boven gehinderd wordt.

Op grond van de aangebrachte sleuven 26 wordt het flexibele afdekelement 25 in het bereik van de afgeronde hoeken 2 in zijn zijwand 29 elastisch gebogen. Bij geheel gesloten schuifdeksel 10 bevindt het flexibele 5 afdekelement 25 zich in hoofdzaak onder de afdekking 24 in de holle profielruimte 4 van het voorste geleidingsdeel 1 en de afgeronde hoek 2.

Bij geheel opengeschoven schuifdeksel bevindt het flexibele afdekelement 25 zich met zijn voorste einde nog onder de afdekking 24, zodat de gehele vrijliggende lengte van de holle profielruimte 4 in het zijdelingse 10 geleidingsdeel 3 door het flexibele afdekelement 25 gesloten is. Bij de elastische buiging van het flexibele afdekelement 25 in het bereik van de afgeronde hoek 2, worden de sleuven 26 wigvormig wijder, zoals uit fig. 1 blijkt. Zoals fig. 3 toont, bevindt het achtereinde van het flexibele afdekelement 25 zich vanwege zijn verbinding met het voorste gelei-15 dingselement 14 achter de door de randspleetafdichting 34 gevormde voorkant van het schuifdeksel 10, zodat ook van voren af onder de voorkant van het schuifdeksel 10 verontreinigingen niet in de holle profielruimte 4 kunnen binnendringen.

Bij de tweede uitvoeringsvorm van het flexibele afdekelement 25', 20 zoals uit de fig. 8-10 blijkt, is een aantal van twee onderscheidend gevormde kettingschalmen 35 en 36 afwisselend aanwezig, welke elk van een niet nader aangeduide centrale boring voorzien zijn, waarmede zij op een flexibele en elastische kabel 37 of dergelijke geregen zijn en door de kabel 37 door het aanbrengen van eindsolderingen 38 onverliesbaar en 25 tegen elkaar aanliggend samengehouden worden.

De kettingschalmen 35, 36, waarvan slechts êén kettingschalm 35 in fig. 10 in doorsnede weergegeven is, bezitten een in hoofdzaak overeenstemmende doorsnede, welke de dwarsdoorsnede van de holle profielruimte 4 in de geleidingsdelen 1-3 nagenoeg opvult. De voor de beweging 30 van het flexibele afdekelement 25' in het bereik van de afgeronde hoeken 2 noodzakelijke lichte loop in de bochten, wordt door een dienovereenkomstige vorm van de einden van de kettingschalmen 35, 36 mogelijk. Hierbij zijn de kettingschalmen 35 aan beide einden overeenstemmend ongeveer half-cilindervormig convex uitgevoerd, terwijl de kettingschalmen 35 36 aan beide einden overeenstemmend ongeveer half-cilindervormig concaaf uitgevoerd zijn. De kromtestraal van de cilinder aan beide ketting- 8802225 ✓ t -9- schalmen zijn daarbij voor een vormsluitend ingrijpen aan elkaar aangepast. Aan het achtereinde, dat wil zeggen in de laatste kettingschalm 35 bevindt zich wederom een meeneemboring 32' voor het ingrijpen met de meeneemstift 33 van het voorste geleidingselement 14. In het getekende 5 voorbeeld zijn alle kettingschalmen 35 met paarsgewijs aangebrachte zijdelings uitstekende geleidingsvingers 30' voor het ingrijpen in de geleidingskanalen 11, 12 van de geleidingsdelen 1-3 voorzien. Het is hierbij echter ook mogelijk slechts enkele kettingschalmen 35 of alle kettingschalmen 36 of slechts enkele kettingschalmen 36 met geleidings-10 vingers 30' uit te rusten.

De kettingschalmen 35, 36 kunnen uit een geschikte kunststof door spuitgieten gevormd zijn.

Voor de toelichting van de derde uitvoeringsvorm van het flexibele afdekelement 25" wordt nu naar de fig. 11-14 verwezen. In dit geval 15 bestaat het flexibele afdekelement 25" uit in de vorm en afmetingen overeenstemmende kettingschalmen 39, waarvan er één uit fig. 14 blijkt.

De kettingschalmen 39 bezitten wederom een doorsnede (fig. 13), welke de doorsnede van de holle profielruimte 4 in de geleidingsdelen 1-3 nagenoeg opvult. De kettingschalmen 39 zijn zodanig gevormd, dat zij, in 20 bovenaanzicht gezien, aan beide einden half-cilindervormig convex uitgevoerd zijn, waarbij concentrisch met elk van de beide half-cilinder-vormige eindafrondingen eveneens ongeveer half-cilindervormige uitsparingen 40 aanwezig zijn, waarvan de één in de bovenzijde en één in de onderzijde zich in de kettingschalmen 39 bevindt. De uitsparingen 40 25 reiken vanaf de bovenzijde, resp. vanaf de onderzijde van de kettingschalm tot een gedacht horizontaal middenvlak van de kettingschalm 39.

De kromtestraal van de uitsparingen 40 is iets groter dan de kromtestraal van de half-cilindervormig, convex gevormde einden van de kettingschalm 39, opdat het nog toe te lichten ingrijpen met de naburige 30 kettingschalmen met kleine bewegingsspeling mogelijk is.

Aan één einde van de kettingschalm bevindt zich concentrisch ten opzichte van de cilinder-kromtestralen in de uitsparing een scharnier-tap 41, terwijl aan het andere einde van de kettingschalm 39 eveneens concentrisch met de aldaar aanwezige cilinderkromtestralen een overeen-35 komstige lagerboring 42 voor het opnemen van de scharniertap 41 van een naburige kettingschalm aangebracht is. Enige of alle kettingschalmen 39 86 0 2 1 ? 3

·# V

-ίο- kunnen wederom van zijdelings uitstekende geleidingsvingers 30” voor het ingrijpen in de geleidingskanalen 11, 12 van de geleidingsdelen 1-3 voorzien zijn.

Zoals de fig. 11 en 12 doen zien, kunnen de aldus uitgevoerde 5 kettingschalmen 39 dicht in elkaar grijpend met elkaar verbonden worden, waarbij steeds op de verbindingsplaats van twee kettingschalmen een half-cilindervormig convex gevormd einde van de ene kettingschalm in de uitsparing 40 van de naburige kettingschalm ingrijpt. Bovendien grijpt steeds de scharniertap 41 van het ene kettingscharnier in de lagerboring 10 42 van een naburige kettingschalm in. Op grond van de uitvoeringvorm van de afzonderlijke kettingschalmen 39 kan het flexibele afdekelement 25" zonder meer aan de kromming van de holle profielruimte 4 in de afgeronde hoek 2 worden aangepast. Aan het achtereinde van het flexibele afdekelement 25”, dat wil zeggen in de laatste kettingschalm 39, bevindt zich 15 wederom een meeneemboring 32" voor ingrijping met de meenemerstift 33 van het voorste geleidingselement 14. Voor het verbeteren van de aanpassing van het flexibele afdekelement 25" aan de nauwe kromtestralen in het bereik van de in de afgeronde hoeken 2 zich bevindende holle profielruimte 4, kunnen de kettingschalmen van een gebold buitenvlak 43 20 voorzien zijn, zoals dit uit fig. 11 blijkt. Ook de kettingschalmen bij deze uitvoeringsvorm kunnen uit kunststof door spuitgieten gevormd zijn.

Dat de uitsparingen 40 van verschillende zijden af in de kettingschalm 39 zijn aangebracht is niet noodzakelijk. Beide uitsparingen 40 kunnen ook vanaf één zijde in de kettingschalm 39 aangebracht zijn. In 25 dit geval zijn naburige kettingschalmen 39 bij het samenstellen van het flexibele afdichtelement 25' slechts over 180° om hun langsas te verdraaien opdat zij samengevoegd kunnen worden.

8602235

Claims (7)

1. Kabelgeleiding voor motorvoertuig-schuifdaken, bestaande uit twee zijdelings ten opzichte van elkaar evenwijdig gerichte geleidings-delen, welke tegelijk de geleidingsschoenen van de voorste en achterste geleidingselementen van het schuifdeksel verschuifbaar leiden en een 5 voorst, aan de beide zijdelingse geleidingsdelen via afgeronde hoeken aansluitend geleidingsdeel, waarbij alle geleidingsdelen in hoofdzaak naar boven open U-vormige, een holle profielruimte vormende doorsnede hebben, in de verdikte zijwanden waarvan in spiegelbeeld-plaatsing boven elkaar naar de holle profielruimte toe open, bovenste kabelgeleidingskanalen 10 en onderste geleidingskanalen voor de geleidingsschoenen aangebracht zijn, waarbij de holle profielruimte in het bereik van het voorste geleidingsdeel door een afdekking opgesloten is, met het kenmerk, dat ook de holle profielruimtes in de zijdelingse geleidingsdelen (3), uitgaande van bereiken tussen de voorste geleidingselementen (14) en de voorkant· van 15 het schuifdeksel, naar voren toe door flexibele afdekelementen in hoofdzaak naar boven afgesloten zijn, welke in de geleidingskanalen (11, 12) ingrijpen in de holle profielruimtes (4) verschuifbaar zijn, met hun achtereinden met aan de schuifbewegingen van het deksel (10) deelnemende constructiedelen verbonden zijn en met hun vooreinden ook bij volledig ) opengeschoven schuifdeksel onder de afdekking (24) van het voorste geleidingsdeel (1) reiken.

2. Kabelgeleiding volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de flexibele afdekelementen(25) met hun achtereinden met de voorste geleidingselementen (14) van het schuifdeksel (10) verbonden zijn.

3. Kabelgeleiding volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de flexibele afdekelementen (25) met op onderlinge afstand aangebrachte zijdelings uitstekende geleidingsvingers (30) voor het ingrijpen in de geleidingskanalen (11, 12) voorzien zijn.

4. Kabelgeleiding volgens één van de conclusies 1-3, met het ken- 30 merk, dat de bovenvlakken van de flexibele afdekelementen (25) met de naburige vlakken van de geleidingsdelen (1, 3) nagenoeg op één lijn aangebracht zijn. 8 o 0 2 2 o 5 -12- *

5. Kabelgeleiding volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de flexibele afdekelementen (25) uit een dunwandige, in doorsnede U-vormige naar onderen open staaf gevormd zijn, waarvan de bovenwand (27) tezamen met één van de zijwanden (28) op afstanden ingesneden 5 zijn, zodanig, dat steeds de bovenwand (27) en de betreffende zijwand (28) doorgaand van een sleuf (26) voorzien zijn, terwijl de andere zijwand (29) op de plaats van de sleuf (26) ongedeerd gelaten is.

6. Kabelgeleiding volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de flexibele afdekelementen (25') elk uit een aantal van twee onder- 10 scheidend gevormde, op een kabel (37) of dergelijke geregen en afwisselend aangebrachte kettingschalmen (35, 36) gevormd zijn, waarvan de ene (35) aan beide einden nagenoeg half-cilindervormig convex en de andere (36) daarmee vormsluitend ingrijpend nagenoeg half-cirkelvormig concaaf uitgevoerd zijn.

7. Kabelgeleiding volgens één van de conclusies 1-4, met het ken merk, dat de flexibele afdekelementen (25") elk uit in vorm en afmetingen overeenstemmende kettingschalmen (39) gevormd zijn, welke aan beide einden half-clindervormig convex gevormd zijn en aan beide einden' daarmede concentrisch aangebrachte, nagenoeg half-cilindervormig tot aan 20 het horizontale middenvlak van de kettingschalmen reikende uitsparingen (40) hebben, waarvan de straal iets groter dan die van de half-cilindervormig convex gevormde einden is, waarbij aan één einde een met de cilin-derkromming concentrische scharniertap (41) in de uitsparing (40) en aan het andere einde een dienovereenkomstige lagerboring (42) aanwezig is. 25 860225S